Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting mgot 2
- Genetische screens
- Eiwit-eiwit interacties
Veelgebruikte modelorganismen
Prokaryoten
o Bacteriën (E. Coli) en bacteriofagen (Lambda)
Eukaryoten
o Schimmels (Aspergillus) en gisten (eencellig) -> in het practicum
o Planten (Arabidopsis thaliana)
Dieren
o Caenorabditis elegans (nematode) -> in het practicum
o Drosophila melongaster (fruitvlieg)
o Danio rerio (zebravis) ○ Mus musculus (muis) -> in het practicum
o Homo sapiens (mens) -> in het practicum
Gist
- Eencellige eukaryoten
- Basale levensprocessen zijn vergelijkbaar met die van ons:
o Celdeling (o.a. DNA-replicatie, chromosoom scheiding)
o Metabolisme
o Eiwitlokalisatie en transport
- Genetisch zeer goed te bestuderen
o Klein genoom met 6000 genen
o Weinig intronen
- Bijna vergelijkbaar met bacteriën in eenvoud om te gebruiken
- Er zijn vele verschillende gisten >1500
Gist voordelen
Gemakkelijk te groeien
o Agarplaten en vloeibare media
o Selectie mogelijk
o Doorstrijken, spotten en stempelen
Plasmiden
o Transformeerbaar met plasmiden
o Stukken DNA die met transformatie wordt ingebracht in gist en selecteren op gisten
die de plasmide hebben opgenomen
o Plasmiden met verschillende replicatie origins en selectiemarkers (= organische
componenten die mutanten niet zelf kunnen maken)
o Promotors gebruiken die gereguleerd worden en aan staan in bepaalde
omstandigheden
Homologe recombinatie
o Efficient in gist
o Zeer korte sequentie homologie is voldoende
o Systematische knockout van alle individuele
genen beschikbaar
o Selectiemarker aanwezig recombinatie
heeft plaatsgevonden
Genotypes combineren
o Een gist kan wisselen van haploïde (1 kopie per
chromosoom) en diploïde (2 kopieën per
chromosoom) staat
o Als je twee haploïde gisten met elkaar kruist kan je een nieuwe diploïde gist maken
met een combinatie van twee genomen die hij eerder niet had opposite mating
type
o Diploide maken met conjugatie
o Bij gist heb je twee verschillende mating types: a en alpha. Een gist kan gewoon in
zijn haploïde vorm blijven leven en delen. Maar deze kan ook maten met de andere
mating type en in een diploïde vorm blijven leven en delen. Onder bepaalde
omstandigheden kan een gist ook besluiten om haploid te worden. Dit proces heet
sporulatie. Een diploïde gist maakt dan vier haploïde gameten.
o Mating types: a en alpha
o Mating type switching a kan alpha worden en andersom
o Homothalic yeast: in staat om twee soorten haploide cellen te maken die met elkaar
kunnen versmelten
o Er is een locus in gist wat uit drie stukken bestaat:
- In midden actief gen, MAT(mating type) locus, en geflankeerd door twee genen a
en alpha bepaalt of een gist a of alpha wordt
- Aan beide kanten van het MAP locus heb je een kopie van het locus en het a
locus. Deze kopieën zijn niet actief en worden continu gesilenced.
- Switch door gen uit te knippen met HO endonuclease en kan dan gerepareerd
worden met homologe recombinatie biased proces (switching gebeurt vaak)
- Middelste vervangen met a of alpha gen hierdoor kan het mating type
geswitched worden.
o In de natuur ontstaat gemakkelijk diploide vorm van bakkersgist; a en alpha naast
elkaar gevormd
o Na knippen HO volgt bijna altijd mating type switch
o In het laboratorium moet stam wel zelfde blijven en niet switchen haploide vorm
is groot voordeel: gebruik mating type switch defeciënte stam (HO mutant)
o Sporulatie van diploide gist geïnduceerd door nutrient-arm medium
o Fission yeast heeft levenscyclus met haploide en diploide vormen, mating en
sporenvorming
- Ook verschillende haplotypen
- Alleen verschillende typen kunnen versmelten en een diploïde stam geven
(sexuele reproductie).
o Targeted knockout
o Overexpressie
- De ontdekking van celcyclus genen in gist
o Fission yeast en bakkersgist zijn in de basis hetzelfde.
o Bij fission yeast verlengt de gist zich en wordt het op deze manier verdeeld. Bij
bakkersgist wordt dit door knopvorming gedaan.
o De screen werd uitgevoerd door temperatuurgevoelige mutanten die stoppen in een
specifieke stap van de celcyclus waarschijnlijk een mutatie gemaakt in een gen wat
nodig is voor de celdeling.
o Wee1: wee1 deletie mutanten zijn klein en delen te snel net als cdc28gf (gain of
function).
o CDC25: cdc25 deletie mutanten stoppen in mitose net als cdc28- (loss of function).
Epistase voorbeeld
Begrip van celdeling door isoleren cdc mutanten en ordenen m.b.v. epistase:
Complementatie
- Het compenseren van het effect van mutatie in een (of meerdere) genen
- Het is een test om te kijken of een mutatie in een bepaald gen zit.
o Als je een mutant en een normale haploïde gist met elkaar laat maten, dan krijg je
een diploïde gist met een wild type en een mutante kopie.
o In de meeste gevallen is die kopie van het wildtype voldoende om die gist gewoon te
laten celdelen. Dat kan je gebruiken als een test om te kijken of een mutatie in een
bepaald gen zit.
