You are on page 1of 20

Samenvatting natuurwetenschappek 3ASO humane wetenschappen.

1.Biologie
De cel:
Een cel bestaat uit 2 delen: De celkern en cytoplasma met membraan.
Celkern Cytoplasma
Bevat chromatine: zijn opgerolde DNA strengen met Geheel van cytosol met celorganen ZONDER de
het erfelijk materiaal celkern is het cytoplasma
Bevat kernlichaampjes of nucleolussen: deze zijn Cytosol is een soort gel die tussen de celkern en de
belangrijk voor de aaanaak van de RNA (de donkere buitenkant van de cel zit.
deeltjes van de cel op een foto)
Regelt alle celprocessen,DNA, RNA, Chromosonen,
erfelijk materiaal

Het endoplasmatisch reticulum -Hier worden eiwitten vervoerd


(boven is het RUW en middenin het GLAD) – vervoert stoffen en moleculen binnenin de cel en
naar buiten en bewerkt stoffen.
– Het RUW (bovenaan) bevat vele ribosomen en kan
daarom ook eiwitten maken.
Het Golgi-apparaat (links) – op elkaar gestapelde membranen waaruit door
afsnoering blaasjes ontstaan.
– opslag en vorming van stoffen, afwerking en
transport vnan eiwitten en vetten.
Lysosomen – Dat zijn bepaalde blaasjes ontstaan in het golgi
apparaat die enzymen bevatten
– verteerd de afgestorven celonderdelen door
fagocytose
secrretieblaasjes – ook blaasjes die onstaan in het golgi apparaat.
– transporteren stoffen (zoals eiwitten) en
afvalstoffen naar buiten de cel.
Centriolencentriole – zijn kleine vlekjes die vlakbij de celkern liggen
– ze zijn van belang bij de celding
vacuolen – zijn blaasjes in een cel. Lijkt wat op waterplasjes
op een foto.
De mitchondriën – gespecialiseerd in het produceren van ATP met
zuurstof
-herkenbaar aan een dubbel membraan met plooien
in het midden. (een beetje een wormpje)
Zet glucose (suiker) om in energie
De ribosomen – eiwitten en RNA ketens in de cel
(bevindt zich in het cytoplasma van de cel, is – ze maken eiwitten aan via eiwitsynthese
aanwezig op Ruw endoplasmatisch reticulum en op – bestaat uit 2 delen, een groot en klein deel
het kernmembraan)
Het celmembraan (vliesje rond de cel) – zeer dun ong. 8 nanometer
– bestaat uit een dubbele laag van fosfolipiden
fosfolipiden bestaan uit een kop die van water
houdt (hydrofiel) die naar buiten gericht zijn en een
staart die water afstoot (hydrofoob) die naar binnen
gericht zijn.
– niet enkel de cel heeft een membraan maar alle
organellen zijn omgeven door een membraan.
– celmembraan bevat ook cholestrerol, ceramide,
eiwitten en koolhydraten.

Dierlijke en plantaardige cellen:


= allebei een celmembraan met daarbinnen het cytoplasma met bijhorende celorganellen
Verschil: In een plantaardige cel is er een extra laag rond het celmembraan, zorgt voor meer stevigheid en is
dus steviger dan een dierlijke cel (extra laag= grote vacuole)

DNA (deoxyribonuclëinezuur) en RNA (ribonuclëinezuur):


Zij staan in voor de overdracht van de erfelijke informatie en via de eiwitsynthese bepalen ze het verloop van
de stofwisselingsreactie

Een nicleotidestreng wordt opgebouwd uit 3 delen:


1. de organische base
2. de pentose
3. een fosfaatgroep
(Dit is een voorbeeld van DNA)

nucleotienstreng

stikstofbase

waterstofbrug

pentose
nucleotidenstreng

fosfaatgroep

Er zijn 2 waterstofbruggen die de 2 strengen verbinden dit tussen A (adenine) en T (thymine) en tussen C
(cytosine) en G (guanine)
DNA RNA
– bestaat uit 2 nucleotidestrengen – betstaat uit 1 nucleotidestreng. Is dus een kopie
van 1 streng of een deel van een streng van DNA.
– de stikstofbase zijn adenine (A), guanine (G), – de stikstofbase thymine is vervangen door Uracil
cytosine (C) en Thymine (T (U)
– de pentose is deoxyribose – de pentose is Ribose
– is een touwladder structuur of dubbele helix
structuur door de waterstofbruggen die beperkt
complementair zijn (A/T en C/G)

– de drager van de erfelijke informatie


Onderdelen:
Cromatine (wirwar van draden) Zijn complexe vezels van grote moleculen bestaande
uit DNA,RNA en eiwit in de kern van de cellen
Histonen Het eiwitcomponent van cromatine, zij helpen bij
het wikkelen van het DNA in een ‘bolstructuur’=
nucleosomen
nucleosomen 147 basenparen die gewikkeld zijn rond een set van
8 histonen en wordt verder gevouwen tot een
chromatinevezel. (enekelvoudige stokjes)
Chromosonen (gebonden stokjes ‘x’) Chromatinevezels opgerold en gecondenseerd
soortegelijke (23) = homologe chromosonen – bevat een deel van het DNA (een gen is een stukje
in paren = diploïde (lichaamscellen) DNA)
niet in paren= haploïde (geslachtscellen bv sperma) – meestal niet zichtbaar in de celkern enkel tijdens
de celdeling WEL
de mens heeft 22 autosomale chromosonen
(lichaamskenmerken)
en 1 geslachtschromosoom (geslachtskenmerken)
x+x= man
y+x= vrouw

DNA replica is kopieren van DNA


Stap 1: initiatie/helicase Helicase breekt de waterstofbindingen en ‘rits’ zo de
twee nucleotidestrengen vaneen in beide richtingen.
Hierdoor ontstaat een opening
Stap 2: binding speciale eiwitten Speciale eiwitten binden aan de strengen om te
voorkomen dat de waterstofbruggen terug gevormd
worden
Stap 3: RNA primer en DNA primase/polymerase Op de plaats waar de strengen uiteen zijn hecht zich
een RNA primer. Hierop wordt dan de nieuwe DNA
streng gebouwd
Stap 4 : synthese van de leidende en de volgende Het openritsen gaat niet in 1 beweging en er vormen
streng zich okazaki fragmentjes
Stap 5: DNA ligase De okazaki fragementen worden aan elkaar
verbonden tot 1 geheel.

