Professional Documents
Culture Documents
Celfysiologie
Celfysiologie
Algemene introductie:
In de cursus cellulaire fysiologie worden verschillende cellulaire processen bestudeerd vanuit deze
achtergrond: membraantransport - rustpotentiaal - actiepotentiaal - cellulaire exciteerbaarheid,
spiercontractie, mechanica en excitatie-contractiekoppeling - neurotransmissie en basisbegrippen
neurofysiologie. Deze cursus wordt gegeven door Alain Labro. Hij legt de leerstof goed en duidelijk uit.
Vragen stellen over de les legt hij met plezier opnieuw uit. De cursus zelf is wel minder duidelijk. Deze is
namelijk een samenvoeging van zijn soms wat onduidelijke powerpoint en een getypte tekst van de
herhaling van dat hoofdstuk. Achter elk hoofdstuk staan enkele vragen over dat onderdeel die hij even
overloopt. Deze zijn namelijk heel belangrijk want het examen bestaat uit drie open vragen die hij kiest uit
de in totaal 28 vragen van elk hoofdstuk. Je moet de vragen echter wel zelf oplossen. Als je in de les
gewoon goed oplet en enkele notities maakt dan is het normaal geen probleem om de vragen op te
lossen. Daarnaast kan het boek ook helpen om de vragen op te lossen als de notities niet volstaan. Wacht
wel niet te lang voor het maken van deze vragen want als je dit goed wil doen kruipt hier wel wat tijd in.
Hieronder staan ook enkele versies van opgeloste vragen die je kan gebruiken om je eigen antwoorden
aan t vullen. Bij het examen zelf hoef je dus eigenlijk de cursus en het boek niet meer te leren en enkel je
vragen leren. Zo verlicht je een beetje de hoeveelheid leerstof. Het examen is dus in vergelijking met
andere vakken zeker niet het moeilijkste examen. Naast de theorie is er ook nog een kort practica op de
computer waarbij in groep vragen moet oplossen op de computer. Het practica wordt niet bevraagt op
het examen, het bevat enkel de drie vragen die eerder vermeld zijn. Veel succes!!!
Examenvragen
Hoofdstuk 2
1) Geef de algemene structuur van een fosfolipide en bespreek de fysicochemische eigenschappen van
een lipide membraan. Bespreek eveneens hoe verschillende fosfolipiden (inclusief) deze
eigenschappen wijzigen.
In het algemeen hebben fosfolipiden een gelijkaardige opbouw. Ze delen een glycerol backbone,
twee hydroxyl groepen die veresterd zijn met verscheidene vetzuren of een acylgroep. Deze
acylgroepen kunnen een verschillend aantal koolstof atomen hebben en er kunnen dubbele
bindingen aanwezig zijn tussen de koolstof atomen. Voor fosfolipiden met een glycerol basis is de
derde glycerolische hydroxyl groep veresterd tot een fosfaatgroep. En deze fosfaat groep is weer
veresterd aan een kleine molecule.
De lipide membraan is uitermate geschikt om twee waterige compartimenten van elkaar te scheiden.
De hydrofiele kop van de fosfolipide zal interacties aangaan met de waterige omgeving, zowel met
het cytoplasma als de extracellulaire omgeving, er ontstaat een dubbele laag van fosfolipiden. De
hydrofobe staarten zullen zich oriënteren naar het midden van de membraan en zullen afgezonderd
zijn van de waterige omgeving. Fosfolipiden vormen een sterke barrière tegen bijna alle ionen en
moleculen die goed oplosbaar zijn in water. Dit vanwege de hydrofobe staarten aan de fosfolipide.
Daarom zal de membraan ook niet enkel uit fosfolipiden bestaan, omdat de cel anders niet aan de
ionen en andere stoffen kan komen die ze nodig heeft. De fosfolipide staan toe dat kleine ongeladen
moleculen zoals zuurstof koolstofdioxide door de membraan migreren. Ze zorgen voor de structuur
van de membraan, ze kunnen er voor zorgen dat de membraan meer vloeibaar wordt of dat er een
meer stevige structuur ontstaat, dit beïnvloed natuurlijk de permeabiliteit van de membraan. De
verzadiging van de moleculen heeft ook invloed op de vloeibaarheid van de membraan.
Bewegingen in de fosfolipiden dubbellaag
- Laterale diffusie vrije laterale diffusie in het oppervlak van de fosfolipide leaflet (snelheid
afhankelijk van temperatuur)
- Rotatie
- Flexie
- Flip flop gebeurt zelden en zeer traag door hoge energie barrière (niet spontaan)
(cholesterol is een uitzondering)
Fysico-chemische eigenschappen
- Afhankelijk van transitietemperatuur = temperatuur waarbij fosfolipide dubbellaag wisselt
tussen de vloeibare solfase en de vaste gelfase
o Lange, verzadigde vetzuren sterke interactie hoge transitietemperatuur vast
o Korte, onverzadigde vetzuren zwakke interactie lage transitietemperatuur
vloeibaar
Cholesterol is een molecule die in grote mate de vloeibaarheid of stijfheid van de membraan kan
beïnvloeden.
Het polaire deel van de molecule kan stijver worden, zodat de rand van de membraan stolt. Door de
knik in de molecule is interactie in het midden van de membraan moeilijker, zodat deze een meer
vloeibaar karakter krijgt. Cholesterol kan makkelijker van de ene helft van de membraan naar de
andere helft gaan, omdat de concentratie aan cholesterol ongeveer gelijk is.
2) Bespreek de asymmetrie in lipide compositie van het celmembraan: hoe wordt dit gegenereerd en
wat zijn de implicaties.
Asymmetrie in de membraan ontstaat door fosfolipiden die verschillen in vetzuurstaart, maar ook
door een plaatselijke hoge concentratie van bepaalde fosfolipiden die elders op de membraan in
mindere mate voorkomen. Door verschil in de verzadigde onverzadigde staat en het verschil in lengte
worden eigenschappen anders of komen ze in mindere mate tot uiting. Verder bestaat de membraan
uit integrale eiwitten en eiwitten die meer aan de periferie liggen. De fosfolipiden kunnen roteren en
ontstaan andere interacties met de buurmolecule laterale diffusie zorgt voor plaatselijke verandering
in samenstelling van de membraan. Migratie van de extracellulaire kant naar de cytosol kant van de
membraan gebeurd zelden en veranderd de samenstelling van de membraan. Lange koolstof ketens
zorgen voor veel interacties en zullen de membraan doen stollen. Onverzadigde ketens belemmeren
de interacties en zullen zorgen voor een meer vloeibare membraan. Deze veranderingen kunnen ook
de permeabiliteit van de membraan voor moleculen verminderen of verhogen, zo kunnen er plaatsen
op de membraan ontstaan waar het makkelijker wordt voor ionen om door de membraan heen te
komen, terwijl elders een sterke barrière ontstaat die ondoordringbaar is. Deze asymmetrie is zeer
belangrijk om toch te kunnen zorgen voor de import en export van ionen en moleculen die goed
oplosbaar zijn in water en het ontvangen van signalen die afkomstig zijn van buiten de cel. Integrale
membraan eiwitten en verschillende soorten kanalen en poriën spelen hier bij een rol en zijn
geplaats tussen de fosfolipiden. De asymmetrie ontstaat tijdens de biosynthese waar de buiging en
vloeibaarheid van het membraan ontstaat. De intracellulaire leaflet is vloeibaarder dan de
extracellulaire leaflet. Een van de elementen in het membraan die voor asymmetrie zorgt zijn de lipid
rafts. Dit zijn lokale concentraties van specifieke lipiden, sfingomyeline, cholesterol en proteïnen en
beïnvloedt de lokale vloeibaarheid, membraaneigenschappen (stijfheid en rek) en concentraties van
second messengers.
Hoofdstuk 3
- Waterstofbrug
Concentratie-effect curve
- Is de relatie tussen ligand concentratie X en het beoogde effect (dus hoeveel receptoren R er
een complex vormen met het ligand met de vorming van RX)
- Concentratie X is in de x-as weergegeven; het effect RX is in de y-as weergegeven
- + ⇄
Hill-functie
- Logaritmische schaal sigmoidale curve
- Geeft Kd-waarde of IC 50 weer de concentratie van het ligand wanneer er 50% effect is
[ ]∗[ ]
- Kd is de dissociatieconstante = [ ]
Hill-nummer
- Graad van coöperativiteit tussen bindingsplaatsen
- Voorbeeld: als een receptor 4 ligandbindingsplaatsen heeft, en alle 4 moeten ze een ligand
bevatten voor er een effect is, dan kan de Hill-nummer 4 zijn concentratie-effect curve
veel steiler nauwere relatie tussen ligandconcentratie en effect
15
10
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
4) Geef de algemene structuur van een G-protein gekoppelde receptor en bespreek algemeen het
signaaltransductie mechanisme (van herkenning tot stoppen signaal) en bespreek de 3 belangrijkste
effector modulatie mechanismen van G-protein gekoppelde receptors (directe kanaal activatie niet
inbegrepen)..
G protein-coupled receptors (GPCRs) bestaan uit een grote familie van receptoren die te vinden zijn
aan het buitenste oppervlak van de membraan. GPCRs induceren een respons op een signaal
moleculen, dit kan een hormoon, neurotransmitter of een peptide zijn. De respons op het signaal kan
zeer verschillend zijn, maar er is een zeer algemene structuur voor de verschillende GPCRs. Ze
bestaan uit een enkele polypeptideketen met zeven membraanspanning segmenten in de vorm van
een alfa helix. Ze bevatten een extracellulair N terminus die geglycoliseerd is en een grote
cytoplasmatische loop die samengesteld is uit hydrofiele aminozuren tussen helix vijf en zes. Ook is
er een hydrofiel domein bij het cytoplasmatische C terminus. De 5,6-cytoplasmatische loop zal de
belangrijkste rol spelen in de interactie met de intercellulaire G proteïne.
G proteïnen zijn leden van een superfamilie van GTP-binding proteins. Deze bevat ook heterotrimere
G proteïnen die binden aan de GPCRs en de GTP-binding proteïnen. Heterotrimere G proteïnen zijn
samengesteld uit drie subunits; alfa, beta en gamma. Die weer onder te verdelen zijn in andere
subunits. Deze subunits spelen een rol in signaal transductie. Omdat de G proteïne is opgebouwd uit
deze verschillende soorten subunits zal er een verschillende rol zijn voor G proteïnen die verschillen
in samenstelling. Het kan zijn dat ze een ander signaal nodig hebben om te starten of dat ze zorgen
voor het vrijkomen van andere stoffen.
