You are on page 1of 104

4

Cellen: de basiseenheden van het leven


Wat leer je in dit hoofdstuk en waarom?
4 (1)
• Algemene opbouw van een bacteriële cel. Welke van deze componenten
kunnen klinisch relevant zijn?
• Algemene opbouw van een eukaryote cel.
• Inzicht in de verschillende functies van de voornaamste organellen en
componenten van een cel.
• Kennis over de opbouw van de cel is nodig om bepaalde moleculaire
processen beter te begrijpen (replicatie, transcriptie, translatie, transport,
etc).
• Deze kennis zal ook helpen bij het begrijpen van een aantal
ziekteprocessen die later in de opleiding aan bod komen.

1
4 Wat leer je in dit hoofdstuk en waarom? (2)

Een voorbeeld: genetische afwijkingen in keratines

A: K5 of K14
Epidermolysis bullosa simplex

B: K1 of K10
Bullous ichthyosis

C: K6, K16 of K17


Focal keratoderma

Figuur McLean WH1, Moore CB. Keratin disorders: from gene to


2 therapy. Hum Mol Genet. 2011 Oct 15;20(R2):R189-97.
4 De cel: de basiseenheid van het leven

• De cel: de basiseenheid van leven


• De prokaryote cellen
• De eukaryote cellen
 Organellen die informatie verwerken
 Het endomembranair systeem
 Organellen die energie verwerken
 Het cytoskelet
 Extracellulaire structuren

3
4

Wanneer spreken we over leven?


4 De cel is de basis voor biotische evolutie vanaf –3.85 BY

assembleert input

componenten

georganiseerd
DNA semi-permeabel
produceert RNA informatie systeem

eiwitten
determineert (2) reproductie met
variatie
(1) metabolisme output

8 tijd = veranderende omgeving (3) evolutie


4 I. De cel: de basiseenheid van leven

• Leven vereist een structureel compartiment


selectief afgesloten van de externe
omgeving waarin macromoleculen unieke
functies kunnen uitoefenen in een relatief
constante interne omgeving.
• Leven = metabolisme, reproductie, evolutie:
metabolisme vereist homeostase (een
relatief constante interne omgeving >
compartimentalisatie)
• Deze “levende compartimenten” zijn cellen.

9
4 I. De cel: de basiseenheid van leven
I.4 Cellen zijn omgeven door een plasmamembraan

• Elke cel wordt omgeven door een plasmamembraan,


een continu membraan bestaande uit een lipide
dubbellaag die ook eiwitten bevat, die buiten de
dubbellaag uitsteken.

3-4 nm dik

18 van der Waals interacties


4 I. De cel: de basiseenheid van leven

• Functies van het plasmamembraan:


 Fungeert als een selectief permeabele barrière.
 Laat cellen toe een constante interne omgeving
(homeostasis) te behouden.
 Het is een grensoppervlak met de buitenwereld
en is belangrijk voor de communicatie met
naburige cellen en om extracellulaire signalen te
ontvangen.
 bevat moleculen die zorgen voor binding en
adhesie op naburige cellen.

19
4

Algemene bouw prokaryote cel?


4 I. De cel: de basiseenheid van leven
I.5 Cellen vertonen twee algemene organisatiepatronen

Eukarya

20
4 I. De cel: de basiseenheid van leven

 Bacteria
 Archaea
 Eukarya

• Cellen vertonen twee organisatiepatronen :


 Prokaryoten (Bacteria en Archaea) hebben geen
kern of andere membraan-omgeven
compartimenten. Ze missen afgescheiden
organellen.
 Eukaryoten (Protista, Fungi, Plantae, Animalia)
hebben een membraan-omgeven kern en ook
andere membraan-omgeven compartimenten of
organellen.
21
4 Bestanddelen van een bacteriecel

aandeel

aantal
verschillende
moleculen

26
4 II. De prokaryote cellen

II.1 Prokaryote cellen delen bepaalde gemeenschappelijke eigenschappen

• Kenmerken die bij alle prokaryote cellen voorkomen:


 Ze hebben alle een plasmamembraan.
 Ze hebben alle een regio, de nucleoïd genoemd,
waar het DNA geconcentreerd is.
 Het cytoplasma (het plasmamembraan-omgeven
gebied) bestaat uit het nucleoïd, ribosomen, en
een vloeibaar gedeelte dat cytosol genoemd wordt.
 Ribosomen: de plaatsen van eiwitsynthese.

