Professional Documents
Culture Documents
STUDIEWIJZER
Studiejaar 2015-2016
Prof. Dr. B. de Bruin
VOORWOORD
Deze studiewijzer is bedoeld als leidraad bij het volgen van het tweedejaarscollege
Anorganische Chemie.
In de cursus komt eerst de basiscordinatiechemie van overgangsmetalen aan de orde,
gevolgd door redox reacties. Vervolgens gaan we uitgebreid in op de verschillende
bindingsmodellen, elektronische structuur en spectroscopische eigenschappen van
overgangsmetaal complexen. Die informatie is nodig om het laatste onderdeel van de cursus
goed te kunnen begrijpen: Ligand uitwisselingsreacties aan overgangsmetaal complexen.
Tijdens het college wordt gebruik gemaakt van een powerpoint (ppt) presentatie. Aan de
hand van deze presentatie zal de docent structuur aanbrengen in de nogal omvangrijke
informatie die beschreven staat in het boek: Inorganic Chemistry (6th Ed Weller & Overton).
De in deze studiewijzer genoemde hoofdstukken/onderdelen uit dit boek, gecombineerd met
de informatie verstrekt tijdens de hoorcolleges en werkcolleges, omvat de leerstof voor het
tentamen.
Voor de werkcolleges is het belangrijk dat je de stof uit het boek en de colleges goed
bestudeert d.m.v. zelfstudie. Zodoende kun je aan de hand van de opdrachten in de
werkcolleges je kennis voor het tentamen toetsen. Deze studiewijzer dient als hulpmiddel bij
het inschatten welke stof relevant is voor het college en het tentamen. Voor elk van de
onderdelen staan concreet de leerdoelen geformuleerd. In deze studiewijzer staan ook de
studiewijzer oefenopgaven voor de werkcolleges.
Bas de Bruin
I know that you believe you understand what you think I said, but I'm not sure you realize
that what you heard is not what I meant.
Robert James McCloskey (1922-1996).
INLEIDING
GLOBALE INHOUD
In de cursus Anorganische Chemie wordt als eerste de basischemie van overgangsmetalen
behandeld. In collegeonderdeel 2 behandelen we metaal-ligand bindingsmodellen en
spectroscopische eigenschappen van overgangsmetaalcomplexen. In het derde onderdeel
behandelen we de reactiemechanismen en kinetiek van ligand uitwisselingsreacties en
redoxprocessen. Als de tijd het toelaat werpen we ook een blik op de rol die metaalionen
spelen bij een aantal belangrijke biochemische processen in levende organismen.
Anorganische chemie is een omvangrijk en multidisciplinair vakgebied met veel
raakvlakken. Het is tevens een vakgebied waarin nog veel onduidelijk is en waar dagelijks
nog veel in wordt ontdekt. Nieuwe verhelderende inzichten van vandaag kunnen morgen
verouderd zijn of zelfs achterhaald. Dit maakt het spannend voor wetenschappers, maar door
de omvang en snelle ontwikkelingen hebben we wel te maken met een vak waarbij
samenhang tussen een groot aantal losstaande feiten soms wat onduidelijk is. Wees je
daarvan bewust, en houdt de stof goed bij. Dit is zeker geen vak waarbij een weekje voor
het tentamen leren volstaat!
WAAROM DIT COLLEGE?
Cordinatiechemie is een belangrijk vakgebied en vormt de basis voor vele toepassingen in
de katalyse (zowel op industrile als op labschaal) en in optisch actieve materialen
(kleurstoffen, luminicerende materialen, zonnecellen etc.). De redox-chemie van
overgangsmetalen is enorm belangrijk voor (een begrip van) chemische reacties,
batterijen/accus en zonnecellen, alsmede energie- en signaal- overdrachtsprocessen in de
biologie. Cordinatieverbindingen worden ook medisch toegepast (als gifstoffen/antibiotica,
als medicijnen en in contrast vloeistoffen), en bovendien zijn vele essentile levensprocessen
helemaal niet mogelijk zonder overgangmetaalcomplexen. De cordinatie- en redox-chemie
die we behandelen behoort tot de basiskennis van iedere moleculair-wetenschapper.
Verder is het voor een goed begrip van biochemische processen ook belangrijk dat we weten
welke rol overgangsmetalen in de industrile katalyse en in de natuur spelen. De industrie
maakt veelvuldig gebruik van overgangsmetalen in katalyse, en ook de natuur maakt veel
gebruik van overgangsmetaal complexen bij elektronentransport /redox reacties, zuurstof
activering en biologische katalyse. Het Lewis-zure karakter, de redox eigenschappen en de
beschikbaarheid van d-orbitalen maken overgangsmetalen bij uitstek geschikt voor deze
taken. Ongeveer 30% van de enzymen hebben een metaalcentrum als actief centrum en
daarnaast zijn er nog vele andere metallo-protenen. Deze metalen zijn verantwoordelijk voor
een groot aantal essentile reacties en functies. Veel ziektes zijn gerelateerd aan
disfunctioneren van biologische cordinatie-verbindingen of door vergiftiging door
metaalcentra. Daarnaast zijn er belangrijke medicijnen zoals cis-platina die gebruik maken
van overgangsmetaalcentra.