Als een ligand bind aan de GPCR wordt deze geactiveerd. Deze receptor gaat interactie aan met de
alfa-beta-gamma heterotrimeer. De GPCR promote een conformationele verandering zorgt die weer
zorgt voor het vrijkomen van gebonden GDP wat plaats maakt voor binding van GTP aan de G-
proteïne. De alfa vormt een complex met GTP en komt los van gamma en beta, er onstaat dus een
alfa-GTP complex en een beta-gamma complex. Alfa-GTP zal binden aan zijn effector evenals het
gamma-beta complex zal binden aan zijn eigen effector. GTP aan de alfa subunit wordt
gehydrolyseerd en er ontstaat GDP en fosfor. Het alfa-GDP complex is niet actief en zal weer binden
aan het beta-gamma complex. Het alfa subunit termineert de signalen die gemedieerd werden door
alfa en de beta-gamma subunits, door hydrolyse van GTP naar GDP en anorganisch fosfaat. Het
resultaat is een inactief alfa-GDP complex dat loskomt van zijn effector en weer bindt aan de beta-
gamma subunits. De beta-gamma subunit stabiliseert alfa-GDP en zal GDP-GTP uitwisseling
substantieel vertragen en dempt signaaltransductie in de rust status.
Geactiveerde alfa subunits kunnen gekoppeld worden aan verscheidene enzymen. Een belangrijk
enzym dat werkt als een effector op geactiveerde alfa subunits is adenylyl cyclase. Adenylyl cyclase
kan worden geactiveerd of geïnhibreert door G proteïne signalen, dit is afhankelijk van of het
associeert met G-alfa( stimulator) of G-alfa (inhibitory). Verschillende hormonen kunnen dus een
verschillend effect hebben op de zelfde intracellulaire messenger. Geactiveerd adenylyl cyclase zet
ATP om in cAMP, cAMP zal vervolgens proteïne kinase activeren.
G proteïnen kunnen ook enzymen activeren die cyclische nucleotiden afbreken. Transducin, speelt
een belangrijke rol in de fototransductie. Het activeert het cyclisch guanosine monofosfaat (cGMP)
fosfodiesterase die de afbraak van cGMP tot GMP katalyseert. Deze afbraak van cGMP eidt tot het
sluiten van cGMP afhankelijke kanalen.
G proteïnen kunnen ook koppelen aan fosfolipase, dit enzym katalyseert fosfolipiden. Deze
fosfolipasen kunnen onderverdeeld worden aan in fosfolipase A2, C of D. Dit vanwege de plek waar
het enzym aan de fosfolipide kleeft. De G proteïne alfaq subunit activeerd fosfolipase C, dat
fosfatidylinositol bisfosfaat (PIP2) breekt in twee intracellulaire messengers. Er ontstaat IP3 en DAG.
IP3 zal instaan voor het vrijkomen van Ca2+ uit intracellulaire opslag, vaak het ER. En DAG
(diacylglycerol) zal proteïne kinase C (PKC) avtiveren.
5) Bespreek de effecten van “second messengers” gegenereerd door afbraak van fosfolipiede PiP2
(inclusief verdere “downstream” effecten van de second messengers) en stimulatie adenylyl cyclase.
Fosfofolipase C-beta hydrolyseert PIP2 in IP3 en diaglycerol (DAG). IP3 activeert kanalen in het ER die
Ca2+ concentratie moduleren. IP3 zal er voor zorgen dat Ca2+ het ER verlaat via de kanalen door te
binden aan IP3 receptor, (ITPR) die zich bevindt op het membraan van het ER. Vrijkomen van Ca2+
zal zorgen voor spiercontractie en het verhogen van onze immuun respons. Een verhoogde Ca2+
concentralie moduleert direct enzymen, Ca2+ afhankele K kanalen en ranodine receptor in SR. Ca2+
werkt volgens Ca2+/calmodium pathway. Calmodulin heeft 4 Ca2+ bindingsplaatsen en kan een
inactief proteïne actief maken en dit leidt weer tot secretie van verscheidene enzymen. De effecten
van veranderingen in Ca2+ concentratie, worden gemedieerd door Ca2+ bindingsproteïnen, de
belangrijkste is calmodulin. (CaM) Het is een hoog-affiniteit Ca2+ bindingsproteïne. CaM vormt een
complex andere proteïnen door conformationele veranderingen na binding met Ca2+, dit deze
complexvorming is verhoogt activiteit en is dus Ca2+ afhankelijk.
De belangrijkste functie van DAG is de activatie van het proteïne kinase C, (PKC) een serine/threonine
kinase. PKC’s vormen een familie in zoogdieren, PKC-alfa, -beta en –gamma hebben allemaal DAG en
Ca2+ nodig voor hun activatie. DAG kan worden omgezet in arachidonzuur. Een serie van enzymen
zal arachidonzuur omzetten in een familie van biologisch actieve metabolieten, ofwel eicasonoïden.
Zij hebben effect op allergische-en ontstekingsprocessen en plaatjesaggretatie.
6) Bespreek de ionotrope en metabotrope Acetylcholine receptor (structuur, werking) en geef voor elk
1 fysiologisch proces waarbij ze betrokken zijn.
De Ionotrope receptor werkt via kanalen en de metabotrope recepter werkt via second messengers.
Ionotrope receptoren zijn glutamaat receptoren die ionenkanalen zijn. Glutamaat receptors
gekoppeld aan G proteïnen noemen we metatrobe receptoren. Activatie van een ionotrope receptor
leidt tot snelle opening van ionenkanalen. Deze kanaal activatie resulteert in depolarisatie of
hyperpolarisatie van de postsynaptische membraan. Activatie van metatrobe G proteïne-gelinkte
receptor resulteert in de productie of activatie van alfa en beta-gamma subunits. Deze leiden tot een
grootte variatie van cellulaire responsen door directe interactie met ion-kanaal proteïnen of andere
second messengers effector proteïnen
Ionotrope receptor: Elektrische stimulus -> Acetylcholine uitstorting en synaptische spleet -> binding
op de Nicotinic ACh receptor -> activatie van het kanaal -> membraan depolarisatie -> actiepotentiaal
excitatie -> spiercontractie
Guenylyl cyclase zijn de receptors voor de natriuretische peptiden. Deze peptide zijn een familie
met de eigenschap dat ze klein zijn. Natriuretische peptide receptoren NPR-A en NPR-B zijn
membraan proteïnen met een enkele membraan-spanning segment. Het extracellulair domein bind
het ligand. Het intracellulair domein heeft twee overeenkomstige katalytische domeinen voor
guanylyl cyclase activiteit. Binding van natriuretische peptiden zorgt voor een conformationele
verandering in de receptor en dat zorgt voor dimerisatie en activatie. Binding van ANP aan zijn
receptor zal GTP omzetten in cGMP en de concentratie van intercellulair cGMP verhogen. cGMP
activeert cGMP afhankelijke kinase (PKG of cGK) die proteïnen fosforyleren op bepaalde serine en
threonine residuen.
Sommige receptoren zijn zelf serine/threonine kinasen. De TGF-beta superfamilie bevat een grote
groep van cytokines inclusief vijf TGF-beta’s. De receptoren voor TGF-beta en gerelateerde factoren
zijn glycoproteïnen met een enkele membraan-spanning segment en intrinsieke serine/threonine
kinase activiteit. Receptor type 1 en 2 zijn nodig voor ligand binding en katalytische activiteit.Type 2
receptor bind als eerst het ligand vervolgens vind er een formatie plaats van een stabiel drietal
complex van ligand, type 1 en type 2 receptor. Inbedding van het type 1 receptor in het complex
resulteert in fosforylatie van het type 1 receptor op de serine en threonine residuen. Dit leid tot
activatie van de kinase activiteit van de type 1 receptor en plant het signaal voort naar ‘downstream’
effectors.
Tyrosine kinase receptoren zullen zichzelf fosforyleren. Binding van een ligand aan de recepteer zoals
NGF induceert een conformationele verandering in de receptor die de aanmaak van dimeren
faciliteert. Dimerisatie staat de twee cytoplasmatische domeinen toe elke te fosforyleren en
daarmee het receptorcomplex te activeren. Deze geactiveerde receptoren katalyseren die adittie van
fosfaat aan tyrosine residuen op specifieke cytoplasmatische domeinen. De resulterende
fosfaattyrosine motieven van de receptoren andere proteïnen substraten dienen als grote affiniteit
bindingsplaatsen voor een aantal intracellulaire signaalmoleculen. Met als resultaat de een
bindingsplaats voor veel cytoplasmatische of membraangeassocieerde proteïnen die regio’s bevatten
zoals SH2 (Src homology 2), SH3 (Src homology 3) of PTB (fosfotyrosine-binding) domeinen.
Uiteindelijk is er een formatie met een receptor signaal complex die ‘downstream’ effecten triggert.
Tyrosine fosfatase verwijderd de fosfaat van de tyrosine residuen in niet gestimuleerde cellen is er
vaak Tyrosine en niet gefosforyleerde Tyrosine. Een voorbeeld is CD45, een geglycolyseerd proteïne
wat een belangrijke rol speelt in de maturatie van T- en B-lymfocyten. In contrast tot anderee
katalytische receptoren is deze actief als monomeer. Er zijn verschillende soorten CD45 receptoren
vanwege alternatieve splitsing of glycolysatie. De geglycolyseerd N-terminus fundeert als receptor
voor antilichamen.
Hoofdstuk 5
Simpele diffusie wil zeggen dat er passief niet-gekoppeld transport is over een
permeabele membraan. De drijfveer achter passieve diffusie is de
elektrochemische gradiënt. Ofwel het verschil in de elektrochemische
potentiaalenergie dat invloed heeft op de stof tussen de twee
compartimenten. Stel de concentratie van X is 10 in de cel en 0 buiten de cel.
Dan zal de concentratie gradiënt dienen als de drijvende kracht voor simpele
diffusie. Als de concentraties gelijk zijn, maar er is een voltage verschil over
het membraan, ( dat is als de elektrische potentiaal energie aan de
buitenkant niet hetzelfde is als aan de binnenkant) zal dit voltage verschil ook
als kracht werken achter de beweging van X. (indien X geladen is). Factoren
die de snelheid van simpele diffusie beïnvloeden : lipide oplosbaarheid, moleculaire grootte, dikte
celmembraan, concentratiegradiënt, oppervlakte membraan en samenstelling lipidenlaag.
