Professional Documents
Culture Documents
College 1 (23-11-16)
CEL
o ‘’Levende cel = cel die kan delen’’
o Cellen zijn veelvormig
o Cellen kunnen bewegen
o Organismen kunnen bestaan uit meerdere cellen
o Sommige cellen kunnen differentiëren en sommigen kunnen vervolgens
nooit meer delen (bijv. zenuwcellen)
o Cellen zijn intern dynamisch
o Cellen kunnen dood gaan door slijtage/apoptose moeilijk te meten
Bijv. sporenvorming = slaaptoestand
o Cellen zijn aangepast aan wisselende omstandigheden cel opbouw wordt
complex
Bijv. door andere voeding
TENTAMENVRAAG
Welk onderdeel uit de volgende lijst is niet aanwezig in een bacteriecel:
a) DNA b) citroenzuurcyclus c) mitochondrion
d) ribosoom e) fosfolipide dubbellaag
Microscopen
1) Leeuwenhoek microscoop microscoop 200x vergroting en ontdekking vele
soorten eencelligen en zelfs bacteriën
2) Lichtmicroscoop resolutie beperkt door golflengte
3) Elektronen microscoop resolutie niet beperkt door golflengte, echter kunnen
elektronen niet door water heen. Dus water moet weggaan m.b.v. allerlei
oplossingen waardoor structuren gaan veranderen (en het materiaal dood gaat).
Het gen X wordt vervangen door het gen voor Aan het gen X wordt het gen voor GFP
GFP, waardoor er GFP wordt geproduceerd. gefuseerd. Daarmee is het eiwit te herkennen.
TENTAMENVRAAG
Het eiwit GFP wordt geïsoleerd uit de kwal Aquoria victoria kan worden gedetecteerd
met een fluorescentiemicroscoop. Hoe wordt dit voornamelijk toegepast in de
celbiologie?
Mitochondrium
structuur Tubulaire structuur, Grillige vorm
dynamisch
soms een speciale locatie (bij spieren tussen de brede filamenten of bij
spermacel om de staart)
heeft eigen erfelijk DNA verschilt tussen type eukaryoten
kunnen delen (circulaire genomen)
niet onafhankelijk
opbouw binnen membraan heeft veel oppervlakte, zodat je veel ATP
synthase kwijt kan
stofwisseling
Chloroplast
Heeft al 2 membranen en daarin nog meer membranen
(thylakoïdmembranen)
Energiehuishouding
TENTAMENVRAAG
In welke chronologische volgorde moeten de volgende functies van mitochondriële
processen geplaatst worden? Hier geplaatst op alfabet. Geef de volgorde (in de tijd)
in nummers.
10 3 6 +7 1 4 5 8+2 9
Membranen van eukaryote cellen
o Plasmamembraan dubbele laag van fosfolipide en daarin zitten eiwitten
o Fosfolipide sphingomyeline vindt je alleen in eukaryoten terug.
o Glycolipiden = lipide + suikergroep
o Cholesterol (een star molecuul) kunnen in het membraan zitten, waardoor
het membraan minder vloeibaar en minder doorlaatbaar wordt. Tevens
voorkomt het kristallisatie (bevriezing).
o Fosfolipide is slecht doorlaatbaar voor: ionen en grote ongeladen moleculen.
Doorlaatbaar voor: hydrofobe moleculen en kleine ongeladen moleculen.
o Drager eiwitten = eiwitten die moleculen van de ene kant van het membraan
naar de andere kant van het membraan transporteren
1. Uniport 1 molecuul
2. Symport 2 moleculen zelfde kant op (gekoppeld proces)
3. Antiport 2 moleculen tegenovergestelde kant op (gekoppeld)
4. Actief transport tegen het concentratieverval in pomp
o Kanaal eiwitten = selectieve eiwitten die betrokken zijn bij de transport van
ionen/bepaalde moleculen
kunnen open of dicht d.m.v. binding/loslaten ligand of spanning
Slecht kleine moleculen zoals ionen kunnen wel zo maar door kernporiën.