- Je pakt een gist waarvan je vermoed dat deze mutant is in cdc28 en stopt hier een plasmide
in met het wildtype van cdc28.
- Je krijgt nu een gist die het mutante fenotype heeft van het gen, maar door het plasmide ook
het wildtype van het gen.
- Als de mutatie inderdaad in a zit, dan is deze na het toevoegen van het wildtype plasmide
weer gezond. Als deze niet gezond is dan weet je dat de mutatie niet in a zat.
- Gist kan AMP maken op de korte pathway (adenenine) en lange pathway (als geen adenine is,
dan via ADE2 en ADE1 etc)
- Mutatie in ADE1 en ADE2 voorkomt omzetting AIR CAIR en CAIR SAICAIR waardoor er
ophoping van rode kleur is in gist
Testen
- ADE1 mutant (met ADE2 wildtype kopie), ADE2 mutant (met ADE1 wildtype kopie)
- Als de gist een mutatie heeft in ADE1 en je kruist deze met een andere haploïde gist die ook
mutant is in ADE1, dan krijg je een diploïde gist die nog steeds mutant is in ADE1 en blijft dus
rood.
- Als de gist een mutatie heeft in ADE2 en je kruist deze met een ADE1 mutant, dan heb je van
ADE1 en ADE2 allebei een mutante en een wildtype kopie. Die wildtype kopie is voldoende
om de biosynthese pathway door te laten lopen, dus dan krijg je witte gist.
- Als de gist een mutatie heeft in geen van beiden genen, dan krijg je bij beide kruisingen met
ADE1 en ADE2 witte gist mutatie in ander gen
- Gist op plaat met extra adenine mutaties die rood zijn die ergens in de adenine
biosynthese pathway probleem hebben, zouden wit moeten worden. Als rood blijft zit de
mutatie ergens anders en niet in de adenine biosynthese pathway.
- Het yeast two-hybrid systeem maakt interacties zichtbaar door een reportergen af te
schrijven, wel of geen gistgroei
- Er wordt in YSH gebruik gemaakt van plasmiden die coderen voor twee verschillende eiwitten
(of delen ervan) gefuseerd aan het AD of DB domein van Gal4P.
- Je kan hier eiwitten mee testen uit allerlei organismen, welke eiwitten aan elkaar binden en
welke samenwerken
- Het maakt gebruik van en aantal genen die normaal in gist aanwezig zijn:
o Gal4p gen: is de master regulator van de GAL genen.
Dit gen wordt actief in de aanwezigheid van galactose.
o De Gal4 transcriptiefactor werkt als een dimeer.
Deze heeft een DNA-bindend domein en een transcriptie activatie domein.
o Als Gal4 aanwezig is kan deze binden aan de promotoren van bepaalde genen. En hij
kan de transcriptie van deze genen aanzetten.
- In het Y2H wordt gebruik gemaakt van de twee eiwitdomeinen (het DNA-bindend domein en
de transcriptie activatie domein). Deze kunnen van elkaar worden gesplitst, en vervullen op
zich nog steeds de functie.
- De Gal4 transcriptie factor is in tweeën gesplitst, je hebt een AD en DB domein. Deze kunnen
los niet van elkaar functioneren
Je koppelt het DNA bindend domein (DB) aan een
eiwit van interesse (gen X)
Je koppelt het transcriptie activatie domein (AD) aan
een tweede eiwit van interesse (gen Y)
Als deze twee eiwitten X en Y aan elkaar binden dan
worden de twee domeinen (DNA bindend en
transcriptie activatie, DB en AD) weer bij elkaar
gebracht.
Dus interactie van X en Y resulteert in een functioneel
transcriptiefactor Gal4 eiwit, wat kan binden aan Gal4
bindingssites in de gebruikte reportergenen zet de
rest van de GAL genen aan gist kan groeien op de
plaat
- Als er geen interactie is dan is er geen afschrifte hiervan, maar dan moet GAL4 normaal gen
wel weg, anders dan krijg je continue een reporter welke aanstaat. Gal80 is remmer.
- Gebruik met reportergenen gen voor groei dat wordt gereguleerd waarvoor een promotor
zit met GAL4 binding sites.
- Als er interactie is en complex bindt, is er activatie van gen voor groei gen groeit
- Als geen interactie is van binding eiwitten, geen transcriptiefactor, geen activatie gen voor
groei gen groeit niet
- Twee reporters, allebei promotor waar GAL4 aan kan binden. De ene schrijft His3 af en de
ander ADE2 hierdoor kunnen ze groeien op platen waar deze niet op zitten. Beiden hetzelfde,
alleen de ene is iets sneller (His) om te groeien, dan bij adenine.
- Hoe meer ADE2 wordt afgeschreven, hoe witter de gist wordt
- Dus beneden gegeven oplopende activatie van reporter hoe goed is de interactie tussen
twee eiwitten
- NIET: sterke activatie = sterke interactie andere factoren spelen rol
Library screening
- Kruis of transformeer 1 DB (bait) gist met een bibliotheek van AD (prey) gisten/plasmiden.
- Pik kolonies die op de selectieve plaat groeien
- PCR AD plasmide
- Sequence
- Je kan dan veel meer constructen testen (fragment library)
Auxotrofische markers:
Reporters:
- GAL2::ADE2 ->kan gebonden worden door een GAL4 transcriptiefactor, dan schrijft hij ADE2
af en dan complementeert dat dus ADE2 mutatie en kan de gist groeien zonder adenine.