Aangezien simpele diffusie niet aan gekoppeld transport doet, is ook enkel de elektrochemische
gradiënt van X, de enige kracht die bijdraagt aan het transport van X. Dus het transport van X is altijd
bergafwaarts in de directie vanaf de elektrochemische potentiaal verschil voor X. Beweging van X
over de membraan in de ene richting of de andere noemt men als de uni directionele flux. De
algebraïsche som van de twee uni directionele is de net flux, of de net transportatie graad. Net
transport gebeurd enkel als de uni directionele fluxen niet gelijk zijn.
Eequilibrium = (RT/zF) * (ln [X]out/[X]in) effectieve electrische kracht op ion = (Vm – Eequilibrium)
Bij equilibrium zijn de chemische en elektrische potentiele energie verschillen over de membraan
gelijk, maar tegenovergesteld. Met Xout de concentratie buiten de cel en Xin de concentratie binnen
de cel.
Actief transport is een proces dat stoffen tegen de concentratie gradiënt over de membraan kan
voeren. (tegen het elektrochemische potentiele energie verschil in) In primair actief transport is de
drijvende kracht die nodig is om de stof tegen de elektrochemische gradiënt in te verplaatsen
afkomstig van gunstige energie verandering die geassocieerd is met een reactie waarbij energie
vrijkomt zoals ATP hydrolyse. In secundair actief transport is de drijvende kracht achter het transport
tegen de concentratiegradiënt in gekoppeld aan transport dat met de concentratiegradiënt mee
gaat.
mee gaat. Deze formule is dus een uitbreiding van de wet van Fick, omdat de concentratie van de
stof die via simpele diffusie zich verplaats bepalend is voor de stof die zich verplaatst via carrier-
gemedieerd transport.
9) Bespreek electro-chemische drijvende kracht voor diffusie en geef de Nernst vergelijking (wat
berekenen we met deze formule)
(Vm – Ex) is de netto elektrochemische drijfkracht die inwerkt op een ion. Zij draagt bij aan de
richting van het ion bij diffusie. Bij simpele diffusie is zij de enige kracht die inwerkt op het ion. Bij
actieve diffusie is zij een component van de krachten die inwerken op het ion.
10) Primaire-actief transport: bespreek de cyclus van de Na/K-ATPase pomp en geef in enkele zinnen
de contributie van de pomp bij het Gibbs-Donnan evenwicht.
De Na-K pomp is de belangrijkste primair actieve transporteur in dierlijke cellen. Het gebruikt de
energie van ATP om Na uit de cel te krijgen en K in de cel te krijgen. De Na-K pomp bestaat uit twee
belangrijke conformationele statussen. E1, waarin de bindingsplaats voor de ionen gericht is naar de
binnenkant van de cel. En E2 waarin de bindingsplaats naar de buitenkant gericht is van de cel.
Doordat de ICV niet enkel uit ionen maar ook uit proteïnen, DNA en andere compartimenten
die over het algemeen negatief geladen zijn bestaat. Is de concentratie van de negatieve
ionen die de cel in moet vaak lager. Hiervoor is er een balancerings-mechanisme, actieve
NaCl excretie uit de cel zijn ICV met behulp van de Na-K ATP pomp. Het is een respons op het
krimpen van een cel.
Bij krimpen: Regulatory Volume Increase trekt H2O aan, verhoogde osmolariteit ICV.
Activatie enzyme carbonic Anhydrase, CO2 + H2O <-> HCO3- -> [H]in + [HCO3] in, toename.
H en HCO3 gradiënt worden gebruikt voor import NaCl, activatie van de Na/K/Cl co-
transporten
11) Geef de 3 belangrijkste transporters/pompen die de intracellulaire [Ca] laag houden in rust,
vermeld en bespreek kort mechanisme van regulatie
De concentratie van Calcium is extracellulair veel groter dan intracellulair. (factor 10 tot de 4de)
vanwege de negatieve potentiaal aan de binnenkant van de membraan en de grote inwaartse
chemische gradiënt voor calcium is de elektrochemische gradiënt over de plasmamembraan enorm
groot. Veel cellen hebben verschillende soorten calcium kanalen waardoor calcium de cel naar
binnen kan treden. In het algemeen zijn calcium kanalen voltage-gated, zo kan calcium zeer snel de
cel in. Om de calcium concentratie laag te houden zijn er specifieke transport mechanismen nodig,
want er moet rekening gehouden worden met de enorme calcium elektrochemische gradiënt over de
plasmamembraan.
Ca2+ pompen (SERCA) in membranen van organellen zijn pompen die aanwezig zijn op membranen
die verschillende intracellulaire organellen omringen, denk aan SR en ER. Deze pompen slaan calcium
uit het cytosol op in intracellulaire opslagcompartimenten. Deze opslagplaatsen van calcium kunnen
hun calcium later vrijgeven aan het cytoplasma als onderdeel van een signaaltransductie proces.
Bijvoorbeeld in respons op een membraandepolarisatie. Hoewel de opslag van calcium in
intracellulair opslagcompartimenten een belangrijk mechanisme is voor het reguleren van calcium
concentraties, is er wel een limiet op de hoeveelheid calcium die een cel kan opslaan. calcium
beweging over de membraan van de cel moet worden gebalanceerd door de passieve influx van Ca
Ca2+ pomp (PMCA) op de plasmamembraan speelt een belangrijk rol in het naar binnen en buiten
brengen van Calcium in de cel. De pomp kan zelf niet reageren (calcium uit de cel pompen om tot
een normale intracellulaire concentratie calcium te komen) op een hoge concentratie van
intracellulair calcium. Dit komt door de hoge Km van de pomp voor calcium. Als de calcium
concentratie toeneemt zal het binden aan een proteïne dat calmodulin (CaM) heet, deze heeft een
hoge affiniteit voor calcium. Het gevormde Ca2+-CaM zal binden aan de calciumpomp en verlaagd de
Km voor calcium naar de fysiologische waarde, dit stimuleert de uitstoot van calcium. Als de calcium
concentratie in de cel daalt, zal de hoeveelheid Ca2+-CaM ook dalen. Ca2+-CaM dissocieert van de
calciumpomp en de pomp keert terug naar zijn inactieve status. Op rustlevels van 100nM, is de
calciumpomp de belangrijkste route voor calcium extrusie.
Na-Ca exchanger (NCX) op de plasmamembraan speelt enkel een sleutelrol in de extrusie van
calcium, als de concentratie zich substantieel boven normale waarde bevindt. NCX is zeer belangrijk
in het herstellen van lage calcium waarden, als er een hoge influx van calcium plaatsvindt. Deze
pomp is vooral aanwezig in prikkelbare cellen zoals neuronen en hartspiercellen. Zij hebben vaak te
maken met een grote calcium influx door de voltage-gated calcium kanalen tijdens actiepotentialen.
12) Bespreek secundair actief transport en geef mechanisme voor transepitheel transport van glucose
vanuit lumen (darm) als voorbeeld.
De kleine proximale tubuli absorberen nutriënten die aanwezig zijn in het luminale compartiment
door secundair actief co-transport van natrium met organische stoffen. Een voorbeeld is de natirum
co-transporter met glucose door SGLT. De naar binnen gerichte elektrochemische natrium gradiënt
over het apicale membraan, (gegenereerd door de Na-K pomp) verzorgt de inkomst van zowel
natrium als glucose. Glucose dat zich verzameld heeft in de cel tegen de concentratiegradiënt in gaat
passief over de basolaterale membraan door carrier-gemedieerd transport met GLUT. GLUT is niet
gekoppeld aan natrium. De positieve stroom over de cel genereerd een negatieve lumen
transepitheel voltage dat passief chloor absorptie over de tight junctions kan dragen. Het effect
hiervan is dat zowel NaCl als glucose wordt geabsorbeerd.
Hoofdstuk 6
13) Bespreek onderliggend moleculaire mechanisme voor het genereren van een
membraanpotentiaal (inclusief GHK spanningsvergelijking). Verklaar waarom relatie extracellulaire
[K] en membraanpotentiaal niet lineair is
De membraanpotentiaal van een cel is afhankelijk van de concentratiegradiënt. We geven hier een
voorbeeld om dit te verduidelijken; in een klassiek experiment van Paul Horowics en Alan Hodgkin
werd de Vm van een spiervezel uit een kikker gemeten met een intracellulaire micro-elektrode. Deze
spiervezel was gewassen met een oplossing waarin het SO4 (2-) de chloor ionen verving. Deze
manipulatie elimineert de contributie van anionen aan de waarde van de potentiaal. In de
aanwezigheid van normale waardes extracellulair kalium en natrium voor amfibieën, had de
spiervezel een rust potentiaal van ongeveer -94 mV. Terwijl de concentratie kalium steeg boven een
bepaalde waarde ging de Vm naar een meer positieve waarde toe. Als de kalium concentratie onder
deze waarde kwam, dan daalde de Vm naar een meer negatieve waarde. Gelijkaardige experimenten
hebben aangetoond dan de onmiddellijke energie bron van de membraanpotentiaal niet het actief in
en uit pompen van ionen is, maar eerder de potentiele energie die opgeslagen zit in de ionen
concentratiegradiënt zelf. Het zijn de ionen pompen die instaan voor het ontstaan en onderhouden
van deze ionen gradiënten.
Met deze vergelijking kunnen we de stroom, (Ix) die gedragen wordt door een enkel ionen door de
membraan bereken. In deze formule zit de wet van Fick, (beweging van moleculen in een oplossing)
de wet van elektroforese, (beweging van geladen partikels in een elektrisch veld) en de
evenredigheid tussen de stroom en spanning. (wet van Ohm)
Het resultaat is de Goldman-Hodgkin-Katz (GHK) stroom vergelijking, zoals deze te zien is boven de
uitleg. Ix is de snelheid van ionen die door de membraan heen bewegen in Coulombs per seconde.
De GHK stroom vergelijking beschrijft het verband tussen de stroom van ion X door de membraan tot
de inwendige en uitwendige concentraties van X, het transmembraan voltage en de permeabiliteit
van de membraan voor X. Ze helpt ons dus bij het voorspellen, hoe die stroom (gedragen door X)
afhankelijk is van Vm. De stroom en voltage relatie helpt ons het begrijpen van ionenstromen in en
uit de cel.
