You are on page 1of 23

H1 Cultuur van de kerk.

Architectuur

Romaans: ​Benaming voor bouwkunst uit


Europa uit de 11e en 12e eeuw,
gebaseerd op de vroegere Romeinse
kunst met rondbogen en zware massieve
dragende muren.

Gotiek: ​Benaming voor laatmiddeleeuwse


kunst in Europa van de 12e tot en met de
14e eeuw. Kenmerkend voor de gotische
bouwkunst zijn luchtbogen, spitsbogen en
grote glas-in-loodramen.

Reliek: ​Overblijfsel van een heilige.


Relieken kunnen delen van het stoffelijke
overschot van de heilige betreffen of
voorwerpen die de heilige heeft
aangeraakt.
Roosvenster: ​Rond venster, vaak
voorzien van gebrandschilderde ramen.

Timpaan: ​Geveldeel, vaak voorzien van


reliëfs. In de klassieke bouwkunst
driehoekig, in de romaanse stijl met een
ronde boog en in de gotische stijl met een
spitsboog.

Skeletbouw: ​Constructiewijze waarbij het


gebouw wordt gedragen door een skelet
en muren alleen dienen om ruimtes te
scheiden.
Beeldende kunst

Fresco:​ Muur- of plafondschildering op


een vers aangebrachte vochtige
kalkondergrond met behulp van met water
aangelengde pigmenten.

Theater.

Liturgisch drama: ​Uitbreiding van de


liturgie met dialogen en theatrale
middelen.

Mysteriespel: ​Op Bijbelverhalen of de


beschrijving van het leven der heiligen
gebaseerd toneelspel in de
middeleeuwen, gespeeld buiten de kerk.
Er wordt een geloofsgeheim behandelt.
Passiespel: ​toneelspel, waarin het leiden
van Christus het hoofdthema is.

Muziek

Polyfonie: ​Meerstemigheid.
Meerstemmige compositietechniek
waarbij elke stem een zelfstandige
melodie vormt.

H3 Vroegrenaissance.

Stromingen

Renaissance: ​Opleving van de idealen


en vormentaal van de klassieke oudheid
(voornamelijk de Romeinse kunst). In de
14e eeuw opgekomen in Italië, met als
centrum Florance.
Humanisme: ​Intellectuele, literaire en
wetenschappelijke beweging van de 14e
tot de 16e eeuw, die elke vorm van kennis
wil baseren op de literatuur en cultuur van
de klassieke oudheid.

Belangrijke personen/kunstenaars

Brunellischi:​ Filippo Brunelleschi


(11377-1446), was een architect,
ingenieur, goudsmid en beeldhouwer uit
de Italiaanse renaissance. Hij is vooral
bekend door zijn herontdekking van het
perspectief en door de bouw van de
koepel van de Santa Maria del Fiore in
Florance.

Familie De' Medici: ​Deze familie speelt


een belangrijke rol als mecenas
(geldschieter en beschermheer) voor
kunstenaars en wetenschappers in de
stad Florance. In de loop van de 15e
eeuw groeit hun politieke macht. Zij
moeten die macht voortdurend bevechten,
omdat zij niet vanzelfsprekend recht
hebben op de macht. Dit is een stimulans
voor De' Medici om als mecenas
bouwprojecten en kunst te stimuleren.

Architectuur.
Domkoepel, Santa Maria del Fiore: ​Om
de status van Florance te bevestigen,
begint in 1296 de bouw van een grote
kathedraal gewijd aan Maria. Omdat de
bouw 140 jaar duurt, verandert de stijl
gedurende de bouw en markeert de kerk
overgang van middeleeuwen naar
renaissance. De bouwstijl is aanvankelijk
gotisch. Aan de kerk wordt gebouwd
zonder vooropgezet plan. Na bijna 100
jaar stagneert de bouw, omdat de kennis
ontbreekt om de enorme kruising van het
midden- en dwarsschip met een koepel te
overwelven. Brunelleschi bedenkt
uiteindelijk de oplossing voor dit
probleem. Hij vergelijkt zijn meetresultaten
van ruïnes uit de klassieke oudheid met
de klassieke theorie over ideale
verhoudingen, zoals die beschreven zijn
in de boeken van de Romeinse
bouwkundige Vitruvius. Hij maakt
uiteindelijk het plan om de immense
koepel te bouwen zonder dat er steigers
nodig zijn.