- GAL 1:: HIS3LYS2 -> als er interactie is dan krijg je afschrijving van HIS3 en dan kan de gis
groeien op platen zonder histidine.
- GAL7::LacZ@met2 -> gebruiken we niet
C. elegans
Lichaamsplan
- Kijken naar genetische basis van een bepaald fenotype begin bij fenotype en kijken welke
genen hierbij betrokken zijn
- Begint met proces, zoek mutaties met specifiek fenotype
- Begint met een biologisch proces, hoe worden biologische processen gecontroleerd en
uitgevoerd? En welke genen zijn hierbij betrokken?
- Meestal genetische screens met modelorganismen bacteriën, C. elegans, Drosophila en
Arabidopsis.
- Bij menselijke ziektes kan er gekeken worden door middel van chromosomale microarray
analyse (CMA) of next generation sequencing (NGS).
- Aanpak: random mutagenese en identificatie van mutanten
Reverse genetics: kijken naar de functie van 1 bepaald gen bepalen, we weten welke genen we willen
onderzoeken en waar je de functie wilt bepalen. Begint met bekend gen, zoek naar de functie
- Analyseren van fenotypische effecten van een specifiek geïntroduceerde verandering in gen
sequenties
- Je begint met genen
o In animale model systemen
o In individuele cellen (in cultuur) als modelsysteem
- Duidelijk welke genen onderzocht willen worden
- Wat is de functie van specifieke genen?
- Aanpak: gerichte gen inactivering
- Intensief bestudeerd
- Representatief, studie verschaft algemeen inzicht
Drosophila melanogaster
Voordelen:
- Diermodel
- Korte levenscyclus (10 dagen)
- Gemakkelijk te kweken
- Efficiënte genetica
- Geconserveerde moleculaire processen en pathways
- Twee geslachten, man en vrouw. Embryo gelegd en hieruit groeit een larve, deze heeft
verschillende fase (instar), hierna metamorfose ondergaan.
- Hoop processen zijn bestudeerd.
Tools
- Balancer chromosomen
o Omgekeerde stukken chromosoom voorkomt recombinatie
o Homozygoot is lethaal
o Gebruikt om een mutatie stabiel in een populatie te houden
o Voor zowel zichtbare als recessief lethale fenotypen
- P-elementen (transposons)
o Een transposon is een mobiel stukje DNA.
o Een P-elementen zijn transposons die in het DNA kunnen integreren.
o Voor mutagenese
o Inbrengen van transgenen
o P-elements in het wild hebben 21 bp repeats en het transposase enzym om in het
DNA te integreren
o P-element vectoren gemaakt in lab
Marker (white+)
Gen van interesse (X)
Plasmide om in bacteriën op te groeien
o P- element vectoren hebben 21 bp repeats maar geen transposase
o Plasmide met transposose hebben geen 21 bp repeats en kan niet in het DNA
integreren
o Transposons zijn stukjes DNA die kunnen rondspringen, dit codeert voor enzym om
zichzelf te knippen en te integreren in de gastheer. Aan uiteinde stukje DNA heeft hij
21 bp die kan integreren in het chromosoom en kan er uit geknipt worden door het
enzym. Soms komt het terecht waar het geen kwaad kan, soms komt het terecht in
het gen waar je interesse in hebt.
o Transgene vlieg maken
Plasmide nodig met een marker en je gen van interesse
Plasmide met een transposase nodig en injecteren
Het plasmide met transposase integreert niet in het DNA.
P-element plasmide kan in het genoom integreren en doorgegeven worden aan
het nageslacht.
- P-elements repeats hebben transposase eruit geknipt anders blijft het springen
- Gen X stop je tussen repeats
- Marker en plasmide nodig rond de bacterie groeien zonder repeats
- Injecteren in embryo’s
- Stukje gen X integreren waardoor tot expressie komt
- Plasmide een zin meer in vlieg maar white gene wel
- GAL4/UAS systeem
o Weefsel specifieke genexpressie (ectopische-expressie)
o Gist GAL4 is een transcriptionele activator die bindt aan
Upstream Activating Sequences (UAS) op DNA.
o In het Drosophila genoom is het GAL4 gen geplaatst
achter vele weefsel specifieke promotoren in
verschillende lijnen.
o Gen van interesse (gen X) kan dit onder controle van
UAS geplaatst worden en dit wordt als transgen
geïntegreerd in het Drosophila genoom.
o Weefselspecifieke promotor voor Gal4 gen zetten,
Bijv promotor nemen welke alleen in de
ogen is
Gal4 komt alleen in de ogen tot expressie
Gen X komt dus dan in de ogen voor
Vliegen die deze twee transgenen hebben brengen gen X in bepaald
weefsel tot expressie.
Twee verschillende vliegen met P-elementen in het genoom geintegreerd
dus 1 vlieg met een weefselspecifieke promotor voor Gal4 en een
vlieg met UAS voor gen X
De nakomelingen worden dan bekeken.
Vliegen die een weefsel-specifieke GAL-4 tot expressie brengen worden gekruist met
vliegen die gen X gekloneerd achter UAS hebben.
o Gen X wordt ectopisch tot expressie gebracht in weefsels waar GAL4 tot expressie
komt.
o Het is niet nodig om nieuwe lijnen te maken om gen X tot expressie te brengen in
verschillende weefsels omdat als je dit systeem hebt en je hebt al veel linke lijnen,
dan hoef je maar 1x een UAS lijn te maken, dan kan je de vliegen kruisen. Je kruist
dus de ene vlieg met een hele hoop vliegen van TSP/Gal4.
