Professional Documents
Culture Documents
A. Subclavia (ondersleutelbeenslagader)
Patiënt ligt op de bank, hoofd naar de zijkant gedraaid. de slagader loopt
tussen de clavicula en de 1e rib. Palpeer in het kuiltje boven de clavicula,
voel je hem niet kan je de patiënt laten in-ademen waardoor je de 1 e rib
beter voelt, en vanuit daaruit de arterie opzoeken aan het begin van de
clavicula.
A. Brachialis (bovenarmslagader)
Bevindt zich naast de biceps brachii, aan de mediale kant. Palpeer de rand
van de biceps brachii aan de mediale zijde, mogelijk meer druk zetten om
pulsatie te voelen.
A. Ulnaris (polsslagader)
Zit aan de pinkkant van de pols, ongeveer 2 cm onder de rand van de hand. Moeilijker te
palperen dan de radialis.
A. Femoralis (dijslagader)
Beste te palperen in de lies, tussen de os pubis en de SIAS. Ligt redelijk
diep in de structuren dus misschien moet je wat dieper drukken tot je een
pulsatie voelt.
A. Dorsalis Pedis
Ligt op de voetrug, tussen de grote teen en de teen ernaast.
In de kromming van de voet in het kuiltje naast het bot van de grote teen.
Botten en structuren
Os pelvis
Spina Iliaca Anterior Superior (SIAS) Tuber ischiadicum
Spina Iliaca Posterior Superior (SIPS) Sacrum
Spina Iliaca Anterior Inferior (SIAI) Os coccygis
Crista iliaca Os pubis
Fossa iliaca
Os femur
Trochanter major
Laterale epicondyl
Mediale epicondyl
Tuberculum adductorium
Tuberositas glutea
Os fibula
Caput fibula
Laterale malleolus
Os tibia
Tuberositas tibia
Mediale malleolus
Tibia plateau
Pes anserinus aanhechtingspunt
Margo anterior
Os sternum
Sternoclaviculaire gewricht
Incisura Jugularis
Manubrium sterni
Angulus sterni
Corpus sterni
Processus Xiphoideus
Os scapula
Angulus superior Margo lateralis
Angulus Inferior Fossa subscapularis
Processus Coracoideus Fossa supraspinatus
Acromion Fossa Infraspinatus
Tuberculum Infraglenoidale Spina Scapula
Margo medialis
Os humerus
Tuberculum major
Tuberculum minor
Sulcus Intertubercularis
Tuberositas Deltoidea
Laterale epicondyl
Mediale epicondyl
Os ulna
Processus olecranon
Caput Ulna
Processus styloideus ulna
Os radius
Caput Radii
Processus styloideus radii
Os clavicula
Sternoclaviculair gewricht
(SC-gewricht)
Acromioclaviculair gewricht
(AC-gewricht)
1e en 2e rib
1e rib is lastig te palperen, ligt vlak onder de clavicula. Je kunt hem bij het sternum een
beetje voelen. Ook als je boven de clavicula redelijk diep voelt en de patiënt diep laat in-
ademen voel je de rib omhoog komen. 2e rib is makkelijker te vinden, de rib die vlak onder
de clavicula te voelen is.
7e t/m 10e rib
Vanuit buiklig de 10e rib palperen, het is de laatste rib rondom gaat, de twee ribben
daaronder zitten niet meer met kraakbeen vast aan de rest. Als je de 10 e rib hebt gevonden
tel je gewoon naar boven tot je bij de 7e rib bent. Makkelijkste is om zo distaal mogelijk te
tellen.
Spieren
M. sartorius
O: SIAS (Spina iliaca anterior superior)
I: Mediale zijde van tibia, bij de pes anserinus
Functie:
Flexie heup
Exorotatie heup
Abductie heup
Flexie knie
Endorotatie knie
Palperen:
Patiënt in ruglig, leg de voet op de knie van het andere been, heup is dan in
exorotatie. Vraag of patiënt de knie naar het plafond wilt bewegen. Voel hoe de
sartorius is aangespannen.