Beeldende kunst

Altaarstuk: ​Een altaarstuk is een


afbeelding van een christelijk onderwerp,
in de vorm van een schilderij,
muurschildering of beeldengroep, achter
of op het altaar.
Lijnperspectief: ​Weergave van de
ruimte, waarbij de regelmatige verkleining
naar een verdwijnpunt op de horizon
uitgangspunt is. Toegepast vanaf de
renaissance.

David door Donatello (ca. 1440): ​Dit is


het eerste vrijstaande naaktbeeld sinds de
klassieke oudheid en daarmee een
mijlpaal voor de renaissance. Het beeld
verwijst naar het Bijbelverhaal waarin
David, ongewapend, slim en talentvol, de
domme zwaarbewapende reus Goliath
weet te verslaan. David staat symbool
voor strijdvaardigheid en zelfbewustzijn,
eigenschappen die horen bij familie De'
medici en de stad Florance.

Dans

Basse danse: ​Een statige dans, vooral


populair als hofdans in de 14e en 15e
eeuw, waarbij de voeten schuiven over de
grond (Basse).
Theater

Tableau vivant: ​Bewegingloze


voorstelling door mensen, waarin een
verhaal of gebeurtenis wordt uitgebeeld.

H4 Hofcultuur

Stromingen

Barok: ​Stijlperiode die zich kenmerkt door


overdaad van vorm en heftigheid van
gevoelsuitdrukking. Schilder- en
beeldhouwkunst gaan vaak over in
speciale architectonische omgeving, die
naadloos aansluit. Het is soms moeilijk te
zeggen waar het kunstwerk ophoudt en
de architectuur van een gebouw verder
gaat. Daarbij spelen lichteffecten een
steeds belangrijkere rol.

Belangrijke personen/kunstenaars

Homo Universalis: ​Een persoon die op


allerlei gebieden kundig en deskundig is
(kunsten, literatuur en wetenschap).
Michelangelo: ​Beeldhouwer, schilder,
architect, ingenieur en dichter. Hij is een
schoolvoorbeeld van een homo
universalis. Bekende werken van hem zijn
onder andere het 5 meter grote beeld
'David' en zijn beschildering van het
plafond van de Sixtijnse Kapel in
Vaticaanstad.

Leonardo da Vinci: ​Architect, uitvinder,


ingenieur, filosoof, natuur- en
scheikundige, anatomist, beeldhouwer,
schrijver, schilder en componist. Een echt
homo universalis. Bekende werken van
hem zijn de Mona Lisa en Het Laatste
Avondmaal.

Lodewijk XIV: ​In 1643 wordt de vijfjarige


Lodewijk XIV tot koning van Frankrijk
gekroond. In 1661 trekt de volwassen
Lodewijk, ook wel zonnekoning genoemd,
de macht volledig naar zich toe. Alles en
iedereen staat ten dienste van de koning.
Lodewijk is een groot kunstliefhebber en
hij hecht grote waarde aan de rituele rol
van dans aan zijn hof. Hij richt voor alle
kunsten een landelijke academie op die
vorm en kwaliteit naar de smaak van de
koning bewaakt en propageert.
Shakespeare: ​William Shakespeare
wordt gezien als de eerste moderne
toneelschrijver. Zijn werk bestaat uit
historiestukken, tragedies en komedies
die tot op de dag van vandaag worden
opgevoerd.Hij schrijft in dichterlijke taal
die raak is aan beelden en die klinkt als
een melodie. De thema's zijn tijdloos en
het verhaal is hieraan ondergeschikt.
Shakespeare schrijft over tegenstellingen
als schijn en zijn, orde en chaos en
vrijheid en afhankelijkheid.