De celcyclus: het leven van een cel ong 24u


Fase 1: de M fase of Mitotische De cel bestaat uit 46 46 chromosomen en 1
fase (1uur chromosomen met 2 chromatiden chromatide
waruit een celdeling ontstaat=
Fase 2:G1 fase Decondensatie vna chromosomen Er gebeurd RNA en eiwitsynthese,
(10-12uren tot jaren) en dus geen structuur meer te de cel groeit en bereid zich voor
herkennen = chromatine op de S fase
Fase 3: S- fase Hier geberud de replica van de Resultaat dat het chromosoom
(synthese fase is 6-8u) chromosoom (hierboven weer 2 zusterchromatiden heeft.
beschreven)
Fase 4: G2 fase De RNA en eiwittensynthes hervat Chromosonen zijn verdubbeld via
(2-4u) ter voorbereiding van de mitose DNA replica en bestaan nu al uit 2
chromatiden die we niet duidelijk
zien
Algemene fase: I fase of interface Dit is de periode waarin de cellen
niet in celdeling zijn.
Celdeling: de mitose (gebeurd bij de vorming van alle lichaamscellen niet bij de vorming van de
geslachtscellen) (ongeslachtelijke voorplanting)
De profase -kernmembraan is nog aanwezig
De cel is diploïd want er zijn 46 chromosomen – de chromosomen worden microscopisch zichtbaar
aanwezig (bestaand uit 2 chromatiden) door spiralisering
– de centriolen gaan uit elkaar (buiten de celkern)
tot ze op tegenover elkaar liggende polen van de cel
terechtkomen
De metafase – het kernmembraan verdwijnt
De cel is nog steeds diploïd – er lopen draden heen en weer
– de chromosomen gaan zich op 1 rij rangschikken
langs het midden van de cel tussen de 2 polen.
De anafase – chromosomen en chromatiden worden
De cel is Diploïd gescheiden
– chromosomen worden gesplitst
De telofase – er ontstaan rond de twee groepjes
De cel is Diploïd kernmembramen
– De cel is dus gesplitst in 2 dochtercellen
De meiose:
(geslachtelijke voortplanting) vindt alleen plaats in de teelballen en eierstokken van het lichaam.
Functie van meiose is vormen van geslachtscellen (zaadcellen en eicellen)
De profase 1 chromosomen worden zichtbaar+ crossing over
De cel is diploïd
De metafase 1 alle h vormige chromosomen liggen per 2 op een rij
De cel is diploïd in het midden van de cel
De anafase 1 Elk naar een kant
De cel veranderd van diploïd naar haploïd
Want 46 chromosomen worden gedeeld in 2x23
De telofase 1 De cel wordt gesplitst in 2 dochtercellen
De cel is haploïd
Interkinese (wijkt af van mitose want er vindt geen
DNA replica plaats)
Dan komt een tweede deling de meiose 2 met
dezelfde fasen tot de reofase (2)

Belang van meiose en mitose:


De mitose zorgt voor groei en ontwikkeling en herstel van beschadigd weefsel.
De meiose zorgt voor genetische variatie waardoor de soort in stand gehouden wordt

Klonen is een kunstmatige manier van voortplanting met een genetische identieke kopie. Ongeslachtelijk
voortplanten (mitose) zorgt dus voor klonen
Reproductief klonen= een celkern wordt in een lege eicel geïmplanteerd en zorgt zo voor een nieuw individu
die genetische identiek is aan de ouder. Nog niet gelukt bij mensen wel bij dieren.
Therapeutisch klonen: wordt gebruikt bv voor transplantatie omdat afstoting dan geen probleem vormt. Dus
er wordt uit cellen van de patiënt via klonen een embryo gemaakt
Kanker wordt veroorzaakt door veranderingen in het DNA: deze mutaties zorgen ervoor dat de voorheen
perfect functionerende cel opeens andere eigenschappen krijgt.
Het werkt niet meer samen met andere cellen en blijft maar delen en veroorzaakt zo tumoren

Leven doorgeven:
De spermatogenese De vorming van de sprermacellen
Testosteron Hormoon dat de spermatogenese in stand houdt
GnRH (gonadotrope Stimuleerd andere hormonen die belangrijk zijn voor de spermatogenese
hormonen)
De oögenese De vorming van eicellen
Oestrogeen Hormoon dat de aanmaak van het baarmoederslijmvlies stimuleert

1of enkele eicellen meiose 2


werken elke maand
deelt door de meiose af blijft hangen Wanneer een geovuleerde
mitose en
maakt zo
waarna de eisprong in de eicel wordt bevrucht
volgt wordt meiose 2 afgerondt
primaire metafase zoniet sterft de eicel.
eicellen

vanaf de puberteit sperma blijft het hele


beginnen volwassenen leven gevormdt
spermatogonia te worden
delen

De menstruatiecyclus:
De functie van menstruatie is het verwijderen van het slijm in de baarmoeder indien er geen bevruchting heeft
plaatsgevonden.
start: aanvang begint 5 tal dagen neemt de opbouw begint bevruchtng: kan enkel
bij menstruatie het weer. rond de eisprong.
baarmoederslijmvlies na gem. 14 dagen (na enkele dagen ervoor of
dag 1) erna
stijgend oestrogeen zorgt vindt de ovulatie plaats geen bevruchting=
dat het waarbij de eicel einde cyclus en aanvang
baarmoederslijmvlies nieuwe cyclus.
opgebouwd wordt na de
ovulatie daalt dat
De bevruchting:
zaadcellen dringen ze zwemmen tot aan 1 zaadcel dringt door
de baarmoederhals de eileiders (na ong het membraam en
binnen 1.5uur) dringt de eicel binnen

de doorgang wordt
afgesloten voor de
andere zaadcellen en
de bevruchting vindt
plaats
Stadia van het afdalen van de eicel:
1. enkele uren na de bevruchting smelten de eicel en zaadcel samen tot de ZYGOTE
2. de afdaling begint via de eileiders waar het voeding krijgt. (3 à 4 dagen) tijdens die tocht zet de celdeling zich
voort
Dan wordt het de MORULA: 16 tot 32 identieke diploïde cellen omgeven door een beschermvlies
3. 5 dagen na de bevruchting komt de morula in de baarmoeder aan. Hier wordt het de BLASTULA genoemd.
Het bestaat uit verschillende soorten cellen: de blastocyst en de embryoblast in het midden en eromheen de
trofoblast die later de placenta wordt.
4. laatste stadium is de GASTRULA: de innesteling