M. adductor longus
O: tuberculum pubicum
I: Mediale zijde femur, linea aspera
Functie:
Adductie heup
Endorotatie heup
Helpt in flexie heup
Stabiliseert pelvis
Palperen:
Patiënt in ruglig, kussen net iets onder de knie, heup iets in
exorotatie. Vraag voor een klein beetje adductie in de heup,
voel de pezen dicht bij de os pubis. Volg de pezen distaal tot het
veranderd in spierweefsel, als de spierbuik langzaam richting
het mediale dijbeen gaat is het
de adductor longus. Als de spierbuik slank en dun is en langs het
dijbeen naar de knie gaat is het de gracilis.
M. gracilis
O: ramus inferior ossis pubis
I: Mediale zijde van tibia, bij de pes anserinus
Functie:
Adductie heup
Endorotatie heup
Flexie knie
Exorotatie knie
M. triceps surae
M. gastrocnemius
O: Condylen van de femur, posterior
I: Tuber calcanei via de tendo calcaneus (achillespees)
Functie:
Flexie knie
Plantaire flexie enkel
M. Soleus
O: Proximale deel van de tibia ; caput fibulae
I: Tuber calcanei via de tendo calcaneus (achillespees)
Functie:
Plantaire flexie enkel
Palperen:
Patiënt in buiklig, buig de knie 90° en voel de spierbuiken van beide spieren en de dikke
pees. Vraag patiënt voor plantaire flexie tegen de weerstand van je arm in en voel de
aangespannen soleus, de dunne spierbuik van gastrocnemius blijft slap.
M. gluteus maximus
O: Os sacrum; os ilium; ligamentum sacrotuberale; fascia thoracolumbalis
I: Bovenste vezels: Tractus iliotibialis
Onderste vezels: Tuberositas glutea
Functie:
Extensie heup
Exorotatie heup
Abductie heup
Adductie heup (onderste vezels)
Palperen:
Patiënt in buiklig met kussen onder de enkels. Lokaliseer de SIPS, crista iliaca en de coccygis,
dat is de origo van de spier. Palpeer ook de tuberositas glutea, voel tussen deze punten de
spiervezels van de gluteus maximus. Laat patiënt been van de bank optillen met een
gestrekte knie, hierdoor spant de spier aan en kan je hem beter voelen.
M. quadriceps femoris
Rectus femoris
O: SIAS (Spina iliaca anterior superior)
I: Tuberositas tibiae via ligamentum patellae
Functie:
Flexie heup
Extensie knie
Palperen:
Patiënt in ruglig met kussen in de knie. Lokaliseer de SIAS en de patella daartussen loopt de
rectus femoris ongeveer 2 a 3 vingers breed. Vraag de patiënt om zijn been van de tafel op
te tillen, hierdoor voel je de rectus femoris erg goed
Vastus medialis
O: Mediale zijde van linea aspera
I: Tuberositas tibiae via ligamentum patellae
Functie:
Extensie knie
Palperen:
Patiënt in ruglig met kussen in de knie, vraag patiënt om zijn been te strekken. Palpeer
mediaal en proximaal van de patella voor de bolvormige vorm van de medialis. De sartorius
en de rectus femoris zorgen voor de druppelachtige vorm.
Vastus lateralis
O: Laterale zijde van linea aspera; trochanter major
I: Tuberositas tibiae via ligamentum patellae
Functie:
Extensie knie
Palperen:
Patiënt in zijlig, leg hand op de laterale zijde van het bovenbeen terwijl de patiënt langzaam
extensie van de knie uitvoert en ontspant. Zo voel je de vastus lateralis aanspannen en
ontspannen.
Vastus intermedius
O: corpus femoris voorste en laterale zijde
I: Tuberositas tibiae via ligamentum patellae
Functie:
Extensie knie
Palperen:
Valt niet te palperen omdat de andere 3 spierbuiken er overheen liggen.