28
4 De prokaryote cellen: gram + en gram -

• Streptomyces • E. coli
• Corynobacterium • Salmonella
• Mycobacterim • Pseudomonas 32
4 De prokaryote cellen: celwand
• Gespecialiseerde kenmerken van bepaalde prokaryote cellen:
 celwand
 Sommige bacteriën bezitten nog een buitenste membraan
buiten de celwand, een fosfolipide membraan rijk aan
polysacchariden, die permeabel is.
 Sommige bacteriën hebben als allerbuitenste laag
(glycocalyx) opgebouwd uit polysacchariden als een losse
slijmlaag of vastgehecht aan celoppervlak, capsule
genoemd.
 Functies van glycocalix:
 inhibitie van fagocytose door gastheercellen;
 bescherming tegen uitdroging door opname van water;
33  hechting bv. Staphylococcus mutants aan tandglazuur.
4 De prokaryote cellen: flagella en pili

• Sommige bacteriën hebben flagella, locomotorische structuren met een


vorm als een kurketrekker (zijn opgebouwd uit flagelline globulaire eiwitten).
• Sommige bacteriën hebben pili, draadachtige structuren die zorgen voor
hechting tussen twee bacteriën tijdens de sexuele reproductie, voor
hechting op andere cellen voor bescherming en om voedsel te vergaren
35
4 Vergelijking tussen prokaryoten en eukaryoten

Prokaryoten Eukaryoten
Eubacteria Protista, Fungi
Archaea Plantae, Animalia
1-10 µm 10-100 µm
eencellig een- of meercellig
niet organellen, cytoskelet,
celdelingsapparaat
klein genoom, circulair DNA, geen groot genoom, celkern, veel introns
introns, plasmiden
transcriptie en translatie zijn transcriptie in celkern, translatie in
gekoppeld, geen mRNA modificaties cytoplasma en ter hoogte van ruw
(zie H11 en H12) endoplasmatisch reticulum, mRNA
modificaties (zie H11 en H12)
anaeroob of aeroob metabolisme, voornamelijk aeroob, metabolisme in
groot adaptief vermogen compartimenten
39 niet endocytose en fagocytose
4 III. De eukaryote cellen: algemeen

III.1 Compartimentalisatie is de sleutel in het functioneren van


eukaryote cellen

• Eukaryoten (Protista, Fungi, Plantae, Animalia)


hebben een membraan-omgeven kern in elk van hun
cellen.
• Eukaryote cellen:
 Zijn over het algemeen groter dan prokaryote
cellen.
 Hebben een hele reeks van membraan-omgeven
compartimenten, organellen genoemd.
 Hebben een proteïnestructuur, het cytoskelet
genoemd.

40
4 III. De eukaryote cellen: membranen algemeen
• Compartimentalisatie is de sleutel tot de
eukaryote cel functies.
• Elk organel of compartiment heeft een
specifieke rol, gedefinieerd door
chemische processen (> asymmetrie in
stand houden)
• Sommige organellen bevatten twee
membranen (nucleaire envelop,
mitochondriën, chloroplasten) ander
hebben enkele membranen (ER,
lysosomen)
• Membranen zijn semi-permeabel >
selectiviteit en asymmetrie tussen
binnen en buiten is basis voor functie

41
4

Organellen die informatie verwerken?


4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

Organellen die informatie verwerken (informatiestroom:


DNA  mRNA  eiwit)
 Nucleus: duplicatie, transcriptie
 Nucleolus: transcriptie van rRNA, assemblage
ribosomen
 Ribosomen: translatie (RER, cytosol)

54
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

IV. Organellen die informatie verwerken


IV.1 De nucleus bevat het grootste deel van het DNA
van de cel.

3
4 IV. Organellen die informatie verwerken: de kern

• De nucleus of kern bevat


het grootste deel van het
genetische materiaal
(DNA) van de cel en is de
plaats waar DNA duplicatie
plaatsgrijpt om cel
reproductie te
ondersteunen.
• De kern speelt ook een rol
in DNA controle van cel
activiteiten (regulatie en
expressie van genen).