- CRISPR/Cas9
o Cas9 is een bacterieel endonuclease, deze knipt DNA en gebruikt geassocieerd RNA
voor de specificiteit.
o Targeted knock out en knock in
o Dit systeem komt van bacteriën
o Cas9 wordt naar de plek gebracht door guide RNA waardoor je heel specifiek op een
bepaalde plek een breuk kan maken.
Drosophila genetica
Forward genetics: Je begint met proces, zoek mutaties met een specifiek fenotype
- Chemische mutagenese (EMS)
- Transposon hopping en integratie (P-element)
Klassieke screen
- Forward genetics
- Alleen de eerste essentiële genfunctie is detecteerbaar
- Door maternele producten zal vaak de genfunctie tijdens de embryogenese verborgen
blijven.
o Kan tijdje overleven door producten verkregen door de moeder, moeder
compenseert de mutatie
- Mutanten zijn vaak homozygoot mutant, maar de moeder is wel heterozygoot, dus die heeft
nog een kopie in het genoom waarmee zij die producten nog wel kan produceren.
- Moeder kan geen wildtype doorgeven als deze al gemuteerd is.
- De nakomelingen van homozygote mutanten worden bekeken: “maternal effect screen”.
A. Mutagenese mannetjes
B. Random zaadcel mutaties
C. Kruisen met vrouwtjes
D. Elke nakomeling heeft een andere mutatie
E. Elke nakomeling apart kruisen
F. Lijnen maken met elke andere mutatie
G. Levende homozygote vliegen testen op
fenotype
o Haarcellen
Ommatidia patroon hangt af van de juiste ontwikkeling van de cellen in een
ommatidium
o Differentiatie van fotoreceptor cellen
o Celdeling
o Celdood
RNAi:
o GAL4/UAS system kan ook worden gebruikt voor (weefselspecifieke) RNAi
o Expressie van “hairpin RNA’s, injectie dsRNA
- Sevenless is een gen wat zorgt voor R7 fotoreceptoren, dus als hier een mutant in zit krijg je
een ruw oog.
- Als je een modifier hebt kan je een enhancer krijgen van dit “ruw oog” fenotype meer van
de R7 fotoreceptoren donkere rondjes kleiner
- Sevenless mutant heeft 6 donkere plekjes (normaal 7 donkere plekjes)
- Sevenless is een Receptor Tyrosine Kinase en nodig voor ontwikkeling van het R7
fotoreceptor
- Sevenless receptor temperatuur gevoelig en afhankelijk of wel of niet groeit bij hogere
temperatuur conformatieverandering
o Zwakke mutatie (temperatuur sensitieve sevenless84)
o Bij een niet permissieve temperatuur ontwikkelt de R7 photoreceptor zich net
o Door deze genetische achtergrond is het fenotype gevoelig voor veranderingen
o Ingekruiste mutaties kunnen tot meer of minder R7 photoreceptoren leiden
Genetica
- Forward genetica (proces zoek fenotype)
o Chemische mutagenese (EMS)
o Transposon integratie (Tc1)
- Reverse genetica (bekend gen zoek functie)
o Transposon hopping: screen (PCR) op deleties in gen na transposon excisie
o RNAi: feeding, soaking, injectie dsRNA
o Targeted mutagenese: CRISPR/Cas9 knock-out, knock-in
RNAi screens
Vulva ontwikkeling
- Wildtype
- Multi vulva: heeft extra vulva’s, zijn andere cellen die primaire cell fate aannemen
- Vulvaless mutant: kan geen eieren leggen, zit vol met kleine wormpjes uit de eieren die
uitkomen in het lichaam en eten de mutant op
o Ventrale kant van beestje kijken of je extra blubjes ziet
- De vulva is niet nodig voor overleving in het lab
- Maternele contributie speelt geen noemenswaardige rol
- Verstoring van vulva ontwikkeling is gemakkelijk te herkennen
- Het is een hermafrodiet dus kan zichzelf bevruchten dus vulva niet perse nodig
Vorming vulva
- Bepaald door combinatie van verschillende signaleringsroutes
- Als model voor cell-fate regulatie door cel-cel signalering
- 6 vulva precursor cellen zijn equivalent (elke cel gelijk potentieel, maar ze worden allemaal
anders primair, secundair of tertair)
- 1 cel neemt primaire fate aan en de andere 2 cellen secundair.
- Deze fates zijn afhankelijk van verschillende signaaltransductieroutes
- De anchorcel zit iets boven deze 6 cellen waardoor 1 cel primair wordt en andere secundair
- Anchorcel geeft EGF ligand en bindt aan EGF receptor aan primaire cel
- RAS signalering wordt aangezet en cel wordt primair en minder signaal secundair
- Notch Delta signalering tussen primaire en secundair waardoor ze anders van elkaar worden
Ras signaleringsroute:
Klassieke genetica
Moleculaire genetica
Forward genetics
- De genetische basis bekijken van een bepaald fenotype
- Je begint bij een fenotype en dan kijk je welke genen hierbij betrokken zijn
- Meestal genetische screens en in het meeste geval toevallige mutagenese gebruiken.