PNa
RT [ K ]o [ Na ]o
P
V ln K
F PNa
m [ K ]i [ Na ]i
PK
de GHK voltage vergelijking is een samengestelde formule om de Vreversal te berekenen. Het omslag
punt voor de richting van de stroom. Deze formule geldt als de som van alle stromen nul is. En geldt
dus enkel als Vm is Vrev. De logaritmische term in de formule doet ons denken dat de rustpotentiaal
afhankelijk is van de concentratiegradiënt en de permeabiliteit van verscheidene ionen. Maar dit is
niet het geval, de rustende Vm is vooral afhankelijk van het meest passerende ion. De Vm is
afhankelijk van de concentratie van alle ionen die de cel in en uit passeren. Enkel de permeabiliteit
voor die ionen speelt een rol in de mate van bijdrage aan deze potentiaal. Dus Vm is niet enkel
afhankelijk van kalium, maar ook van natrium en chloor bijvoorbeeld.
14) Geef het plasmamembraan weer als een simpel electrisch circuit en bespreek (inclusief rol/effect
capaciteit)
Each ion flows down its own electro- chemical gradient (= electromotive force)
Een capacitor is een apparaat dat de mogelijkheid heeft om gescheiden ladingen op te slaan. Omdat
de lipide dubbellaag van de membraan die scheiding van ladingen kan onderhouden, kunnen we de
lipide dubbellaag als capacitor zien. Capacitantie is de grootte van de lading die opgeslagen is per
unit potentiaalverschil. C = Q/V, de eenheid is in farad, en dat is 1 coulomb/volt. Capacitantie is
evenredig met de oppervlak van één kant van de plaat. Tot de dielektrische constante van het
medium tussen de twee platen en de permitieve constante en is omgekeerd evenredig met de
afstand tussen de platen.
C = AEE0/a, met behulp van deze formule kunnen we de dikte van de celmembraan berekenen.
15) Bespreek de ionaire stroom doorheen één kanaal en een populatie kanalen aan de hand van de
wet van Ohm. Vermeld eveneens de criteria voor de klassificatie van ionenkanalen
N = aantal kanalen
De classificatie van ionenkanalen kan aan de hand van: elektrofysiologie, farmacologie, fysiologische
liganten, intracellulaire boodschappers en sequentie homologie.
Elektrofysiologisch; Een groot verschil tussen de kanalen is hun selectiviteit voor bepaalde ionen.
Daarom worden kanalen ook vaak vernoemd naar het ion waarvoor zij het meest permeabel zijn. Een
ander karakteristiek in deze klasse is de voltage afhankelijkheid. Een grootte groep van kanalen
wordt geactiveerd of geïnactiveerd door Vm. Kanalen worden ook nog verder ingedeeld aan de hand
van de kinetiek van het ‘gating’ gedrag. Op een bepaalde stimuli kan het ene kanaal bijvoorbeeld één
seconde open zijn, terwijl het andere kanaal slecht één milliseconde open is op deze stimuli.
Farmacologische liganten; Deze indeling bevat eigenlijk die gevoeligheid van subtype kanalen die niet
meer in te delen zijn aan de hand van elektrofysiologische criteria.
Fysiologische liganten; Sommige kanalen zijn gekarakteriseerd door hun unieke mogelijkheid om
geactiveerd te worden door binding van een specifieke molecule die we agonist noemen.
Intracellulaire boodschappers; Kanalen kunnen worden ingedeeld aan de hand van hun fysiologische
regulatie door intracellulaire boodschappers.
Sequentie homologie; genetische code van de kanalen, de enorme diversiteit en ook de verbanden
tussen de kanalen wordt veroorzaakt op een moleculair niveau.
Hoofdstuk 7
Als de depolariserende stimulus er voor zorgt dat Vm positiever word dan de threshold (drempel)
voltage, dan zal de depolarisatie een actiepotentiaal genereren. De initiële depolarisatie fase
(positive-going) van een actiepotentiaal bestaat uit een snelle en gladde toename in Vm van de
negatieve rustpotentiaal naar een maximum positieve waarde die meestal een typische waarde heeft
tussen +10mV en +40mV. De sterke stijging van Vm tot het piekvoltage van de actiepotentiaal wordt
dan gevolgd door een langzamere repolarisatie fase (negative-going). Het deel van de actiepotentiaal
dat boven de 0mV ligt noemt men the overshoot. Het tijdsverloop en de vorm van de repolarisatie
toont verschillen tussen verschillende prikkelbare weefsels en cellen. De repolarisatie fase kan leiden
tot Vrust, of het zorgt voor een undershoot en geeft aanleiding tot een voltage minimum die meer
negatief is dan Vrust voor het terug gaan naar Vrest. Deze undershoot is een voorbeeld van
afterhyperpolarization. De threshold, amplitude, time cours and duration van de actiepotentiaal zijn
afhankelijk van de volgende factoren:
1. Het openen en sluiten (gating) en de permeabiliteit van specifieke types van ionenkanalen. Deze
eigenschappen hangen zowel van Vm af als van de tijd.
2. De intracellulaire en extracellulaire concentraties van het ion dat door de specifieke kanaal
passeert. Denk aan kalium, natrium en calcium ionen.
De tijd na de initiatie van een actiepotentiaal waarin het onmogelijk is of moeilijk om een tweede
voltage piek te creëren, noemen we de refractaire periode. De absolute refractaire periode duurt
vanaf de initiatie van de piek tot de tijd na de piek, waanner de repolarisatie al bijna compleet is.
Tijdens deze tijd kan er geen tweede actiepotentiaal (piek) gegenereerd worden, ongeacht van de
kracht van de stimulus en de tijd van de stimulus. Na deze absolute refractaire periode kan een
tweede actiepotentiaal opgewekt worden tijdens de relatieve refractaire periode, enkel de minimale
stimulus die onmisbaar is voor activatie is sterker of langer dan voorspeld door de kracht-duur curve,
voor de eerste actiepotentiaal. Deze twee fases van de refractaire periode ontstaan door de gating
eigenschappen van bepaalde Na+ en K+ kanalen en het overlappende tijdsverloop van hun stomen.
17) Bespreek hodgkin huxley model voor K en Na stroom en de predictie van een actiepotentiaal
Tegengesteld aan de plaatselijke depolarisatie die is ontstaan door de stroom die door de Na+
kanalen gaat, zijn stroomverliezen die plaatvinden, vanwege passieve verspreiding van de stroom
door intracellulaire en extracellulaire vloeistof. Dus de threshold is het niveau van depolarisatie.
Waar het depolariserend effect van de open Na+ kanalen voldoende zelfversterkend zijn om
tegengestelde invloeden te overkomen. Als de threshold eenmaal bereikt is zal verdere activatie van
Na+ kanalen snel Vm doen naderen tot Enatrium. De basis van de absolute refractaire periode is hier
dus de Na+ kanaal inactivatie. Met andere woorden, het is onmogelijk om voldoende aantal Na+
kanalen te rekruteren om een tweede piek te generen, tenzij eerder geactiveerde Na+ kanalen zijn
hersteld van inactivatie. De relatieve refractaire periode is vooral afhankelijk van het openen van de
K+ kanalen. Met andere woorden, voor een bepaalde periode na de eerste piek van de
actiepotentiaal, zal de toegenomen k+ conductantie proberen de membraan te hyperpolariseren,
zodat er een sterkere depolariserende stimulus nodig is om de Na+ kanalen te activeren terwijl zijn
herstellen van inactivatie.
18) Geef de algemene topologie van spanningsgevoelige K/Na kanaal en bespreek basis mechanisme
voor ion selectiviteit in een K+ en Na+ kanaal. Bespreek de open probabiliteit van een Ca2+ gevoelig
K+ kanaal in functie Ca2+ concentratie
19) Geef mechanisme voor hart ritme controle: bespreek conductie-spannings relatie bij inward
rectifiers en conductie-spanningsrelatie bij HCN kanalen (i.e. regulatie door cAMP concentratie)
20) Bespreek de rol van myelinisatie bij Actie Potentiaal propagatie en de onderliggende
wetmatigheden
Myelinisatie zorgt voor elektrische isolatie en verbeterd de effectiviteit van de impuls propagatie,
vooral over lange afstanden. De unieke anatomie van gemyeliniseerde axonen zorgt voor een impuls
propagatie die we kennen als saltatoy conduction. Stroom zal direct van node naar node springen
zonder langs niet-gemyeliniseerde (knoop van Ranvier) delen te komen. Saltatory conduction kan
een hoge snelheid bereiken en is vaak een aantal keer sneller dan een niet-gemyeliniseerde axon,
ook al is de diameter (vergroten van de diameter zorgt voor een vermindering van de interne
weerstand) van dat axon groter. Hoe korter de tijdsconstante, hoe sneller een naburige regio op het
membraam de threshold zal bereiken en de regio een actiepotentiaal zal afvuren. Hoe kleiner de
tijdsconstante is, dan zal de impuls propagatie sneller zijn en omgekeerd. Een gemyeliniseerd axon
heeft dus een groot voordeel ten opzicht van een niet-gemyeliniseerd axon.
Hoofdstuk 8
21) Bespreek algemeen de structuur van de electrische synapse en mechanisme van neurotransmitter
vrijstelling bij chemische synapse (mechanisme van vesikel fusie)
Het proces van chemische transmissie kan als volgt worden beschreven:
3. Depolarisatie opent voltage-gated Ca2+ kanalen en dit zorgt voor vrijstelling vna Ca2+ in de
presynaptische terminal.
4. De toename van de intracellulaire Ca2+ concentratie triggert de fusie van het synaptische vesikel
met de presynaptische membraan. Daardoor zullen de pakjes met neurotransmitter als inhoud
vrijkomen in de synaptische spleet.
5. De transmitter moleculen bewegen zich naar de overkant door de synaptische spleet, om daar te
binden aan een specifieke receptor op de membraan van de postsynaptische cel.
6. De binding van de transmitter activeert de receptor en die zal de postsynaptische cel activeren.
7. Het proces wordt beëindigd door enzymatische destructie van de transmitter en de opname van
de transmitter in de presynaptische zenuw terminal of in andere cellen door Na+ afhankelijk
transport systemen. Of door diffusie van de transmitter moleculen, weg van de synaps.
Motor neuronen hebben lange axonen, en deze hebben weer uiteinden die ieder een vezel van
skelet spierweefsel scheiden. Een motor unit is de spiervezel en zijn axon. (vanuit één motor neuron)
De axon maakt contact met de spiervezel via een motorische eindplaatje. Deze kunnen we zien als
een boom met takjes, aan het einde van elke vertakking zit een bouton, dit is de plaats waar er
contact wordt gemaakt tussen het axon en de vezel.
