You are on page 1of 10

Functionele

morfologie van de
dierlijke cel

Leerkracht: Els Van den Herreweghe

Onderwijsvorm+graad: ASO,3de graad

Agenda: Functionele morfologie van de dierlijke cel


Inhoudstabel
1. Inleiding ............................................................................................................................... 2
2. Structuurelementen van de cel .......................................................................................... 3
2.1. Het celmembraan............................................................................................................... 3
2.1.2. De onderdelen van het celmembraan en hun functies ................................................. 3
2.2. Het cytoplasma en de celorganellen ................................................................................. 5
2.2.1. De celkern of nucleus (5 à 10 µm) ................................................................................ 5
2.2.2. Het endoplasmatisch reticulum ................................................................................... 6
2.2.3. Het Golgi-apparaat (1 à 2 µm) ...................................................................................... 7
2.2.4. De lysosomen (0,1 – 0.5 µm) ........................................................................................ 8
3. Bronvermelding .................................................................................................................. 9

Functionele morfologie van de dierlijke cel 1


1. Inleiding

Pas na de uitvinding van de elektronenmicroscoop (1933) en de vervolmaking ervan (1950)


kon men meer te weten komen over de submicroscopische structuur van de cel. Het
scheidend vermogen is bij de elektronenmicroscoop immers 0,5 nm (nanometer)= 0,0005 µm,
d.i. 400 maal zo groot als bij een lichtmicroscoop. De meeste structuren die zo ontdekt werden
staan op figuur 1 schematisch voorgesteld.

In deze les gaan we de onderdelen van de cel bestuderen aan de hand van de dierlijke cel.

Figuur 1: Prototype van een dierlijke cel met organellen en inwendige structuren.

Functionele morfologie van de dierlijke cel 2


2. Structuurelementen van de cel

2.1 . Het celmembraan

Het celmembraan (cytoplasmamembraan) is een extreem plooibare structuur die de


celinhoud scheidt van zijn omgeving. Het vormt a.h.w. een beschermende barrière maar met
de mogelijkheid om selectief stoffen door te laten in beide richtingen (celpermeabiliteit).
Verder speelt het celmembraan een rol in het herkennen van stoffen buiten de cel en in de
communicatie tussen cellen onderling.

Figuur 2: De onderdelen van het celmembraan.

2.1.2. De onderdelen van het celmembraan en hun functies

Fosfolipiden
Het celmembraan is hoofdzakelijk opgebouwd uit een dubbele laag van fosfolipiden. Elke
fosfolipidemolecule heeft een fosfaatgroep aan de ene kant (de “kop”) en 2 naast elkaar
liggende vetzuurketens (de “staart”) aan de andere kant. De fosfaatgroep is negatief geladen
hetgeen de kop polair en hydrofiel maakt. Hydrofiel betekent “waterminnend” en dus zullen
de fosfaatkoppen aangetrokken worden door de watermoleculen van zowel de intracellulaire
als de extracellulaire omgeving. De vetzuurstaarten zijn daarentegen niet geladen of niet
polair en zijn hydrofoob. Een molecule zoals fosfolipide die zowel een hydrofiel als een
hydrofoob gedeelte heeft is amfoteer.

Figuur 3: Fosfolipidedubbellaag

Functionele morfologie van de dierlijke cel 3


Transporteiwitten
Eiwitten die gekoppeld zijn aan het celmembraan zijn membraaneiwitten. Er bestaan 3
soorten:

1) Integrale membraaneiwitten, waartoe de transmembraaneiwitten behoren, zitten


gedeeltelijk of geheel doorheen het celmembraan. Een voorbeeld van
transmembraaneiwitten zijn transporteiwitten. Deze hebben een hoge specificiteit: alleen
een bepaalde soort molecule wordt doorgelaten. Zij worden verdeeld in 2 typen:
kanaaleiwitten en dragereiwitten.

De belangrijkste kanaaleiwitten zijn ionkanalen. Zij zijn slechts doorgankelijk voor deeltjes met
een bepaalde grootte en lading. Een bekend voorbeeld is de uitwisseling van HCO-3-ionen en
Cl- - ionen in rode bloedcellen. In de longen verlaat HCO-3 de rode bloedcel (om in de vorm van
CO2 uitgeademd te worden) en wordt Cl- opgenomen.

Carriereiwitten laten alleen moleculen door die precies passen in de bindingsplaats van het
eiwit. Een voorbeeld van dergerlijk transport is het transport van glucose. Het glucose
carriereiwit bindt aan de buitenzijde van de cel één molecule glucose. Hierna ondergaat het
carriereiwit een vormverandering zodat de glucosemolecule zich aan de andere zijde van het
celmembraan bevindt. De glucose wordt losgelaten en de carrier neemt zijn oorspronkelijke
vorm weer aan,waarna het proces zich terug kan herhalen.
Carriereiwitten kunnen soms ook signaalmoleculen zoals hormonen binden en daardoor een
specifieke chemische reactie in de cel starten.

