You are on page 1of 8

Samenvatting: cel van leven H1 Leven en Evolutie

Evolutie = proces van wijzigingen dat het leven op aarde getransformeerd heeft

Biologie = wetenschappelijke studie van het leven

Leven ≠ definitie van 1 zin

= wordt herkend door wat levende organismen doen

Eigenschappen van leven:

 Orde  zaden in zonnebloem


 Evolutionaire adaptie  camouflage van zeepaardjes in koraal
 Regulatie  grote oren konijn zorgt voor verkoeling, veel bloedvaten in oren, bloed koelt af
 Reproductie  voortplanting, kan niet alleen
 Responsie op de omgeving  vleesetende plant, klapt dicht als er een insect op zit
 Groei & ontwikkeling  eikel in grond bevat alle genetische informatie die nodig is om tot
een eikenboom te groeien
 Omzetting van energie  vlinder haalt nectar uit bloem, omgezet in ATP, energie om bv te
vliegen

Studie van het leven, thema’s:

 Organisatie:

Nieuwe eigenschappen duiken op in elk niveau van de biologische hiërarchie

 Leven kan bestudeerd worden op verschillende niveaus, molecule – gehele planeet

 Studies van het leven kan worden opgedeeld in verschillende niveaus van biologische
organisaties

= lipide
o EMERGENT PROPERTIES
 = nieuw opduikende eigenschappen
Resultaat van organisaties en interacties van delen binnen een systeem
 Karakteriseren ook niet-biologische systemen  bv. Fiets werkt enkel als
onderdelen juist samenwerken
o KRACHT & BEPERKINGEN REDUCTIONISME
 Reductionisme = herleiding/ reductie complexe system in naar eenvoudige
systemen, gemakkelijker te bestuderen  vb. moleculaire structuur DNA
 Biologie begrijpen vereist evenwicht tussen reductionisme – studie emergent
properies  vb. werking DNA beter begrijpen oor interacties met ander
moleculen te bestuderen
o SYSTEEMBIOLOGIE
 Systeem = combinatie componenten die samenwerken
 Construeert modellen voor dynamisch gedrag van biologische systemen
o STRUCTUUR & FUNCTIE
 Zijn nauw met elkaar verbonden op alle niveaus van biologische organisatie
 bv. Blad is dun + vlak, om lichtcaptatie chloroplasten te maximaliseren
o CEL IS DE STRUCTURELE & FUNCTIONELE EENHEID VAN EEN ORGANISME
 Cel is laagste niveau van organisatie, kan alle noodzakelijke activiteiten
uitoefen die nodig zijn voor het leven
 Alle cellen: begrensd door membraan + DNA als opslag genetische informatie
 cellen tot deling = basis van: voortplanting, groei, herstel, multicellualire
organismen
o CEL ALS EENHEID VAN LEVEN
 Prokaryote cel: bacteriën & archae
 Eenvoudig
 Kleiner
 Geen kern
 Organellen hebben geen membraan
 Eukaryote cel: planten, dieren, schimmels, alle andere levensvormen
 Complexer
 Groter
 Kern
 Organellen hebben een membraan
 Informatie

Levensprocessen omvatten de expressie en overdrachten van genetische informatie

Chromosomen = zijn structuren in cellen, bevatten genetisch materiaal  DNA


(deoxyribonucleïnezuur)

o DNA, HET GENETIESCH MATERIAAL


 Chromosomen:
 bevatten meeste genetisch materiaal van cel  in vorm van DNA
 bestaat uit: lang DNA molecule, bevat honderden-duizenden genen
 DNA = substantie van genen
 Nakomelingen erven DNA van ouders over
 controleert de ontwikkeling + instandhouding organsimen
 DNA molecule  bestaat uit: 2 lange helix vormen
 4 chemische Bouwstenen DNA: A, T, C, G  paren: A-T & G-C
 DNA wordt getranscripteerd (overgeschreven) in RNA  wordt getranslateerd
(vertaald) in een proteïne
 Genen = erfelijke eenheden die informatie doorgeven van ouders naar
nakomelingen
 controleren indirect eiwitproductie
 Genexpressie = proces waarbij informatie van het gen omgezet wordt naar een
cellulair product (eiwit)
 Genoom = geheel van genetische instructies in organisme
o GENOMICA, ANALYSE VAN DNA-SEQUENTIES OP GROTE SCHAAL
 Genoom = geheel van genetische instructies in organisme
 Genomica = studie van genen binnen en tussen soorten
 Proteomica = studie van eiwitten gecodeerd door het genoom (proteoom)
 Genoom van mens en organismen gesequendeerd door DNA-sequencing
machines
 Door systematische benadering  kennis over genen & proteïnen van een cel
integreren
o VOORUITGANG IN SYSTEEMBIOLOGIE, CELLULAIR EN MOLECULAIR AFHANKELIJK VAN
 “High-throughput” technologie  enorm veel data kan gegenereerd worden
 Bio informatica, gebruik van informaticatools om veel biologische data te
verwerken
 Interdisciplinaire research teams