De cellichamen van de motorneuron produceren vesikels met behulp van verschillende organellen,
die door middel van een microtubulie-gemedieerd proces van snel axonaal transport en verplaats ze
naar de zenuw terminal. De synaptische vesikels zullen versmelten met de plasma membraan van de
presynaptische terminal. Deze vesikels bevatten Ach en deze werd aangemaakt in de zenuw uiteinde,
buiten de vesikels met behulp van choline en acetyl coenzyme A door het enzyme choline
acetyltransferase. De Ach zal in de synaptische vesikel gaan zitten door een specifieke ACh-H
uitwisselaar, H+ stroom uit en tegelijkertijd zal ACh naar binnen stromen. De vesikels met Ach zullen
zich groeperen bij de actieve zone van de presynaptische membraan. Depolarisatie van de bouton zal
de vesikels doen fuseren met de presynaptische membraan in de synaptische spleet. Op de
postsynaptische membraan zullen ze uiteindelijk koppelen aan de acetylcholine receptoren of
worden afgebroken door het enzyme acetylcholinesterase. De bouton herlaad zich door het opnieuw
aanmaken van Ach en dit te verpakken in een vesikel en stuurt deze naar een Ach-H uitwisselaar.
23) Neuromusculaire junctie; bespreek de nicotine ACh receptor en “end-plate potential” + “end-plate
current”
De gezuiverde torpedo AChR bestaat uit vier subunits (alfa, beta, gamma en delta) in een
pentamerishe stoichiometrie van 2alfa:1beta:1gamma:1delta. Deze vier subunits hebben ieder een
gelijkaardige moleculaire massa en hebben hydrofobe regio’s die gekend zijn als M1 tot M4 en
corresponderen op de membraan-spanning segmenten. Het M2 transmembraneuze segment ligt aan
aan de waterige poriën waarin Na+ en K+ de membraan over steken. Er zijn twee soorten van AChR’s
de ene noemen we de junctional receptor en de andere nonjucntional receptor. De nonjunctional,
ofwel de foetale bestaat uit de 2alfa:1beta:1gamma:1delta vorm, terwijl de junctional een volwassen
vorm is en bestaat uit 2alfa:1beta:1epsilon:1delta.
Bij een onderzoek van Fatt en Katz werd in rustende spiervezels die niet onderhevig waren aan
zenuwstimulatie kleine depolarisaties waargenomen van ongeveer 0.4mV die op willerkeurige
intervallen plaatsvonden. Deze kleine depolarisaties werden geblokkeerd door curare een antagonist
van de AChR kanalen en de depolarisaties stegen in grootte en tijd na het toepassen van neostigmine
een inhibitor van AChE. Omdat de spontane Vm fluctuaties ook een tijdsverloop lieten zien die
gelijkaardig was aan een normale EPP werden ze miniatuur end-plate potentials genoemd.
Hoofdstuk 9
24) Bepreek de cross-bridge cyclus en mechanisme van regulatie in skelet spieren (Ca2+-modulatie
mechanisme)
De spiercontractie wordt verzorgd door een cyclus waarin het myosine twee hoofdje zal binden aan
actine. Er wordt een cross-brigde gevormd die uiteindelijk weer verdwijnt en het proces kan zich
herhalen. Hydrolyse van ATP zal de energie leveren die nodig is voor deze cyclus. Ook Ca2+ kan er
voor zorgen dat de cyclus voortgaat. Deze cyclus loopt in een aantal stappen die we hieronder zullen
bespreken.
1. ATP binding aan de kop van de zware myosine keten zal de affiniteit van myosine voor actine
dalen en zal de myosine kop zich loslaten van het actine filament.
2. ATP hydrolyse, de afbraak van ATP naar ADP en anorganisch fosfaat gebeurd bij de myosine kop.
De producten van de hydrolyse worden vastgehouden in de myosine. De kop van de myosine zal als
gevolg van de hydrolyse draaien. Rotatie zorgt ervoor dat myosine in een bepaalde lijn ligt met
actine filament. De myosine zal in lijn staan met een nieuwe actine monomeer, twee monomeren
verder over het actine filament.
3. De myosine kop zal zich binden aan zijn nieuwe positie op het actine filament Deze binding
reflecteert de toegenomen affiniteit van het myosine-ADP-P complex voor actine.
4. Vrijkomen van P van de myosine, dissociatie van fosfaat bij de myosine kopjes triggert een
krachtslag. Deze krachtslag is een conformationele verandering waarin de myosine kopjes zullen
buigen en de actine filamenten zal trekken naar de staart van de myosine molecule, dit veroorzaakt
kracht en beweging.
5. APD vrijgave, dissociatie van ADP van de myosine maakt de cyclus compleet. Het actomyosine
complex is in een stijve status. De kop van het myosine filament blijft in dezelfde positie. Het ADP-
vrije myosine complex blijft gebonden aan actine totdat een andere ATP molecule zal binden en een
nieuwe cyclus zal induceren.
25) Bespreek mechanisme van EC koppeling (intracellular Ca2+ regulatie) in skelet- vs hart-spieren
De intracellulaire Ca2+ regulatie in skeletspierweefsel wordt gereguleerd door Ca2+ zowel naar
binnen als buiten de intracellulaire compartimenten te doen gaan. Zo kan Ca2+ uit de cel gaan door
gebruik van de Na-Ca uitwisselaar, (NCX of SLC8) door de Ca2+ pomp bij de plasmamembraam.
(PMCA) Echter het pompen van Ca2+ over de celmembraan zal er voor zorgen dat de cel zonder Ca2+
komt te zitten. Daarom is er een mechanisme om dit te voorkomen, Ca2+ heropname in het SR wordt
gemedieerd door het SR en ER Ca2+ - ATPase. (SERA)-type Ca2+ pomp. Hoge concentraties Ca2+
inhiberen de activiteit van de pomp. Deze inhibitie kan weer vertraagd worden door Ca2+ binding
proteïnen in het SR, zij bufferen de Ca2+ toename in het SR tijdens de heropname van Ca2+ en
verhogen de Ca2+ capaciteit van het SR. Calsequestrin is een Ca2+ binding proteïne die zowel in
skelet als hard en glad spierweefsel aanwezig is.
Waar EC koppeling in skeletspierweefsel geen Ca2+ inlfux nodig heeft via L-type Ca2+ kanalen, heeft
hartspierweefsel contractie deze influx door kanalen tijdens de actiepotentiaal wel nodig heeft.
Omdat de T-tubuli een extensie is van de extracellulaire ruimte, faciliteert het de diffusie van Ca2+
van extracellulaire vloeistof naar de plaats van de L-type Ca2+ kanalen op de T-tubuli membraan.De
toename van Ca2+ door de Ca2+ influx is echter niet voldoende om contractie te veroorzaken. Eerder
de toename van Ca2+ die geproduceerd is door het L-type Ca2+ kanaal wordt groot geamplificeerd
door Ca2+ geïnduceerde Ca2+ vrijgave van het SR door de Ca2+ vrijgave kanalen. Omdat de Ca2+
vrijgave kanalen langer open blijven dan de L-type Ca2+ kanalen is de contributie van CICR voor de
stijging in Ca2+ groter dan de contributie van de L-type Ca2+ kanalen. Elk L-type Ca2+ kanaal heeft
slecht één SR Ca2+ vrijgave kanaal. De SR Ca2+ kanalen reargeren hier niet op een stijging van Ca2+
in het cytoplasma.
26) Geef mechanismen voor “graded” response in spiercontractie van skelet spieren en bespreek
onderliggende basis voor snelle en trage respons van grote en kleine motorunits. Bespreek kort
mechanisme voor toename contractie in hartspieren
Graded response skeletspieren: Het stimuleren van een verschillende hoeveelheid spiervezels
resulteert in een graded response door het stijgen van de Ca concentratie => multiple fiber
summation door meerdere neuronen te stimuleren = optellen van de effecten waardoor de spier
meer kracht kan uitoefenen. Veelveel kracht betekent namelijk alle spiercellen laten samentrekken.
Dikwijls eerst de kleine en dan de grote motor eenheden.
Respons motorunits: Kleine en grote motorunits hebben een verschillende drempelwaarde voor de
stimulatie (treshold AP), conductantie snelheid (traag vs snelle switch) en AP frequentie.
2. Motorunit met grote diameter stimuleren meer spiervezels (tot wel 1000) en veel
neuromusculaire junctions. Deze hebben een snelle propagatiesnelheid waarbij veel spiercellen
contraheren en er dus een sterke respons (fight or flight respons) plaatsvindt. = grote, groffe
bewegingen
Toename contractie door potentiatie van spanningsgevoelige Ca2+ (Cav) kanalen resulteert in
grotere Ca2+ influx + PKA-afhankelijke fosforylatie van ‘regulatory light chain’ en activtatie van
myosine ATPase activiteit => Meer cross-bridge.
isometrische spiercontractie:
Spier met gefixeerd uiteinde (waardoor deze niet kan verkorten) waarbij wel een verandering van
tensie wordt toegepast: uitrekken van de spier resulteert in een passieve kracht. Maximale kracht is
afhankelijk van de spierlengte.
Isotone spiercontractie:
Spier met gefixeerde belasting die wordt verkort met constante tensie. Snelheid van de
spierverkorting hangt af van ‘load’ op de spier. Optimale lengte kan grootste ‘load’ dragen.
Begin: Myosine zit tegen de z-lijn waardoor er geen kracht uitgeoefend kan worden.
Midden: Optimale lengte = optimale kracht Beste overlapping actine en myosine Meeste cross
bridge cycle
De maximale snelheid is ge-limiteerd door de duur van de cross-bridge cycle. Minder ‘load’ = minder
myosin2/actin interacties nodig om ‘load’ te dragen en meer interacties beschikbaar voor verkorting
van de spier. = hogere snelheid. Wanneer de lengte optimaler is voor het gebruikte gewicht, zal het
sneller opgetild kunnen worden. Wanneer het gewicht te zwaar is, zal de spier het niet kunnen
opheffen.
28) Geef de mechanismes van intracellular Ca2+ toename/regulatie in gladde spieren en mechanisme
van cross-bridge regulatie (Ca2+-modulatie mechanisme)
Cross-bridge regulatie:
CELFYSIOLOGIE
Mogelijke examenvragen
Abstract
Open vragen en antwoorden (27 vragen)
Universiteit Antwerpen
2e bachelor biomedische wetenschappen
Hoofdstuk 2: membraanstructuur
Vraag 1. Geef de algemene structuur van een fosfolipide en bespreek hoe verschillen in fosfolipiden
(o.a.) lengte staart, verzadigd vs. onverzadigd) en cholesterol de fysico-chemsiche eigenschappen van
een lipidemembraan wijzigen.
