You are on page 1of 3

Vragen zelfstudieopdrachten

1. Bestudeer de anatomie van de lumbale wervelkolom


a. Ligamenten
Op sagittale doorsnede zijn er twee ligamentsystemen te onderscheiden. Enerzijds zijn er
over de gehele wervelkolom de ligg. longitudinale anterius en posterius. De anterius is een
dikke stevige band die start van aan de basis van het os occipitale tot aan het os sacrum
gelegen op de voorzijde van de corpora vertebrae. Ook zijn er korte boogvormige vezels
die van wervel naar wervel lopen. Dit maakt dat ze feitelijk op de discii intervertebrale
aanhechten. De posterius gaat van os occ. naar canalis sacralis. Deze loopt ter hoogte van
de achterzijde van de discus intervertebralis die ver naar lateraal afbuigen. Er zijn ook
geen vezels van ter hoogte van de discii invertebrale. De arcus vertebrae zijn onderling
verbonden door een dik, stevig geel gekleurd lig. flavum. Deze loopt tussen de boven- en
onderrand van de opeenvolgende arcus vertebrae. Deze sluiten de canalis vertebralis af en
bedekken de gewricht kapseltjes en capillaire ligamenten van de intervertebrale
gewrichten. Tussen procc. spinosi onderling loopt het lig. interspinale. Naar dorsaal zet dit
zich voort in de lig. supraspinale dat aan de toppen van de procc. spinosi vast zit. Tussen
de procc. accessorii van de procc. transversi zit aan weerszijden een lig.
intertransversarium.
b. Gewrichten (+ aanduiden op een radiografie)

Articulatio zygapophysialis:
-
Proc. articularis inferior
-
Proc. articularis superior
Articulatio Lumbosacralis
Articulation intervertebrale?
c. Spieren

Er hechten verschillende soorten spieren aan aan de lumbale wervels.
Aan de bovenste 3 lumbale wervel (gemiddeld) hechten de crus dextrum en crus sinistra
van het pars lumborum diaphragmaticum aan. Deze maken dus deel uit van het diafragma.
Vanuit de procc. transversi van L1-L5, de disci intervertebralis van T12-L4 en de
wervellichamen T12-L5 vertrekt de M. Psoas minor. Deze hecht aan op de trochanter minor
van het femur. Deze is ondermeer belangrijk voor de lordose van de lumbale wervel kolom.
Een tweede spier van de romp is de Musculus quadratus lumborum. Deze heeft 2 delen.;
een pars ventralis en een pas dorsalis. Pars ventralis ontspringt op de proc. costarius van
L2-L5 en hecht aan rib 12. Het pars dorsalis heeft als oorsprong de crista iliaca en gaat
aanhechten aan rib 12 en de proc. costalis van L1-L4. Deze spier zorgt bij unilaterale en
bilaterale contractie voor respectievelijk een lateroflexie en anteflexie.
Verder zijn er nog de diep gelegen autochtone rugspieren aan de achterzijde van de
wervelkolom. Deze worden samen genomen als de M. rector spinae (M. Iliocostalis, M.
longissimus) en de M. Spinalis.
Ook hecht de fascia thoracolumbalis aan op de lumbale wervels. En op deze fascia hechten
zowel de M. transversus abdominis als de latissimus dorsi aan.

d. Discus intervertebralis

Tussenwervelschijven bestaan uit een ring van vezelig kraakbeen (lat.: annulus fibrosus)
met in het midden een gelei-achtige kern (lat.: nucleus pulposus). Ze zijn enigszins
elastisch en dragen zo bij aan de schokdemping. De annulus fibrosus is een bindweefselring
die krachten op gelijke mate verdelen over de gehele schijf. De nucleus bestaat uit losse
vezels in een mucoprotene-gelei. De nucleus van de schijf gedraagt zich als een
schokdemper die de impact van de dagelijke activiteiten absorbeert en de twee
wervellichamen gescheiden houdt. Wanneer een persoon een hernia ontwikkelt wordt de
gelei-achtige substantie van de nucleus pulposus niet meer tegengehouden door de annulus
fibrosus. Dit veroorzaakt een uitstulping van de nucleus pulposus, waardoor soms druk
uitgeoefend wordt op een zenuw die nabij de schijf gelegen is. Dit leidt tot symptomen
van sciatica.
e. Radiculaire structuren

Vanuit de lumbale foramina intervertebrales vertrekken meerdere belangrijke zenuwen
hoofdzakelijk voor innervatie van het onderste lidmaat en het bekken. Samen vormen deze
zenuwen de plexus lumbosacralis. Deze wordt onderverdeeld in de plexus sacralis en de
plexus lumbalis.
De lumbale plexus (T12-L4) heeft musculaire takken voor de Mm. Psoas, Quadratus
Lumborum en Iliacus. De eindtakken zijn de N. Iliohypogastricus, de N. Ilioinguinalis, de N.
Genitofemoralis (T12-L2), N. Cutaneus Femoris Laterals (L2-L3), N. Obturatorius (L2-L4) en
N. Femoralis(L2-L4).
De sacrale plexus (L4-S4) vormt samen met de truncus lumbosacralis (L4-L5) de plexus
Ischiadicus.
f. Lumbo-pelvien ritme

Het lumbo-pelvien ritme is het ritme waarbij de heup en de wervelzuil ten opzichte van
elkaar bewegen bij flexie en extensie. Een normaal ritme is het draaien van het os coxa als
eerste met vervolgens een lumbale component bij flexie en omgekeerd bij extensie.
g. Innervatie van de wervelkolomstructuren

De autochtone rugspieren worden gennerveerd door de dorsale takken van de spinale
zenuwen. De exochtone rugspieren worden door ventrale takken of door de N.Accessorius
gennerveerd. Ook de disci intervertebrales worden sensibel gennerveerd.

You might also like