Figuur 4: Werking van (a) een kanaaleiwit en (b) een carriereiwit

2) Perifere membraaneiwitten zijn alleen geassocieerd met het oppervlak. Deze eiwitten
voeren een specifieke taak uit voor de cel vb. als verteringsenzym voor de darmcel.

3) Een derde soort membraaneiwitten combineert de eigenschappen van beiden.

Opmerking:
Het transport van deeltjes die niet doorheen het celmembraan kunnen, gebeurt via
endocytose (transport van buiten naar binnen) of exocytose (van binnen naar buiten).
Bij endocytose vormt het celmembraan een instulping rond het op te nemen deeltje, omsluit
het helemaal en vormt een alleenstaand blaasje of vesikel. Fagocytose is endocytose van vaste
deeltjes en pinocytose van vloeibare deeltjes. Bij exocytose verloopt het proces omgekeerd.

Functionele morfologie van de dierlijke cel 4


Cholesterol
Cholesterol is een vetoplosbare molecule die tussen de vetzuurstaarten van de fosfolipiden
ligt. Het zorgt voor de soepelheid van het membraan.

Sacchariden
Aan het oppervlak van celmembranen komen ook sacchariden of koolhydraten voor.
Deze koolhydraten zijn aan de eiwitten (glycoproteïnen) en de vetten (glycolipiden) in het
membraan gebonden en steken buiten het membraanoppervlak uit. Zo’n complex van
moleculen heet de glycocalyx of celmantel. De glycocalyx is voor elke soort cel kenmerkend.
Ze bepaalt hoe de cel er aan de buitenkant uitziet. Door zijn kenmerkende
membraanoppervlak is de cel herkenbaar voor zijn omgeving (virussen, bacteriën, witte
bloedcellen,…). Cellen in een weefselkweek stoppen bijvoorbeeld met delen als ze contact
met elkaar maken via de glycocalyx. In kankercellen gebeurt dit niet, omdat de glycocalyx van
de kankercellen niet meer intact is.

2.2 .Het cytoplasma en de celorganellen


Binnenin de cel zit de celinhoud: het cytoplasma of celplasma. Het is een geleiachtige vloeistof
bestaande uit water, allerlei opgeloste stoffen en verschillende celorganellen. Met de term
cytosol wordt enkel het water met de opgeloste stoffen bedoeld. De celorganellen zijn kleine
structuren die door een membraan afgescheiden zijn van het cytoplasma en die elk een
welbepaalde functie hebben.

2.2.1. De celkern of nucleus (5 à 10 µm)

De celkern of nucleus wordt omhuld door een dubbel membraan met poriën waarlangs
moleculen met het cytoplasma kunnen worden uitgewisseld.

Figuur 5: Elektronenmicroscopische foto van de celkern.

In de celkern ligt het erfelijk materiaal dat voorkomt onder de vorm van een sterk kleurbaar
en warrig netwerk van vezels bestaande uit DNA (desoxyribonucleïnezuur) en eiwitten

Functionele morfologie van de dierlijke cel 5


(histonen): het chromatinenetwerk. De histonen zorgen voor een geordend oprollen van het
DNA. Afhankelijk van de graad van oprollen spreekt men van euchromatine (weinig opgerold)
en heterochromatine (sterk opgerold).
Het DNA is opgebouwd als een ladder die om zijn lengteas is opgedraaid en zo een spiraal
vormt, de dubbelhelix. De treden van de ladder bevatten de genetische informatie die nodig
is voor de aanmaak van eiwitten. Het stukje DNA dat gebruikt wordt voor de aanmaak van één
enkel eiwit noemt men een gen.
Voordat de cel gaat delen gaat het DNA van het chromatinenetwerk zich eerst sterker
compacteren. Dit wordt onder de lichtmicroscoop zichtbaar onder de vorm van
chromosomen. Het “originele” DNA verlaat de kern nooit, maar wordt gekopieerd naar een
andere vorm, het boodschapper RNA of messenger RNA (mRNA; RNA = ribonucleïnezuur).
Deze kunnen door de poriën de celkern verlaten naar het cytoplasma zodat ze kunnen worden
afgelezen voor de aanmaak van de eiwitten. Hier komen we later in het hoofdstuk op terug.

Figuur 6: de DNA-dubbelhelix

Nucleoli of kernlichaampjes, te zien als donkere structuren in de celkern, zijn de


aanmaakplaatsen van ribosomaal RNA (rRNA) dat nodig is voor de opbouw van de ribosomen.

2.2.2. Het endoplasmatisch reticulum

Al dan niet aansluitend op het kernmembraan komt een systeem van afgeplatte membranen
voor: het enoplasmatisch reticulum (ER). Wanneer deze membranen bezet zijn met korrels,
de ribosomen, spreekt met van Ruw Endoplasmatisch Reticulum (RER). Een ribosoom is een
organel dat bestaat uit een grote en een kleine subunit die zich rond het mRNA gaan wikkelen
om zo eiwitten te maken. Deze eiwitten worden binnen de membranen van het RER
opgeslagen of via transportblaasjes vervoerd worden naar andere celorganellen (bv. Golgi-
apparaat, zie later) voor verdere afwerking. Zonder de aanwezigheid van ribosomen wordt het
ER glad of “smooth” genoemd (SER). Dit ER is o.a. betrokken bij de synthese van fosfolipiden.