Risicofactoren die een miskraam kunnen uitlokken:


– leeftijd (bij moeder ouder dan 35 is kans op een kind met syndroom van Down groter)
– bepaalde geneesmiddelen gebruiken
– blootstelling aan chemische producten
– roken/drinken (kans dat jouw kind kanker krijgt of een aandacht stoornis is ook groter)
– een zware emotionele schok
– langdurige stress
– bepaalde onderzoeken zoals een vruchtwaterpunctie of een biopsie van de placenta

Methoden om zwanger te worden als het ‘natuurlijk’ niet lukt/kan


Bevruchting vindt plaats buiten het lichaam van de vrouw. Het
IVF: in-vitrofertilisatie
bevruchte embryo wordt daarna in de baarmoeder van de moeder
geplaatst.
Intra uterine inseminatie Vooraf worden geselecteerde spermacellen in de baarmoeder gebracht.

Intracytoplasmatische sperma-
Is IVF waarbij de zaadcellen rechtstreeks in de eicel wordt geïnjecteerd.
injectie
Letterlijk ‘in het glas laten rijpen’wordt gebruikt als je onrijpe eicellen
In-vitromaturatie of IVM
laat oogsten. Ze laten ze in het lab rijpen. Zodra ze rijp zijn kunnen ze
bevrucht worden
Anticonceptie:
De (hormonale) pil Elke dag innemen voor 21 dagen dan stop periode van 7 dagen waarin
een bloeding plaatsvindt
Anticonceptiepleister Een pleister die constante hoeveelheid hormonen afgeeft. 1X per week
vervangen na 3 weken volgt een stopweek
Hormonaal implantaat Heeft een constante hoeveelheid progesteron af. Wordt in de
bovenarm ingebracht. Het mag 3 jaar blijven zitten
De vaginale anticonceptiering Heeft een constant hoeveelheid hormonen af. Je kan er gemeenschap
meehebben maar het mag ook maximaal 3uur uitgehaald worden.
Hormoon spiraalt Wordt in de baarmoeder gebracht. Mag 5 jaar blijven zitten. Heeft
progesteron af. Kan voor onregelmatig bloedverlies zorgen.
Zorgt dat de zaadcellen inactief gemaakt worden zodat er geen
Koper spiraal bevruchting kan plaatsvinden. Indien er toch een bevruchting
plaatsvindt kan die zich niet innestelen want het spiraaltje zorgt ervoor
dat het baarmoederslijmvlies verandert.
Als de anticonceptie vergeten of verkeerd gebruikt is kan de kans op
De morning after pil een eventuele zwangerschap verkleinen met deze pil. Deze moet zo
snel mogelijk ingenomen worden na de gemeenschap (kan max tot 5
dagen erna)
Kan bij mannen en vrouwen operatief gebeuren waardoor je
Sterilisatie onvruchtbaar wordt gemaakt.
Bij mannen worden de zaadleiders onderbroken (vasectomie)
Bij vrouwen onderbreekt men de eileiders
De geboorte:
de ontsluiting: de arbeid/uitdrijving: de de nageboorte: de placenta
samentrekken van de baaroederhals helemaal komt los en wordt met de
baarmoederhalsspieren en ontsloten (10cm) daarna vruchtvliezen uit de
later breken de vliezen begint het persen en de baarmoeder gedreven
geboorte van het kind
Erfelijkheid:
Een erffactor. Bevat erfelijke informatie die bepalend is voor een karakteristieke
Gen
eigenschap. Genen zijn gelegen op de chromosomen. Worden aangeduid met
een symbool bv A,a,..
Allel
Twee of meer vormen van een gen. Bv het allel voor lange of korte haren
Genotype De verzameling van genen in een cel. Het geheel van de erfelijke aanleg van een
individu
Homozygoot Genotype met identieke allelen voor 1 bepaalde eigenschap bv AA,aa
Heterozygoot Genotype met verschillende allelen voor een bepaalde eigenschap bv Aa
Multiple allelen Meerdere verschijningsvormen van een gen
Fenotype De verzameling van waarneembare eigenschappen bv bruine oogkleur
Dominant De overheersende eigenschap, als 1 van allelen dominant is komt deze zoiezo tot
uiting en wordt aangegeven met een hoofdletter
De onderdrukte eigenschap, deze komt enkel tot uitting als de beide allelen
Recessief
recessief zijn en dus geen dominant aanwezig is. Deze worden aangegeven met
een kleine letter
Co-dominant Als 2 dominante allelen samen tot uitting komen wordt dit gezegd bv bloedgroep
AB komt van 2 dominante allelen A en B
Intermediaire Wordt gezegd als er een mengvorm optreedt bv roze is de intermediaire vorm
overerving van wit en rood
Geslachtsgebonden Kenmerken die enkel bij de genen van een bepaald geslacht zitten. Een kenmerk
kenmerken die enkel bv op de X chromosoom zit
Gekoppelde genen Genen die op hetzelfde chromosoom gelegen zijn en dus altijd samen worden
geërfd
De wetten van mendel:
Wet 1: de Als men 2 homozygote individuen die slechts 1 kenmerk verschillen kruist zijn in de
dominantiewet 1e generatie nakomelingen gelijk aan elkaar
Bij onderlinge kruising van individuen uit de eerste uniforme generatie krijg je
Wet 2: de
nakomelingen met verschillende genotypen. Daarbij komen de kenmerken in een
splitsingwet
vaste getalsverhouding tot uiting: 3:1 bij dominant-recessieve overerving en 1:2:1
bij partiële (of co-) dominantie.
Wet 3: de
Verschillende kenmerken worden onafhakelijk van elkaar ovegeëerft
Onafhankelijkheidsw
et
Evolutie:
De evolutietheorie van Lamarck: (1744-1829)
1. het principe van gebruik en onbruik van lichaamsdelen: lichaamsdelen die intensief gebruikt worden,
worden gaandeweg sterker en groter, en het omgekeerde bij lichaamsdelen die weinig tot niet gebruikt
worden die worden zwakker.
2. het principe dat verworven eigenschappen erfelijk zijn. Dus het sterk of zwak ontwikkelde lichaamsdeel zou
doorgegeven worden aan de volgende generatie.
(vb giraf, volgens Lamarck stammen giraffen af van dieren met korte nekken die telkens hoger moesten reiken
om aan voedsel te geraken en daardoor werd generatie na generatie de nek langer tot de giraf nu)

Deze theorie werd niet algemeen aanvaard omdat:


– ze gaf geen verklaring voor het mechanisme achter de evolutie
– hij zich baseerde op veronderstellingen due niet kloppen: modificatie erven namelijk Niet over.