Architectuur

Paleis van Versailles: ​Regeringscentrum


van Lodewijk XIV. Wie de koning wilt
bezoeken, is overgeleverd aan allerlei
rituelen. Een bezoek aan de koning begint
met de beklimming van een enorme trap.
Het trappenhuis is versierd met reliëfs en
schildering van koninklijke zegevieringen.
Gewone burgers wachten in een
wachtzaal op de ontmoeting. Ook hier zie
je volop symbolen van de grootsheid van
de koning. Architect-kunstenaar Charles
le Brun is verantwoordelijk voor het
ontwerp van het paleis en de enorme tuin.
Het paleis staat symbool voor het
universum, waarvan Lodewijk XIV de
aangewezen heerser zou zijn.
Beeldende kunst

David: ​Michelangelo's David (1501-1504)


oogt als een Grieks godenbeeld.
Michelangelo bestudeert kopieën van
klassieke beelden en breidt die studie uit
met eigen onderzoek. Voor Michelangelo
is de anatomie niet in de eerste plaats een
middel om een levensechte persoon te
verbeelden. Belangrijker is dat de
anatomie gebruikt wordt om een verhaal
en betekenis over te brengen. David is
hiervan een goed voorbeeld. Het lijkt of hij
alles onder controle heeft. De hele
anatomie van het beeld past zich aan, aan
de ruststand. De handen met gezwollen
aderen, maken het verhaal af. David oogt
rustig en zelfbewust, maar is waakzaam
en klaar om elke moment toe te slaan.
Uiteindelijk gaat dat herhaal niet alleen
meer over David, maar ook over de
republiek Florance die zich bevrijd voelt
van De' Medici.

Mona Lisa: ​Een van de beroemdste


werken ter wereld. Het meesterwerk werd
tussen 1503 en 1507 gemaakt door
Leonardo da Vinci. Over het schilderij
wordt nog altijd druk gespeculeerd. Men is
het er zelfs nog niet over eens wie de
dame met de mysterieuze glimlach
eigenlijk is. Het schilderij wordt
tentoongesteld in het Louvre.
Homo Quadratus: ​Ook bekend als de
Vitruviaanse man (ca. 1490), is een
poging van da Vinci om de verhoudingen
te tekenen van de mens. De mens zou
volgens dit model staande met gestrekte
armen passen in een vierkant en met
gespreide armen en benen in een cirkel.
Dat het diagonale midden van het vierkant
het kruis van de man is en het middelpunt
van de cirkel de navel, benadrukt voor Da
Vinci dat de schepping van de mens door
God een wiskundige constructie moet zijn.

Beschildering Sixtijnse Kapel: ​Op het


plafond schildert Michelangelo verhalen
uit het Oude Testament. Het centrale deel
gaat over de schepping en de verdrijving
van Adam en Eva uit het paradijs.
Wanneer God Adam tot leven wekt,
volstaat de vingerwijzing. God en Adam
zijn weergegeven als gespierde
mensfiguren die voldoen aan het oude
Griekse schoonheidsideaal. Adam is nog
slap, maar God is krachtig en lijkt vol
leven.

Theater

Intermedi: ​Tussenspelen waarmee een


toneelstuk wordt onderbroken. De inhoud
staat los van het toneelstuk. Ze zijn een
spektakel met complexe theatertechniek
in combinatie met zangers en dansers in
uitbundige kostuums.
Ballet-komedie: ​Een toneelgenre in het
Frankrijk van de 17e eeuw, waarbij
gesproken en geacteerde delen worden
afgewisseld met muziek en dans. Vaak
humoristisch.

Commedia dell'arte: ​Italiaans


volkstoneel, waarbij de teksten niet
letterlijk zijn vastgelegd. Op basis van een
scenario verzinnen de acteurs in reactie
op het publiek de teksten en dialogen. De
rode draad is vaak de liefde tussen 2
jonge mensen, die na allerlei komische en
onverwachte omzwerveringen uiteindelijk
eindigt in een romantisch succes. Een
belangrijke rol is weggelegd voor de vaste
karakters, die te herkennen zijn aan hun
maskers. Het zijn karikaturen die de
toeschouwer een komische spiegel
voorhouden.