4
4 Kern: nucleolus

6
4 Kern: nucleolus

• DNA in pars fibrosa (groene pijl)


• actieve transcriptie van rRNA
(rode pijl) – zelfs meerdere
transcripten per gen
• deze actieve transcriptie is
nodig om duizenden copieën
van 45S rRNA aan te maken
• 45S rRNA wordt verknipt tot
28S, 18S en 5,8S rRNA
• de assemblage naar ribosomen
gebeurt in de pars granulosa
van de nucleolus
• deze foto is eerste demonstratie
van de transcriptie van een gen
in actie (45S rRNA) (1969)
8
4 Kern: nucleaire envelop en nucleaire poriën

nucleoporiën

12
4 Kern: nucleaire envelop en nucleaire poriën

nucleaire
envelop:
dubbele
membraan en
nucleoporiën nucleoporiën
aangegeven
door gele
pijlen

14
4 Kern: chromatine
• Voor de celdeling (mitose)
aggregeert chromatine tot
discrete, onderscheidbare
structuren, de chromosomen
genoemd (na DNA duplicatie
bestaan deze uit twee
chromatiden) (totaal diploid
DNA: 2 m > lengte van 46
chromosomen in metafase:
100 µm; reductie van 20.000)

17
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

IV. Organellen die informatie verwerken


IV.2 Ribosomen zijn de plaatsen van de eiwit synthese

19
4 IV. Organellen die informatie verwerken: ribosomen
• Ribosomen zijn de
organellen (25 nm) waar
eiwit-synthese (translatie)
plaatsvindt.
• In eukaryoten, worden
50 nm functionele ribosomen
free ribosomes aangetroffen vrij in het
RER 200 nm cytoplasma, gebonden op
60S 40S het endoplasmatisch
reticulum (RER), in de
mitochondriën, en in
chloroplasten.
• Ze bestaan uit een
complex van 83 eiwitten
en ribosomaal RNA (28S,
18S, 5.8S, 5S), (tRNA,
20 mRNA)
4 IV. Organellen die informatie verwerken: ribosomen

• Bacterieel ribosoom (50S)


• 23S rRNA: oranje
P A • 5S rRNA: paars
• groen: A site tRNA (landen
van opgeladen AZ-tRNA
ter hoogte van codon op
mRNA)
• rood: P site tRNA
(peptidyl-binding op
groeiende peptide keten)
(zie H12) :
21
4 IV. Organellen die informatie verwerken: ribosomen

Vergelijking samenstelling eukaryote en


prokaryote ribosomen

22
4

Het endomembranair systeem?


4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

Endomembranair systeem
 Endoplasmatisch reticulum (ER)
 Golgi apparaat (GA)
 Lysosomen (protisten, dierlijke cellen) (niet in planten,
vacuoles)
 Peroxisomen (alle eukaryoten)
 Glyoxysomen (gespecialiseerde peroxisomen in
planten)
 Vacuolen (planten, protisten)

55
4 V. Het endomembranair systeem: ER
• Het ruw ER (RER) draagt ribosomen.
• Gebonden ribosomen staan in voor translatie van
eiwitten niet bestemd voor cytosol (gescreteerde
eiwitten, plasmamembraan en eiwitten bestemd
voor de organellen van endomembranair
systeem). HOE??
• Aan de binnenkant van het RER – gericht naar
de kern – worden eiwitten gemodificeerd
(suikergroepen door glycosyltransferasen,
oxideren van thiolgroepen van cysteïnes: -SH
HS- > -S-S-disulfide bruggen > 3D structuur).
• Aan de buitenkant van het RER – weg van de
kern - worden eiwitten afgescheiden in vesikels
30 voor transport naar het Golgi apparaat.
4
Figuur 4.11 Het endoplasmatisch reticulum

31
4 V. Het endomembranair systeem: ER

• Het glad ER (SER) is een ribosoom-vrij gebied van


ER.
 (1) modificaties van eiwitten gesynthetiseerd door
RER
 (2) detoxificatie van pesticiden, carcinogenen
(xenobiotica) in levercellen  afbraak tot
wateroplosbare metabolieten en excretie.
 (3) afbraak van glycogeen  glucose (glycolyse)
 (4) synthese van lipiden, fosfolipiden, cholesterol
en steroïden.
 (5) opslag van calcium
• Cellen gespecialiseerd in de synthese van eiwitten
voor extracellulaire export hebben zeer uitgebreide
endomembranair systemen (B cellen, levercellen,
pancreas cellen).
33
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

V. Endomembranair systeem
 V.1 Het endoplasmatisch reticulum (ER) is een
complexe fabriek
 V.2 Het Golgi apparaat (GA) stockeert, modificeert en
verpakt eiwitten.
 V.3 Lysosomen bevatten verteringsenzymen
(protisten, animalia) (niet in planten, vacuoles)
 V.4 Peroxisomen zijn plaatsen van gespecialiseerde
chemische reacties (alle eukaryoten). Glyoxysomen
(planten)
 V.5 Vacuolen zijn gevuld met water en oplosbare
substanties (planten, protisten)

