Professional Documents
Culture Documents
cellen zij de basiseenheden van je lichaam, elk levend wezen of organisme bestaat uit 1 of
meer cellen
celdifferentiatie is als cellen ontstaan die verschillen van grootte, vorm en functie.
(gedifferentieerde cellen onderscheiden zich door de verschillende eiwitten die ze maken.)
eiwitten zijn organische stoffen, opgebouwd uit aminozuren. Eiwitten zijn betrokken bij alle
levensprocessen.
Hoe groter de oppervlakte van een organisme in verhouding met de inhoud, hoe makkelijker
ze voldoende stoffen uit hun omgeving kunnen opnemen en afstaan.
weefselvloeistof is vloeistof die uit de bloedbaan treedt en zich in de weefselspleten bevindt,
bestaande uit bloedplasma (met veel minder eiwitten en glucose) en witte bloedlichaampjes.
In de weefsels worden zuurstof en voedingsstoffen afgegeven en afvalstoffen opgenomen.
h2 cel en leven 1
systeem Aarde → alle fysische, chemische en biologische processen op aarde (en hun
onderlinge interacties).
populatie → groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied. (alle
organismen met vergelijkbare eigenschapen die zich onderling kunnen voortplanten en
vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen, horen tot dezelfde soort.)
moleculen → een structuur die bestaat uit meerdere atomen en meet alle eigenschappen
van die bepaalde stof.
een eigenschap die ontstaan is door interactie van delen van een organisatieniveaus (en die
zichtbaar is op een hoger niveau.) noem je emergente eigenschappen
alle kenmerken, eigenschappen en processen die typisch zijn voor het leven, noemen we
levenskemerken.
levenskenmerken:
p2 cellen
plantaardige cel
planten zijn autotrofe organismen, ze leven van energierijke stoffen (glucose, die ze zelf
kunnen maken uit anorganische stoffen).
chromoplasten → rode, gele of oranje kleurkorrels in het grondplasma
h2 cel en leven 2
- geeft stevigheid
-geeft vorm
dierlijke-/menselijke cel
h2 cel en leven 3
celmembraan → begrenst de cel
- voorkomt het willekeurig uitwisselen
van stoffen
bacteriën
h2 cel en leven 4
celwand → biedt de bacterie
bescherming
schimmelcellen
schimmels zijn heterotroof: ze leven van organische stoffen.
Gisten zijn eencellige soorten schimmels → bij de afbraak van organische stoffen produceren
gisten alcohol en CO2.
Meercellige schimmelsoorten groeien vaak ondergronds als dunne witte draden. Het zijn
eukaryote cellen, cellen met een celkern. (ook andere organellen zoals ER, golgi-systeem,
ribosomen, lysosomen en mitochondriën zijn aanwezig.
de celwand van schimmelcellen bestaat uit chitine, gekoppelde eenheden glucose met een
stikstofhoudende groep eraan.
p3 celmembranen en transport
weefselvloeistof en het water in de cellen zijn gescheiden door een celmembraan, deze
bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden. (vetachtige moleculen. (een celmembraan bevat
ook cholesterol, een andere vetachtige stof))
h2 cel en leven 5
De staarten van deze lagen liggen naar elkaar toe, en vormen een hydrofobe
(waterafstotende) laag.
De koppen van deze lagen liggen van elkaar af, en vormen een hydrofiele (water
aantrekkende) laag.
diffusie → als moleculen zich in een ruimte verplaatsen zodat de concentratie in de ruimte
overal gelijk is. (hoe hoger, hoe sneller)
actieve cel → meer o2 buiten dan binnen (er gaan meer o2- moleculen de cel in dan de cel uit
→ netto transpport)
passief transport → o2 gaat van een plek met een hoge concentratie naar een plek met een
lage concentratie (het kost de cel geen energie)
actief transport → transport tegen het concentratieverval in, door het membraan heen (voor
deze verplaatsing met behulp van transporteiwitten is energie nodig.); het molecuul bindt zich
aan een transport eiwit, dat het molecuul naar de andere zijde van het membraan verplaatst.
Voor elk type molecuul heeft een celmembraan een eigen type transport eiwit
gefaciliteerd transport → transport via eiwit poorten (twee kanten op)
exocytose → Blaasjes met producten uit bijvoorbeeld het Golgi-systeem vermselten emt het
celmembraan, waarna de producten buiten de cel belanden.