Overgangsmetaalcomplexen hebben verder zeer specifieke fysische en spectroscopische
eigenschappen die wereldwijd met veel interesse bestudeerd worden door fysici. Kennis van
(bio)anorganische chemie is dus ook zinvol voor chemici die interesse hebben in de
grensvlakken tussen de chemie, fysica en biologie, zodat zij dit werk in de juiste context
kunnen plaatsen of er zelf onderzoek in kunnen verrichten.
Dr. W. I. Dzik
VENI postdoc fellow
Universiteit van Amsterdam
Faculty of Science, HIMS
Department of Homogeneous Catalysis
E-mail: W.I.Dzik@uva.nl
LITERATUUR EN STUDIEMATERIAAL
College
- Boek: Weller & Overton, Inorganic Chemistry, 6th Ed., Oxford University Press, Oxford,
2014. ISBN 978 0-19-964182-6.
- Alternatief Boek (oudere versie): Shriver & Atkins, Inorganic Chemistry, 5th Ed., Oxford
University Press, Oxford, 2010. ISBN 978 0-19-923617-6.
- Studiewijzer
- ppt slides
Practicum:
- Literatuur wordt tijdens het practicum uitgereikt.
- Labjas en veiligheidsbril verplicht.
OPBOUW VAN DE STUDIEWIJZER
Het college bestaat uit drie onderdelen:
Onderdeel 1
Basis cordinatiechemie & bio-anorganische chemie
Onderdeel 2
Bindingsmodellen en spectroscopische eigenschappen
Onderdeel 3
Reactiemechanismen & Inleiding Bio-Anorganische Chemie
Per onderdeel wordt in deze studiewijzer aangegeven wat bestudeerd moet worden in het
boek, welke opdrachten er gemaakt moeten worden en wat je moet kennen en kunnen op het
tentamen.
Een uitdraai van de ppt slides die gebruikt worden bij het college verschijnen per deel in een
aparte map op Blackboard. Print ze van te voren uit, zodat je voor jezelf tijdens het college
aantekeningen bij de slides kunt maken.
De studiewijzer bevat per onderdeel studiewijzer-opgaven voor de werkcolleges. Tevens
staat aangegeven welke opgaven in het boek tijdens de werkcolleges en in de zelfstudietijd
gemaakt moeten worden ter voorbereiding op het tentamen.
Het boek, de ppt slides en een aantal van de opdrachten zijn (overwegend) in het Engels
opgesteld. Dit is gedaan om jullie te laten wennen aan de taal van de wetenschap.
TOETSING EN BEOORDELING
Dit college wordt afgesloten met een schriftelijk tentamen op vrijdag 18 december 2015 van
13.00-16.00 uur (IWO 404B, Geel). Wijzigingen voorbehouden. Het gaat om een geslotenboek-tentamen. Een oefententamen is opgenomen in deze studiewijzer (laatste paginas).
Het practicum wordt afgesloten met een aantal verslagen. Elk practicum-experiment wordt
afgesloten met een verslag. Alle experimenten moeten worden volbracht en alle verslagen
moeten zijn ingeleverd om in aanmerking te komen voor becijfering van het practicumgedeelte. De eindbeoordeling van het practicum is gebaseerd op drie deelcijfers (theoretisch
inzicht & voorbereiding, praktische vaardigheden, verslaglegging) die alle drie gemiddeld
voldoende (minimaal 5.5) moeten zijn om een voldoende voor het practicum te behalen. De
practicumverslagen moeten op tijd worden ingeleverd (voor deadlines zie schema op
Blackboard). Te laat inleveren leidt standaard tot een 1 voor het betreffende verslag, tenzij
door de cordinator van het practicum (Jarl Ivar van der Vlugt) anders wordt besloten.
Voor de reguliere studenten worden de cijfers voor het tentamen en het practicum 70:30
gemiddeld tot n eindcijfer. Beide onderdelen moeten met een voldoende (minimaal 5.5)
worden afgesloten.
ONDERDEEL 1
BASIS CORDINATIECHEMIE
PLANNING
Week 44-45 (4 uur HC, 4 uur WC, zelfstudie).