35
4 V. Het endomembranair systeem: GA
• Het Golgi apparaat bestaat uit
afgeplatte membraan-achtige zakken
(cisternae) en kleine membraan-
Camillo Golgi omgeven vesikels.
(1843-1926) • Het Golgi apparaat heeft drie functies:
Nobelprijs 1906
 Transportvesikels met eiwitten van
het ER ontvangen (cis-regio) en
hen verder modifiëren (mediane
regio) .
 Concentreren, verpakken, en
sorteren van eiwitten voor zij naar
hun bestemmingen gestuurd
worden (trans-regio).
 Sommige polysacchariden voor
planten celwanden worden hier
gesynthetiseerd.
36
4
Figure 4.12 Het Golgi apparaat

mediane regio

geen continuïteit
met ER  transport
via vesikels

38
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

V. Endomembranair systeem
 V.1 Het endoplasmatisch reticulum (ER) is een
complexe fabriek
 V.2 Het Golgi apparaat (GA) stockeert, modificeert en
verpakt eiwitten.
 V.3 Lysosomen bevatten verteringsenzymen
(protisten, animalia) (niet in planten, vacuoles)
 V.4 Peroxisomen zijn plaatsen van gespecialiseerde
chemische reacties (alle eukaryoten). Glyoxysomen
(planten)
 V.5 Vacuolen zijn gevuld met water en oplosbare
substanties (planten, protisten)

39
4 Het endomembranair systeem: lysosomen
• Lysosomen (niet in planten ! Hebben
vacuolen) zijn vesikels die verteringsenzymes
bevatten. Primaire lysosomen zijn vesikels
afgesnoerd van het GA. Lysosomale
enzymes (40-tal), gevormd in het RER
worden gesorteerd, naar deze vesikels.
• Lysosomen zijn gekenmerkt door een lage pH
(4,5-5) (ATP-afhankelijke protonpompen!).
• Lysosomen zijn plaatsen waar voedsel of
Christian De Duve vreemde materie die in de cel binnengebracht
1917-2013 werd via fagocytose (fagosoom, secundair
Nobelpijs 1974 lysosoom, heterofagie), afgebroken wordt
door hydrolyse tot individuele monomere
componenten (suikers, aminozuren, vetzuren)
die diffunderen naar het cytosol.
40
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

V. Endomembranair systeem
 V.1 Het endoplasmatisch reticulum (ER) is een
complexe fabriek
 V.2 Het Golgi apparaat (GA) stockeert, modificeert en
verpakt eiwitten.
 V.3 Lysosomen bevatten verteringsenzymen
(protisten, animalia) (niet in planten, vacuoles)
 V.4 Peroxisomen zijn plaatsen van gespecialiseerde
chemische reacties (alle eukaryoten). Glyoxysomen
(planten)
 V.5 Vacuolen zijn gevuld met water en oplosbare
substanties (planten, protisten)

46
4 V. Het endomembranair systeem: peroxisomen en
glyoxysomen
• Peroxisomen, ook microlichaampjes
genoemd, zijn kleine organellen met
enkele membraan gespecialiseerd in
het compartimentaliseren en afbreken
van toxische waterstofperoxide door
catalase. (maken ook fosfolipiden aan)
 Superoxide anion (O2-) en
waterstofperoxide zijn het gevolg
van de oxidatieve fosforylatie (zie
H7).
 2O2- + 2H+  H2O2 + O2
(superoxidedismutase)
 H2O2 + H2O2  O2 + 2H2O
(catalase)
• Glyoxysomen zijn structureel
gelijkaardige organellen die in planten
47
44 worden aangetroffen.(kunnen lipiden
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

V. Endomembranair systeem
 V.1 Het endoplasmatisch reticulum (ER) is een
complexe fabriek
 V.2 Het Golgi apparaat (GA) stockeert, modificeert en
verpakt eiwitten.
 V.3 Lysosomen bevatten verteringsenzymen
(protisten, animalia) (niet in planten, vacuoles)
 V.4 Peroxisomen zijn plaatsen van gespecialiseerde
chemische reacties (alle eukaryoten). Glyoxysomen
(planten)
 V.5 Vacuolen zijn gevuld met water en oplosbare
substanties (planten, protisten)

49
4 V. Het endomembranair systeem: vacuolen
• Vacuolen, aangetroffen in planten
en protisten, zijn met een
waterige oplossing gevuld en
worden gebruikt om afval en
pigmenten te stockeren.
• Vacuolen kunnen turgor druk
ontwikkelen, een zwelling die
helpt om de steun en stevigheid
van de plantencel te behouden.
• Verteringsvacuolen in zaden.
• Voedselvacuoles worden
gevormd in ééncellige protisten.
50
4 V. Het endomembranair systeem: vacuolen