Deze 'membraantruc'is mogelijk doordat alle membranen zijn opgebouwd uit fosfolipiden:
ergens anders in de cel een stukje membraan 'hergebruiken', is geen probleem.
voor snel watertransport door een celmembraan bezitten cellen speciale waterkanalen →
transport van water via een selectief permeabel membraan berust op diffusie.
watertransport door een membraan tussen 2 oplossingen? → osmose (geld ook voor een
semipermeabel membraan → laat alleen het oplosmiddel door)
h2 cel en leven 6
oplossing met hogere concentratie opgeloste stoffen → hypertonisch ten opzichte van een
hypotonische oplossing.
celwanden van plantencellen laten alle stoffen door (water en opgeloste stoffen) →
permeabel. Door de stevige, elastische celwand kunnen plantencellen niet barsten door
wateropname.
In een hypotonische omgeving komt te dinhoud van een cel onder druk en duwt tegen de
celwant → turgor (het geeft plantencellen stevigheid)ii
grensplasmolyse → als de turgor nul is en het celmembraan nog net niet los laat van de
celwand
Na binding van insuline volgt een cascade van opeenvolgende reacties in de cel.
Eiwitpoorten gaan open en laten glucose binnen, waarna de cel een deel van het glucose
afbreekt en een deel opslaat als reservestof. (glycogeen of verzuren)
adenine (A)
cytosine (C)
guanine (G)
thymine (T)
een stikstof base is via 2 of 3 waterstof bruggen verbonden met een stikstofbase van de
overliggende zijde.
Uit de volgorde van de ene keten van het DNA, kun je de volgorde van de complementaire
streng afleiden.
h2 cel en leven 7
DNA is opgerold (voor) stevigheid, waardoor ze chromosomen vormen.
Het mRNA-synthese start met het openritsen van de dubbele helix op de plaats van de gen.
M.b.v enzymen groeit de mRNA streng aan de matrijsstreng.
Wanneer het gen is afelezen, laat mRNA los van het DNA, en het DNA ritst weer dicht.
mRNA gaat via de kernporiën, naar een ribosoom in het grondplasma.
Ribosomen koppelen op grond van de codons (triplet-code), aminozuren aan elkaar tot een
polypeptideketen. het begint met een startcodon (AUG). zodra er een stopcodon in het
ribosoom komt, stopt de keten.
Ribosomen komen los in het grondplasma voor of gekoppeld aan het ruw ER.
De vorm van een eiwit bepaalt hoe goed een eiwit werkt. Is deze niet in orde? → herstel
vind plaats, lukt dit niet? → de cel sterft door ophoping van verkeerd gevouwen eiwitten in
het ER.
h2 cel en leven 8
Het Golgi-systeem verpakt de eiwitten in blaasjes voor hun uiteindelijke bestemming.
Andere eiwitten → als enzym in de lysosomen (voor vertering van opgenomen stofffen en
versleten organellen)
Een 3e groep eiwitten worden membraaneiwitten (zoals een insulinereceptor of een
eiwitpoort.) Deze gaan op een afwijkende manier met een transportblaasje naar het
celmembraan. (Via het Golgi-systeem). Na het samensmelten met het celmembraan zit het
eiwit meteen op de juiste plek.
Het hele proces (van het overschijven van het DNA, tot en met het vormen van het
uiteindelijke eiwit, heet eiwitsynthese.
p5 DNA en de celcyclus
celcyclus → de periodoe waarin een cel ontstaat, groeit, actief is en opnieuw deelt.
h2 cel en leven 9
M-Fase → in de mitose is het DNA niet actief voor het maken van mRNA. Dej cel
splitst de verdubbelde DNA-moleculen en verdeelt die over twee nieuwe dochterkernen.
anafase → door splitsing van het centromeer van de chromosomen laten beide
chromatiden los van elkaar. Trekdraden terekken ze nu uiteen naar tegengestelde polen
van de cel. Elke pool krijgt daarmee een complete set DNA-moleculen
telofase → De chromsomen despiraliseren tot hun gewone vorm. Om elke set DNA-
moleculen komt een kernmembraan: er zijn 2 kernen ontsaan.
Het is van levensbelang dat cellen hun DNA bij een celdeling foutloos aan hun dochtercellen
doorgeven.
Aan het einde van de G2-fase vindt er een controle plaats of de DNA-verdubbeling foutloos
is verlopen.
In de M-fase is er een controle of de spoelfiguur goed is gevormd.
Is er schade in de genen, die betrokken zijn bij de celdeling? → dit kan ongecontroleerde
celgroei betekenen → er ontstaat een tumor
kanker is een kwaadaardige tumor. Kankercellen kunnen loslaten en zich via de bloedbaan
en de lymfe versprijden door het lichaam → metaseren (uitzaaien).
h2 cel en leven 10
Bij chirurgie verwijdert de arts de tumor uit het lichaam.
Bestraling door middel van radioactieve bronnen heeft als doel de tumorcellen te vernietigen
Bij uitzaaiingen moet chemotherapie met cytostatica voorkomen dat cellen, dus ook
kankercellen, kunnen delen.
Zonder zuurstof en glucose sterft de tumor af.
h2 cel en leven 11