Samenstelling
- Glycerol backbone
- 2 OH-groepen die veresterd zijn met verschillende vetzuren of acylgroepen
- 1 OH-groep die veresterd is met een kleine molecule (= kop)
Amfipatisch karakter
- Staart: vetzuren apolair hydrofoob
- Kop: kleine geladen molecule geladen/polair hydrofiel
Fysico-chemische eigenschappen
- Afhankelijk van transitietemperatuur = temperatuur waarbij fosfolipide dubbellaag switched
tussen de vloeibare solfase en de vaste gelfase
o Lange, verzadigde vetzuren sterke interactie hoge transitietemperatuur vast
o Korte, onverzadigde vetzuren zwakke interactie lage transitietemperatuur
vloeibaar
- Afhankelijk van cholesterol en andere membraancomponenten
o Weinig cholesterol fosfolipide dubbellaag wordt minder vloeibaar + voorkomt
kristallisatie van fosfolipidestaart
o Veel cholesterol fosfolipide dubbellaag wordt vloeibaarder
Vraag 2. Bespreek de asymmetrie in lipidecompositie van het celmembraan: hoe wordt dit
gegenereerd en wat zijn de implicaties?
- Specifieke fosfolipiden/leaflet
o Bv. PIP2: inner leaflet (intracellulair)
o Glycolipiden: enkel in outer leaflet (extracellulair) – door synthese in ER/Golgi lumen
- Asymmetrie in fosfolipide compositie tussen binnenste en buitenste laag van membraan
o Ontstaat tijdens biosynthese (ER/Golgi: flippase/floppase)
o Beïnvloedt de buiging en vloeibaarheid van membraan
Intracellulaire leaflet meer vloeibaar
Extracellulaire leaflet minder vloeibaar (stijver)
o Intracellulaire zijde is negatief geladen t.o.v. extracellulaire zijde
- Specifieke compositie soms nodig voor functie van membraanproteïnen
- Apoptose verlies van asymmetrie
Lipid rafts
- Lokale concentratie van specifieke lipiden, sfingomyeline, cholesterol en proteïnen
- Meestal dikker dan de rest van het membraan door aanrijking van verzadigde fosfolipiden
- Spelen een rol in signaaltransductie
- Bevatten glycolipiden (geglycosyleerde fosfolipiden)
- Verschillen in samenstelling beïnvloedt lokale vloeibaarheid, membraaneigenschappen
zoals stijfheid en rek, concentratie van second messengers zoals PIP3 (PIP2)
Hoofdstuk 3: signaaltransductie
Concentratie-effect curve
- Is de relatie tussen ligand concentratie X en het beoogde effect (dus hoeveel receptoren R er
een complex vormen met het ligand met de vorming van RX)
- Concentratie X is in de x-as weergegeven; het effect RX is in de y-as weergegeven
- + ⇄
Hill-functie
- Logaritmische schaal sigmoidale curve
- Geeft Kd-waarde of IC 50 weer de concentratie van het ligand wanneer er 50% effect is
[ ]∗[ ]
- Kd is de dissociatieconstante = [ ]
Hill-nummer
- Graad van coöperativiteit tussen bindingsplaatsen
- Voorbeeld: als een receptor 4 ligandbindingsplaatsen heeft, en alle 4 moeten ze een ligand
bevatten voor er een effect is, dan kan de Hill-nummer 4 zijn concentratie-effect curve
veel steiler nauwere relatie tussen ligandconcentratie en effect
15
10
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Vraag 2. Geef de algemene structuur van een G-proteïne gekoppelde receptor en bespreek de drie
belangrijkste effector modulatie mechanismen van G-proteïne gekoppelde receptoren (directe
kanaal activatie niet inbegrepen)
Algemene structuur
- Enkele polypeptideketen met 7 transmembraansegmenten (α-helices)
- Bestaat meestal als monomeer maar soms als heteromeer (homo- of
heterodimeer)
- Een extracellulaire N-terminus die geglycosyleerd is bevat receptor
(bindingsplaats voor ligand)
- Een grote cytoplasmatische loop die vooral bestaat uit hydrofiele aminozuren
tussen helices 5 en 6 binding G-proteïne
- Een hydrofiel domein aan de cytoplasmatische C-terminus
Effector modulatiemechanismen
- Via adenylyl cyclase
o Ligand bindt aan receptor gekoppeld aan αs adenylyl cyclase (AC) wordt geactiveerd
o Ligand bindt aan receptor gekoppeld aan αi adenylyl cyclase wordt geïnhibeerd
o Geactiveerd adenylyl cyclase zet ATP op in cAMP
o cAMP activeert PKA (proteïne kinase A)
- Via fosfodiesterase
o Een foton interageert met de receptor en activeert transducin (= een enzym dat
cyclische nucleotiden breekt)
o αt activeert fosfodiesterase (PDE)
o Fosfodiesterase hydrolyseert cGMP
o Intracellulair niveau cGMP daalt cGMP geactiveerde kanalen sluiten
- Via fosfolipase
o Ligand bindt aan een receptor gekoppeld aan αq
o Fosfolipase C (PLC) wordt geactiveerd
o PIP2 wordt omgezet in IP3 en DAG
IP3 zorgt voor de vrijgave van Ca2+ uit het ER
DAG activeert PKC (proteïne kinase C)
Vraag 3. Bespreek de effecten van de “effector/second messengers” gegenereerd door afbraak van
fosfolipide PIP2 (inclusief verdere downstream effecten, zoals effect Ca2+) en de effecten van
stimulatie adenylyl cyclase.
IP3
- IP3 reist door het cytosol en bindt op de IP3 receptor op het membraan van het ER
- Ca2+ komt vrij uit intracellulaire opslagplaatsen stijging in [Ca2+]
- SERCA-pomp wordt geactiveerd pompt Ca2+ terug in het ER
- Ca-pomp en Na-Ca exchanger verdrijven Ca2+ uit de cel
- Downstream respons in de signaaltransductiecascade via calmoduline (CaM)
o 4 Ca2+-moleculen binden aan calmoduline
o CaM ondergaat een conformationele verandering ( nog andere proteïnen kunnen
binden)
o Ca2+-CaM complex bindt aan en activeert CaM kinases fosforyleert ser/thr
residuen van verschillende proteïnen
DAG
- DAG en Ca2+ binden aan de regulatoire site van PKC
- Activatie van PKC (= intracellulair ser/thr kinase)
cAMP
- Wordt terug afgebroken naar AMP via cAMP fosfodiesterase
- Downstream respons: activatie van PKA
o PKA bestaat uit twee regulatoire en twee katalytische subunits
o 4 cAMP moleculen binden aan de regulatoire sununits
o PKA ondergaat een conformationele verandering waardoor de affiniteit van de
regulatoire subunit voor de katalytische subunit daalt
o De katalytische subunits kunnen nu de fosforylering van het substraat katalyseren
I. Ionotroop
Algemeen
- = ligand-gated ionkanaal
- Opening geeft rechtstreeks lokale depolarisatie of hyperpolarisatie
- Synaptische potentiaal
- Elektronische transmissie naar celbody
- Snelle respons
Werking
- Activatie van een ionotrope receptor leidt tot snelle opening van ionkanalen
- Depolarisatie of hyperpolarisatie van het postsynaptische membraan afhankelijk van de
ionische selectiviteit van de geleidingsverandering
Fysiologisch proces
- Acetylcholine komt vrij in de synaptische spleet
- Acetylcholine bindt op de nicotine ACh receptor
- Activatie ionkanaal
- Membraan depolarisatie
- Actiepotentiaal excitatie
- Spiercontractie
II. Metabotroop
Algemeen
- G-proteïne gekoppelde receptor
- Activatie G-proteïne
- Gα en Gβγ vrijstelling (on)rechtstreeks effect op ionkanalen
- Trage respons
Werking
- Activatie van een metabotrobe receptor resulteert in de productie van actieve α en βγ-
subunits, welke een grote variëteit van cellulaire responsen door directe interactie met ofwel
ionkanaal proteïne of andere second messenger effector proteïnen initiëren
Fysiologisch proces
- Acetylcholine komt vrij in de synaptische spleet
- Activatie muscarinische ACh receptor
- Vrijgave van α-GTP + βγ van het heterotrimere G-proteïne
- Activatie van inward rectifier K+-kanalen door βγ
- Membraan hyperpolarisatie
- Verlaging van de hartslag
Vraag 1. Bespreek simpele diffusie overheen plasmamembraan vs. gefaciliteerde diffusie, inclusief
formule voor simpele diffusie en carrier gemedieerde diffusie.
I. Simpele diffusie
Algemeen
- Moleculen die passief kunnen migreren door de lipidendubbellaag
o Ongeladen, hydrofobe moleculen zeer goed
o Kleine polaire, ongeladen moleculen goed
o Grote polaire, ongeladen moleculen slecht
o Ionen niet
- Diffusierichting afhankelijk van de concentratiegradiënt
o Moleculen migreren van hoge concentratie naar lage concentratie
10
Formule
∗[ ]
- =
[ ]
- = flux
- = de concentratie waarbij de helft is van de maximale flux
o Hoe lager , hoe hoger de affiniteit
11
12
Vraag 2. Bespreek electro-chemsiche drijvende kracht voor diffusie en geef de Nernst vergelijking
(wat berekenen we met deze formule).
Chemische gradiënt
- Moleculen vloeien onder invloed van hun chemische concentratie diffusie over membraan
[ ]
- ∆ = ∗ ln [ ]
Met R = gasconstante
T = absolute temperatuur
X = concentratie stof X
Elektrische gradiënt
- Geladen moleculen vloeien onder invloed van de opgelegde potentiaal overheen het
membraan
- ∆ = ( − )=
Met Vout = referentie = 0 mV dus enkel Vin of Vm
F = Faradayconstante
z = lading van molecule (bv. +1 voor K+; -1 voor Cl-; +2 voor Ca2+)
Vm = membraanpotentiaal
Nernstvergelijking
- Bij evenwicht: nettoflux = 0
∆ + ∆ =0
Ofwel
∆ = −∆
[ ]
- = ∗ ln( [ ]
)
- Bij welke potentiaal zal de chemische gradiënt tegengesteld gelijk zijn aan de elektrische
gradiënt, m.a.w. bij welke potentiaal is de nettoflux gelijk aan nul?