• Talrijke zoetwater protisten hebben


een contractiele vacuole die helpt
om het overtollige water kwijt te
geraken en de juiste zoutbalans te
51 herstellen.
4

Energie-verwerkende organellen?
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

Energie-verwerkende organellen
 Mitochondriën (alle eukaryoten)
 Plastiden (protisten, planten)
 Chloroplasten (planten)

56
4
Figuur 4.14 In mitochondriën wordt energie omgezet van brandstofmoleculen naar ATP (Deel 2)

Intermembranaire
ruimte (IMS)

buitenmembraan binnenmembraan

matrixruimte

54 intermembraanruimte
4 VI. Organellen die energie verwerken: mitochondriën

• Mitochondriën hebben een dubbele membraan


(restant van prokaryote oorsprong): de permeabele (<
5 kDa) buitenste mitochondriale membraan (OMM) en
de binnenste mitochondriale membraan (IMM), die
zeer sterk gevouwen is (oppervlaktevergroting !).
• De opvouwingen van het binnenste membraan geven
aanleiding tot cristae, die grote eiwit complexen (I –
V) bevatten die gebruikt worden in de cellulaire
respiratie.
• De regio omgeven door het binnenste membraan
wordt de mitochondriale matrix genoemd.
• Mitochondriale matrix bevat circulair DNA (16500 bp,
37 genen – 2 rRNA, 22 tRNA, 13 mRNA) en eigen
ribosomen.
56
4 VI. Organellen die energie verwerken: mitochondriën

(1) electronenstroom (2) oppompen van protonen


door redox
reacties

NADH en FADH2 ETS


staan e- af aan ETS

(3) terugvloei van protonen


TCA
wordt gekoppeld aan
productie van ATP thv
ATP synthase

58
4 VI. Organellen die energie verwerken: mitochondriën

• Lipidenmetabolisme   oxidatie van vetzuurketens


• Aminozuurmetabolisme  ureumcyclus
• Nucleotidenmetabolisme
• Calcium reservoir
• Regulatie van celdood (apoptosis, necrosis)

59
4 Mitochondriaal DNA: overerving
• Circulair DNA van
mitochondriën: 16500 bp
• 37 genen: 2 rRNA, 22
tRNA, 13 mRNA
• 5-10 genomen per
mitochondrie

61
4 Mitochondriaal DNA: overerving

Mitochondriën zijn
van maternale
oorsprong omdat
bij bevruchting
enkel mito’s van
oöcyten worden Nucleair genoom
doorgegeven aan is afkomstig van
zygote beide ouders
 haploid mito genoom  diploid genoom
 geen recombinaties  recombinaties
 mitochondriale ziekten  toevallige combinaties
 mitochondriale “Eva”  variatie is veel groter

62
4 Symptoms Associated with Systems Affected by Mitochondrial Disorders

• Central nervous system • Heart


Encephalopathy Cardiomyopathy
Stroke-like episodes Heart block
Seizures and dementia Pre-excitation syndrome
Psychosis and depression • Renal
Ataxia Renal tubular defects
Migraine headaches • Endocrine
• Eye Hypoparathyroidism
External ophthalmoplegia Hypothyroidism
Ptosis Gonadal failure
Cataract • Intestinal
Pigmentary retinopathy Dysphagia
Optic atrophy Constipation
• Hearing Hepatic failure
Bilateral sensorineural • Peripheral nervous system
deafness Myopathy
Axonal sensorimotor
neuropathy

65
4 Mitochondriaal DNA: genetische ziektes

• Overerving houdt ook stochastisch aspect in door de aanwezigheid van


mengpopulatie van “gezonde” en “genetisch belaste mitochondriën”
(rood)
• Het fenotype hangt af van aandeel van “genetische belaste
66 mitochondriën”
4 VI. Organellen die energie verwerken: plastiden

• Plastiden
(chromoplasten,
leukoplasten,
chloroplasten) zijn
organellen die enkel in
planten en bepaalde
protisten aangetroffen
worden (stockage,
vetzuren en AZ
metabolisme).
• Chloroplasten, de
plaatsen waar
fotosynthese gebeurt
(omzetting van CO2 en
water naar suikers
onder invloed van licht).
blad groene algen symbiose tussen algen en zeeanemoon 74
4

Het cytoskelet?
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

Cytoskelet
 Cytoskelet (eukaryoten!)
 Centriolen (MTOC)

Cellulaire aanhangsels (villi, cilia, flagella)

Extracellulaire structuren
 Extracellulaire structuren (ECM)
 Celwand (protisten, planten)
 Plasmodesmata (planten)

57
4 Figuur 4.21 VII. Het cytoskelet
Het eukaryoot cytoplasma bevat een set lange, dunne
vezels, het cytoskelet genoemd, dat drie belangrijke
functies vervult in cellulaire structuur en functionaliteit:

1. Het behouden
van de celvorm en
het verlenen van
steun.
2. Het voorzien in
verschillende types
van cellulaire
beweging.