BESTUDEREN
- Inorganic Chemistry (Weller)
Hoofdstuk 4, Lewis acidity. Pagina 132-142 op basis van zelfstudie.
Hoofdstuk 7 in zn geheel.
Hoofdstuk 8 (globaal bestuderen als zelfstudie).
Hoofdstuk 19 in zn geheel
Als je de 5e editie van Shriver & Atkins gebruikt:
Hoofdstuk 4, Lewis acidity. Pagina 131-144 op basis van zelfstudie.
Hoofdstuk 7 in zn geheel.
Hoofdstuk 8 (globaal bestuderen als zelfstudie).
Hoofdstuk 19 in zn geheel
- ppt slides behorende bij onderdeel 1
MAKEN
- Opgaven behorende bij onderdeel 1 in deze studiewijzer. De studiewijzeropdrachten
hebben prioriteit, maar de onderstaande opgaven uit het boek zijn zeker ook nuttige
oefenstof!
- Opgaven uit het boek: Hfst 7, alle opgaven achterin het hoofdstuk (beide versies van het
boek).
LEERDOELEN
Hoofdleerdoel 1:
Kennis en inzicht tonen in de opbouw, geometrie, stereochemie en relatieve stabiliteit van
verschillende cordinatie-verbindingen.
Hoofdleerdoel 2:
Kennis tonen in naamgeving en oxidatietoestanden van metaal complexen en liganden.
In deel 1 van de cursus behandelen we de basis van cordinatiechemie. Deze basis is nodig
om de rest van de cursus te kunnen volgen. We maken kennis met
overgangsmetaalcomplexen en hun liganden. Deze klasse van verbindingen kenmerkt zich
door diversiteit. Ze zijn redox actief, hebben heel verschillende kleuren, magnetische
eigenschappen, nemen verschillende ruimtelijke structuurvormen aan en hebben variabele
metaal-ligand bindingssterktes. Een aantal metalen heeft zelfs (in dezelfde oxidatietoestand)
een forse ligand afhankelijke variabele ionstraal.
We maken eerst kennis met een aantal basisbegrippen, de vele verschillende liganden en de
meest gebruikelijke geometrische vormen. We leren hoe we grofweg kunnen bepalen welke
9
liganden het sterkst binden en met welke metalen a.d.h.v. de HSAB theorie. We leren verder
hoe we de (formele) oxidatietoestand van de metalen en hun liganden kunnen bepalen en dat
dit vaak bepalend is voor de geometrische vorm, stabiliteit, labiliteit en dus hun reactiviteit.
Verder komen de verschillende geometrische vormen en isomeren van overgangsmetalen aan
de orde. Na bestuderen van de collegestof, het werkcollege en het boek ben je in staat deze
geometrische vormen te teken, herkennen, benoemen (IUPAC naamgeving) en
onderscheiden.
ZORG ERVOOR DAT JE WEET WAT DE VOLGENDE BEGRIPPEN BETEKENEN:
Coordination complex, coordinate bond, ligand, donor atom, Lewis acid, Lewis base, hardand soft- acids and bases, stepwise and overall stability constants, monodentate,
polydentate, chelate effect, ionic size, ionic charge, oxidation state, coordination number, dblock element, transition metal, electroneutrality principle, tetrahedral, octahedral, square
planar, trigonal bipyramidal, square pyramidal, ionization-, hydration-, coordination-,
likage-, polymerization- and valence-isomerism, cis- and trans-isomers, meridional, facial,
delta- and labda-isomers ( and ),
10
Vraag 6
Geef de IUPAC namen voor de volgende verbindingen:
, K3[Al(C2O4)3], K2[Co(N3)4], K[Co(edta)],
[Cr(NH3)2(H2O)3(OH)](NO3)2
11
Vraag 7
Teken alle mogelijke geometrische isomeren voor de volgende complexen en geef aan welke
van deze optische activiteit vertonen.
a) [CoBrCl(en)(NH3)2]+, b) [PtBrCl(NO2)(NH3)]-, c) [Co(trien)Cl2]+
d) [Co(NH2CH2CO2)2(NH3)Cl]+,
Vraag 8
Hoe zou je onderscheid kunnen maken tussen de volgende isomeren?
a) [CoBr(NH3)5]SO4 en [CoSO4(NH3)5]Br; b) Co(NH3)3(NO2)3 en [Co(NH3)6][Co(NO2)6]
Vraag 9
De verbinding met de verhoudingsformule Cr : H : O : Cl = 1 : 12 : 6 : 3 kan als
verschillende isomeren voorkomen. Wat zijn de formules van deze isomeren? Hoe is
experimenteel onderscheid te maken tussen deze isomeren a) met chemische middelen, b)
met fysische middelen.
Vraag 10
Hoeveel verschillende isomeren van [Co(en)3]3+ zijn er in principe mogelijk?
