Professional Documents
Culture Documents
1.Biologie
De cel:
Een cel bestaat uit 2 delen: De celkern en cytoplasma met membraan.
Celkern Cytoplasma
Bevat chromatine: zijn opgerolde DNA strengen met Geheel van cytosol met celorganen ZONDER de
het erfelijk materiaal celkern is het cytoplasma
Bevat kernlichaampjes of nucleolussen: deze zijn Cytosol is een soort gel die tussen de celkern en de
belangrijk voor de aaanaak van de RNA (de donkere buitenkant van de cel zit.
deeltjes van de cel op een foto)
Regelt alle celprocessen,DNA, RNA, Chromosonen,
erfelijk materiaal
nucleotienstreng
stikstofbase
waterstofbrug
pentose
nucleotidenstreng
fosfaatgroep
Er zijn 2 waterstofbruggen die de 2 strengen verbinden dit tussen A (adenine) en T (thymine) en tussen C
(cytosine) en G (guanine)
DNA RNA
– bestaat uit 2 nucleotidestrengen – betstaat uit 1 nucleotidestreng. Is dus een kopie
van 1 streng of een deel van een streng van DNA.
– de stikstofbase zijn adenine (A), guanine (G), – de stikstofbase thymine is vervangen door Uracil
cytosine (C) en Thymine (T (U)
– de pentose is deoxyribose – de pentose is Ribose
– is een touwladder structuur of dubbele helix
structuur door de waterstofbruggen die beperkt
complementair zijn (A/T en C/G)
Klonen is een kunstmatige manier van voortplanting met een genetische identieke kopie. Ongeslachtelijk
voortplanten (mitose) zorgt dus voor klonen
Reproductief klonen= een celkern wordt in een lege eicel geïmplanteerd en zorgt zo voor een nieuw individu
die genetische identiek is aan de ouder. Nog niet gelukt bij mensen wel bij dieren.
Therapeutisch klonen: wordt gebruikt bv voor transplantatie omdat afstoting dan geen probleem vormt. Dus
er wordt uit cellen van de patiënt via klonen een embryo gemaakt
Kanker wordt veroorzaakt door veranderingen in het DNA: deze mutaties zorgen ervoor dat de voorheen
perfect functionerende cel opeens andere eigenschappen krijgt.
Het werkt niet meer samen met andere cellen en blijft maar delen en veroorzaakt zo tumoren
Leven doorgeven:
De spermatogenese De vorming van de sprermacellen
Testosteron Hormoon dat de spermatogenese in stand houdt
GnRH (gonadotrope Stimuleerd andere hormonen die belangrijk zijn voor de spermatogenese
hormonen)
De oögenese De vorming van eicellen
Oestrogeen Hormoon dat de aanmaak van het baarmoederslijmvlies stimuleert
De menstruatiecyclus:
De functie van menstruatie is het verwijderen van het slijm in de baarmoeder indien er geen bevruchting heeft
plaatsgevonden.
start: aanvang begint 5 tal dagen neemt de opbouw begint bevruchtng: kan enkel
bij menstruatie het weer. rond de eisprong.
baarmoederslijmvlies na gem. 14 dagen (na enkele dagen ervoor of
dag 1) erna
stijgend oestrogeen zorgt vindt de ovulatie plaats geen bevruchting=
dat het waarbij de eicel einde cyclus en aanvang
baarmoederslijmvlies nieuwe cyclus.
opgebouwd wordt na de
ovulatie daalt dat
De bevruchting:
zaadcellen dringen ze zwemmen tot aan 1 zaadcel dringt door
de baarmoederhals de eileiders (na ong het membraam en
binnen 1.5uur) dringt de eicel binnen
de doorgang wordt
afgesloten voor de
andere zaadcellen en
de bevruchting vindt
plaats
Stadia van het afdalen van de eicel:
1. enkele uren na de bevruchting smelten de eicel en zaadcel samen tot de ZYGOTE
2. de afdaling begint via de eileiders waar het voeding krijgt. (3 à 4 dagen) tijdens die tocht zet de celdeling zich
voort
Dan wordt het de MORULA: 16 tot 32 identieke diploïde cellen omgeven door een beschermvlies
3. 5 dagen na de bevruchting komt de morula in de baarmoeder aan. Hier wordt het de BLASTULA genoemd.