3. Het helpt om materialen


en organellen te
transporteren in een cel.
2
4 Figuur 4.21 VII. Het cytoskelet

Drie belangrijke
componenten van het
cytoskelet zijn:

Microfilamenten
Intermediaire filamenten

Microtubuli
3
4 Figuur 4.21

microfilamenten
VII. Het cytoskelet

Intermediare
filamenten

(actine, myosine)
(keratine)

4
4
Figuur 4.21 VII. Het cytoskelet

Microfilamenten bestaan uit


Microfilamenten

strengen van het eiwit actine.


1. Ze helpen bij het bewegen van de
cel (spiercontracties), bij celdeling
en bij cytoplasmatische stroom in
pseudopodia.
2. Ze stabiliseren de celvorm.  6-7 nm

Actine monomeer

8
4 Microfilamenten

Actine microfilamenten in cellen

9
4 Microfilamenten (actine)

Actine = een ATPase

14
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

VII. Het cytoskelet


 VII.1 Microfilamenten zorgen voor ondersteuning en
transport
 VII.2 Intermediare filamenten: stevige
ondersteunende elementen
 VII.3 Microtubuli zijn lang en hol
 VII.4 Microtubuli zorgen voor de beweging van cilia
en flagellen
 VII.5 Motoreiwitten bewegen langsheen de microtubili

16
4
Figuur 4.21 VII. Het cytoskelet
Intermediaire filamenten
Intermediaire filamenten bestaan uit
vezelachtige eiwitten die in ruwe, koordachtige
assemblages georganiseerd zijn.
1. Ze stabiliseren de celstructuur:
- positionering van de organellen
t.o.v. de nucleus
- vormen van nucleaire lamina.
2. Elasticiteit en flexibiliteit.

Vezelachtige subeenheid
17
13 (bv. lamine, keratine)
4 Intermediaire filamenten
cytokeratine, lamine, desmine,
vimentine, zuur fibrillair gliaproteïne,
superhelix-structuur neurofilament Aaneenschakeling tot
ketens vormt
protofilamenten

20 Protofibril = 4 protofilamenten, intermediair filament = 4 protofibrillen


4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

VII. Het cytoskelet


 VII.1 Microfilamenten zorgen voor ondersteuning en
transport
 VII.2 Intermediare filamenten: stevige
ondersteunende elementen
 VII.3 Microtubuli zijn lang en hol
 VII.4 Microtubuli zorgen voor de beweging van cilia
en flagellen
 VII.5 Motoreiwitten bewegen langsheen de microtubili

21
4
Figuur 4.21 VII. Het cytoskelet
Microtubuli
Microtubuli zijn lange, holle cylinders opgebouwd uit
vele moleculen van het eiwit tubuline.
Tubuline bestaat uit twee subeenheden:
-tubuline en -tubuline.
1. Ze vormen een star intern skelet.
2. Ze vormen een soort kabelnetwerk + Eind
om samen met de motoreiwitten - Eind
bepaalde structuren (organellen,
chromosomen via spoelfiguur) in de
cel te verplaatsen (transport)
tubuline dimeer
3. Cel motiliteit (cilia en flagellen)  

-tubuline monomeer
22 -tubuline monomeer
4 Microtubuli

• holle buis van 13


protofilamenten
• protofilamenten zijn
opgebouwd uit dimeren
• 3 fundamentele
structuren:
 éénenkele buis (star
intern netwerk)
 een doublet (cilia,
Microtubuli Cilia Centriool flagella)
 triplet (MTOC,
centrosoom, basaal
23 lichaam)
4 Microtubuli
α en β subeenheid binden
GTP (hydrolyse met vrijstelling van vrije energie
enkel door β subeenheid)
13

tubuline microtubulus
53 en 55 kDa
heterodimeer - +
cilindrisch polymeer

(-) einde: MTOC (+) einde: groeit


t.h.v. nucleus of verschrompelt

MTOC: microtubuli
organizerend centrum
25
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