- Gebruikt natuurlijke voorkomende mutaties of random geïnduceerde mutaties
- Bacteriën, C. elegans, Drosophila en Arabidopsis.
- Bij menselijke ziektes kan er gekeken worden door middel van chromosomale microarray
analyse (CMA), next generation sequencing (NGS), GWAS
Reverse genetics
- Je wilt de functie van een bepaald gen bepalen
Je analyseert het fenotypische effect van een specifiek geïntroduceerde verandering in de
gensequentie.
- Dierlijk modelsysteem
- Een individuele cel als modelsysteem.
- Op moleculair niveau (biochemisch)
- De nadruk in het practicum ligt op reverse genetica, er is duidelijk welke genen onderzocht
willen worden.
Forward genetics:
- Project A: Forward genetics heeft het gen BicD2 geïdentificeerd wat gemuteerd is bij
patiënten met neurologische symptomen.
Reverse genetics:
Project A
Project B
- Welke genen zijn verantwoordelijk van de vorming van spikes -> map7.
- Spikes zijn verantwoordelijk voor de signalering van neuronen.
- Hierbij worden neuronen cellen gebruikt.
- Er was begonnen met een knockdown screen (geen forward genetics omdat er al een paar
kandidaten waren die getest werden en er geen sequencing werd gebruikt)
- Map7 is microtubuli bindend eiwit, de functie van Map7 in delende cellen is iets over
bekend maar niet over neuronen.
- Neuronen zijn beetje speciaal en in functie verschilt dat met delende cellen, dus wat is
hiervan de functie? Wat is de moleculaire rol van Map 7?
Bij remming / knockdown van RNAi dan zie je in de Map7 mutant weinig spines over
- Bacteriën
- Planten
- Gist
- Dierlijke modelsystemen: muis, rat, C. Elegans, zebravis
- In vitro: dierlijke cellen in een cultuur
Voordelen diermodel
Nadelen diermodel
2. Je weet de sequentie van het gen dat je wil uitschakelen. Je brengt een plasmide in die
geschikt is voor homologe recombinatie. Dit doe je met in silicio klonering. Je hebt twee
homologe armen van het gen wat je wil uitschakelen. Tussen deze twee armen plak je een
neo resistentie sequentie en hierachter een des gene sequentie.
3. Deze vector wordt ingebracht in de ES cel.
4. Er vindt homologe recombinatie plaats -> er wordt DNA uitgewisseld tussen de vector en het
gen wat je wil targeten.
5. In het target gen vind je een neo resistentie sequentie. Het gen wat je wil uitschakelen is nu
kapot gemaakt. Je kan de cellen selecteren op neo resistentie. Het des gene kan je gebruiken
voor negatieve selectie. Door de des gene sterven de cellen.
6. Deze ES cellen worden teruggeplaatst in een blastocyst.
7. Deze wordt teruggezet in een muis en wordt daar ontwikkeld. Deze worden mosaik muizen
genoemd. Omdat deze genetisch gezien mosaik zijn. De nakomeling kunnen ook knock out
zijn.
8. De mosaic muizen ga je kruisen met het wildtype. Wanneer je hierna het wildtype krijgt
betekent dit dat je een heterozygote knockout hebt.
Conditionele knockouts:
- Cre recombinase zit onder controle van een celtype specifieke promotor. Hiermee kan je
celspecifieke conditionele knockouts creëren
- Verschillen in cellen
o Oorsprong (dier, weefsel)
o Grootte, morfologie
o Biochemische activiteit
- Primaire cellen vs immortalized cellijnen
o Primaire cellen worden van een dier geïsoleerd
o Cellijnen kan je voor altijd in de kweek houden
Primaire cellen
Primaire cellen hebben een gelimiteerd niveau van celdelingen en zijn moeilijk om te culturen.
Daarom wordt er vaak gebruik gemaakt van een immortalized cellijn.
Hela cellen
o Meest bekende spontane geimmortaliseerde cellijn
o Geïsoleerd van nekkanker
o Komen uit humane foetale niercellen, immortalisatie door het adenovirus. De cellen
delen snel
o 1 ste humane cellijn
o Wereldwijd in bijna elk biologisch lab
o Als je de cellen goed verzorgt kan je oneindig doorgaan met het werken met deze
cellen
COS cellen (COS-1 en COS-7)
o Cellen van een menselijke nier: epitheelcellen
o Expressie van wildtype en mutatie constructen
o ICC test subcellulaire localisatie en cellulaire/moleculaire effecten van de mutaties
o Fibroblast like cellen van afrikaanse groene aap nier
o Relatief groot
o Relatief hoge eiwit productie
o COS= cv1 in origin and carrying SV40 genetic material
o Gemaakt door onderzoekers
HEK293T cellen
o Humane embryonale nier: epitheel cellen
o Expressie van plasmiden/shRNAs
o Western blot test algemene expressie/supressie
o Heel erg hoge eiwit productie
o Gemaakt door onderzoekers
o Immortalized door een adenovirus
o Het heeft extra virus sequenties: SV40 grote T antigen
Extra eiwit expressie
Extra replicatie van geïnduceerde plasmiden } western blot
o 64 chromosomen: hypotriploid
o Goed post translationele modificaties (PMTs)
o Relatief klein waardoor ze niet goed kunnen binden } ICC
Cel cultuur
o Humane cellen
o 37 graden, vochtige omgeving, CO2 pH waarde constant van medium
o Speciaal medium, afhankelijk van celtype:
Bevat aminozuren, vitaminen, zouten, suikers
Vaak serum ((bevat heel veel eiwitten, niet handig als dit blijft zitten de
eiwitten moeten wel kwijt geraakt worden door het medium weg te wassen
en extra buffer toevoegen), groei factoren, eiwitten
Antibiotica (optioneel, voor contaminaties in lage concentratie)
Speciale groei factoren inhibitoren
In ICC experiment gebruiken we COS-7 cellen , omdat ze groot zijn met een hoge
eiwitproductie
Bij de Western Blot maken we gebruik van de HEK293T cellen
Routinewerk in de celcultuur:
- Steriel
- Primaire cellen: preparatie van weefsel
- Delende cellijnen:
o Als het vol is moet je de cellen verdelen over twee bodems
o Je maakt de cellen los om een beetje trypsine toe te voegen
o Om de cellijn te behouden: 1-2 keer per week ‘splitten’
o Ratio is afhankelijk van celtype
- Transfectie van de cellen: het inbrengen van plasmiden in DNA
- Als je met primaire cellen werkt moet elke week embryonen eruit gehaald worden, oplossing
met cellen verspreiden over de wells en deze hechten met de glaasjes.