Het bestaat uit verschillende soorten cellen: de blastocyst en de embryoblast in het midden en eromheen de
trofoblast die later de placenta wordt.
4. laatste stadium is de GASTRULA: de innesteling
Intracytoplasmatische sperma-
Is IVF waarbij de zaadcellen rechtstreeks in de eicel wordt geïnjecteerd.
injectie
Letterlijk ‘in het glas laten rijpen’wordt gebruikt als je onrijpe eicellen
In-vitromaturatie of IVM
laat oogsten. Ze laten ze in het lab rijpen. Zodra ze rijp zijn kunnen ze
bevrucht worden
Anticonceptie:
De (hormonale) pil Elke dag innemen voor 21 dagen dan stop periode van 7 dagen waarin
een bloeding plaatsvindt
Anticonceptiepleister Een pleister die constante hoeveelheid hormonen afgeeft. 1X per week
vervangen na 3 weken volgt een stopweek
Hormonaal implantaat Heeft een constante hoeveelheid progesteron af. Wordt in de
bovenarm ingebracht. Het mag 3 jaar blijven zitten
De vaginale anticonceptiering Heeft een constant hoeveelheid hormonen af. Je kan er gemeenschap
meehebben maar het mag ook maximaal 3uur uitgehaald worden.
Hormoon spiraalt Wordt in de baarmoeder gebracht. Mag 5 jaar blijven zitten. Heeft
progesteron af. Kan voor onregelmatig bloedverlies zorgen.
Zorgt dat de zaadcellen inactief gemaakt worden zodat er geen
Koper spiraal bevruchting kan plaatsvinden. Indien er toch een bevruchting
plaatsvindt kan die zich niet innestelen want het spiraaltje zorgt ervoor
dat het baarmoederslijmvlies verandert.
Als de anticonceptie vergeten of verkeerd gebruikt is kan de kans op
De morning after pil een eventuele zwangerschap verkleinen met deze pil. Deze moet zo
snel mogelijk ingenomen worden na de gemeenschap (kan max tot 5
dagen erna)
Kan bij mannen en vrouwen operatief gebeuren waardoor je
Sterilisatie onvruchtbaar wordt gemaakt.
Bij mannen worden de zaadleiders onderbroken (vasectomie)
Bij vrouwen onderbreekt men de eileiders
De geboorte:
de ontsluiting: de arbeid/uitdrijving: de de nageboorte: de placenta
samentrekken van de baaroederhals helemaal komt los en wordt met de
baarmoederhalsspieren en ontsloten (10cm) daarna vruchtvliezen uit de
later breken de vliezen begint het persen en de baarmoeder gedreven
geboorte van het kind
Erfelijkheid:
Een erffactor. Bevat erfelijke informatie die bepalend is voor een karakteristieke
Gen
eigenschap. Genen zijn gelegen op de chromosomen. Worden aangeduid met
een symbool bv A,a,..
Allel
Twee of meer vormen van een gen. Bv het allel voor lange of korte haren
Genotype De verzameling van genen in een cel. Het geheel van de erfelijke aanleg van een
individu
Homozygoot Genotype met identieke allelen voor 1 bepaalde eigenschap bv AA,aa
Heterozygoot Genotype met verschillende allelen voor een bepaalde eigenschap bv Aa
Multiple allelen Meerdere verschijningsvormen van een gen
Fenotype De verzameling van waarneembare eigenschappen bv bruine oogkleur
Dominant De overheersende eigenschap, als 1 van allelen dominant is komt deze zoiezo tot
uiting en wordt aangegeven met een hoofdletter
De onderdrukte eigenschap, deze komt enkel tot uitting als de beide allelen
Recessief
recessief zijn en dus geen dominant aanwezig is. Deze worden aangegeven met
een kleine letter
Co-dominant Als 2 dominante allelen samen tot uitting komen wordt dit gezegd bv bloedgroep
AB komt van 2 dominante allelen A en B
Intermediaire Wordt gezegd als er een mengvorm optreedt bv roze is de intermediaire vorm
overerving van wit en rood
Geslachtsgebonden Kenmerken die enkel bij de genen van een bepaald geslacht zitten. Een kenmerk
kenmerken die enkel bv op de X chromosoom zit
Gekoppelde genen Genen die op hetzelfde chromosoom gelegen zijn en dus altijd samen worden
geërfd
De wetten van mendel:
Wet 1: de Als men 2 homozygote individuen die slechts 1 kenmerk verschillen kruist zijn in de
dominantiewet 1e generatie nakomelingen gelijk aan elkaar
Bij onderlinge kruising van individuen uit de eerste uniforme generatie krijg je
Wet 2: de
nakomelingen met verschillende genotypen. Daarbij komen de kenmerken in een
splitsingwet
vaste getalsverhouding tot uiting: 3:1 bij dominant-recessieve overerving en 1:2:1
bij partiële (of co-) dominantie.