De evolutietheorie van Darwin: (1809-1882)


(Boek on the origin of species by means of natural selection)
Principe van deze theorie: de sterkste en degene die zich het best aanpast overleefd.

Argumenten/bewijsmateriaal
-het aardoppervlak veranderd voortdurend dus organismen worden gedwongen zich aan die veranderingen
aan te passen. Planten en dieren zijn dus niet onveranderlijk
– volgens Darwin hebben alle diersoorten een gemeenschappelijke voorouder omdat embryo’s in de
beginfases (van verschillende diergroepen) overkomsten hebben die verdwijnen eenmaal verder gegroeid.
Ook uit de bouw van de gewervelde dieren zijn overeenkomsten die zouden bewijzen dat er een
gemeenschappelijke voorouder is.
2 overeenkomsten in de bouw:
– homologe organen: organen die opgebouwd zijn volgens hetzelfde schema maar de functie verschilt. (Bv
voorpoot/arm)
– rudimentaire organen: organen die hun functie verloren hebben maar in die in het verleden wel hadden (Bv
bij de mens: de appendix was oorspronkelijk voor de vertering bij planteneters, staartbeenfunctie,
lichaamsbeharing, verstandkiezen die dienden om het maalvlak te vergroten voor rauw voedsel)

4 hoofdgedachten bij zijn idee van natuurlijke selectie:


– te veel nageslacht er zijn meer dieren te voeden dan er voedsel is
– struggle for life: door tekort aan voedsel moet er gestreden worden om te kunnen overleven
– variatie: niet alle dieren zijn gelijk of hebben even sterke eigenschappen
– survival of the fitest: de dieren met de sterkste eigenschappen zullen overleven

De moderne evolutietheorie: neodarwinisme


4 drijvende krachten achter soortvorming:
– mutaties: kunnen nieuwe biologische kenmerken doen ontstaan en verhogen variatie in een populatie
– natuurlijke selectie: de organismen die een gunstige genencombinatie of met gunstige mutaties passen beter
in hun omgeving en hebben dus meer kans op overleven en voor nakomelingen te zorgen dan minder goed
aangepaste soortgenoten. Dus dit best aangepaste type zal de overhand krijgen. Seksuele selectie is een vorm
van natuurlijke selctie, het uiterlijk van mannetjes en vrouwtjes verschilt bij veel diersoorten omdat ten eerste
dan de competitie aangewakkerd wordt (de sterkste wint en krijgt het wijfje= nageslacht) en de vrouwelijke
keuze ( de mooiste wordt gekozen door het wijfje= nageslacht)
– isolatie: populaties ontwikkelen zich onafhankelijk van elkaar en dan worden de verschillen zo groot dat er
een nieuwe soort ontstaat. Uiteindelijk ontstaat er een voortplanting barrière.
– toeval: door toevallige gebeurtenissen kan de versprijding van allelen binnen een populatie wijzigen
(genetische drift). Hoe kleiner een populatie hoe meer dit gebeurt.

Evolutie van de mens:


De mens stamt niet af van apen, apen zijn onze neven, niet onze voorouders
We delen wel een gemeenschappelijke voorouder maar wij hebben gemeenschappelijke voorouders met alle
zoogdieren

homo sapiens (130.000 jaar geleden tot nu) de moderne mens


– een grotere hersenpan
– kon uitstekend voorwerpen maken met zijn handen van steen,hout, been en ook vuur
– kon zich via taal en symbolen uitten (grottekeningen, gesneden beeldjes)

neantherthaler fase (300 tot 200 duizend jaar geleden)


– gedrongen gesalte met grote neus
– ontstaan van belangrijke mate van vindingrijkheid, doorzicht en communicatie
– plat voorhoofd met bult achteraan maar wel al grotere hersenpan.

De Homo erectus fase (2 miljoen tot 130.000 jaar geleden)


– mensachtigen met lange benen
– grotere herseninhoud dan voorouders
– maakten gebruik van gereedschappen en vuur
– konden grote afstanden afleggen

De homo habilis fase:


– 1,30 meter groot tot 40 kilo
– waarschijnlijk aaseter nog niet echt een jager
– kiezen vertonen typisch ‘menselijke’ knobbels

de australopithecus fase (1,5 tot 4,5 miljoen jaar geleden)


– ze liepen veelal op 2 benen
– inhoud hersenen groter
– nog steeds lichaam en handen van een aap en konden dus nog goed in bomen klimmen om bv te vluchten

de pre-australopithecus fase (7 tot 4,5 miljoen jaar geleden)


– mensachtigen die op twee begonnen te lopen en de vorm van de tanden veranderde.
– de starters van de lijn die uiteindelijk naar de moderne mens zou voeren
2. chemie
Enkelvoudige stoffen:
METALEN NIET-METALEN EDELGASSEN