- Dan heb je wildtype neuronen, hieraan kun je transfecties toepassen (plasmiden inbrengen)
en bijvoorbeeld met shRNA en hiermee kan je RNAi toepassen en een gen remmen.
- Vaak voeg je een GFP toe dan kun je de getransficeerde cellen goed zien.
- Hier hoef je niet te isoleren en deze heb je in het lab wel werk doen en splitsen, doordat
ze blijven delen op medium moet de plaat gesplitst worden want anders gaan ze ophopen en
dood moet vaak 1 tot 2 keer per week.
- Het splitsen kan door middel van trypsine, dan komen de cellen los van de bodem en dan kan
je het medium weghalen en verspreiden over nieuwe platen.
- Nu transfectie doen, hier breng je DNA-plasmide de cel in.
Cel transfectie:
- Laag efficiënt fijne naald in een enkele cel maar je moet een stevige hand
hebben
Chemische methoden:
o Calcium fosfaat methode (PEi):
- Formatie van complexen met DNA zet zich vast een membraan endocytose
- Goed voor sneldelende cellen (cellijnen)
- Goedkope methode
o Lipofectie (Kationische liposomen):
- Positieve geladen lipiden bollen: complexen met DNA kan door celmembraan
gaan
- Niet delende cellen (neuronen); moeilijk om cellen de transfecteren
- Duur
Transient: extra chromosomaal (plasmiden), dus is aanwezig voor een bepaalde tijd en verdwijnt
daarna.
Knockout
o Gene targeting in muizen
o Globale of conditionele ko’s
o Of: CRISPR/Cas9 systeem
Knockdown (kd) door RNAi (shRNA plasmiden, siRNAs)
o RNA interferentie (RNAi)
Het mRNA is vernietigd voordat het wordt getransleerd wordt tot een eiwit
Gene silencing als post-transcriptionele mechanisme om genexpressie te
reguleren
Als een endogene regulatie mechanisme van de cel
Als een cellulair verdedigingsmechanisme tegen virale genexpressie
Als een mechanisme voor wetenschappers voor knockdown van genen van
interesse
Als een therapeutische applicatie in mensen
o 26 kDA
o GFP
Voordelen:
Je kan het zien in gefixeerde en levende cellen
In cellen, weefsels en gehele organismen
Veel tools ontwikkeld
Nadelen:
Kan interfereren met de lokalisatie/ functie (26 kDA = relatief groot)
- N-/C-terminal fusie kan verschillen
Peptiden
o HA, myc, flag, V5…-> kleine peptiden die kunnen worden herkent door antilichamen
o Eiwitten gebruikt in biochemie zoals GST, HIS biotine
Gain of function of change of function: Exogene genexpressie, iets wat vanuit buiten wordt
ingebracht en hierna het effect bestudeerd kan worden.
- Het induceren van verandering of disruptie van gen expressie of een gen van interesse DNA
(mRNA) level
- Analyseren het effect van de verandering kan door te kijken naar de expressie: veranderingen
in cellulaire structuren en processen
eiwit niveau
Analysemethoden in celbiologie:
Western Blot
Immunocytochemistry (ICC) of IHC
Verdere functionele analyse eiwit leven speciale methodes en deze zijn van de functie van het
eiwit afhankelijk.
Soms kies je liever voor een kleinere tag dan GFP, dat waren de peptides bijvoorbeeld HA dit zijn
kleine aminozuursequenties welke antilichamen kunnen herkennen.
1. Fixatie
- Immobilisatie van antigeen
- Stabilisatie van de cel
- Inactivatie van proteases
- Bescherming van infecties
- Veel gebruikte methodes:
o Crosslinking van eiwitten
PFA
Formaline
Glutaraldehyde
o Precipatie (dehydratie)
Methanol (100%), Aceton
2. Permeabilisatie
- Toegankelijkheid tot het target eiwit/antigeen
- Je straalt licht op je sample, door specifieke golflengtes wordt fluorofoor in een actieve
status gebracht.
- De elektronen worden voor een kort moment in een hoger niveau gebracht.
- Wanneer deze elektronen terugvallen naar hun eigen niveau stralen ze fluorescentie uit.
o Epi-fluorescente microscoop: je ziet maar een vlakte van de cel scherp.
o Confocale microscoop: je kan optische coupes maken.