Wet 3: de
Verschillende kenmerken worden onafhakelijk van elkaar ovegeëerft
Onafhankelijkheidsw
et
Evolutie:
De evolutietheorie van Lamarck: (1744-1829)
1. het principe van gebruik en onbruik van lichaamsdelen: lichaamsdelen die intensief gebruikt worden,
worden gaandeweg sterker en groter, en het omgekeerde bij lichaamsdelen die weinig tot niet gebruikt
worden die worden zwakker.
2. het principe dat verworven eigenschappen erfelijk zijn. Dus het sterk of zwak ontwikkelde lichaamsdeel zou
doorgegeven worden aan de volgende generatie.
(vb giraf, volgens Lamarck stammen giraffen af van dieren met korte nekken die telkens hoger moesten reiken
om aan voedsel te geraken en daardoor werd generatie na generatie de nek langer tot de giraf nu)
Argumenten/bewijsmateriaal
-het aardoppervlak veranderd voortdurend dus organismen worden gedwongen zich aan die veranderingen
aan te passen. Planten en dieren zijn dus niet onveranderlijk
– volgens Darwin hebben alle diersoorten een gemeenschappelijke voorouder omdat embryo’s in de
beginfases (van verschillende diergroepen) overkomsten hebben die verdwijnen eenmaal verder gegroeid.
Ook uit de bouw van de gewervelde dieren zijn overeenkomsten die zouden bewijzen dat er een
gemeenschappelijke voorouder is.
2 overeenkomsten in de bouw:
– homologe organen: organen die opgebouwd zijn volgens hetzelfde schema maar de functie verschilt. (Bv
voorpoot/arm)
– rudimentaire organen: organen die hun functie verloren hebben maar in die in het verleden wel hadden (Bv
bij de mens: de appendix was oorspronkelijk voor de vertering bij planteneters, staartbeenfunctie,
lichaamsbeharing, verstandkiezen die dienden om het maalvlak te vergroten voor rauw voedsel)
Vaste vorm (enkel kwik niet) bij Vast of gasvormig bij Gasvormig bij
kamertemperatuur kamertemperatuur kamertemperatuur
Hoog smelt en kookpunt: Een laag smelt en kookpunt:de
Laag smelt en kookpunt:
De moleculen zitten sterk aan atomen hebben een heel kleine
Geen sterke bindingen dus er is
elkaar dus is er veel aantrekkingskracht waardoor ze
weinig warmte/energie nodig om
energie/warmte nodig om die bijna niet met elkaar in verbinding
die te breken
deeltjes in beweging te krijgen staan.
Niet goed vervormbaar:
Goed vervormbaar: de atomen Doordat de elektronen elkaar niet
Niet goed vervormbaar:
zitten goed vast maar de of weinig aantrekken zijn de
Doordat de elektronen niet vrij
elektronen kunnen redelijk vrij bindingen in vaste fase heel zwak
bewegen zal de stof sneller breken
bewegen zonder dat de stof en breken ze gemakkelijk (enkel
breekt vast bij zeer lage temperatuur en
dan altijd ijsvormig)
Goede warmtegeleiders: Slechte warmtegeleiders: de
Slechte warmtegeleiders: door de
doordat de elektronen redelijk elektronen kunnen niet vrij
weinige interactie tussen de
vrij kunnen bewegen kunnen ze bewegen en daardoor zijn niet
atomen en weinig botsingen zijn
de bewegingsenergie (warmte) metalen vooral warmte isolatoren
het slechte geleiders
gemakkelijk doorgeven en geen geleiders
Goede elektrische geleiders:
Slechte elektrische geleiders:
zelfde als bij warmte kan door
eveneens doordat de elektronen Slechte elektrische geleiders:
de redelijk vrije elektronen de
niet vrij kunnen bewegen zijn niet idem warmtegeleiders
elektriciteit snel geleid worden
metalen slechte geleiders
door het metaal.