Ribosoom synthese
TENTAMENVRAAG
In welk gedeelte van de cel worden de ribosomen eenheden gevormd uit het rRNA
en de ribosomale eiwitten
1. cytoplasma
2. mitochondrion
3. nucleolus
4. ER
College 3 (30-11-16)
o ER zorgt ervoor dat die eiwitten kunnen vouwen (mature polypeptide chain
eiwitten die helpen zijn daarbij aanwezig chaparone eiwitten)
Productie Glyco-eiwitten
Glycoproteïnes = eiwit met suikergroep daaraan ter
kwaliteitscontrole en hulp voor de vouwing
Protoases = enzymen die eiwitten afbreken
o Hoe verder ER, hoe meer vertakt en hoe dunner en meer ribbeltjes
o Glad en ruw ER zijn een continu geheel ze lopen in elkaar
o Functies
1. Insertie van eiwitten in membraan
2. Vouwing eiwitten (m.b.v. chaparones)
3. Processing eiwitten (bijv. glycosylatie)
4. Kwaliteitscontrole (afbraak)
5. Lipide synthese
6. Ca2+ opslag
7. Detoxificatie (bijv. in de lever)
8. Doorvoer van eiwitten
TENTAMENVRAAG
Is er een chemisch verschil tussen die ribosomen gebonden aan het ER en die zich
los in het cytoplasma bevinden? NEE
Golgi Apparaat
o Losse platte platen, maar zitten toch aan elkaar vastgeplakt. Verbonden door
cytoskelet eiwitten.
o Transport van ER naar Golgi: (geregeld proces)
Vesicle/blaasje worden afgescheiden met eiwitten fuseert met ander
membraan en de inhoud komt vrij.
o Transport vanuit Golgi continu uitwisseling van membraanblaasjes
tussen ER en Golgi. Eiwitten die nodig zijn voor het ER gaan terug ‘’open
gevangenis’’
Suikers zitten aan de binnenkant van ER en Golgi, maar komen uiteindelijk aan de
buitenkant van de cel.
Vesicle Transport
TENTAMENVRAAG
Voor welk proces is de signaal sequentie KDEL (ook wel ER retentie signaal
noodzakelijk)?
a. De afsplitsing van KDEL peptiden
b. Het terugbrengen van eiwitten van Golgi naar ER
c. Het terugbrengen van eiwitten van ER naar cytoplasma
d. Import van eiwitten uit het cytoplasma
e. Fosforylering van de KDEL aminozuren
Lysosomen
o Lysosomale targeting
Fosfaatgroepen wordt geplakt aan een eiwit (Bijv. manose-6-fosfaat). Aan een
receptor eiwit (bijv. manose-6-fosfaat-receptor-eiwit) binden en dan komt het eiwit via
een blaasje (omringt door clathrine) naar het lysosoom afbraak eiwitten.
Fosfaatgroep gaat eraf door zure pH. Receptor wordt hergebruikt.
o Functie
1. Afbraak eiwitten
2. Opname stoffen
College 4 (1-12-16)
Glycocalix = materiaal dan aan de buitenkant
van de cel zit en voornamelijk bestaat uit
glyco-eiwitten
Oppervlakte vergroting (meer opname) door
uitstulpingen (microvilli bij darm)
Proteoglycanen = glycoeiwitten
waarbij de suikergroep groter is dan
het eiwit gedeelte
Lectines = eiwitten die suikers
kunnen binden
Suiker voor:
1) Herkenningsteken voor andere cellen
{voorbeeld} Lectine van de endotheel cel bindt aan de suiker van het neutrofiel.
Hierdoor is er een verbinding tussen de 2 cellen. Het neutrofiel (witte bloedcel) kan
dat in de endotheel cel komen en daar problemen oplossen (bijv. herstel weefsel,
bacteriën doden).