Je kan elke vlakte van je sample scherp krijgen.
Deze microscoop heeft een pinhole die ervoor kan zorgen dat het licht van
de laser (voor goede foto’s) op verschillende posities op de spiegel wordt
geworpen.
Hierdoor wordt het licht op verschillende dieptes in het sample geschenen
waardoor je als de deze coupes op elkaar plakt de diepte te zien krijgt van je
sample.
Je begint beneden in de cel 1e foto en dan steeds hoger 3D foto
Enymen (HRP)
Produceert immunoreactie positief product
1. Eiwit lysaten maken: bevat de endogene (eiwitten die zich al in de cel bevinden) en exogene
eiwitten (eiwitten die jij hebt ingebracht).
2. Je brengt dit in op een SDS gel en runt deze.
3. Je brengt de eiwitten over vanuit de gel over op het nitrocellulose membraan.
4. We gebruiken primaire en secundaire antigenen die specifiek zijn voor de eiwitten die we
willen visualiseren
ICC en Western blotting zijn twee voorkomende standaard methoes in reverse genetics
Practicum nabespreking
Analyse
Foutenanalyse
- Lyseren cel, blotten (transfer eiwitten), gel, sds page is goed gegaan
- Hek293T cel lysaten gelukt
- GFP map 7 constructen komen tot expressie
- Antilichamen werken
- Fout bij transfecties (door docenten)
o DNA misschien meten met NANO fout gegaan
o PEI
o Cellen te dicht, gestrest?
Onderwerpen
Gist
o Budding yeast (CDC28)
o Fission yeast (Cdc2)
o Mating type switching
Epistase
o Wee1
o CDC28
Complementatie (rode gist mutanten, ADE1 en ADE2) TENTAMEN
YSH (eiwit-eiwit interactie mapping) TENTAMEN
o AD::Y (of in practicum AD::LIN-45)
o DB::X (of in practicum DB::MEK-2)
o Practicum uitleggen
Modelsystemen, afwegingen TENTAMEN
o Forward genetics
Bacteriën
C. elegans
Drosophila
Arabidopsis
o Reverse genetics
Bacteriën
Planten
Gist
Dierlijke modelsystemen; muis, rat, C. elegans, zebravis
In vitro: dierlijke cellen in cultuur
o Voordelen diermodel
Complete deletie knockout
In vivo
Analyse van ontwikkelingsprocessen in weefsel
Modelsysteem voor menselijke ziektes
o Nadelen diermodel
Kost veel tijd (2 jaar)
Gebruik van dieren ethiek
Duur om te genereren
o Zoodierencellen in cultuur (in vitro)
Verschillen in cellen oorsprong, grootte, biochemische activiteit
Primaire cellen vs immortalised cellijnen
Primaire cellen
Uit weefsel dier
Elke week uit embryo isoleren
Makkelijker transfecteren
Minder gevoelig
Gelimiteerd niveau celdelingen
Moeilijk om te culturen
o Cre recombinase
Primaire cellen
Immortalised cellen
Cel transfectie
Loss of function methoden
o Knockout
o Knockdown
o Overexpressie dominant negatieve constructen
Gain of function methoden
o Overexpressie wildtype gen
o Overexpressie hyperactief gen
o Overexpressie mutante gen versie
Labelen eiwitten
o Fluorescerende tags
o Peptiden
ICC
Western blot
Je hebt een expressie construct voor het actine bindende eiwit RAF gekloneerd. RAF wordt normaal
alleen in neuronen tot expressie gebracht. Omdat RAF een klein eiwit van 21 kDA is heb je een fusie
met een HA-tag gemaakt. Je wilt een ICC experiment doorvoeren om te testen of je RAF-HA tot
expressie komt.
- YSH is een systeem om eiwit-eiwit interactie aan te tonen in gist, door een reportergen af te
schrijven.
- In het YSH wordt gebruik gemaakt van twee eiwitdomeinen; het DNA bindend domein (DB)
en het transcriptie activatie domein (AD).
- Je koppelt een eiwit van interesse (gen X) koppelt aan DB, en een tweede eiwit van interesse
(Y) aan AB.
- Als de twee eiwitten aan elkaar kunnen binden dan worden de DB en AD domeinen weer
dicht bij elkaar gebracht, waardoor het geheel als een transcriptiefactor kan werken.
- Een reportergen kan deze interactie laten zien, doordat het complex naast de
transcriptiefactor ook het reportergen activeert.
- Eiwit komt tot expressie en aanwezigheid kan makkelijk worden getoond
Practicum YSH
In het practicum wordt er gebruik gemaakt van het GAL4P gen met de eiwitdomeinen AD en DB.
Wanneer de twee eiwitten van interesse AB en DB bij elkaar brengt en de Gal4 transcriptiefactor
aanzetten, bindt deze aan Gal4 binding sites in de gebruikte reportergenen. Dit zet de rest van de Gal
genen aan wat zorgt voor gist groei op de plaat.
De reportergenen zijn GAL1::HIS3 en GAL2::ADE2 bestaan uit promotor GAL1 en GAL2 en eiwit
coderende sequenties HIS3 en ADE2.