M. biceps femoris
O: Lange kop: Tuber ischiadicum
Korte kop: Laterale zijde linea aspera
I: Caput fibulae
Functie:
Flexie knie
Exorotatie knie
Extensie heup (lange kop)
Palperen:
Patiënt buiklig, met knie in 90°. De laterale zijde van het
bovenbeen is de biceps femoris, de spierbuik zal naar het
hoofd van de fibula gaan. Palpeer de laterale zijde van de knie
voor de lange pees van de biceps femoris en volg het naar de
kop van de fibula.
M. semitendinosus
O: Tuber ischiadicum
I: Mediale zijde van de tibia, pes anserinus
Functie:
Flexie knie
Endorotatie knie
Extensie heup
Palperen:
Patiënt in buiklig met knie in 90°. De mediale zijde van het bovenbeen
is de semitendinosus. Palpeer de mediale zijde van de knie voor de
pezen van de semitendinosus en semimembranosus. De spier het
dichtst bij het oppervlak is de semitendinosus, volg de spier tot de pes
anserinus pees.
M. semimembranosus
O: tuber ischiadicum
I: mediale condyl van de tibia (posterior)
Functie:
Flexie knie
Endorotatie knie
Extensie heup
Palperen:
Patiënt in buiklig met knie in 90°. Volg dezelfde stappen als bij de
semitendinosus, alleen ligt de semimembranosus lateraal van de
semitendinosus.
M. rectus abdominis
O: Crista pubicum; sympysis pubica
I: Kraakbeen van de 5e, 6e en 7e rib; processus xiphoideus
Functie:
Anteflexie wervelkolom
Stabilisatie heup
Palperen:
Patiënt in ruglig met knieën gebogen, vraag aan de patiënt of die met zijn hoofd van de tafel
kan komen en kleine ´sit-ups´ te doen. Palpeer nu tussen de os pubis en de processus
xiphoideus, tijdens de sit-ups moet je de rectus abdominis voelen aanspannen en
ontspannen.
M. obliquus externus
O: Buitenkant van de 5e t/m 12e rib
I: Anterior crista iliaca; linea alba
Functie:
Lateroflexie wervelkolom (één kant)
Rotatie wervelkolom (één kant)
Anteflexie wervelkolom (beide kanten)
Uitademen (beide kanten)
Palperen:
Patiënt in ruglig met knieën gebogen, vraag aan de patiënt
terwijl je je hand op de onderste ribben heb of hij zijn schouder
naar zijn heup wilt brengen. Voel de spier diagonaal lopen
richting de crista iliaca.
M. obliquus internus
O: Fascia thoracolumbalis; crista iliaca; laterale ligamentum
inguinale
I: Binnenzijde van de onderste 3 ribben; linea alba
Functie:
Lateroflexie wervelkolom (één kant)
Rotatie wervelkolom (één kant)
Anteflexie wervelkolom (beide kanten)
Uitademen (beide kanten)
Palperen:
Patiënt in ruglig, vraag patiënt om schouder naar zijn heup te
brengen. Palpeer nu onder de obliquus externus aan de kant
waar de schouder nu naartoe gaat.
M. pectoralis major
O: Mediale zijde clavicula; sternum; kraakbeen van 1e t/m 6e rib
I: Crista tuberculi majoris (humerus)
Functie:
Adductie schouder
Endorotatie schouder
Anteflexie schouder (bovenste vezels)
Horizontale adductie schouder (bovenste vezels)
Detractie schouder (onderste vezels)
Palperen:
1. Patiënt in ruglig met schouder in lichte adductie. Lokaliseer de mediale kant van de
clavicula en beweeg inferior in de vezels. Volg de spiervezels tot ze overgaan in de
deltoid, pak de spierbuik door met je duim in de oksel te gaan. Vraag vervolgens de
patiënt om tegen jouw weerstand in zijn arm naar zijn buik te brengen.