Metalen glanzen: vrije Niet metalen glanzen slecht: ze
Edelgassen glanzen: doordat
elektronen kaatsen licht hebben een ruw oppervlak.
edelgassen in vaste toestand
gemakkelijk terug en metalen Hierdoor wordt licht verstoord en
ijsvormig zijn glanzen ze
bevatten veel vrije elektronen lijkt de stof dof
Slecht oplosbaar in water Slecht oplosbaar in water
Onoplosbaar in water
(Uitzondering is chloor)
Magnetisch Niet magnetisch Niet magnetisch
Toepassingen: brandstof
Toepassingen: voertuigen, Verlichting (neon), ballonnen,
(waterstofgas), diamanten
blikken, magneten, kabels, koeling (helium), dubbelglas,
(koolstof), lucifers (zwavel),
juwelen, … lassen (argon), behandelen van
ontsmetting (jood), verbranding
kanker (radon), lasers (krypton)
(zuurstofgas)
Samengestelde zuivere stoffen:
BASEN
ZUREN
(Formule eindigt NIET-
(Formule begint METAALOXIDEN ZOUTEN
met de verbinding METAALOXIDEN
met H)
OH)
Een zuur is een
Een ion binding
binding van Een verbinding Een verbinding
tussen een metaal
waterstof met een tussen een metaal tussen een niet
en een niet-metaal
niet metaal (binair en een zuurstof metaal en zuurstof
(Binair zout)
zuur bv HCI)
Een zuur is een
Een binding tussen
binding van
een metaal, niet
waterstof, een niet
metaal en zuurstof
metaal en zuurstof
(Ternair of oxo-
(ternair of oxo-
zout)
zuur)
Binaire zuren zijn
Basen zijn vast bij Vast bij Meestal gasvormig Vaste stof bij
gasvormig ternaire
kamertemperatuur kamertemperatuur soms vloeibaar kamertemperatuur
zijn vloeibaar
Hoog smelt en
Een laag kook en Een hoog smelt en Hoog smelt en Laag smelt en kookpunt
smeltpunt kookpunt kookpunt kookpunt (door sterke
ionroosters)
Sterke
Sterke
Sterk oplosbaar in De oplosbaarheid De oplosbaarheid oplosbaarheid in
oplosbaarheid in
water in water verschild in water verschilt water (dan vormen
water
ze zuren)
Goede elektrische
geleiders: het zijn Slechte elektrische
Goede elektrische
elektrolyten, dit Slechte elektrische geleiders
Ze zijn goede geleiders, ook in
zijn stoffen die geleiders in vaste vorm maar
elektrische vaste toestand
opgelost in water door geen vrije sterke geleiders in
geleiders in (ze worden
goed stroom elektronen of opgelost water.
vloeibare toestand gebruikte bij
geleiden (door de ionen Zouten zijn ook
zonnepanelen)
ionen die elektrolyten
loskomen in water)
Sommige zijn
Niet magnetisch
magnetisch
Toepassingen: Toepassingen: Toepassingen: Toepassingen:
– zoutzuur zit in – ammoniak Maagzuurtabletten Natriumchloride
maagzuur , zwaveldioxide (keukenzout)
– zwavelzuur (schoonmaakmidd (om papier te
elen en bleken),koolstofdio ammoniumchlorid
(batterijen) koelinstallaties) xide(brandblusmid e(batterijen)
del),
– salpeterzuur
natriumhydroxide koolstofmonoxide
(springstof calciumchloride
is giftig gas die
en kunstmest) (strooizout)
(ontstopper en ontstaat bij
– fosforzuur natriumcarbonaat
zeep) onvolledige
calciumhydroxide verbranding
(frisdranken) (wasverzachter)
(wordt gebruikt om – lachgas
– koolzuur (zorgt calciumsulfaat
bodems minder – siliciumdioxide
voor bruis en (gips)
zuur te maken (gebruikt bij maken
schuim in dranken)
van glas)
Organische stoffen: alle verbindingen met het ellement koolstof
(behalve CO (koolstofmonoxide), CO2 (koolstofdioxide), CS2 (koolstofdisulfide),H2CO3 (koolzuur) en HCN
(waterstofcyanide)
Begrippen:
Polaire stof Oplosbaar in water Apolaire stof Niet oplosbaar in water
Het proces waarbij een
ongeladen molecuul een
Een groter deeltje valt
Dissociatie Ionisatie elektron kwijtraakt of
uiteen in 2 of meerdere
bijkrijgt en zo veranderd
stukjes
in een geladen deeltje
(Ion)
Toepassingen koolwaterstoffen:
– butaan (campinggas)
– chloroform (verdovingsmiddel)
– methanol (brandalcohol , een van de meeste gebruikte stoffen in de chemische energie)
– ethanol (alcohol in drank, een drug want is verslavend, ontsmettingsmiddel)
– aceton (nagellakverwijderaar)
– formol (bewaarmiddel en voor bereiden van vaccins)
– azijnzuur (smaakstof, onkruidbestrijding)
Kunststoffen:
wegwerpbekertjes,
isolatieschuim,…
PET: flessen, folies,
wordt gebruikt voor het
maken van precisie
onderdelen.