Dans

Koninklijke Dansacademie: ​Opgericht in


1661 door Lodewijk XIV. Dansen is niet
langer een bezigheid van de hoveling,
maar een professionele aangelegenheid
door professionele dansers. Sprongen en
draaibewegingen worden ingewikkelder
en vragen steeds meer specifieke
lichamelijke vaardigheden. Er ontstaan vijf
basisposities om de uitgedraaide benen
en voeten voor of naast elkaar te
plaatsen. Ze vormen nog steeds de basis
voor het klassieke ballet.
Divertissement:​​ Vermaak of amusement.
Populair onderdeel van de vroegere
Franse opera's. Het doorlopende verhaal
wordt onderbroken met (vaak)
grootschalige dans.

Muziek

Componist:​ Een persoon die muziek


componeert. Dit wil zeggen dat hij/zij deze
bedenkt, creëert en meestal opschrijft. Het
ordenen van tonen tot een muziekstuk
noemt men componeren.

Opera:​ Term voor een (hoofdzakelijk)


gezongen toneelstuk met muzikale
begeleiding, gebaseerd op een bestaand
of special daarvoor geschreven libretto.
De inhoud is gewoonlijk van ernstige aard
(opera seria), maar soms ook luchtig en
kluchtig (opera buffa; operette).

Ballet-opera:​ Ontwikkeld door Lully aan


het hof van Lodewijk XIV, door elementen
uit de Franse tragedie te combineren met
hofballet en de Italiaanse opera. Dans is
een vast onderdeel bij deze operavorm.
H6 Rococo & classicisme.

Stromingen

Rococo:​ Benaming voor decoratieve


lichtvoetige stijl in de bouwkunst en de
beeldende kunst in de eerste helft van de
18e eeuw. Kenmerkend zijn grillige,
schelpvormige decoraties, het gebruik van
pasteltinten en in de architectuur het
verstrooien van licht en spiegels en kristal.

Classicisme:​ Stijl van de renaissance,


gebaseerd op voorbeelden uit de
klassieke oudheid. Benaming van de
cultuurperiode in de tweede helft van de
18e eeuw.

Verlichting:​ Filosofie en levenshouding


uit de 18e eeuw die streeft naar het zo
rationeel en objectief mogelijk verwerven
van kennis. Deze kennis zal op de duur
leiden tot het verlichten van de mensheid.
Belangrijke personen/kunstenaars

Bach:​ Bach (1685-1750) wordt


beschouwd als een van de grootste en
invloedrijkste componisten uit de
muziekgeschiedenis, vanwege de
inventiviteit waarmee hij melodie,
harmonie, ritme en diverse muziekstijlen
combineert. Vele componisten na hem
inspireerde hem en trachtten Bach te
evenaren.

Weense klassieken:​ Componisten


Haydn, Mozart en Beethoven, die tussen
1720 en 1815 voor kortere of langere tijd
in Wenen werken en de basis leggen voor
de klassieke muziek zoals we die
vandaag kennen.

Mozart:​ Van de 3 Weense Klassieken is


Mozart (1756-1791) de bekendste. Vooral
zijn periode als muzikaal wonderkind en
de strijd voor waardering in latere jaren
spreken nu nog tot de verbeelding. Vanaf
zijn 10e jaar treedt Mozart overal in
Europa op. Zijn werk is vaak opgewekt,
vlot en met veen herhaling binnen een
vast stramien die het toegankelijk maken
voor een breed publiek. Hij heeft ruim 600
composities op zijn naam staan.

Beeldende kunst.
Revolutiekunst:​ In de Franse Revolutie
klinken de ideeën door de verlichting. Het
is een verdere stap in de richting van een
moderne democratie. Revolutionaire
kunstenaars wilden met hun werk de
strijdbaarheid laten zien. Deze kunst
vormt een goed tegenwicht voor de
protserige rococo van de verjaagde elite.

Theater

Pantomime:​​ Uitbeelden van dramatische


handeling uitsluitend door gebaren en
mimiek.

Muziek

Symfonieorkest:​ Groot orkest (40 tot 100


musici) voor het spelen van klassieke
muziek. Vaste indeling met vier
orkestgroepen: Strijkers, houtblazers,
koperblazers en slagwerkers, meestal
aangevuld met harp en piano.

Dans

Handelingsballet:​ Verhalend balletgenre


dat opkomt in de 18e eeuw, als opvolger
van de ballet-opera. Hierbij wordt voor het
eerst het hele verhaal uitgebeeld door
dans en pantomime zonder hulp van zang
en voordracht.
H7 Cultuur van romantiek & realisme.