Specialisatie in
celcontacten
1 (Tight) junction = een hele
nauwe verbindingsplek
tussen 2 cellen.
o Zelfs ionen/water
kunnen er niet door.
o Indien geen tight
juction dan is er
geen verschil in
elektrochemisch
potentiaal en kunnen
geen ionen worden
opgenomen cellen
sterven af
o Ontstaat doordat
speciale eiwitten die
als een soort touw
tussen het dubbelmembraan kunnen zitten (dit is bij epitheel cellen)
2 Desmosomen en hemidesmosomen (ook junctions)
o Verbinden cellen door eiwitten in het
celmembraan die zorgen voor de verankering,
maar niet zo nauw als bij tight junctions. Er
kunnen soms wel dingen tussen de 2
celmembranen.
o Verbonden met cytoskelet (intermediaire filament
keratine)
o Desmisomen verbindt de skelet van een cel
met de skelet van een andere cel
o Hemidesmosomen verbindt celmembraan
van de cel aan de onderlaag die in verbinding
staat met de ECM.
TENTAMENVRAAG
Wat is het onderdeel bij de pijl?
Cytoskelet = eiwitten die ervoor zorgen dat een cel zijn vorm behoudt
3 soorten eiwitten: actine, intermediaire filamenten en de microtubuline.
1 Intermediaire filamenten
o Coiled coil van meerdere alpha-helixen
veel stevigheid/trekkracht
o Type filament verschilt per cel door
benodigde stevigheid
o Er zijn antilichamen voor filamenten soort
cel herkennen
o Keratine filamenten houden cellen bij
elkaar. Indirecte verbinding met
desmosomen.
o mechanische stabiliteit aan het weefsel
College 5 (07-12-16)
Microtubuli zijn vaak verankerd in een structuur namelijk centrosomen (daar komen
– uiteinden bij elkaar) en is daarbij gestabiliseerd. Centriolen (2 buisjes) zijn niet
altijd aanwezig in centrosomen. Niet in planten, schimmels en meiotische cellen.
GTP-cap zorgt ervoor dat het tubuline niet uit elkaar valt. Een tubuline groeit heel
snel en als het niet groeit, valt het uit elkaar.
Motoreiwitten bewegen in een 1 bepaalde richting. Richting bepaalt door het type
motoreiwit. Vesicles kunnen een andere richting krijgen door aan een ander
motoreiwit te binden.
Flagel van de bacterie. M.b.v. eiwitten kan de flagel een draaiïng krijgen. Flagel
draait op een proton gradiënt. Een flagel van een bacterie bestaat uit flageline.
Flagel in eukaryoten
o Voor beweging (in slijmlagen)
o Cilia = fragellen die wat korter zijn, dus eigenlijk korte draden.
o Beweegt door ATP
o Basale lichaam 3 dubbele buizen (zelfde onderdelen als in centrosoom).
Identiek aan centriolen en kunnen ook centriolen worden. Ze zijn gegroeit uit
centrosoom structuren.
TENTAMENVRAAG
Bij typering van tumorcellen kan gebruik gemaakt worden van antilichamen die
weefselspecifiek zijn. Antilichamen tegen welk eiwit zijn daarbij bruikbaar?
a) tubuline
b) ATP synthase
c) Intermediair filament bij kanker
d) Kinesine
o Functie Myosine-Actine
- Bij eptiheelcellen voor
inkrimping van de cel
- Bij delende cellen dat ze
afgescheiden zijn van elkaar
- Gekweekte fibroblast stress
fibers vormen (belangrijk voor
beweging van de cel)
o Myofibril = spiereenheid
Bij samentrekking komen de Z-disken/actines dichter bij elkaar.
Regulatie door Ca2+ tropomyosine blokkeert dat myosine kan binden aan actine.
Bij Ca2+ schuift tropomyosine op en kan myosine wel binden aan actine.
Calcium komt vrij uit het ER. Sacroplasmatisch reticulum = ER dat gespecialiseerd
is voor Calcium ionen opslag.