(gerecycleerd= fleece)
Kan zich aanpassen aan
Recycleerbaar zeer bijna elk oppervlak door
Chemisch bestendig en
Voordelen veranderbaar van elasticiteit.
krasvast
kleur of Keert ook vaak terug
eigenschap. naar oude toestand na
gebruikt
Moeten gecombineerd Moeilijk te kleuren
worden met mengen moet zeer
Nadelen vulmaterialen omdat ze nauwkeurig gebeuren
broos zijn de eerste om de juiste
soort had een sterke eigenschappen te
geur verkrijgen
Duurzaamheisprincipes:
Urban mining Cradle to cradle
Grondstoffen uit oude apparaten halen die ‘upcycling’. De grondstof mag geen waarde verliezen
weggesmeten worden. bij het hergebruik. Dus het wordt beter gemaakt of
net zo goed als de eerste maal in gebruik.
Biochemische stoffen:
vetten/lipiden Sachariden/suikers/
eiwitten/proteïnen
(triglyceriden) koolhydraten
Hele grote moleculen die
– combinatie van 3 vetzuren en 1 Men dacht dat het verbindingen
opgebouwd zijn uit kleinere
molecuul glycerol waren van koolstof en water
eenheden(=aminozuren)
Verzadigde vetzuren: vooral in
Monosachariden: glucose en
dierlijke producten bv Primaire structuur: een streng
fructose (druivensuiker en
roomboter, melkproducten aan elkaar gekoppelde
vruchtensuiker)
(verhoogd kans op hart en aminozuren.
vaatziekten)
Secundaire structuur: is een
Onverzadigde vetzuren: komen Disachariden: kristalsuiker of
primaire structuur in de helix
voor in plantaardige oliën en sacharose
vorm of sheet vorm. Deze
margarine, vette vis en pinda’s.
worden gevormd door
(gunstig effect op de gezondheid)
waterstofbruggen
Tertiaire structuur: is een
secundaire structuur in een
Polysachariden: cellulose
Vetten en oliën zijn niet kluwende vorm. Wordt gevormd
mengbaar met water door
waterstofbruggen en
zwavelruggen
Denaturatie: de ruimtelijke
structuur gaat verloren
door te hoge temperatuur.
Eiwitten kunnen dan hun functies
niet meer uitoefenen. Daarom is
koorts dodelijk
Gevarensymbolen:
Stofomzettingen:
Reagentia= reactieproducten
Te kennen enzymen:
amylase Zetmeel en glycogeen omzetten in dextrine en maltose
maltase Maltose omzetten in 2x glucose
lipase Vetten omzetten in glycerol en vetzuren
Peptidase (protease) Verbreken van peptidebindingen tussen aminozuren
De fotosynthese: proces waarbij planten (autotrofen)lichtenergie gebruiken om koolstofdioxide om te zetten
in energierijke verbindingen zoals glucose.
Hoe werkt het?
Planten nemen licht op door de stof chlorofyl die in de bladgroenkorrels zit. Ze hebben huidmondjes op de
bladeren die de CO2 opnemen. Maar bij te heet weer sluiten ze om te veel vochtverlies te voorkomen dus dan
is er ook minder fotsynthese.