2. Patiënt in zijlig, jij support je patiënt zijn arm. Flex de schouder en trek de arm iets
naar je toe. Palpeer de spier vanaf de ribben naar de humerus. Laat de schouder
passief flexie en extensie uitvoeren.
3. Patiënt in ruglig, met arm wijzend naar het plafond, vraag of hij tegen jouw
weerstand in zijn hand over zijn hoofd kan brengen. Bovenste vezels spannen dan
aan. Vraag daarna of hij zijn hand naar zijn heup kan bewegen tegen weerstand in,
onderste vezels spannen nu aan.
M. erector spinae
O: Os sacrum; posterior crista ilíaca tot os occipitale
I: Processus spinosi en transversus van de wervels; posterior zijde
ribben
Functie:
Lateroflexie wervelkolom
Retroflexie wervelkolom
Stabilisatie wervelkolom
Extensie wervelkolom
Rotatie hoofd
Palperen:
Patiënt buiklig, vraag om voeten op te tillen hierdoor spant de erector
spinae aan om de pelvis te stabiliseren. De patiënt houdt deze positie
aan en jij palpeert langs de wervelkolom. Vraag de patiënt of hij zijn
hoofd en schouders van de tafel kan optillen, volg de spiervezels langs
de wervelkolom naar de nek.
M. trapezius
Trapezius pars descendens
O: Os occipitale, processus spinosi (C1-C7)
I: Lateraal ⅓ van de clavicula
Functie:
Lateroflexie hoofd
Rotatie hoofd
Elevatie schouder
Exorotatie scapula
Palperen:
Patiënt in buiklig, pak de weefsels bovenop de schouder en voel de bovenste vezels van de
trapezius, volg de vezels richting de os occipitale. Vraag of de patiënt zijn hoofd een paar
centimeters kan optillen, volg daarna de vezels naar de laterale zijde van de clavicula
Trapezius pars transversus
O: Peesvlies van T1-T4
I: Acromion
Functie:
Adductie schouder
Stabilisatie schouder
Palperen:
Patiënt in buiklig, lokaliseer de spina scapula, ga mediaal daarvan op de trapezius. Vraag of
de patiënt met zijn schouders van de tafel af kan komen zodat je de spiervezels voelt
aanspannen.
Trapezius pars ascendens
O: Processus spinosi (T5-T12)
I: Spina scapula
Functie:
Depressie scapula
Exorotatie scapula
Palperen:
Patiënt in buiklig, vraag of hij zijn armen voor zich uit kan houden (superman positie) Voel
de vezels vanaf de T12 helemaal naar de spina scapula.
M. biceps brachii
O: Lange kop: Tuberculum supraglenoidale scapulae
Korte kop: Processus coracoideus van de scapula
I: Tuberositas radii
Functie:
Flexie elleboog
Supinatie onderarm
Anteflexie schouder
Palperen:
Patiënt ruglig (of zittend), buig de elleboog en houdt de patiënt zijn hand vast. Vraag of hij
tegen jou weerstand zijn elleboog kan buigen, palpeer de bovenarm en voel de harde, ronde
spierbuik van de biceps. Volg de spier naar de binnenkant van de elleboog en voel de harde
pees, volg daarna de spier tot je hem niet meer voelt achter de deltoid.
M. triceps brachii
O: Lange kop: Tuberculum infraglenoidale
Laterale kop: Achterkant van proximale zijde humerus
Mediale kop: Achterkant van distale zijde humerus
I: Olecranon van ulna
Functie:
Extensie elleboog
Adductie schouder
Retroflexie schouder
Palperen:
Patiënt in buiklig, breng de arm naast de tafel en palpeer
de achterkant van de bovenarm. Lokaliseer de olecranon
om de pees van de triceps te voelen. Vraag of de patiënt
zijn arm omhoog wil bewegen tegen jouw weerstand in.
Nu voel je de triceps goed aangespannen en kan je de
mediale en laterale koppen gaan palperen.