Actine filamenten dienen lokaal voor beweging. Door aanhechtingspunten kan cel
van vorm veranderen
College 6 (08-12-16)
Signaalverwerking = signaaltransductie
Signaalmoleculen in dieren
Signaal wordt overgedragen van de ene cel op de
andere cel.
3 soorten signaaltransductie
1) Paracrien = in een lokale omgeving zit een cel
die een lokaal signaal molecuul produceert, die
aan de buurcellen/lokaal weefsel het signaal
afgeeft.
2) Synaptische = zenuwcel kan via een
elektrische signalering doorgeven aan een het
uiteinde. Waarbij er in de synaps
neurotransmitter vrij komt en daar gereageerd de target cel op.
3) Endocrien = kliercel geeft signaalmolecuul (hormoon) af aan de bloedbaan
Bij endocriene signalering zijn er meer hormonen nodig en bij synaptische
signalering kan dat aan elkaar doorgegeven worden.
STEROÏDEN
Effect van binding steroïde hormonen
Bepaalde steroïde receptor in het cytoplasma met een binding site. Bij binding van
het steroïde hormoon verandert de vorm van de receptor en wordt het hsp90
losgelaten. Het rode gedeelte van het eiwit bevat een signaal molecuul, waardoor de
kernporiën opengaan. Het donkergroene gedeelte kan binden aan DNA, wat leidt tot
transcriptie en eiwitsynthese.
Primaire en secundaire reactie
Steroïde hormoon bindt een receptor en zorgt voor aanzetting van het doel gen(en).
De doelgenen zorgen weer aanzetting van andere genen.
Voorbeeld: adrenaline
- Vrij maken energie voor spieren en hart
- Vermindert bloedstroom naar interne organen zoals darmstelsel
- Vergemakkelijken van bloedstolling
- Bevordering weefselherstel en immuunsysteem
Signaalmolecuul gaat aan receptor binden, waardoor het eiwit met receptor van vorm gaat
veranderen en aan het G-eiwit bindt. G-eiwit is actief gaat een enzym gaat activeren. Het
enzym maakt een stof (cAMP of Ca2+). De stof dient dan als signaalmolecuul voor een ander
eiwit, binnen in de cel.
cAMP PATHWAY
a b
a) In dit geval complexen van 3 eiwitten (hetero-trimere G-eiwitten). Vetzuurstaarten zorgt
voor verankering eiwit in het membraan. Bij binding van signaalmolecuul, gaat G-
eiwitcomplex binden aan de receptor en verandert daar bij vorm. GDP wordt vervangen door
GTP waardoor het eiwitcomplex uit elkaar valt. De alpha en beta-gemma subunits worden
geactiveerd.
b) De alpha-subunit gaat binden aan enzym, waardoor deze geactiveerd wordt en een stof
kan produceren (bijv. cAMP). GTP wordt gehydroliseerd tot GDP. Dan is alpha subunit
inactief en gaat binden met het beta-gamma subunit.
Rol van Kinase A (PKA), kan glycogeen omzetten naar glucose-1-fosfaat. En dat
wordt dan weer gebruikt voor de glycolyse.
Functies complexiteit
1) Signaal versterking.
Signaal amplicatie = signaal
wordt heel snel versterkt
2) Functie van PKA in de
nucleus zorgen dat signaal
op verschillende plek terecht
komt
Ca2+ PATHAWAY
Het enzym fosfolipase knipt een fosfollipide (PIP2) in 2 stukjes. De polaire groep/IP3
zorgt voor het vrijkomen van Ca2+ vrijkomt uit een cel (van het ER). Die Ca2+
activeert dan weer een ander eiwit.
Het apolaire gedeelte/dicylglycerol bindt aan C-kinase (PKC), zodat PKC actief
wordt. PKC gaat andere eiwitten actief maken door fosforylering.
Ca2+ concentratie in cytoplasma blijft laag, m.b.v. eiwitten die ATP nodig hebben.
Concentraties worden gereguleerd door kanalen/pompen. Bij de te veel calcium, dan
gaat de cel in apoptose. Mitochondriën kunnen ook Ca2+opslaan.