VII. Het cytoskelet


 VII.1 Microfilamenten zorgen voor ondersteuning en
transport
 VII.2 Intermediare filamenten: stevige
ondersteunende elementen
 VII.3 Microtubuli zijn lang en hol
 VII.4 Microtubuli zorgen voor de beweging van cilia
en flagellen
 VII.5 Motoreiwitten bewegen langsheen de microtubili

27
4 Cellulaire aanhangsels

• Cilia and flagella, algemeen


voorkomende
locomotorische aanhangsels
van cellen, bestaan uit
microtubuli (>< bacteriën).
• Flagella (tot 100 µm) zijn
veel langer dan cilia, en
cellen die ze bezitten,
hebben er gewoonlijk slechts
één of twee.
• Cilia (1 – 10 µm) zijn
gewoonlijk in grote aantallen
aanwezig.
28
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

VII. Het cytoskelet


 VII.1 Microfilamenten zorgen voor ondersteuning en
transport
 VII.2 Intermediare filamenten: stevige
ondersteunende elementen
 VII.3 Microtubuli zijn lang en hol
 VII.4 Microtubuli zorgen voor de beweging van cilia
en flagellen
 VII.5 Motoreiwitten bewegen langsheen de microtubili

33
4 Cellulaire aanhangsels: cilia en flagella
protofilamant
motoreiwit
dynein +  - tubeline-dimeer
kinesin -  +

radiale spaak eiwit


34
4 Cellulaire aanhangsels en cytoskelet

• motoreiwitten
bewegen
langsheen de
microtubuli:
dyneïne en
kinesine

MTOC • zowel in cilia als in


flagella, zijn de
Dyneïne verandert van vorm door
microtubuli
energie geleverd door hydrolyse van
verbonden met het
ATP. Dyneïne moleculen associëren
motoreiwit dyneïne
op de microtubule paren. Door
(beweging van +
vormverandering bewegen zij de
naar -).
microtubuli paren ten opzichte van
elkaar (beweging naar “min” einde ). 35
4 Cellulaire aanhangsels en cytoskelet

• transport van vesikels langs microtubuli


gevuld met neurotransmitters
• in axonen van neuronen
• dyneïne-afhankelijk (+  -)

40
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

Cytosol

aantal per deel van het


celdeel celvolume

58
Figuur 4.7 Eukaryotische cellen (deel 1)

59
Figuur 4.7 Eukaryotische cellen (deel 2)

60
Figuur 4.7 Eukaryotische cellen (deel 3)

61
Figuur 4.7 Eukaryotische cellen (deel 4)

62
4

De extracellulaire matrix?
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

VIII. Extracellulaire structuren


 VIII.1 De celwand van de plantencel bestaat
grotendeels uit cellulose
 VIII.2 Dierlijke cellen hebben uitgebreide
extracellulaire matrices

51
4 Extracellulaire structuren: celwand (planten)

• De primaire celwand van


planten bestaat uit cellulose
(1-4 D- glucose) vezels,
ingebed in een matrix van
andere complexe
polysacchariden (pectine,
hemicellulose) en eiwitten.
• De celwand voorziet een
starre structuur voor plasma-
membraan onder turgor
druk, waardoor belangrijke
steun verleend wordt.
• Het is een barrière voor vele
fungi, bacteriën, en andere
organismen die planten-
ziekten kunnen veroorzaken.
52
4 De eukaryote cellen: organellen algemeen

VIII. Extracellulaire structuren


 VIII.1 De celwand van de plantencel bestaat
grotendeels uit cellulose
 VIII.2 Dierlijke cellen hebben uitgebreide
extracellulaire matrices

55
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen

• Extracellulaire matrix (ECM) is een complexe


structurele entiteit die de cel steunt en omgeeft (ook
bindweefsel genoemd)

• ECM bestaat uit 3 klassen van biomoleculen


 Structurele eiwitten: collageen en elastine

 Gespecialiseerde eiwitten zorgen voor


verankering: b.v. fibrilline, fibronectine, en laminin.
 Proteoglycanen: bestaan uit een kerneiwit met
daarop polysacchariden verankerd die bestaan uit
herhalingen van glucosaminoglycanen (GAGs).
Proteoglycanen staan op hun beurt ingeplant op een
polysaccharide kern (hyaluronzuur) (zie later)
56
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen
Extracellulaire matrix (ECM)

celmembraan

structurele eiwitten: ankereiwitten:


collageen (minstens 12 laminine
verschillende fibronectine
types) elastine

receptoren
proteoglycanen
aan het cel
en
oppervlak
hyaluronzuur
(integrines)