Vaste vorm (enkel kwik niet) bij Vast of gasvormig bij Gasvormig bij
kamertemperatuur kamertemperatuur kamertemperatuur
Hoog smelt en kookpunt: Een laag smelt en kookpunt:de
Laag smelt en kookpunt:
De moleculen zitten sterk aan atomen hebben een heel kleine
Geen sterke bindingen dus er is
elkaar dus is er veel aantrekkingskracht waardoor ze
weinig warmte/energie nodig om
energie/warmte nodig om die bijna niet met elkaar in verbinding
die te breken
deeltjes in beweging te krijgen staan.
Niet goed vervormbaar:
Goed vervormbaar: de atomen Doordat de elektronen elkaar niet
Niet goed vervormbaar:
zitten goed vast maar de of weinig aantrekken zijn de
Doordat de elektronen niet vrij
elektronen kunnen redelijk vrij bindingen in vaste fase heel zwak
bewegen zal de stof sneller breken
bewegen zonder dat de stof en breken ze gemakkelijk (enkel
breekt vast bij zeer lage temperatuur en
dan altijd ijsvormig)
Goede warmtegeleiders: Slechte warmtegeleiders: de
Slechte warmtegeleiders: door de
doordat de elektronen redelijk elektronen kunnen niet vrij
weinige interactie tussen de
vrij kunnen bewegen kunnen ze bewegen en daardoor zijn niet
atomen en weinig botsingen zijn
de bewegingsenergie (warmte) metalen vooral warmte isolatoren
het slechte geleiders
gemakkelijk doorgeven en geen geleiders
Goede elektrische geleiders:
Slechte elektrische geleiders:
zelfde als bij warmte kan door
eveneens doordat de elektronen Slechte elektrische geleiders:
de redelijk vrije elektronen de
niet vrij kunnen bewegen zijn niet idem warmtegeleiders
elektriciteit snel geleid worden
metalen slechte geleiders
door het metaal.
Metalen glanzen: vrije Niet metalen glanzen slecht: ze
Edelgassen glanzen: doordat
elektronen kaatsen licht hebben een ruw oppervlak.
edelgassen in vaste toestand
gemakkelijk terug en metalen Hierdoor wordt licht verstoord en
ijsvormig zijn glanzen ze
bevatten veel vrije elektronen lijkt de stof dof
Slecht oplosbaar in water Slecht oplosbaar in water
Onoplosbaar in water
(Uitzondering is chloor)
Magnetisch Niet magnetisch Niet magnetisch
Toepassingen: brandstof
Toepassingen: voertuigen, Verlichting (neon), ballonnen,
(waterstofgas), diamanten
blikken, magneten, kabels, koeling (helium), dubbelglas,
(koolstof), lucifers (zwavel),
juwelen, … lassen (argon), behandelen van
ontsmetting (jood), verbranding
kanker (radon), lasers (krypton)
(zuurstofgas)
Samengestelde zuivere stoffen:
BASEN
ZUREN
(Formule eindigt NIET-
(Formule begint METAALOXIDEN ZOUTEN
met de verbinding METAALOXIDEN
met H)
OH)
Een zuur is een
Een ion binding
binding van Een verbinding Een verbinding
tussen een metaal
waterstof met een tussen een metaal tussen een niet
en een niet-metaal
niet metaal (binair en een zuurstof metaal en zuurstof
(Binair zout)
zuur bv HCI)
Een zuur is een
Een binding tussen
binding van
een metaal, niet
waterstof, een niet
metaal en zuurstof
metaal en zuurstof
(Ternair of oxo-
(ternair of oxo-
zout)
zuur)
Binaire zuren zijn
Basen zijn vast bij Vast bij Meestal gasvormig Vaste stof bij
gasvormig ternaire
kamertemperatuur kamertemperatuur soms vloeibaar kamertemperatuur
zijn vloeibaar
Hoog smelt en
Een laag kook en Een hoog smelt en Hoog smelt en Laag smelt en kookpunt
smeltpunt kookpunt kookpunt kookpunt (door sterke
ionroosters)
Sterke
Sterke
Sterk oplosbaar in De oplosbaarheid De oplosbaarheid oplosbaarheid in
oplosbaarheid in
water in water verschild in water verschilt water (dan vormen
water
ze zuren)
Goede elektrische
geleiders: het zijn Slechte elektrische
Goede elektrische
elektrolyten, dit Slechte elektrische geleiders
Ze zijn goede geleiders, ook in
zijn stoffen die geleiders in vaste vorm maar
elektrische vaste toestand
opgelost in water door geen vrije sterke geleiders in
geleiders in (ze worden
goed stroom elektronen of opgelost water.
vloeibare toestand gebruikte bij
geleiden (door de ionen Zouten zijn ook
zonnepanelen)
ionen die elektrolyten
loskomen in water)
Sommige zijn
Niet magnetisch
magnetisch
Toepassingen: Toepassingen: Toepassingen: Toepassingen:
– zoutzuur zit in – ammoniak Maagzuurtabletten Natriumchloride
maagzuur , zwaveldioxide (keukenzout)
– zwavelzuur (schoonmaakmidd (om papier te
elen en bleken),koolstofdio ammoniumchlorid
(batterijen) koelinstallaties) xide(brandblusmid e(batterijen)
del),
– salpeterzuur
natriumhydroxide koolstofmonoxide
(springstof calciumchloride
is giftig gas die
en kunstmest) (strooizout)
(ontstopper en ontstaat bij
– fosforzuur natriumcarbonaat
zeep) onvolledige
calciumhydroxide verbranding
(frisdranken) (wasverzachter)
(wordt gebruikt om – lachgas
– koolzuur (zorgt calciumsulfaat
bodems minder – siliciumdioxide
voor bruis en (gips)
zuur te maken (gebruikt bij maken
schuim in dranken)
van glas)
Organische stoffen: alle verbindingen met het ellement koolstof
(behalve CO (koolstofmonoxide), CO2 (koolstofdioxide), CS2 (koolstofdisulfide),H2CO3 (koolzuur) en HCN
(waterstofcyanide)

Begrippen:
Polaire stof Oplosbaar in water Apolaire stof Niet oplosbaar in water
Het proces waarbij een
ongeladen molecuul een
Een groter deeltje valt
Dissociatie Ionisatie elektron kwijtraakt of
uiteen in 2 of meerdere
bijkrijgt en zo veranderd
stukjes
in een geladen deeltje
(Ion)

Toepassingen koolwaterstoffen:
– butaan (campinggas)
– chloroform (verdovingsmiddel)
– methanol (brandalcohol , een van de meeste gebruikte stoffen in de chemische energie)
– ethanol (alcohol in drank, een drug want is verslavend, ontsmettingsmiddel)
– aceton (nagellakverwijderaar)
– formol (bewaarmiddel en voor bereiden van vaccins)
– azijnzuur (smaakstof, onkruidbestrijding)
Kunststoffen:

Thermoplast Thermoharder elastomeren/rubbers


Smelt, wordt zacht en Breekt en ontleed
Verwarmen Breekt, barst en ontleed
week
Lost niet op, geen Lost niet op maar kan
Oplossen Lost op na lange tijd
verandering opzwellen
Lineaire en kort vertakte
Structuur Maas patroon Baksteen patroon
koolstofketens
Toepassingen Als materiaal voor PVC: regenkleding, vinyl, TPE: schoenzolen,
leidingen en tanks. zwembaden, .. smeltlijmen, kitten,…
Keukenmachines PE: huishoudfolie, TPO: laarzen,
plastieken zakjes, aandrijfriemen,
shampooflessen,… dempingsmaterialen,…
PP: tapijten, emmers, TPU: bezineslangen
opbergbakken,…
PS:

wegwerpbekertjes,
isolatieschuim,…
PET: flessen, folies,
wordt gebruikt voor het
maken van precisie
onderdelen.
(gerecycleerd= fleece)
Kan zich aanpassen aan
Recycleerbaar zeer bijna elk oppervlak door
Chemisch bestendig en
Voordelen veranderbaar van elasticiteit.
krasvast
kleur of Keert ook vaak terug
eigenschap. naar oude toestand na
gebruikt
Moeten gecombineerd Moeilijk te kleuren
worden met mengen moet zeer
Nadelen vulmaterialen omdat ze nauwkeurig gebeuren
broos zijn de eerste om de juiste
soort had een sterke eigenschappen te
geur verkrijgen
Duurzaamheisprincipes:
Urban mining Cradle to cradle
Grondstoffen uit oude apparaten halen die ‘upcycling’. De grondstof mag geen waarde verliezen
weggesmeten worden. bij het hergebruik. Dus het wordt beter gemaakt of
net zo goed als de eerste maal in gebruik.
Biochemische stoffen:
vetten/lipiden Sachariden/suikers/
eiwitten/proteïnen
(triglyceriden) koolhydraten
Hele grote moleculen die
– combinatie van 3 vetzuren en 1 Men dacht dat het verbindingen
opgebouwd zijn uit kleinere
molecuul glycerol waren van koolstof en water
eenheden(=aminozuren)
Verzadigde vetzuren: vooral in
Monosachariden: glucose en
dierlijke producten bv Primaire structuur: een streng
fructose (druivensuiker en
roomboter, melkproducten aan elkaar gekoppelde
vruchtensuiker)
(verhoogd kans op hart en aminozuren.
vaatziekten)
Secundaire structuur: is een
Onverzadigde vetzuren: komen Disachariden: kristalsuiker of
primaire structuur in de helix
voor in plantaardige oliën en sacharose
vorm of sheet vorm. Deze
margarine, vette vis en pinda’s.
worden gevormd door
(gunstig effect op de gezondheid)
waterstofbruggen
Tertiaire structuur: is een
secundaire structuur in een
Polysachariden: cellulose
Vetten en oliën zijn niet kluwende vorm. Wordt gevormd
mengbaar met water door
waterstofbruggen en
zwavelruggen
Denaturatie: de ruimtelijke
structuur gaat verloren
door te hoge temperatuur.
Eiwitten kunnen dan hun functies
niet meer uitoefenen. Daarom is
koorts dodelijk
Gevarensymbolen:

Stofomzettingen:
Reagentia= reactieproducten

Enzymen: zijn biokatalysoren in levend organisme


Het sleutel-slot mechanisme:
Enzymen katalyseren de omzetting van slecht 1 bepaalde molecuulsoort of versnellen slechts 1 reactietype. =
stofspecifiek
Dus het enzym werkt pas op de stof waar het in ‘past’ zoals een sleutel op een slot.

Te kennen enzymen:
amylase Zetmeel en glycogeen omzetten in dextrine en maltose
maltase Maltose omzetten in 2x glucose
lipase Vetten omzetten in glycerol en vetzuren
Peptidase (protease) Verbreken van peptidebindingen tussen aminozuren
De fotosynthese: proces waarbij planten (autotrofen)lichtenergie gebruiken om koolstofdioxide om te zetten
in energierijke verbindingen zoals glucose.
Hoe werkt het?
Planten nemen licht op door de stof chlorofyl die in de bladgroenkorrels zit. Ze hebben huidmondjes op de
bladeren die de CO2 opnemen. Maar bij te heet weer sluiten ze om te veel vochtverlies te voorkomen dus dan
is er ook minder fotsynthese.

De rol van fotosynthes: CO2 wordt door de planen uit de lucht gehaald. Daardoor wordt onze lucht ‘gezuiverd’.
Door de grote boskap gebeurd dit minder en bevat de lucht dus meer CO2.
De celademhaling: heel wat processen in levende organismen hebben energie nodig. De universele
energieleverancier is ATP. Cellen beschikken over een proces die constant ATP kan aanmaken.
DIt proces noemt men de celademhaling.

aërobe celademhaling: glucose wordt in aanwezigheid van zuurstof omgezet in CO2, water en ATP
Bestaat uit 3 stappen: glycolyse (in cytoplasma), krebcyclus en oxidatieve fosforylering

anaërobe celademhaling: door afwezigheid van zuurstofgas gaat enkel de glycolyse door de andere stappen
niet.

De eiwitsynthese: het aanmaken van eiwitten (vindt plaats in het cytoplasma en op de vrije ribsomen)
Eiwitten kunnen zichzelf niet kopiëren dus worden ze gevormd en gemaakt in de cel doordat de informatie
opgelslagen in het DNA vertaald wordt.

Het DNA heeft 64 codes tot zijn beschikking voor een recept van eiwitketens die codes heten CODONS of
TRIPLETTEN
Deze bestaan uit 3 achtereenvolgende nucleotiden. ELke Codon bevat de code voor het maken van 1
aminozuur.
Stap 1 van de eiwitsynthese: DNA kan de celkern niet verlaten dus wordt de genetische informatie vertaald
naar een streng mRNA (= transcriptie)
Stap 2: het mRNA kan de celkern verlaten richting het cytoplasma
Stap 3: het mRNA wordt vertaalt in de bouwstenen voor eiwitten: de aminozuren (=translatie)
Gebeurd door tRNA (translatie-RNA) dit bevindt zich in het cytoplasma. Het vervoert de nodige aminozuren uit
het cytoplasma naar de ribisomen

Reactiesnelheid:
De ene reactie gaat sneller dan de andere bv snelle reactie= explosie, trage reactie= verteren afval
Chemische reacties gebeuren door het botsen van deeltjes en moleculen.
Effectieve botsingen of niet-elastische botsingen zijn degene die met voldoende energie en juist georiënteerd
zijn.
Niet effectieve botsingen of elastische botsingen: hier volgt geen reactie door te weinig energie of verkeerde
manier.
beïnvloeders van de reactiesnelheid:
Verdelingsgraad= uit hoeveel kleine Een grotere verdelingsgraad zorgt voor een groter
deeltjes een stof bestaat contactoppervlak dus een hogere reactiesnelheid
Concentratie Hoe groter het aantal deeltje hoe hoger de reactiesnelheid
temperatuur Hoe warmer hoe hoger de reactiesnelheid
druk