Versterking van signaal door cascade van MAP kinases zie pp.
Adaptie aan voortdurende activering
a) Kinase activatie
b) Adaptie doordat het receptor eiwit af wordt geschermd door een ander eiwit (bijv.
beta arrestin). Waardoor het eiwit niet meer geactiveerd kan worden.
Hoofdpunten
Signaal transductie is complex vele eiwitten betrokken
Versterking van signaal door enzymwerking. Vooral fosforylatie
Tweede en derde boodschappers zijn erg belangrijk. Bijv. cAMP en Ca2+
Intracellulaire transductie heeft veel dwarsverbanden.
College 7 (14-12-16)
Oude bèta blokkers gingen ook alpha receptoren blokkeren, waardoor weefselherstel
etc. verstoord werd.
CELDELING
Celcyclus: M (mitose), G1 (celgroei) ,
G2 (preparatie voor mitose) en S (DNA
replicatie).
M-fase
G1 en G2 fase
CDK (cycline dependent kinase) zorgt ervoor dat de fases van de celcyclus plaats
vinden. CDK gaat binden aan een cycline eiwit. Dit leidt tot het beginnen van een
fase. Vervolgens dat dat cycline weg, omdat het instabiel is.
P53 reguleert G1 en S fase van de celcyclus en een belangrijke tumor suppressor. Eiwitten
kunnen overgang naar volgende fase stoppen, door bijv. cycline weg te halen.
Hoofdpunten celdeling
Celdeling op te delen in diverse stadia
Allen strikt gereguleerd
Belangrijke rol cytoskelet: tubuline bij chromatinescheiding en actine bij
cytokinese
Controlepunten in celcyclus bijv. in G1 en G2 gecontroleerd door kinases en
cyclines
Fosforylering en defosforylering reguleert G1 en G2 kinases
CELLULAIRE DIFFERENTIATIE
Hox genen = een set genen die allemaal naast elkaar zitten in het chromosoom. Die
wij het beste kennen. Volgorde van chromosoom geeft aan waar ze tot expressie
komen.
Cellen herkennen elkaars identiteit. Bij kweking van de cellen blijven de identiteit
stabiel en gehandhaaft.
Hier wordt een bloedvat gevormd uit een ander bloedvat. Bloed wordt omringt door een
bloedvatcel. Vervolgens ontstaat er dus een buis met 2 holtes. Die holtes gaan met elkaar
fuseren en er ontstaat een nieuw bloedvat.
Hoofdpunten
In meercelligen optredend na bevruchting eicel
Terminale differentiatie: geen toegang meer tot celcyclus. Bijv. zenuwcel
In een volwassen organisme is er meestal differentiatie vanuit stamcellen.
College 8 (15-12-16)
Er zijn meerdere stappen nodig om gevaarlijke kanker te ontwikkelen. Als cellen
ongeremd/ongecontroleerd gaan delen, heet dat kanker. Dynine cancer =
ongevaarlijke vorm van kanker.
Een mutatie ontstaat in een epitheel cel. Dit kan
leiden tot delingen en meer mutaties. Cellen gaan weer delen en ontstaan meer mutaties. Dit
kan leiden tot gevaarlijke ongecontroleerde celdeling. De cellen kunnen bijv. weer delen in de
laag daaronder (bindweefsel).
P53 maakt het cycline en CDK inactief geen celdeling meer mogelijk
Uitschakeling van P53 door een virus
(bijv. papillomavirus)
Ras inactief/actief wordt strikt gereguleerd door GEF en GAP. Bij een kleine mutatie
in het GAP eiwit, dan zal het RAS eiwit altijd actief blijven oncogen.
Oestrogen-induceerbaar systeem
TENTAMENVRAAG
In welk van de volgende eiwitten verwacht je dat een mutatie geen rol speelt in de
vorming van een tumor?
a) P53
b) MAP kinase
c) Actine
d) Eiwit Kinase C