Stromingen

Romantiek:​ Cultuurhistorische periode


vanaf eind 18e eeuw tot 19e eeuw, die
wordt gekenmerkt door belangstelling
voor het individu en zijn gevoelsbeleving,
waardering voor landschap, emotie en
religieuze ervaring en een hang naar het
verleden en exotische culturen.

Realisme:​ Einde 19e eeuwse stroming in


beeldende kunst, theater en literatuur,
waarin gestreefd wordt naar een
realistische weergave van de
werkelijkheid in plaats van het weergeven
van idealen, helden en mythische figuren.

Jugendstil:​ Stroming in de Architectuur,


vormgeving en beeldende kunst genoemd
naar het tijdschrift Die Jugend. Kent
verschillende benamingen en varianten,
waaronder art nouveau, modern style of
style metro. Overeenkomsten zijn de
vloeiende en decoratieve lijnen en het
gebruik van glas, giet- en smeedijzer.
Architectuur

Neoclassicisme:​ Stijl geïnspireerd op de


vormentaal van de klassieke oudheid, met
name in de beeldhouwkunst.

Beeldende kunst

Arts en crafts-beweging:​ Sociale


beweging, tweede helft van de 19e eeuw
in Engeland. Verzet zich tegen de
industriële revolutie en goedkope
massaproducten.

Exotisme:​ Verwijzing naar vreemde en


verre culturen in muziek, dans en
beeldende kunst. Populair door het
kolonialisme in de 19e eeuw.
Oriëntalisme:​​ Kritische benaming voor
het exotisme: een romantische weergave
van de oosterse cultuur als mysterieus,
sensueel en primitief als tegenhanger van
het rationele en beschaafde Westen.

Impressionisme:​ Stijl in de kunsten


waarbij de nadruk ligt op sfeer en
stemmingen. Uitgangspunt in de
schilderkunst is het weergeven van
impressies van licht en kleur met losse
verfstreken. Schilders: o.a. Monet, Degas,
Manet.

Postimpressionisme:​ Verzamelnaam
voor verschillende stijlexperimenten in de
schilderkunst voortkomen uit het
impressionisme. Kenmerken: nadruk op
gevoel en symbolische betekenissen,
vervorming van de werkelijkheid en
complementaire kleurcontrasten.
Schilders: o.a. Cezanne, Gauguin, van
Gogh, Seurat.

Pointillisme:​ Schilderstijl eind 19e eeuw


ontwikkeld door Seurat, waarbij
verfstippen ongemengd in primaire
kleuren op het doek worden gebracht.
Theater

Naturalisme:​ Eind 19e eeuwse stroming


in literatuur en theater die een
natuurgetrouwe weergave van de
werkelijkheid voorstaat.

Vaudeville:​​ Populaire vorm van theater,


die eind 19e eeuw instaat in New York.
Voorstellingen bestaan uit verschillende
acts van zangers, dansers, jongleurs,
acteurs, komieken en goochelaars.

Muziek

Verisme:​ Stroming in de Italiaanse opera


eind 19e eeuw, met realistische
onderwerpen over gewone mensen.
Kenmerken: heftige dramatiek, extreme
emoties, onvoorwaardelijke liefde versus
extreem lijden.
Dans

Choreografie:​ Het bedenken of


arrangeren en bij elkaar voegen van
passen, gebaren en patronen om een
dans te vormen.

Academische dans:​ Danstechniek met


vijf klassieke dansposities, vastgelegd
door de Koninklijke Academie voor Dans,
opgericht door Lodewijk XIV. In de
romantiek aangevuld met dans op spitzen,
grote zweefsprongen, lift en duetten.

Ballet blanc:​ Wit ballet. Scene, akte of


compleet ballet uit de romantiek met
sprookjesachtige vrouwelijke wezens die
witte tutu's of jurken dragen.

Overig

Massaproductie:​ Het op grote schaal


produceren van dezelfde producten in een
fabriek door gespecialiseerde arbeiders of
machines.
Gesamtkunstwerk:​ Alle kunstvormen zijn
in volmaakte harmonie verenigd.

You might also like