You are on page 1of 9

Cel II Structuur en functie

1. De structuur aangeduid op de elektronen microscoop bestaat voor een groot deel uit: A. B. C. D. Cytokeratine Intermediaire filamenten Actine Cadherine

2. en !unctiecomple" bestaat uit: A. B. C. D. Desmosomen en hemi#desmosomen Desmosomen$ hemi#desmosomen en %onula adherens Desmosomen$ %onula adherens en %onula occludens Desmosomen$ macula adherens en tight !unctions

&. De meest apicale structuur in een !unctiecomple": A. B. C. D. 'onula adherens (acula adherens 'onula occludens Desmosoom

). Duid de foute stelling aan. *leuring van neuronen met +aemoto"yline resulteert in een blau,e korreling in het cytoplasma van het neuron. De%e kleuring: A. B. C. D. Is representatief voor de aan,e%ige ribosomen Is gecorreleerd met een hoge concentratie negatief geladen groepen plasma Is gecorreleerd met een hoge concentratie positief geladen groepen plasma Is gecorreleerd met een hoge metabolische activiteit van het neuron

-. .m aan te tonen dat een cel actieve ,erk%ame lysosomen bevat: A. B. C. D. /oert men een en%ymkleuring uit om %ure fosfaten aan te tonen /oert men een en%ymkleuring uit om alkalische fosfaten aan te tonen /oert men een immuunkleuring uit om alkalische fosfaten aan te tonen /oert men een immuunkleuring uit om %ure fosfaten aan te tonen

0. Duid de foute stelling aan: 1keletspiercellen: A. B. C. D. /ertonen een typische streping bi! d,arse doorsnede +ebben meerdere kernen per cel Contraheren door tussenkomst van een motorei,it +ebben een speciale organisatie tussen membraan en glad endoplasmatische reticulum aangeduid als triade.

2. Duid de 3.45 stelling aan: +et nucleool is de plaats: A. B. C. D. 6aar 78A#polymerase gesynthetiseerd ,ordt 6aar r78A#polymerase gesynthetiseerd ,ordt 9rominent aan,e%ig is in cellen met een hoge ei,itsynthese 8iet door een membraan omgeven

:. (CB 3iguur 12#1. De vesikels aangeduid met het ci!fer : %i!n omgeven door: A. B. C. D. Clathrin C.9 I C.9 II *an niet afgeleid ,orden uit het schema

;. (CB 3iguur -#2-. Dit elektronenmicroscopisch beeld: A. B. C. D. Is een scanning elektronen microscopische opname Is een transmissie elektronen microscopische opname van een 0< nm dikke coupe Is een transmissie elektronen microscopische opname van een volledige cel Is een transmissie elektronen microscopische opname van een 2-< nm dikke coupe

1<. Duid de best passende stelling aan. Intermediaire filamenten: A. B. C. D. *omen voor in cellen in ,eefselverband 'i!n karakteristiek voor neutrofielen in het perifere bloed 'i!n karakeristiek voor spiercellen 'i!n karakteristiek voor lymfocyten uit het perifere bloed

11. (CB 3iguur 21#2. 8iet delende cellen %oals lymfocyten in het perifere bloed bevinden %ich A. B. C. D. 12. > 1&. (CB figuur 2<#2;. De structuur aangeduid als kinechoor vertoont functioneel het meest geli!kenis met: A. een centriool B. een spoelfiguur C. microtubuli D. de structuur van een flagel In =1 In =2 In 1 'i!n niet te plaatsen in dit schema

1). 5oendiening van cyto? aan delende cellen resulteert in: A. het ontstaan van meerkernige cellen B. het stoppen van de celdeling in metafase C. het condenseren van chromatine tot chromosomen D. het redupliceren van het centriool 1-. Duid de 3.45 stelling aan. Alle van de volgende stellingen %i!n correct voor collageen I: A. de synthese begint met het afschri!ven van een signaalse@uentie B. de synthese begint met het afschri!ven van een targetse@uentie C. de triple heli" vorming gebeurt intracellulair D. afsplitsing van de prepeptiden gebeurt e"tracellulair 10. 7eticulocyten %i!n: A. geactiveerde B#lymfocyten B. monocyten in ,eefsel C. stuk!es van megakaryocyten D. !onge erythrocyten 12. cytologie figuur 2. 6elke structuur is aangeduid door de pi!lenA A. nuclei B. lysosomen C. nucleoli D. clathrin coated vesicles 1:. cytologie figuur &. 6elke structuur is hier voorgesteldA A. microfilamenten B. microtubuli C. collageen type I D. glycosaminoglycanen 1;. cytologie figuur ). 6elke structuur herken !e op de%e fotoA A. nucleus B. 7 7 C. microtubuli D. geen van vermelde structuren 2<. cytologie figuur -. 6at herken !e op de%e opnameA A. chromosomen B. proteoglycanen C. ei,ittranscriptie door m78A op ribosomen D. heterochromatine 21. ,elke van de volgende uitspraken over %,akke krachten is 3.45A A. de hydrofobe kracht speelt een rol bi! opvou,ing van ei,itten B. +#bruggen %i!n belangri!k voor de structurele intergriteit van ei,itten C. de van der 6aals interactie is te ver,aarlo%en bi! ligandbinding D. het hoge kookpunt van ,ater is te ,i!ten aan de nood%aak om +#bruggen te verbreken tussen ,atermoleculen