Functionele morfologie van de dierlijke cel 6


Figuur 7: Endoplasmatisch reticulum

Figuur 8: Schematische voorstelling van de eiwitsynthese door ribosomen

2.2.3. Het Golgi-apparaat (1 à 2 µm)

Het Golgi-apparaat (G.A.) bestaat uit een stapel van vlakke, meestal ronde zakjes begrensd
door een membraan (cisternen). In het G.A. worden de eiwitten afkomstig van het R.E.R.
verder afgewerkt en verpakt in Golgiblaasjes, die aan het oppervlak van de cisternen worden
afgesnoerd. Als de afgewerkte proteïnen buiten de cel worden afgegeven noemen we deze
blaasjes secretieblaasjes.

Figuur 9: Golgi-apparaat

Functionele morfologie van de dierlijke cel 7


2.2.4. De lysosomen (0,1 – 0,5 µm)

Een lysosoom is een Golgiblaasje dat verschillende enzymen bevat die onnodige cellulaire
componenten kunnen afbreken en verteren. Deze enzymen zijn actief bij een zure pH (deze
pH < pH cytosol) die er heerst in de lysomen dankzij een H+- pomp. Het is een typische dierlijk
celorganel die niet bij planten voorkomt.
Lysomen zorgen enerzijds voor de vertering van eigen structuren zoals een beschadigd
celorganel (autofagie). Dit is bijzonder belangrijk voor de voortdurende verjonging van de cel.
Daarnaast zorgen lysosomen ook voor de vertering van vreemde substanties die via
endocytose zijn opgenomen (heterofagie). Een voorbeeld hiervan is de opname van een
bacterie door een witte bloedcel.
Soms gaan lysosomen lekken (bijvoorbeeld na infectie of verwonding) waardoor de enzymen
in het cytoplasma terechtkomen. Het gevolg kan zijn dat de inhoud van de cel afgebroken
wordt en de cel zichzelf oplost. Dit heet autolyse. In dat geval worden de lysosomen
“suicidebags” (zelfmoordzakjes) genoemd.
In sommige situaties is het noodzakelijk dat cellen en zelfs (delen van) weefsels worden
afgebroken. Er is dan sprake van geprogrammeerde celdood: apoptose. Apoptose gebeurt
met zieke, oude of onbruikbare cellen. Een voorbeeld van apoptose is het afsterven van de
staart van een kikkervisje.

Figuur 10: Lysosomen

Functionele morfologie van de dierlijke cel 8


3.Bronvermelding
Leerlingencursus
Biologie 5de jaar ASO van Dhr. Kristof Benaets.

Handboeken
Leven in evolutie, Biologie 6 (1999) auteurs: M. Delbaere en D. Dubois, uitgeverij NV
Standaard, Antwerpen.
BIOgenie 5.2. (2008), auteur: Luc D’Haeninck, uitgeverij De Boeck, Berchem.

Websites
https://opentextbc.ca/

Figuren
Figuur 1: Prototype van een dierlijke cel met organellen en inwendige structuren
Opgeroepen op 23 februari 2018 van BC Open textbooks:
https://opentextbc.ca/anatomyandphysiology/wp-
content/uploads/sites/142/2016/03/0312_Animal_Cell_and_Components.jpg
Figuur 2: De onderdelen van het celmembraan
Opgeroepen op 23 februari 2018 van BC Open textbooks:
https://opentextbc.ca/anatomyandphysiology/wp/content/uploads/sites/142/2016/03/030
3_Lipid_Bilayer_With_Various_Components.jpg
Figuur 3: Fosfolipidedubbellaag
Opgeroepen op 23 februari 2018 van BC Open textbooks:
https://opentextbc.ca/anatomyandphysiology/wp-
content/uploads/sites/142/2016/03/0302_Phospholipid_Bilayer.jpg
Figuur 4: Werking van een kanaaleiwit en een carriereiwit
Opgeroepen op 29 maart 2018 van www.sliderbase.com:
http://www.sliderbase.com/images/referats/808/image006.png
Figuur 5: Elektronenmicroscopische foto van de celkern
Figuur 7: Endoplasmatisch reticulum
Figuur 8: Schematische voorstelling van de eiwitsynthese door ribosomen
Figuur 9: Golgi-apparaat
Figuur 10: Lysosomen
Geraadpleegd uit BIOgenie 5.2. (2008) auteur: Luc D’Haeninck Uitgeverij De Boeck, Berchem.
Figuur 6: de DNA-dubbelhelix
Opgeroepen op 23 februari 2018 van BC Open textbooks:
https://opentextbc.ca/anatomyandphysiology/wp-
content/uploads/sites/142/2016/03/0321_DNA_Macrostructure.jpg

Functionele morfologie van de dierlijke cel 9

You might also like