57
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen

• Collageen zijn vezelachtige eiwitten opgebouwd uit


tropocollageen moleculen van 400 nm lang en 1,5 nm
 die vervlochten zijn tot drie -helices
58
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen

• Tropocollageen bevat om de drie aminozuren een


glycine (aminozuur zonder zijketen) wat dichte stapeling
van de -helices toelaat
59
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen
Extracellulaire matrix

celmembraan

structurele eiwitten: ankereiwitten:


collageen (minstens 12 laminine
verschillende fibronectine
types) elastine

receptoren
proteoglycanen
aan het cel
en
oppervlak
hyaluronzuur
(integrines)

63
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen

• elastine, fibronectine en laminine


• gespecialiseerde eiwitten die
instaan voor de verankering
tussen collageen en
proteoglycanen enerzijds en
integrines anderzijds
• fibronectine is een dimeer van 60-
70 nm lang en 1,5 nm 
• herhalingen van typische
domeinen die zorgen voor de
verankering
• 20-tal soorten fibronectines die
worden gegenereerd door
alternatieve RNA splicing (zie
64 H11)
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen

• Cellen hebben
fibronectine (FN) nodig
om zich te strekken in
weefselcultuur
• Sommige cellen sterven
door tekort aan ECM
interactie ( anoikis)
• Metastaserende
kankercellen breken
geen FN fibronectine (FN) ECM af door afscheiden
 anoikis (opronden van proteasen
(metalloproteinasen,en
van cellen en afsterven cathepsines uit
door apoptosis) lysosomen)

67
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen
Extracellulaire matrix (ECM)

celmembraan

structurele eiwitten: ankereiwitten:


collageen (minstens 12 laminine
verschillende fibronectine
types) elastine

receptoren
proteoglycanen
aan het cel
en
oppervlak
hyaluronzuur
(integrines)

68
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen
• Sommige ECM zijn
opgebouwd uit één
complex van
proteoglycaan
moleculen van meer
dan 100 miljoen Da
(groter dan een
prokaryote cel)
• proteoglycaan bestaat
uit een kerneiwit met
daarop glycosamino-
Vb van kerneiwitten: perlecan, glycanen (GAGs
neurocan, versican, testican, etc. zoals chondroïtine-
Kunnen verschillen afh van weefsel sulfaat, kerataan-
75 sulfaat) ingeplant
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen
• proteoglycanen zijn
op hun beurt
ingeplant op een
ander glucosamino-
glycaan (hyaluron-
zuur) via
verbindingseiwitten

76
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen
verbindingseiwit (GAG)

(GAG)
kerneiwit

GAG = glucosaminoglycaan
77
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen

glucosaminoglycanen
(GAGs)
herhalingen van
disacchariden

proteoglycaan
78
4 ECM: basale lamina of lamina externa

basale lamina

collageen
• spiercel
• basale lamina
• fijnmazig netwerk net buiten
plasmamembraan
• ECM met collageen 84
4 ECM: collageen, fibronectin en proteoglycanen

Functies van de extracellulaire matrix (ECM) zijn:


 Samenhouden van cellen in weefsels.
 Bijdragen tot de fysische eigenschappen van weefsels
(kraakbeen, huid, bindweefsel).
 Helpen bij het filtreren van materialen die tussen de
verschillende weefsels uitgewisseld worden.
 Helpen bij het oriënteren van de celmigraties tijdens de
embryonale ontwikkeling of bij wondheling.
 Speelt een belangrijke rol in de chemische signalisatie
(binden van groeifactoren, overlevingssignalen,
differentiatiesignalen bv. in het beenmerg).

86
4 Vergelijking tussen prokaryoten en eukaryoten

Prokaryoten Eukaryoten
Eubacteria Protista, Fungi
Archaeabacteria Plantae, Animalia
1-10 µm 10-100 µm
eencellig een- of meercellig
niet organellen, cytoskelet,
celdelingsapparaat
klein genoom, circulair DNA, geen groot genoom, celkern, veel introns
introns, plasmiden
transcriptie en translatie zijn transcriptie in celkern, translatie in
gekoppeld, geen mRNA modificaties cytoplasma en ter hoogte van ruw
endoplasmatisch reticulum, mRNA
modificaties
anaeroob of aeroob metabolisme, voornamelijk aeroob, metabolisme in
groot adaptief vermogen compartimenten
88 niet endocytose en fagocytose

You might also like