- Geldt voor 1 molecule (bv. K+/Na+)
DUS
De elektro-chemische kracht van geladen moleculen kan ook geschreven worden als
= −
13
Vraag 3. Primair-actief transport: bespreek de cyclus van de Na/K-ATPase pomp en geef in enkele
zinnen de contributie van de pomp bij het Gibbs-Donnan evenwicht.
1. De E1 vorm van de pomp (met ATP gebonden) is leeg en blootgesteld aan de intracellulaire
ruimte
2. Drie intracellulaire Na+-ionen binden aan de pomp
3. De ATP fosforyleert de pomp aan een aspartaat residu; tegelijkertijd verlaat ADP de pomp
(een P blijft dus gebonden); de fosforylatie triggert een kleine conformationele verandering
in de E1 vorm van de pomp waardoor de Na+ ionen worden afgesloten; in dit stadium zijn de
Na+ bindingsplaatsen onbereikbaar voor ICF en ECF
4. Een grote conformationele verandering zorgt ervoor dat de pomp verschuift naar de E2 vorm
Twee effecten: (1) de pomp opent weer zodat Na+-bindingsplaatsen kunnen communiceren
met de extracellulaire ruimte (2) de Na+ affiniteit daalt
5. De drie gebonden Na+-ionen dissociëren; hierdoor ondergaat de pomp een kleine
conformationele verandering waardoor de pomp affiniteit krijgt voor extracellulair K+-ionen
6. Twee K+-ionen binden aan de pomp
7. Fosfaat komt vrij, waardoor de pomp een conformationele verandering ondergaat en de K+-
ionen worden afgesloten
8. ATP bindt waardoor de pomp een conformationele verandering ondergaat en de pomp terug
naar zijn E1 vorm gaat
Twee effecten (1) de pomp opent terug, zodat de K+-bindingsplaatsen kunnen communiceren
met de intracellulaire ruimte (2) de K+ affiniteit daalt
9. Dissociatie van de K+-ionen zorgen ervoor dat de pomp terug naar zijn originele E1
conformatie gaat, zodat een nieuwe cyclus kan beginnen
Gibbs-Donnan evenwicht
- De verdeling van ionen volgens het Donnan evenwicht zou leiden tot progressieve H2O
influx, celzwelling en uiteindelijk het barsten van de cel
- Door de Na/K-ATPase pomp wordt er een osmotische balans bereikt evenveel positief
als negatief geladen ionen gaan in en uit de cel
14
Vraag 4. Geef de drie belangrijkste transporters/pompen die de intracellulaire [Ca2+] laag houden in
rust, vermeld en bespreek kort mechanisme van regulatie.
SERCA pomp
- In het membraan van verschillende intracellulaire organellen, zoal het SR en ER
- Deze pompen zonderen actief cytosolisch Ca2+ af in intracellulaire opslagplaatsen Ca2+ kan
later terug worden vrijgegeven in het cytoplasma als onderdeel van een signaaltransductie
proces (membraan depolarisatie of humoraal agens)
- Er bestaat en limiet in hoeveel Ca2+ een cel kan opslaan Ca2+ efflux moet in evenwicht zijn
met Ca2+ influx
PMCA pomp
- In het plasmamembraan van de meeste cellen
- Stijgend niveau van intracellulair Ca2+ stimuleert de pomp om Ca2+ uit te stoten [Ca2+]
wordt terug normaal
- Kan zelf niet reageren op hoge concentratie Ca2+ door hoge Km-waarde
- Als intracellulair niveau van Ca2+ stijgt, bindt het aan calmoduline (hoge affiniteit)
- Ca2+-CaM complex bindt aan de PMCA pomp Km-waarde daalt Ca2+ kan naar buiten
- Als [Ca2+] daalt, dalen de Ca2+-CaM niveaus ook Ca2+-CaM dissocieert van de pomp
inactief
Na-Ca exchanger
- In het plasmamembraan
- Is vooral belangrijk bij het herstellen van lage [Ca2+], wanneer er zich een grote influx
voordoet
- Meest opvallend in prikkelbare cellen zoals neuronen en hartspiercellen
15
Vraag 5. Bespreek secundair actief transport en geef mechanisme voor transepitheel transport van
glucose vanuit lumen (darm) als voorbeeld.
16
Hoofdstuk 6: membraanpotentiaal
Vraag 1. Bespreek onderliggend moleculair mechanisme voor het genereren van een
membraanpotentiaal (inclusief GHK spanningsvergelijking). Verklaar waarom extracellulaire [K+] en
membraanpotentiaal niet lineair is.
I. Genereren membraanpotentiaal
- Kandidaten voor iontransport
o Kanalen
o Elektrogene transporters (bv. Na-K ATPase)
- Blokkeren van Na-K ATPase geeft enkel een 1,4 mV verschuiving in Vm transporters
bouwen gradiënt op maar genereren niet Vm
- Experiment: Vm in kikkerspier is afhankelijk van extracellulaire [K+] iongradiënt beïnvloedt
Vm
[ ] [ ]
= ∗ ln = ~ 60 ∗ log
[ ] [ ]
17
Vraag 2. Geef het plasmamembraan weer als een simpel elektrisch circuit en bespreek (inclusief
rol/effect capaciteit).
18
Vraag 3. Bespreek de ionaire stroom doorheen een kanaal en een populatie kanalen aan de hand van
de wet van Ohm. Vermeld eveneens de criteria voor klassering (classificatie) van ionkanalen.
I. Ionaire stroom
- Kanalen fluctueren tussen open, gesloten (en geïnactiveerde) toestand
C O ( I)
- De wet van Ohm: ∗ =
- = met G = conductantie
II. Classificatie
- Functionele karakteristieken
o Elektrofysiologie
Selectiviteit genoemd volgens het ion waarvoor ze de hoogste affiniteit
hebben (bv. Na+-kanalen)
Spanningsafhankelijkheid invloed van de membraanpotentiaal
Gating openen en sluiten van de kanalen
o Farmacologische liganden
Specifieke gevoeligheid voor toxines en farmacae
o Intracellulaire messengers
- Structurele karakteristieken
o Sequentie homologie
Generatie van dendrogrammen
Classificatie in families, subfamilies, members
19
Hoofdstuk 7: HH-model
Ionaire basis
- Een actiepotentiaal wordt beïnvloed door een natrium- en kalium stroom
o Kalium uit de cel positieve stroom
o Natrium in de cel negatieve stroom
Drempelwaarde
- Waarde waarbij een actiepotentiaal kan worden opgewekt (alles of niets)
- Afhankelijk van de intensiteit en duur van depolariserende stroomstimulus
- Natriumstroom heeft kaliumstroom overwonnen
Overshoot
- Het deel van de actiepotentiaal dat boven de 0 mV ligt
After-hyperpolarization
- De repolarisatie fase kan direct leiden naar de Vrust, of deze waarde kan onderschreden
worden, waardoor er een voltage minimum wordt bereikt dat negatiever is dan Vrust,
alvorens terug te keren naar de Vrust
20
I. Algemene topologie
Topologie K+-kanaal
- Bestaan als tetrameer van vier subeenheden
- Iedere subeenheid bestaat uit zes transmembraansegmenten
Topologie Na+-kanaal
- Bestaan uit 1 subeenheid/proteïne, maar vier pseudosubeenheden
- Iedere pseudosubeenheid bestaat uit zes transmembraansegmenten
Beide kanalen kunnen gezien worden als een tetrameer van subeenheden
II. HH-model
- Ieder subeenheid moet open/conductief zijn om stroom te hebben
K+- kanaal
- In het HH-model wordt de subeenheid van een K+-kanaal voorgesteld als n een functioneel
kanaal is 4 keer n of n4
- n is ofwel open ofwel gesloten conductantie van n is 0 of 1 (open)
- Doordat de probabiliteit (= kans dat een subeenheid open is) afhankelijk is van de
membraanpotentiaal ontstaat er een probabiliteitscurve waarbij in de X-as de
membraanspanning staat en in de y-as de kans dat n open is (een waarde tussen 0 en 1)
- n is gelijk aan 0 bij negatieve potentialen en 1 bij positieve potentialen
- Het model voor K+-stroom doorheen een K+-kanaal in het HH-model is stroom I = n4
vermenigvuldigd met de drijvende kracht (V-Vevenwicht K), dus
= ∗( − )
Vevenwicht K+ wordt berekend met de Nernst vergelijking
Na+-kanaal
- Bestaat ook uit vier subeenheden
- HH bemerkte dat Na+-kanalen inactiveren een subeenheid controleert de inactivatie,
voorgesteld als h
- De andere drie subeenheden worden voorgesteld als m dus m3
- Ook m en h zullen variëren tussen 0 en 1 afhankelijk van de membraanpotentiaal
- De open probabiliteit van h is omgekeerd aan deze van m en n 1 bij negatieve potentialen
en 0 bij positieve potentialen
- De stroom doorheen een Na+-kanaal wordt door HH voorspelt als
= ℎ∗( − )
21
22
Vraag 3. Geef het mechanisme voor hartritme controle: bespreek conductie-spanningsrelatie bij
inward rectifiers en conductie-spanningsrelatie bij HCN kanalen (i.e. regulatie door cAMP
concentratie).