 Energie en materie

Leven vereist transfer en transformatie van energie en materie

 Leven mogelijk door: input lichtenergie van zon & transformatie van energie van ene naar
andere vorm

 Organismen verbruiken energie om arbeid te leveren, verloren in de vorm van warmte

 Bijgevolg: inkomende energie onder de vorm van licht en uitgaande energie onder de
vorm van warmte (hoe energie vloeit in ecosysteem)
 Interacties

 Interacties tussen componenten van een systeem zorgen voor een vlotte integratie van alle
systeemonderdelen tot 1 geheel

 Systeem is zowel van toepassing op een volledig ecosysteem als op de moleculen in een cel

o MOLECULEN: INTERACTIES BINNEN ORGANSIMEN


 Cellen coördineren diverse biologische processen en biochemische reactiewegen
 via feedback-mechanismen
 Negatieve feedback = feedback inhibitie = als product accumuleert wordt het
proces van dit product afgeremd  dus worden minder gemaakt
 Positieve feedback = als product accumuleert wordt proces van dat product
versterkt  dus meer gemaakt

o ECOSYSTEMEN: ORGANISME ZIJN INTERACTIES MET ANDERE ORGANISMEN &


OMGEVING

 continue interacties tussen organismen, voordelig of nadelig voor 1 of beide


organismen

 continue reacties van organismen met hun omgeving, beïnvloeden de omgeving ook
 Evolutie = kernthema

Evolutie verenigt biologie op verschillende niveaus van grootte doorheen de gescheidenis van
leven op aarde

 evolutie vinden we terug in alle aspecten van wat we weten over levende wezens

 organismen die nu leven zijn afstammelingen van vroegere/ uitgestorven,


gemeenschappelijke voorouders

o DIVERSITIET VAN LEVEN ORGANISEREN


 1,8 miljoen soorten geïdentificeerd en benoemd
 Schatting bestaande soorten: 10 tot +100miljoen soorten
o GROEPERING VAN SOORTEN: HET BASISIDEE
 Taxonomie = tak van biologie die zich bezig houdt met benaming en classificatie
van species in groepen
 Domeinen, daarna rijken  breedste eenheden classificatie

o DRIE DOMEINEN VAN HET LEVEN


 Vijf domeinen systeem vervangen door het drie domeinen systeel
 Domein bacteriën en domein archae  prokaryoten
 Domein eukaryoten  alle eukaryoten cellen
 3 multicellulaire rijken:
1) Plantae
2) Fungi
3) Animalia

 vroeger werden deze gegroepeerd in rijk van protisten


o EENHEID IN DE VERSCHEIDENDHEID VAN HET LEVEN

Opvallende eenheid in diverse levensvormen

 bv. DNA is universele genetische code voor alle organismen

Eenheid valt op in veel kenmerken van de celstructuur

o CHARLES DARWIN: THEORY OF NATURAL SELECTION


 Fossielen en ander bewijsmateriaal documenteren de evolutie van het leven op
aarde over een tijdspanne van miljarden jaren
 Boek “on the origin of species by means of natural selection”
 Species dragen bewijs van afstamming met aanpassing vanuit
gemeenschappelijke voorouders
 Natuurlijke selectie is het mechanisme achter “descent with modification”
(afstamming met aanpassing)
 Darwin’s theorie verklaarde de dualiteit en de eenheid van die biologische diversiteit
 Eenheid vogels: dezelfde lichaamsbouw met veren, vleugels, bek  aangepast aan
omgeving
 Darwin observeerde en merkte op:
 Individuen binnen een populatie  variërende kenmerken
 Meeste kenmerken zijn erfelijk
 Meer nakomelingen geproduceerd dan er overleven
 Competitie onvermijdelijk
 Species passen zich aan aan hun omgeving
 Daaruit leidde darwin af:
 Individuen die het best aangepast zijn aan hun omgeving  hogere
overlevingskans + nakomelingen produceren
 Overlange tijdspanne  meer individuen binnen een populatie die
‘voordelige’ kenmerken vertonen

 natuurlijke selectie = de natuurlijke omgeving selecteert op voordelige


kenmerken
 Natuurlijke selectie is evident in adaptaties van organismen aan hun manier van
leven en aan hun omgeving
 Vleugels van vleermuis  vb. adaptatie (gevormd door natuurlijke selectie)

o TREE OF LIFE
 “unity in diversity”  komt voort uit “descent with modification”
 Bv. Voorste ledematen van vleermuis, mens, paard, walvis delen
gemeenschappelijke architectuur van het skelet
 Fossielen leveren bewijsmateriaal van anatomische eenheid voor “descent with
modifciation”
 Darwin stelde voor dat natuurijke seletie kon veroorzaken dat een voorouder-species
aanleiding kon geven tot het ontstaan van 2 of meer afstammende species
 bv. Vinkenspecies van de Galapagos eilanden
 Evolutionaire verwantschappen  voorgesteld als boomstructuren, die voorouders
en hun afstammelingen voorstellen

You might also like