22. ,elke van de volgende uitspraken is 3.45A A. de hydrofobe kracht speelt een rol bi! de vorming van membraanstructuren B. %,akke krachten ,orden verbroken bi! thermische denaturatie van ei,itten ,aardoor %e ontvou,en C. denaturatie van ei,itten door middel van sterk %uur %oals +Cl is doorgaans reversibel D. het amino%uur arginine heeft een hoge p*a ,aarde door %i!n guanidine %i!groep 2&. 6anneer de di#electriciteitsconstante van het milieu groter ,ordt A. ,ordt de aantrekkingskracht tussen t,ee ladingen groter B. heeft dit geen invloed op de aantrekkingskracht tussen 2 ladingen C. ,ordt de afstand tussen de ladingen groter D. ,ordt de aantrekkingskracht tussen 2 ladingen kleiner 2). 6elke uitspraak is correct$ de toegelaten diher.. hoeken in de 7amachandran plot %i!n: A. enkel van toepassing op de regelmatige secundaire structuurelementen B. niet van toepassing op collageen C. niet van toepassing op de rotatie rond de peptidebinding D. enkel van toepassing op de secundaire stuctuurelementen en niet op de ? structuur 25. 6elke uitspraak over fosfolipiden is correctA A alle fosfolipiden hebben een glycerolruggegraat B fosfatidylethanolamine is positief geladen bi! fysiologische p+ C sommige fosfolipiden hebben slechts 1 vet%uurketen D de lengte van de vet%uurketen varieert amper 26. 6elke uitspraak over fosfolipiden is correctA A in membraan is de hoeveelheid cholesterol groter dan de%e van de fosfolipiden B de fosfolipidensamenstelling is @uasi geli!k in de membranen van de verschillende celorganellen C de verhouding fosfolipide : ei,it in membranen is ongeveer constant D de verhouding fosfolipide : cholesterol varieert van organel tot organel 27. 6elke van volgende stellingen$ volgend uit het 1inger 8icholson vloiebaar mo%aBek model is correctA A membranen %i!n een oplosmiddel voor de perifere membraanei,itten B niet#geglycolyseerde integrale membraanei,itten kunnen %ich vri! verplaatsen in de membraan C grote integrale membraanei,itten be,egen veel trager doorheen de membraan dan kleinere lipiden D vloeibaarheid van membranen varieert in functie van temperatuur$ afhankeli!k van de fosfolipidensamenstelling

28. 6elke uitspraak over amino%uren is correctA A hydrofobe amino%uren %i!n goed oplosbaar in ,ater B de %i!keten van methionine is een +#brug acceptor C tyrosine is groter dan phenylalanine en dus hydrofober D de %i!keten van tryptofaan kan een +#brug donor %i!n 29. 6elke van de volgende uitspraken is correctA A componenten die co#en%ymen structureel nabootsen maar geen co#substraat %i!n$ kunnen goede competitieve inhibitoren %i!n B co#factoren die een stabiliserend effect hebben$ ,erken steeds allosteer als activator C alle regulatiemechanismen om en%ymen aan te schakelen %i!n per definitie omkeerbaar D myoglobine bindt sterker %uurstofgas dan haemoglobine door ge,i!%igde eigenschappen van de haemgroep 30. 6elke van de volgende uitspraken is correctA A bi! ei,itopvou,ing ,ordt er meer orde in het ei,it gecreCerd$ dus de entropie van het ei,it sti!gt B de %,are keten van een antilichaam is opgebou,d uit ) Ig=#modules C de informatie voor correcte opvou,ing tot de &D#structuur is reeds aan,e%ig in de primaire structuur van een ei,it$ met uit%ondering van die ei,itten die post translationeel gemodificeerd ,orden D de =ibbs vri!e energie van de opgevou,en toestand van een ei,it is hoger dan de%e van de niet#opgevou,en toestand$ dus ei,it opvou,ing is een spontaan en ,illekeurig proces 31. Dn van de uitspraken is fout. 9ost#translationele modificaties bepalen mee de functie van ei,itten omdat A %e de fysicochemische eigenschappen van het gemodificeerde amino%uur kunnen veranderen B %e kunnen bi!dragen tot de stabiliteit van de @uaternaire structuur vb. %,avelbrugvorming C %e kunnen %orgen voor verankering van perifere membraanei,itten vb. myristilering D %e de activiteit van en%ymen kunnen reguleren vb. fosforylering leidt alti!d tot activatie van het substraat 32. +aemoglobine is een goede %uurstofgastransporter omdat A door het coEperatief karakter van de vier %uurstofgasbindingsplaatsten$ haemoglobine sterker %uurstofgas bindt bi! lage .2#concentratie$ in vergeli!king met het monomere myoglobine B het ter hoogte van de spieren %uurstofgas %al afgeven door binding van di# isopropylfluorofosfaat aan de beta#ketens C de %uurstofgasopname en Fafgifte in functie is van de concentratie vri! %uurstofgas D door ver%uring haemoglobine denatureert ter hoogt van de spieren en %o %uurstofgas vri!komt