De rol van fotosynthes: CO2 wordt door de planen uit de lucht gehaald. Daardoor wordt onze lucht ‘gezuiverd’.
Door de grote boskap gebeurd dit minder en bevat de lucht dus meer CO2.
De celademhaling: heel wat processen in levende organismen hebben energie nodig. De universele
energieleverancier is ATP. Cellen beschikken over een proces die constant ATP kan aanmaken.
DIt proces noemt men de celademhaling.
aërobe celademhaling: glucose wordt in aanwezigheid van zuurstof omgezet in CO2, water en ATP
Bestaat uit 3 stappen: glycolyse (in cytoplasma), krebcyclus en oxidatieve fosforylering
anaërobe celademhaling: door afwezigheid van zuurstofgas gaat enkel de glycolyse door de andere stappen
niet.
De eiwitsynthese: het aanmaken van eiwitten (vindt plaats in het cytoplasma en op de vrije ribsomen)
Eiwitten kunnen zichzelf niet kopiëren dus worden ze gevormd en gemaakt in de cel doordat de informatie
opgelslagen in het DNA vertaald wordt.
Het DNA heeft 64 codes tot zijn beschikking voor een recept van eiwitketens die codes heten CODONS of
TRIPLETTEN
Deze bestaan uit 3 achtereenvolgende nucleotiden. ELke Codon bevat de code voor het maken van 1
aminozuur.
Stap 1 van de eiwitsynthese: DNA kan de celkern niet verlaten dus wordt de genetische informatie vertaald
naar een streng mRNA (= transcriptie)
Stap 2: het mRNA kan de celkern verlaten richting het cytoplasma
Stap 3: het mRNA wordt vertaalt in de bouwstenen voor eiwitten: de aminozuren (=translatie)
Gebeurd door tRNA (translatie-RNA) dit bevindt zich in het cytoplasma. Het vervoert de nodige aminozuren uit
het cytoplasma naar de ribisomen
Reactiesnelheid:
De ene reactie gaat sneller dan de andere bv snelle reactie= explosie, trage reactie= verteren afval
Chemische reacties gebeuren door het botsen van deeltjes en moleculen.
Effectieve botsingen of niet-elastische botsingen zijn degene die met voldoende energie en juist georiënteerd
zijn.
Niet effectieve botsingen of elastische botsingen: hier volgt geen reactie door te weinig energie of verkeerde
manier.
beïnvloeders van de reactiesnelheid:
Verdelingsgraad= uit hoeveel kleine Een grotere verdelingsgraad zorgt voor een groter
deeltjes een stof bestaat contactoppervlak dus een hogere reactiesnelheid
Concentratie Hoe groter het aantal deeltje hoe hoger de reactiesnelheid
temperatuur Hoe warmer hoe hoger de reactiesnelheid
druk
Begrippen:
katalysator Een stof die de chemische reactie versnelt of vertraagd maar zelf niet meedoet aan
de reactie
Aflopende reactie Reactie die eindigt als 1 of alle reagentia opgebruikt zijn
evenwichtsreactie De reactie verloopt in beide richtingen aan een grote reactiesnelheid
Zuren en basen: pH is een zuurtegraad voor waterige oplossingen
Zuren (pH van 0-6 Neutraal (pH van 6-8) Basen (pH van 8-14)
Tomatensap pH 4.5 Water pH 7 Chloor en bleekmiddel
regen zeep
Wijn, azijn,cola ovenreiniger
Sinaasappels, kersen afwasmiddel
Citroensap, maagzuur ontstopper
Buffers: zorgt dat de pH waarde niet veranderd
In de mens zorgen ze dat de pH waarde constant gehouden worden, werken dien buffers niet wordt je ziek.
(bloed, lymfe en hersenen: CO2/HCO3 , urine)
Ook in zeewater en in bodems zitten buffers die onze fauna en flora beschermen maar door de zure regen
komt dit in gevaar.