De promotoren hebben bindingsites voor Gal4 DB domein, HIS3 sequentie codeert voor HIS3 (voor
Histidine) en ADE2 sequentie codeert voor ADE2 (voor Adenine). In de gebruikte gist stam is het HIS3
en ADE2 gen gemuteerd, dus ze kunnen alleen groeien met Histidine en/of Adenine.
Maar als de GAL::HIS3 en GAL::ADE2 reportergenen aanstaan en er dus eiwit interactie plaats vindt,
kan het wel die histidine en adenine afschrijven, en kan de gist ook zonder medium met histidine en
adenine groeien. ADE2 reportergen is moeilijker aan te zetten, dus als deze aanstaat duidt dat op een
sterke en stabiele interactie.
In practicum kijken naar interactie met LIN-45 en MEK-2 (Raf en MEK1 in mensen). Welk deel van LIN-
45 interacteert met MEK-2 en welk domein van MEK-2 is nodig voor de interactie?
Tijdens het experiment The hunt for the red cerevisiae, wat laat de mutant roodkleuren?
Een mutatie in ADE1 en ADE2, waardoor deze ophoopt in de AMP biosynthese pathway en de rode
kleur geeft.
- Complementatie test werkt alleen bij diploide organismen, omdat ze twee genen moeten
hebben waar een wildtype en/of mutant op moet zitten.
Leg uit hoe je met de Complementatie Test bepaalt dat twee mutaties op hetzelfde gen liggen.
- Voorbeeld recessieve mutatie die leiden tot totaal verlies van functie van het eiwitproduct.
o Begin kruisen van twee individuen, die elk een mutatie in hun genoom hebben
o Na kruising zijn er twee mogelijkheden voor de samenstelling van het genoom van de
nakomelingen.
Als de mutaties in 2 verschillende genen zaten, dan hebben de nakomelingen
van elk gen een wild type en een mutante kopie. De wild type kopieën van
het gen zorgen ervoor dat het organisme niet het mutante fenotype vertoont
Of mutatie ligt in hetzelfde gen de nakomelingen zullen dus twee mutante
kopieën van het gen ontvangen van hun ouders, en het mutante fenotype
vertonen
o Een complementatie test in gist is mogelijk omdat gist zowel haploı̈de als diploı̈de kan
zijn.
o Een andere complementatie test kijken of de aanwezigheid van adenine in het
medium de mutatie complementeert (YED en YEDP plaat).
Hierbij zoek je dus uit of de mutatie in één van de genen van de biosynthese route
ligt.
- Na bestraling krijg je rode kolonies. Je weet niet of de mutatie erin zit, maar je kruist ze met
andere haploide stammen (HB1 en HB2, missen ADE1 en ADE2).
- Resultaat:
o Blijft rode kolonie: mutatie zit in rode kolonie en in hetzelfde gen geen
complementatie
o Wordt witte kolonie (wildtype): mutatie zit niet in de rode kolonie en dus in ander
gen complementatie
o De HB1 en HB2 stammen laten dus altijd een mutatie in respectievelijk ADE1 en ADE2
zien, waardoor de locatie van de mutatie van de rode kolonie bepaald kan worden
Aan welke drie voorwaarden moet worden voldaan om een succesvolle complementatie test te
doen?
Aan het eind van de tweede dag van het The hunt for the red cerevisiae experiment, plaat je de
gisten uit op zowel een YEPD als een YED plaat.
Waarom is het gebruikelijk om voor de complementatie testen een rode kolonie te reinstijken?
- Het is namelijk mogelijk dat je rode kolonie ook wat witte gist bevat (hoe meer gist je groeit
op een plaat, hoe groter de kans dat kolonies over elkaar groeien). Om absoluut zeker met 1
mutant afkomstig van 1 bestraalde gist te werken, zou je de rode kolonie reinstrijken
Waar of niet waar: Een mutatie in de AMP biosynthese pathway leidt altijd tot een rode kolonie?
- Nee,
Waarom werden bij de Y2H proef specifiek de –leu –trp –his en –leu –trp –ade platen gebruikt?
- Omdat dit essentiele voedingsstoffen zijn voor de gist, maar deze niet zonder deze kon
groeien. Met een plaat zonder Leucine selecteerde je op aanwezigheid van GAL4::DB
plasmide, plaat zonder tryptofaan selectie op aanwezigheid van GAL4::AD plasmide. Dus als
er wel gist groeide was dit doordat er interactie was met GAL1::HIS3 en GAL2::ADE2 die de
adenine en histidine gaf.
Welke techniek is het meest geschikt om interacties tussen 2 eiwitparen aan te tonen? Geef ook aan
waarom!
a) Eiwit purificatie
b) RNA sequencing
c) Y2H system
d) Massa spectrometrie
- Plasmide
- De positief geladen ionen worden aangetrokken door DNA waardoor ze complexen met DNA
maken en hierdoor door celmembraan gaan
Met welke factoren moet je rekening houden tijdens het ontwerpen van een chemotaxis experiment?
Concentratie oplossing
ICC
Mounting medium
- Mowiol
- H2O
- Glycerol
- Tris
- DABCO
Blokbuffer
- NGS
- Triton x
WB
Sample buffer
- Tris Cl
- Glycerol
- Sds
- Bromephenol blue
- DTT
Ripa buffer
- Tris HCl
- Sds
- Pic
- Nacl
- Sodium deoxycholate
- Triton x 100
Running buffer
- Tris
- Glycine
- SDS
Blotting buffer
- Tris
- Glycine
- Methanol
- Acrylamide
- Tris
- Sds
- Temed