33. 6elke uitspraak over chymotrypsine is foutA A chymotrypsine is een serine protease B chymotrypsine is opgebou,d uit t,ee se@uentiCle domeinen ,aarin een =rieks sleutelmotief voorkomt C in het katalytisch centrum van chymotrypsine is er een %ogenaamde Gcatalytische triadeH D de specificiteitsholte van chymotrypsine bevat grote amino%uren Imet lange %i!ketensJ %odanig dat er enkel kleine amino%uren in passen Ivan de substratenJ 34. 6elke van de volgende uitspraken over en%ymen is foutA A de en%ym,erking is afhankeli!k van omgevingsomstandigheden %oals temperatuur en p+ B serine proteasen hydrolyseren een peptide binding ter hoogte van een serine residu in een substraat C terugkoppelingsinhibitie is een vorm van en%ymregulatie die in de natuur voorkomt D allostere activatie laat efficiCntere controle van het en%ym toe 35. 6elke uitspraak is ,aarA De fractionele be%etting van een ei,it met een ligand bi! enkelvoudige binding A is <.: ,anneer de ligandconcentratie viermaal hoger is dan de even,ichtsdissociatie constante B is reeds 1 bi! een 1<#voudige ligandconcentratie C is <.- ,anneer de substraatconcentratie t,eemaal lager is dan de even,ichtsdissociatie constante D is <.2- ,anneer de substraatconcentratie t,eemaal lager is dan de even,ichtsdissociatie constante 36. 6elke van de volgende uitspraken is foutA A de (ichaelis#(enten constante ,ordt uitgedrukt in molair B de reactiesnelheid van een en%ym is een constante C het turn#over getal geeft het aantal moleculen ,eer dat door een en%ym A ti!dseenheid omge%et ,ordt D als de (ichaelis#(enten constante klein is$ is de affiniteit van het en%ym voor het substraat groot &:. Penicillines werken A. als competitieve inhibitoren B. als inhibitoren die covalant op het enzym binden C. volgens een negatief feed back mechanisme D. als allostere inhibitoren &;. elke van deze !itspraken is fo!t A. "as en #cr zi$n lipide%verankerde eiwitten B. "as en #cr associeren op niet%covalente wi$ze met membramen C. acetylering van histonen is irrebersibel D. post%translationele modificatie worden niet door het genoom gecodeerd

)<.

elke !itspraak omtrent antilichamen is fo!t & A. een antilichaam is opgebou,s uit 2 %,are en 2 lichte ketens B. antilichamen bestaan in str!ctireel opzicht '!asi !itsl!itend !it (g) mod!les en iedere mod!le bestaat !it * antiparallelle beta strengen C.de lichte en %,are ketens van een antilichamen ,orden samengehouden door %,avelbrug$ maar de %,are ketens ,orden onderling niet samengehouden D. het antilichaam 3 AB gedeelte behoudt %i!n antigen bindingsactiviteit als het gescheiden ,ordt van het + C gedeelte van het antilichaam,

)1.

at is corret i.v.m. )l!cose& A. -onder bloedvaten en circ!latie zo! het ongeveer .dagen d!ren vooraleer het /cm diep in een spier zo! raken. B. bindt met grotere affiniteit op het )012%/ dan op het )l!t%3 transporteiwit C. komt de l!minale kant van intestinale epitheelcellen binnen via een !niporter D. komt via =K45#) transporters de rode bloedcellen binnen .diabetes mellit!s 4s!ikerziekte5 kan veroorzaakt worden door een stoornis in )012%6

)2.