Begrippen:
katalysator Een stof die de chemische reactie versnelt of vertraagd maar zelf niet meedoet aan
de reactie
Aflopende reactie Reactie die eindigt als 1 of alle reagentia opgebruikt zijn
evenwichtsreactie De reactie verloopt in beide richtingen aan een grote reactiesnelheid
Zuren en basen: pH is een zuurtegraad voor waterige oplossingen
Zuren (pH van 0-6 Neutraal (pH van 6-8) Basen (pH van 8-14)
Tomatensap pH 4.5 Water pH 7 Chloor en bleekmiddel
regen zeep
Wijn, azijn,cola ovenreiniger
Sinaasappels, kersen afwasmiddel
Citroensap, maagzuur ontstopper
Buffers: zorgt dat de pH waarde niet veranderd
In de mens zorgen ze dat de pH waarde constant gehouden worden, werken dien buffers niet wordt je ziek.
(bloed, lymfe en hersenen: CO2/HCO3 , urine)
Ook in zeewater en in bodems zitten buffers die onze fauna en flora beschermen maar door de zure regen
komt dit in gevaar.
Reacties in de koolstofchemie:
substitutie Een reactie waarbij een atoom of meerde atomen vervangen worden
door andere atomen
additie Reactie waarbij een atoom of meerder atomen worden toegevoegd aan
een molecule zonder dat er een atoom weggaat
eliminatie Reactie waarbij een atoom of meerdere atomen worden weggehaald
zonder dat er atomen in de plaats komen
condensatie 2 moleculen of deeltjes van moleculen worden gebonden en hierbij
wordt een kleine molecule afgesplitst
hydrolyse Een molecule wordt gesplits door toevoeging van een polaire
watermolecule
polymerisatie Een of meerdere stoffen reageren tot 1 grote vast stof met zeer grote
moleculen

3. fysica
Electrodynamica
Stroom is de beweging van elektrisch geladen deeltjes. Deze beweging van elektrische lading is de verplaatsing
van elektronen
Geleider Een stof waarbij de verplaatsing van elektronen gemakkelijk gaat. Dit
komt omdat er vrije elektronen in de stof zitten of de atomen in de stof
gemakkelijk elektronen afgeven
Isolator Een stof waarbij de verplaatsing van elektronen niet gemakkelijk of
helemaal niet gaat. Dit komt omdat er te weinig vrije elektronen in de
stof zitten of de atomen in de stof niet gemakkelijk elektronen vrijgeven
De spanning van een De hoeveelheid elektrische stroom die een kring maximaal kan leveren
stroomkring (Volt U)
Werkelijke stroomzin Van negatief naar positief
Conventionele stroomzin Van positeif naar negatief
Stroomsterkte (Ampère I) De elektrische stroom die in werkelijkheid door de geleiders loopt
De weerstand (ohm Ω R) Remming van elektrische stroom door bv verbruikter, geleiders,
De weerstand van een element De verhouding van de spanning over het element en de stroom door het
element R= U/I
Elektrisch vermogen De elektrische energie die per seconde wordt omgezet
(Watt P)
Het joule effect: Wordt veroorzaakt door de energie-overdracht van de elektronen op de roosterionen
waartegen ze botsen. Door hun botsingen geven ze energie door aan de ionen in het rooster die meer en meer
bewegen (=kinetische energie) en dus meer warmte ontstaat.
Nadelen: soms veroorzaakt het energieverlies en die energie wordt omgezet in warmteenergie waardoor: - de
isolatie van de geleider kan beschadigd worden, de spoelen van de motor kunnen verbranden, er is een lager
rendement

Gebruik van het jouleeffect: bij elektrissche verwaring: radiator, kookplaat, haardroger, broodrooster. In
gloeilampen, soldeerbouten,…

Veiligheid: 3 principes
- Gevaarlijk als het lichaam dient als geleider.
- Er is een spanningsverschil tussen de delen waar de stroom naartoe gaat
- De stroomsterkte is voldoende groot
Actief beschermen door: bedrading van isolatie voorzien, delen onder elektrische spanning afschermen met
behuizing, onder een lage spanning werken
Passief beschermen: geen beschadigde kabels gebruiken, een verliesstroomschakelaar met geschikte
gevoeligheid voorzien
Aarding zorgt dat als er een elektrisch lek is dat die stroom naar de aarde vloeit in plaats
van schade aan te brengen aan mens/apparaat
Verliesstroomschakelaar Schakelt stroom uit als er een lekstroom is
Automatische zekering Bij overbelasting of kotsluiting schiet de schakelaar open en onderbreekt zo de
stroomkring
Batterijen:
Wegwerpbatterijen gebruik je eenmalig en worden vooral voor kleine apparaten gebruikt
Herlaadbare batterijen kun je tot 1000 keer heropladen maar verliezen iets sneller hun kracht
Een zink koolstof cel Is een wegwerpbatterij voor bv een wandklok
Een alkaline batterij Wegwerpbatterij die 3x meer energie levert dan bovenstaande
Een lithium batterij Heel veel energie en oplaadbaar bv in smartphone
Loodaccu Oplaadbare batterij in auto’s

Elektromagnetisme:
Magneten zijn voorwerpen waarvan de stof een magnetische eigenschap heeft: het is een lichaam dat op
bepaalde stalen voorwerpen krachten kan uitoefenen. Deze eigenschap is dat ze drie stoffen kunnen
aantrekken: ijzer, nikkel en cobalt.

2 soorten magneten:
Permanente Meestal vervaardigd uit een staalsoort die blijvende uitwendige
eigenschappen bezit
Niet- permanente of Bestaat uit een spoel en vertoond alleen bij doorgang van stroom
elektromagneet magnetische eigenschappen

Magnetische veldsterkte Hoe verder van de magneet hoe zwakker het magnetisme
Magnetische veldlijnen Een ijn waarvan de raaklijn in elk punt de richting aangeeft waarin een
kompasnaald wijst dat in dat punt gezet wordt
Magnetisch spectrum Verzameling van magnetische veldlijnen
Eigenschappen van magnetische veldlijnen:
- Het zijn gesloten lijnen
- Hoe dichter de veldlijnen bij elkaar hoe sterker de magneet
- Ze proberen zo kort mogelijk te zijn
- In de magneet van zuid naar noord
- Buiten de magneet van noord naar zuid

De wet van Lenz: De geïnduceerde spanning is zodanig dat de wijziging in magnetische flux wordt
tegengewerkt. Hoe groter de inductiespanning, des te groter ook de inductiestroom.
Magnetische inductie ontstaat wanneer het magnetisch veld van de spoel wijzigt en er spanning ontstaat over
de spoel.

