Professional Documents
Culture Documents
3.2.1 Beenstukken
Borstbeen (Sternum)
Wervelkolom (Columna Vertebralis)
Ribben (Costae)
9
3.2.1.2 De wervelkolom (columna vertebralis)
De wervelkolom is opgebouwd uit maar liefst 24 wervels. Een onderscheid wordt gemaakt tussen de
halswervels (7, vertebrae cervicales), de borstwervels (12, vertebrae thoracales) en de lendenwervels (5,
vertebrae lumbales). Het heiligbeen en het staartbeen bestaan uit een vergroeiing van enkele wervels,
waardoor het totaal aantal 33 wervels bedraagt.
De kromming van de wervelkolom naar achter wordt kyphose genoemd (bult), naar voor is lordose,
zijwaarts is scoliose (afwijking). De wervels vertonen zowel gemeenschappelijke als verschillende
kenmerken in hun structuur als gevolg van hun functies:
bescherming van het ruggenmerg
bescherming van de zenuwbanen
ondersteuning van het hoofd
overbrengen van het lichaamsgewicht op de onderste ledematen
Lateraal aanzicht Dorsaal aanzicht
Ventraal
(buikzijd
dorsaal
10
3.2.1.3 De ribben (costae)
Van de 12 ribben omsluiten enkel de eerste 7 de gehele borstholte, van de wervelkolom tot het borstbeen.
Het zijn de "echte" ribben. De overige zijn "valse" ribben. Er zijn nog 3 van de 5 ribben met het
kraakbeen verbonden aan de onderste echte rib, de overige zijn zwevende ribben.
Ventraal aanzicht van de borstkas
(thorax)
Borstbeen
(sternum)
Kraakbeen
Taken en opdrachten
Betast je eigen schoudergordel en ga na welke beenderen je voelt liggen. Schrijf deze hier neer.
3.3.1. Beenstukken
De 3 beenderen in het schoudergewricht liggen onderhuids en zijn bijgevolg goed voelbaar:
Sleutelbeen (Clavicula)
Schouderblad (Scapula)
Bovenarm (Humerus)
3.3.1.1 Het sleutelbeen (clavicula)
Het sleutelbeen is voor het grootste deel van zijn verloop onderhuids voelbaar. Het heeft een lichte S-
vorm. Aan beide uiteinden bevinden zich gewrichtsvlakken.
Gewrichtsvlakje Gewrichtsvlakje
(lateraal) (mediaal)
Ventraal zicht
(a)
12
3.3.1.2. Het schouderblad (scapula)
Het schouderblad is een plat driehoekig beenstuk, gelegen tussen rib 2 en 8. Aan de achterzijde zit een
spaakvormig uitsteeksel (spina) dat uitloopt in een kop (acrornion).
(c) (b)
acromion
gewrichtsvlakje spina
voor humerus
laterale zijde
Mediale zijde
Dorsaal zicht
(a)
Figuur 10: Situering van het rechter schouderblad (a) met dorsaal (b) en lateraal (c) zicht
13
3.3.1.3 Het opperarmbeen (humerus)
Het opperarmbeen bestaat uit een slanke schaft en twee uiteinden. Een bolvormig uiteinde bovenaan dat
gewricht maakt met de gewrichtspan van het schouderblad en een katrolvormig uiteinde onderaan. Overal
op het been zitten oneffenheden waarop spieren kunnen aanhechten.
Ventraal Dorsaal
aanzicht aanzicht
Figuur 11 : Situering van het rechter opperarmbeen (a) met ventraal en dorsaal zicht (b)
3.3.2 Gewricht
Het schouderblad is ter hoogte van het acromion door stevige ligamenten verbonden met het sleutelbeen.
Bijgevolg is in deze verbinding weinig beweging mogelijk.
Anderzijds is de gewrichtskom van het schouderblad ondiep wat een maximale beweeglijkheid toelaat.
Dit komt ook doordat de gewrichtskop van de bovenarm 3x zo groot is als de gewrichtskom.
14
Sleutelbeen Ventraal zicht
(Clavicula)
(a)
Ligamenten
Schouderblad
Opperarm (Scapula)
(Humerus)
Figuur 12 : Situering van het rechter schoudergewricht (a) met ventraal zicht (b)
Bovendien wordt de beweeglijkheid nog bevorderd door:
Het slappe kapsel rond het gewricht ;
De bewegingsmogelijkheden van het schouderblad. Dit kan over het ribbenrooster verschuiven.
Naar voren of naar achter, naar boven of onder. Ook rotatie van het schouderblad is mogelijk. Deze
bewegingen verhogen de totale beweeglijkheid van de bovenarm ;
De beweeglijke maar stevige verbinding tussen het sleutelbeen en het borstbeen die maakt dat het
sleutelbeen niet zal ontwrichten ter hoogte van het borstbeen. Meestal treedt onmiddellijk een breuk
op. Dit komt frequent voor bij het zijwaarts vallen op de schouder.
Het schoudergewricht is het meest beweeglijke gewricht van het menselijk lichaam. De bewegingen
gebeuren rond verschillende assen:
Breedte-as: hierrond gebeuren slingerbewegingen langs het lichaam (Vb. bij het werpen van een
bowlingbal)
Diepte-as: laat ab- en adductie toe (Vb. de schoolslagbeweging van de armen)
Lengteas: de arm draait rond de lengteas, hetgeen endo- en exorotatie wordt genoemd.
3.4 Elleboog en pols
De elleboog en de pols zijn gewrichten die zowel in de sport als in het dagelijks leven van groot belang
zijn. In combinatie met het schoudergewricht zorgen zij voor de beweeglijkheid van de bovenste
ledematen. In sommige sporten is deze beweeglijkheid cruciaal. Denk maar aan een vrijworp in basket, de
schoolslag, de forehand, handbal, enz. Bij andere sporten vervullen de bovenste ledematen een
ondersteunende functie, zoals bij lopen, voetballen, enz.
3.4.1. Beenstukken
De volgende beenstukken maken deel uit van elleboog- en polsgewricht :
Bovenarm (Humerus) (werd reeds eerder in deze cursus besproken) ;
Ellepijp (Ulna) ;
Spaakbeen (Radius) (Radius en Ulna vormen samen de onderarm) ;
Pols
Hand
15
3.4.1.1. De ellepijp (ulna) en het spaakbeen (radius)
Figuur 13 : Situering van de ellepijp en het spaakbeen (a) met ventraal (b) en lateraal zicht (c)
De voorarm bestaat uit twee beenderen:
De ellepijp (ulna), die de verbinding vormt met de opperarm
Het spaakbeen (radius), welke de hand draagt
Wanneer de handpalm voorwaarts is gedraaid (supinatie) lopen beide beenderen parallel. Wanneer men
de hand 1800 draait, draait de radius distaal over de ulna (pronatie ). Deze beweging van radius over ulna
wordt in de hand gewerkt door de vorm (kromming) van de schaft van de radius.
16