at is fo!t i.v.m. 7smose en het transport van water& A. a'!aporinen zi$n belangri$k voor het watertransport in de nier B. inc!batie van gezonde cellen in een hypotone oplossingen veroorzaakt celzwelling gevolgd door herstel van het normale celcol!me C. dinitrophenol kan de cel doen zwellen ondanks normale toniciteit van de oplossingen D. een oplossingen van 389 m: ;aCl en 399m: gl!cose is hyperosmolair . < ionen gaan doorheen <%kanamen met beho!d van h!n watermantel

)&.

at is fo!t i.v.m. De ;a=< pomp& A. deze speelt een rol in de cell!laire vol!me reg!latie B. deze draagt bi$ tot het beho!d van de ;a% en <%concentratie verschillen over de plasmamembramen C. deze draag enigzins bi$ tot het negatief maken van de membraampotentiaal D. het is een fosfoproteine . de delta) voor het naar b!iten brengen van ;a is 6> %6,9?kcal=mol

)).

at is correct i.v.m. de membraampotentiaal

A. bi$ stim!latie van de ;a=< pomp verwacht $e depolarisatie B. wordt in r!st voornameli$k bepaald door de Cl%evenwichtspotentiaal C. deze depolariseert indien de kationen de ce verlaten of anionen de cel binnenkomen D. openen van een Cl%kanaal in een cel met 389m: @ClAB en 3m:@ClAi gedepolarisatie

. bi$ het sl!iten van een ;a%kanaal verwacht $e hyperpolarisatie )-. at is correct i.v.m. co%=co!nter%transport& A. indien de 8a>+ antiporter ma"imaal %ou ,erken %ou de intracellulaire p+ ongeveer 0$) %i!n B. een 8a>= symporter met stoechiometrie 1:1 kan in principe glucose &<<<<maal concentreren in de cellulaire C. het transportschema in fig 2#2: Ip$ 220J is niet electrogeen D. het transport in fig 2#2: resulteert in principe in alkanisatie van het bloedcellen C. het transportschema in fig *%/* brengt geen netto osmoles in de cell!laire )0. at is correct i.v.m. primaire actieve transporteiwitten& A. een C3%C/ conformationele wi$ziging is typisch voor D%klasse pompen B. P%klasse pompen transporteren steeds protonen C. ABCB1 transporteert lipofiele substanties o.a. t.h.v. de hersenen D. het flippase model is typisch voor +%klasse pompen C. de +9+3 pomp bevindt zich t.h.v. De b!itenste mitochondriale membraam )2. at is fo!t i.v.m. #panningsgevoelige ;a%kanamen in a>onen& A. bi! #0<m/ membraampotentiaal is de activatiepoort gesloten en de inactivatiepoort open B. de stroom doorheen de%e kanalen is negatief C. de open probabiliteit bi! #2<m/ is %eer laagindien geopend stromen D. er gaan ongeveer 1<<<<8a ionen per seconden doorheen. C. lokale anesthetica blokkeren deze kanalen ):. at is correct i.v.m. #panningsgevoelige <%kanalen in a>onen A. zi$n de enige kanalen die bi$dragen tot repolarisatie van de actiepotentiaal B. kanaalopeningen bi$ depolarisatie gebe!r sneller dan bi$ ;a%kaalen C. spelen ook een rol bi! de hyperpolarisatie die is aangeuid in fig 2#&< D. de sec!ndaire str!ct!!r is typisch een monomeer C. depolarisatie tot E /9mD op fig *%6. verhoogt de single channel stroom omdat er meer kanalen open zi$n. );. at is correct i.v.m. Actiepotentialen&

A. de refractaire periode heeft te maken met inativatie van de <%kanalen B. de voortgeleidingssnelheid neemt toe met de ti$dsconstante en neemt af met de spatiale constante van het a>on C.gedragen zich als een alles of niets verschi$nsel door de drempelwaarde en de Fodgkin cycl!s D. myeliinisatie verlaagt de spatiale constante van het a>on C. worden sneller voortgeleid over a>onen met kleine diameter

-<. 6at is fout i.v.m. 1ynapsenA A. introd!ceren een vertraging in de orde%grootte van een 9,8%3 ms B. verzorgen in principe comm!nicatie in GGn enkele richting C.een actiepotentiaal veroorzaakt openingen van postsynaptische Caa%kanelen van een ;%type D. dentritische potentialen ontstaan in het postsynaptische gedeelte C. de synaptische spleet op +ig *%63 is ongeveer 38nm breed -1. at is corret i.v.m. C>ocytose& A. synaptotagmine is belangri$k voor de Ca%gevoeligheid van e>ocytose B. DA:P is een t%#;A"C en synta>ine een v%#;A"C C. ;#+ is betrokken bi$ de docking fase D. het bot!line to>ine weergegeven in +ig 3*%6? klieft DA:P en stim!leert de e>ocytose C. de ne!rotransmitter vesikels hebben een sterk alkalische pF

You might also like