Schema
HCN kanaal
- Na/K selectief dus Ees = -30 mV zal membraan depolariseren
- Spanningsgevoelig
o Open bij hyperpolarisatie
o Gesloten bij depolarisatie
- cAMP gevoelig
o Bij een stijgende concentratie cAMP zijn er meer HCN
kanalen open in rust
o Drempelwaarden voor het genereren van een
actiepotentiaal wordt sneller bereikt
o Hartritme gaat omhoog
GIRK
- = G-protein coupled inward rectifier K+ kanaal
- Activatie door βγ
o Meer K+ instroom
o Moeilijker om een actiepotentiaal op te wekken
- Kanaal is spanningsonafhankelijk maar vertoont inwaartse rectificatie
o Meer stroom bij negatieve potentialen (= rust), dan bij positieve potentialen (=
tijdens actiepotentiaal)
- Mechanisme Mg2+ blok in GIRK kanaal
o Bij depolarisatie (positieve potentialen) K+
voornamelijk uitwaarts (dus veel blok)
o Bij negatievere potentialen K+ soms ook inwaarts
(dus minder blok)
23
Opbouw myelineschede
- Cellen van Schwann
o Wikkelen zich om het axon waardoor de diameter met 20-40% toeneemt
o Zorgen voor isolatie van het axon
- Knopen van Ranvier
o Liggen tussen de cellen van Schwann
o Zijn niet gemyeliniseerd
o Zijn rijk aan voltage-gated Na+-kanalen
Saltatory conduction
- Ontstaan van stimulus die via de dendrieten naar het axon wordt gestuurd
- Drempelwaarde voor het opwekken van een actiepotentiaal wordt bereikt
- Voltage-gated Na+ kanalen in de knoop van Ranvier openen zich
- Na+-ionen stromen naar binnen ionstroom verplaatst zich langs het cytoplasma van het
axon gebeurt zeer snel, maar zou uitdoven
- Oplossing: voor de ionstroom uitgedoofd is, passeert het langs een nieuwe knoop van
Ranvier voltage-gated Na+ kanalen openen zich nieuwe instroom van Na+-ionen
propagatie actiepotentiaal
Onderliggende wetmatigheden
- Weerstand
o Door myelinisatie neemt de membraanweerstand Rm toe verschillende
membranen staan in serie geschakeld dus Rm = R1 + R2 + … + Rn
o Rm is veel groter dan Ri (inwendige weerstand)
o Lengteconstante λ neemt toe actiepotentiaal kan verder propageren
- Capacitor
o Propagatie van actiepotentiaal vereist dat membraan opgeladen (depolarisatiefase)
en vervolgens terug ontladen (repolarisatie) wordt
o Signaal moet kunnen propageren overheen de lengte van het membraan met een
bepaalde snelheid afhankelijk van tijdsconstante τ
o Membraancapaciteit wordt kleiner verschillende membranen staan in serie dus
= + + ⋯+
o τm = Ri * Cm tijdsconstante wordt kleiner dus propagatiesnelheid neemt toe
24
Neuromusculaire junctie
- = gespecialiseerde synapsen tussen motorneuronen en skeletspieren
Presynaptische processen
- De cellichamen in de motorneuronen van de het ruggenmerg produceren synaptische
vesikels membraanproteïnen worden gesynthetiseerd in het RER en gaan dan naar het
Golgi
- De vesikels worden naar het zenuwuiteinde getransporteerd via snel axonaal transport
(microtubuli-gemedieerd)
- Acetylcholine wordt gesynthetiseerd in het zenuwuiteinde (buiten de vesikel) uit choline en
acetyl CoA door het enzym choline-acetyltransferase
- Acetylcholine gaat in de vesikel via een specifieke ACh-H exchanger koppelt het inwaarts
transport van acetylcholine aan de efflux van H+ gedreven door de vesiculaire proton
elektrochemische gradiënt (positieve spanning, lage pH binnenin) elektrochemische
gradiënt wordt geproduceerd door een protonpomp aangedreven door ATP
- Vesikels komen in de actieve site te liggen
- Synaptisch transmissie begint wanneer een actiepotentiaal aankomt in het presynaptische
zenuwuiteinde
- De actiepotentiaal triggert de opening van voltage-gated Ca2+ kanalen in het presynaptische
membraan
- Ca2+ komt binnen in het zenuwuiteinde, waardoor de synaptische vesikels worden
geactiveerd
- De geactiveerde synaptische vesikels versmelten met het presynaptische membraan
- Acetylcholine komt vrij in de synaptische spleet, waar het bindt met een postsynaptische
receptor signaal wordt verdergezet
- De synaptische lamina basalis bevat een hoge concentratie van het enzym
acetylcholinesterase (AChE), dat er voor zorgt dat de synaptische transmissie wordt
beëindigd door het hydrolyseren van vrij acetylcholine in choline en acetaat
25
26
I. Elektrische synaps
- Aangrenzende cellen zijn met elkaar verbonden via gap junctions
o Een gap junction bestaat uit twee connexonen die op elkaar gestapeld zijn
o Er zijn zes connexin monomeren per connexon
- Gap junctions zorgen voor een baan met lage weerstand voor elektrotone stroom en ze laten
toe dat spanningsignalen kunnen vloeien met een kleine verzwakking en geen vertraging
- Vele gap junctions kunnen elektrische stroom met dezelfde efficiëntie in beide richtingen
doorgeven reciproke synapsen
- Sommige gap junctions kunnen elektrische stoom enkel van de presynaptische naar de
postsynaptische cel doorgeven door rectificatiegedrag rectifying synapsen
- Beide connexonen van een gap junction kunnen een verschillende compositie hebben
heterotypische kanalen
27
Vesikel fusie
1) Er ontstaat een interactie tussen proteïnen in de synaptische vesikel (v-SNAREs) en het
presynaptische membraan (t-SNARES)
a. t-SNAREs (target) syntaxin-1 en SNAP-25
b. v-SNAREs (vesikel) synaptobrevin
2) Munc18 bindt aan de gesloten conformatie van syntaxin-1 conformatieverandering naar
de open conformatie
3) Syntaxin-1 associeert met SNAP-25 en daarna met synaptobrevin vorming SNARE complex
4) Complexin zorgt ervoor dat de synaptische vesikel en het presynaptisch membraan niet
fuseren voor het ontvangen van een actiepotentiaal
5) Een actiepotentiaal zorgt voor depolarisatie van het membraan voltage-gated Ca2+-
kanalen openen
6) Ca2+ komt binnen in het presynaptische zenuwuiteinde en bindt aan synaptotagmin
a. Synaptotagmin interageert met complexin waardoor de vesikel fusie gefaciliteerd
wordt
b. Synaptotagmin bindt aan het SNARE complex en aan fosfolipiden in het
presynaptisch membraan synaptische vesikel en presynaptisch membraan fuseren
en er wordt een fusieporie gevormd
7) Er zijn nu twee mogelijkheden
a. Volledige fusie van de synaptische vesikel met het presynaptisch membraan alle
neurotransmitters komen in de synaptische spleet terecht
b. Kiss-and-run de vesikel laat terug los van het membraan groot deel van de
neurotransmitters blijven in de vesikel
28
29
30
31
Hoofdstuk 9: spiercontractie
Vraag 1. Bespreek de cross-bridge cyclus en mechanisme van regulatie in skeletspieren (dus wat is
Ca2+ sensor en Ca2+-modulatie mechanisme).
I. Cross-bridge cyclus
Stap 1: ATP binding
- Binding van ATP aan het hoofd van MHC verlaagt de affiniteit van myosine voor actine
- Het myosinehoofdje komt los van het actinefilament
32
Terminatie
- Een daling in [Ca2+]i is het signaal om de cross-bridge cyclus te beëindigen en te relaxen
- Het verwijderen van Ca2+ uit het SR gebeurt door twee mechanismen
o Ca2+ kan worden verdreven over het plasmamembraan
Via de Na-Ca exchanger of de PMCA pomp
o Ca kan worden geïsoleerd in intracellulaire compartimenten
2+
33
Hartspier
- EC-koppeling vereist Ca2+ influx door L-type Ca2+-kanalen tijdens de actiepotentiaal
- De stijging in [Ca2+] door de Ca2+ influx door het L-type Ca2+-kanalen is niet voldoende om een
contractie te initiëren
- Een stijging in [Ca2+] leidt tot de opening van RYR Ca2+-kanalen in het SR membraan
- De resulterende vrijgave van Ca2+ van het SR versterkt de stijging in [Ca2+] door een proces
gekend als de Ca2+-induced Ca2+ release (CICR)
- Omdat de CICR langer open blijven dan de L-type Ca2+ kanalen, is de bijdrage van de CICR aan
de stijging van [Ca2+] groter dan de flux via de L-type Ca2+ kanalen
Skeletspier
- Membraandepolarisatie zorgt ervoor dat het L-type Ca2+-kanaal opent
- De mechanische koppeling tussen het L-type Ca2+ kanaal en de Ca2+-release kanaal, zorgt
ervoor dat het Ca2+-release kanaal opent
- Ca2+ verlaat het SR via het Ca2+-release kanaal en activeert troponine C leidt tot
spiercontractie
- Ca2+ dat de cel binnenkomt via de L-type Ca2+ kanalen kan de Ca2+-release kanalen activeren
niet essentieel in skeletspieren
34
Graded respons
- Frequentie sommatie
o Actiepotentiaal is korter dan de Ca2+ influx
o Repetitief actiepotentialen vuren zorgt voor een toename in [Ca2+]
o Sterkere contractie van de spiercel
- Multiple-fiber sommatie
o Iedere spiercel is afzonderlijk stimuleerbaar via grote en kleine motorunits
o Grote en kleine motorunits hebben verschillende drempelwaarden
Kleine motorunits lage drempelwaarde
Grote motorunits grote drempelwaarde
gradueel: eerst kleine, dan grote motorunits
35
I. Isometrische spiercontractie
Algemeen
- Beide uiteinden van de spier zijn gefixeerd
- Bij stimulatie kan de spier niet verkorten
- Stijging in tensie (= de kracht die neigt om de twee
vastgehechte punten naar elkaar te brengen)
- Is afhankelijk van de initiële lengte van de spiervezel
Tension-length diagram
- De spanning gemeten voor de spiercontractie is de passieve spanning
- Als de spier wordt gestimuleerd om te contraheren, ontwikkeld er zich een actieve spanning
- Dus totale spanning is de som van de actieve en passieve spanning
- Als de spier korter is dan 70% van de rustlengte is de actieve spanning laag
- Als de spier verlengt naar zijn normale lengte, verhoogt de actieve spanning maximaal bij
de optimale lengte (blauwe stip op diagram)
- Als de spier verlengt tot 150% van zijn rustlengte, neemt de actieve spanning terug af
- De tension-lenght diagram is een direct gevolg van de anatomie van de dikke en dunne
filamenten van de sacromeren
o Verlening interactie tussen myosine- en actinefilamenten daalt
o Verkorting overlapping van myosine- en actinefilamenten (hoeveelheid
opgewekte spanning is in verhouding met de graad van overlap)
o Verdere verkorting myosine- en actinefilamenten langs verschillende Z-lijnen
schuiven over elkaar
36
Load-velocity diagram
- De snelheid van verkorting neemt af als het gewicht onderaan de spier toeneemt
- De blauwe, groene en oranje curve hebben steeds een verschillende initiële spierlengte
- Er is een omgekeerd evenredige relatie tussen load en velocity
- Punten A, A1 en A2 op de blauwe curve tonen dat de snelheid van de verkorting van de spier
groter is als de spier een lichter gewicht tilt
- De blauwe, groene en gouden curve tonen dat voor elke gegeven snelheid van verkorting,
een langere spier een grotere spanning kan ontwikkelen dan een kleinere spier
- Minder load minder myosine/actine interacties nodig om load te dragen meer
interacties beschikbaar voor verkorting spier hogere snelheid
- Maximale snelheid is gelimiteerd door duur van de cross-bridge cyclus
37
38