Reacties in de koolstofchemie:
substitutie Een reactie waarbij een atoom of meerde atomen vervangen worden
door andere atomen
additie Reactie waarbij een atoom of meerder atomen worden toegevoegd aan
een molecule zonder dat er een atoom weggaat
eliminatie Reactie waarbij een atoom of meerdere atomen worden weggehaald
zonder dat er atomen in de plaats komen
condensatie 2 moleculen of deeltjes van moleculen worden gebonden en hierbij
wordt een kleine molecule afgesplitst
hydrolyse Een molecule wordt gesplits door toevoeging van een polaire
watermolecule
polymerisatie Een of meerdere stoffen reageren tot 1 grote vast stof met zeer grote
moleculen
3. fysica
Electrodynamica
Stroom is de beweging van elektrisch geladen deeltjes. Deze beweging van elektrische lading is de verplaatsing
van elektronen
Geleider Een stof waarbij de verplaatsing van elektronen gemakkelijk gaat. Dit
komt omdat er vrije elektronen in de stof zitten of de atomen in de stof
gemakkelijk elektronen afgeven
Isolator Een stof waarbij de verplaatsing van elektronen niet gemakkelijk of
helemaal niet gaat. Dit komt omdat er te weinig vrije elektronen in de
stof zitten of de atomen in de stof niet gemakkelijk elektronen vrijgeven
De spanning van een De hoeveelheid elektrische stroom die een kring maximaal kan leveren
stroomkring (Volt U)
Werkelijke stroomzin Van negatief naar positief
Conventionele stroomzin Van positeif naar negatief
Stroomsterkte (Ampère I) De elektrische stroom die in werkelijkheid door de geleiders loopt
De weerstand (ohm Ω R) Remming van elektrische stroom door bv verbruikter, geleiders,
De weerstand van een element De verhouding van de spanning over het element en de stroom door het
element R= U/I
Elektrisch vermogen De elektrische energie die per seconde wordt omgezet
(Watt P)
Het joule effect: Wordt veroorzaakt door de energie-overdracht van de elektronen op de roosterionen
waartegen ze botsen. Door hun botsingen geven ze energie door aan de ionen in het rooster die meer en meer
bewegen (=kinetische energie) en dus meer warmte ontstaat.
Nadelen: soms veroorzaakt het energieverlies en die energie wordt omgezet in warmteenergie waardoor: - de
isolatie van de geleider kan beschadigd worden, de spoelen van de motor kunnen verbranden, er is een lager
rendement
Gebruik van het jouleeffect: bij elektrissche verwaring: radiator, kookplaat, haardroger, broodrooster. In
gloeilampen, soldeerbouten,…
Veiligheid: 3 principes
- Gevaarlijk als het lichaam dient als geleider.
- Er is een spanningsverschil tussen de delen waar de stroom naartoe gaat
- De stroomsterkte is voldoende groot
Actief beschermen door: bedrading van isolatie voorzien, delen onder elektrische spanning afschermen met
behuizing, onder een lage spanning werken
Passief beschermen: geen beschadigde kabels gebruiken, een verliesstroomschakelaar met geschikte
gevoeligheid voorzien
Aarding zorgt dat als er een elektrisch lek is dat die stroom naar de aarde vloeit in plaats
van schade aan te brengen aan mens/apparaat
Verliesstroomschakelaar Schakelt stroom uit als er een lekstroom is
Automatische zekering Bij overbelasting of kotsluiting schiet de schakelaar open en onderbreekt zo de
stroomkring
Batterijen:
Wegwerpbatterijen gebruik je eenmalig en worden vooral voor kleine apparaten gebruikt
Herlaadbare batterijen kun je tot 1000 keer heropladen maar verliezen iets sneller hun kracht
Een zink koolstof cel Is een wegwerpbatterij voor bv een wandklok
Een alkaline batterij Wegwerpbatterij die 3x meer energie levert dan bovenstaande
Een lithium batterij Heel veel energie en oplaadbaar bv in smartphone
Loodaccu Oplaadbare batterij in auto’s
Elektromagnetisme:
Magneten zijn voorwerpen waarvan de stof een magnetische eigenschap heeft: het is een lichaam dat op
bepaalde stalen voorwerpen krachten kan uitoefenen. Deze eigenschap is dat ze drie stoffen kunnen
aantrekken: ijzer, nikkel en cobalt.