Toepassingen: elektrische motor, luidspreker, inductiekookplaat,…


Geïnduceerde spanning kan groter gemaakt worden door:
- De spoelen sneller rond te draaien
- Sterkere magneten te gebruiken
- Meer windingen op de spoel
- De spoel te voorzien van een weekijzeren kern binnenin
Kernfysica:
Begrippen:
Isotopen Hebben hetzelfde aantal potonen en elektronen maar een verschillend aantal
neuronen en dus ook een verschillende massa
Massagetal (A) Fysische eigenschappen, de som van het aantal protonen en neuronen
Atoomnummer (Z) Chemische eigenschappen, het aantal protonen in de kern
Deeltjesstraling alfastraling Straling bestaande uit alfadeeltjes= positief geladen heliumkernen bestaande
uit 2 protonen en 2 neutronen
Kan gemakkelijk tegengehouden worden door bv papier (dringen ze wel door
zijn ze gevaarlijk door hoge ioniseringsgraad)
Deeltjesstraling Negatief geladen elektronen of positief geladen positronen
Bètastraling Tegen te houden door bv aleminium plaat (iets kleinere ioniseringsgraad dan
alfastraling)
Hoog-energetische straling: Energierijke elektromagnetische straling oorsprong in atoomkern
Gammastraling Tegen te houden door lood (minst gevaarlijk, kleinste ioniseringsgraad)
Hoog-energetische straling: Zeer energierijke elektromagnetische straling oorpsrong niet in atoomkern
röntgenstraling (x-stralen) Tegen te houden door dik lood of beton (dringt minder ver door in de
materie dan gammastraling)
Bestraling Wanneer een individu zich in het stralingsveld bevindt van een radioactieve
bron. Deze bron is echter niet noodzakelijk in contact met het individu
Besmetting Wanneer het individu in contact komt met de radionuclide en er
radionucliden aanwezig zijn op de persoon, omgeving, voorwerp.
Kan uitwendig (op kleding, huid) of inwendig (door inhalatie, indigestie of
open wonden)
Deterministische effecten na Misselijkheid en braakneigingen. Verschijnen na korte termijn als bepaalde
besmetting dosisen zijn overschreden. Ze kunnen dodelijk zijn
Stochastische effecten na Is niet met zekerheid dat ze optreden en kan na meerder jaren na
besmetting blootstelling zijn. Kan bv kanker zijn
Kernfusie en kernsplitsing:

Kernsplitsing wordt bekomen wanneer een zware atoomkern wordt beschoten met een neutron en in lichtere
kernen breekt. De massa verkregen deeltjes zijn lichter dan de oorspronkelijke atoomkren en het neutron dat
de kern heeft doen splitsen. Die onbrekende massa is niet verdwenen maar omgezet in energie.
Voordelen: geen CO2 uitstoot
Nadelen: onstaan van radioactieve stoffen en radioactief afval, gevaar voor rampen, sterkere isotopen zoals
uranium zijn uitputtelijk.

Kernfusie: fusie van 2 lichte kernen tot een zwaardere kern (is ook een bron van energie net zoals
kernsplitsing)
Voordelen: geen CO2 uitstoot, geen radioactief afval of radioactieve stoffen die ontstaan, onuitputtelijk
Nadelen: te duur (momenteel), nog niet efficiënt genoeg waardoor er te veel enrgie nodig is om de kernfusie
uit te voeren.

Toepassingen:
Atoombom of A-bom Opwekken van nucleaire kettingreactie door het bombarderen van uranium
of plutonium atomen met neutronen (gebasseerd op kerncentrales)
Waterstofbom of H-bom Kernfusiebom
kracht en beweging:
Eerste wet van Newton: het traagheidsbeginsel
Een object in rust blijft uit zichzelf in rust. Eenmaal in beweging zal het object uit zichzelf deze beweging
eenparig en rechtlijnig voortzetten dit zolang er geen resulterende kracht op het object inwerkt.
= een object kan zijn bewegingstoestand niet uit zichzelf wijzigen. Om die beweging te wijzigen moet er een
invloed van buitenaf zijn. (Een kracht)

Resulterende kracht vervangt alle krachten die op een voorwerp inwerken en heeft het effect van alle krachten
samen.
Tweede wet van Newton: de dynamische krachtwerking
Een resulterende kracht uitgeoefend op een massa veroorzaakt een versnelling
Derde wet van Newton: actie-reactie
Zwaartekracht De kracht waarmee de aarde aan lichamen trekt
Gravitatiekracht Alle lichamen trekken aan elkaar in meer of mindere mate
Gewicht De kracht die een voorwerp uitoefent op een steunvlak of ophangpunt onder
invloed van de zwaartekracht
Normaalkracht Een lichaam oefend door de zwaartekracht een kracht uit op een steunvlak uit
de derde wet van Newton volgt dan dat steunvlak een even grote maar
tegenstelde kracht uitoefent op het lichaam

Eenparige rechtlijnige beweging (ERB):


De snelheidsvector is constant (gemiddelde snelheid)
Eenparige veranderlijke beweging (EVRB):
Een beweging waarbij de versnelling constant is en de richting van de versnellingvector gelijk is aan de richting
van de snelheidsvector

Trillingen en golven:
Trilling:
Amplitude (A)= de maximale uitwijking van een trilling. Op een grafiek lezen we dit af met de grootste afstand
tussen evewichtsas en de grafiek (grootste golf)
Periode(T)= de tijd om 1 trilling uit te voeren. Op de grafiek lezen we dit af via de horizontale afstand tussen de
2 opvolgende maxima of minima (2 golven)
Frequentie (F)= het aantal trillingen in 1 seconde

Resonantie= als een voorwerp meegaat trillen en dezelfde frequentie heeft als de oorspronkelijke geluidsbron .
Het doorgeven van trilling energie tussen systemen met dezelfde frequentie

You might also like