2 soorten magneten:
Permanente Meestal vervaardigd uit een staalsoort die blijvende uitwendige
eigenschappen bezit
Niet- permanente of Bestaat uit een spoel en vertoond alleen bij doorgang van stroom
elektromagneet magnetische eigenschappen
Magnetische veldsterkte Hoe verder van de magneet hoe zwakker het magnetisme
Magnetische veldlijnen Een ijn waarvan de raaklijn in elk punt de richting aangeeft waarin een
kompasnaald wijst dat in dat punt gezet wordt
Magnetisch spectrum Verzameling van magnetische veldlijnen
Eigenschappen van magnetische veldlijnen:
- Het zijn gesloten lijnen
- Hoe dichter de veldlijnen bij elkaar hoe sterker de magneet
- Ze proberen zo kort mogelijk te zijn
- In de magneet van zuid naar noord
- Buiten de magneet van noord naar zuid
De wet van Lenz: De geïnduceerde spanning is zodanig dat de wijziging in magnetische flux wordt
tegengewerkt. Hoe groter de inductiespanning, des te groter ook de inductiestroom.
Magnetische inductie ontstaat wanneer het magnetisch veld van de spoel wijzigt en er spanning ontstaat over
de spoel.
Kernsplitsing wordt bekomen wanneer een zware atoomkern wordt beschoten met een neutron en in lichtere
kernen breekt. De massa verkregen deeltjes zijn lichter dan de oorspronkelijke atoomkren en het neutron dat
de kern heeft doen splitsen. Die onbrekende massa is niet verdwenen maar omgezet in energie.
Voordelen: geen CO2 uitstoot
Nadelen: onstaan van radioactieve stoffen en radioactief afval, gevaar voor rampen, sterkere isotopen zoals
uranium zijn uitputtelijk.
Kernfusie: fusie van 2 lichte kernen tot een zwaardere kern (is ook een bron van energie net zoals
kernsplitsing)
Voordelen: geen CO2 uitstoot, geen radioactief afval of radioactieve stoffen die ontstaan, onuitputtelijk
Nadelen: te duur (momenteel), nog niet efficiënt genoeg waardoor er te veel enrgie nodig is om de kernfusie
uit te voeren.
Toepassingen:
Atoombom of A-bom Opwekken van nucleaire kettingreactie door het bombarderen van uranium
of plutonium atomen met neutronen (gebasseerd op kerncentrales)
Waterstofbom of H-bom Kernfusiebom
kracht en beweging:
Eerste wet van Newton: het traagheidsbeginsel
Een object in rust blijft uit zichzelf in rust. Eenmaal in beweging zal het object uit zichzelf deze beweging
eenparig en rechtlijnig voortzetten dit zolang er geen resulterende kracht op het object inwerkt.
= een object kan zijn bewegingstoestand niet uit zichzelf wijzigen. Om die beweging te wijzigen moet er een
invloed van buitenaf zijn. (Een kracht)
Resulterende kracht vervangt alle krachten die op een voorwerp inwerken en heeft het effect van alle krachten
samen.
Tweede wet van Newton: de dynamische krachtwerking
Een resulterende kracht uitgeoefend op een massa veroorzaakt een versnelling
Derde wet van Newton: actie-reactie
Zwaartekracht De kracht waarmee de aarde aan lichamen trekt
Gravitatiekracht Alle lichamen trekken aan elkaar in meer of mindere mate
Gewicht De kracht die een voorwerp uitoefent op een steunvlak of ophangpunt onder
invloed van de zwaartekracht
Normaalkracht Een lichaam oefend door de zwaartekracht een kracht uit op een steunvlak uit
de derde wet van Newton volgt dan dat steunvlak een even grote maar
tegenstelde kracht uitoefent op het lichaam
Trillingen en golven:
Trilling:
Amplitude (A)= de maximale uitwijking van een trilling. Op een grafiek lezen we dit af met de grootste afstand
tussen evewichtsas en de grafiek (grootste golf)
Periode(T)= de tijd om 1 trilling uit te voeren. Op de grafiek lezen we dit af via de horizontale afstand tussen de
2 opvolgende maxima of minima (2 golven)
Frequentie (F)= het aantal trillingen in 1 seconde
Resonantie= als een voorwerp meegaat trillen en dezelfde frequentie heeft als de oorspronkelijke geluidsbron .
Het doorgeven van trilling energie tussen systemen met dezelfde frequentie