Zijn dit diastereomeren of enantiomeren?
Vraag 11
Geef de correcte IUPAC naam en beschrijf de structuur van de volgende verbindingen:
a) [Ni(CO)4]
b) [Ni(CN)4]2c) [CoCl4]2d) [Ni(NH3)6]2+
Vraag 12
[PtCl2(NH3)2] komt voor in twee isomeren, in eerste instantie en genoemd.
Het complex -[PtCl2(NH3)2] reageert langzaam met Ag2O onder vorming van [Pt(NH3)2(OH2)2]2+.
Dit complex reageert niet met ethyleendiamine (en) tot een chelaat complex. Een
vergelijkbare reactie met -[PtCl2(NH3)2] geeft -[Pt(NH3)2(OH2)2]2+, welke wel een chelaat
complex geeft in aanwezigheid van en.
Geef kloppende reactievergelijkingen, benoem alle verbindingen en teken hun structuur.
Vraag 13
Een 'derde isomeer' met de brutoformule PtCl2.2NH3 (niet en uit vraag 14is een
onoplosbare vaste stof, deze vormt in aanwezigheid van AgNO3 een oplossing van
[Pt(NH3)4](NO3)2 en een nieuwe vaste stof van de samenstelling Ag2[PtCl4]. Geef de
structuur en naam van elk van de drie Pt(II) verbindingen.
12
ONDERDEEL 2
BINDINGSMODELLEN, ELEKTRONISCHE STRUCTUUR & SPECTROSCOPISCHE
EIGENSCHAPPEN
VAN
OVERGANGSMETAALCOMPLEXEN
PLANNING
Week 45 t/m 48 (6 uur HC, 6 uur WC, plus zelfstudie)
BESTUDEREN
- Inorganic Chemistry (Weller):
Hoofdstuk 6, paragraaf 6.1 op basis van zelfstudie.
Hoofdstuk 8 (globaal bestuderen als zelfstudie).
Hoofdstuk 20, alles behalve:
Electronic spectra of atoms (20.3, p 530-535 overslaan) en electronic spectra of
complexes (20.4b, pagina 536 tot 540 bovenaan overslaan). Paragraaf 20.4a hoort dus
wel tot de leerstof.
-
13
Hoofdleerdoel 4:
Kennis en inzicht tonen in de verschillende bindingmodellen van metaal complexen, en
deze kennis toepassen om de invloed van verschillende liganden op fysische
eigenschappen van metaalcomplexen te voorspellen.
In dit deel van de cursus behandelen we de bindingsmodellen en de spectroscopische
eigenschappen van overgangsmetaalcomplexen. We leren hoe we grofweg kunnen bepalen
welke liganden het sterkst binden en met welke metalen.
We leren verder hoe we de (formele) oxidatietoestand van de metalen en hun liganden
kunnen bepalen en dat dit vaak bepalend is voor de geometrische vorm, stabiliteit, labiliteit
en dus hun reactiviteit. De eigenschappen van overgangsmetaal complexen worden namelijk
niet alleen bepaald door de ruimtelijke (geometrische) structuur, maar vooral ook door hun
unieke elektronische structuur. Aan de hand van een tweetal bindingsmodellen (kristalvelden MO- theorie) maken we kennis met de zogenaamde high-spin en low-spin toestanden van
deze verbindingen. Aan de hand van deze bindingsmodellen proberen we tevens een
verklaring te geven voor de typische invloed van de liganden op de verschillende
eigenschappen van cordinatieverbindingen.
ZORG ERVOOR DAT JE WEET WAT DE VOLGENDE BEGRIPPEN BETEKENEN:
Paramagnetic, diamagnetic, high-spin, low-spin, strong- and weak-field ligands, crystal field
(theory, splitting (oct, tet, ..), stabilization energy), spin-pairing (energy), Jahn-Teller
effect, MO theory, ligand group orbitals, -donor, -donor, -acceptor, magnetic
susceptibility, spin-only formula, spin selection rules.
15
nevenquantumgetal:
l=0,1,2,..,n-1
l=0
l=0
l=1
l=0
l=1
l=2
aanduiding
energieniveau
(orbitalen)
1s
2s
2p
3s
3p
3d
magnetisch
baanquantumgetal:
ml=l,l-1,..0,..-l
ml=0
ml=0
ml=1/0/-1
ml=0
ml=1/0/-1
ml=2/1/0/-1/-2
baanmultipliciteit:
2l+1
1
1
3
1
3
5
verfijning
aanduiding
energieniveau
(orbitalen)
1s
2s
2px 2py 2pz
3s
3px 3py 3pz
3dxy 3dyz 3dxz
3dx2-y2 3dz2
De ruimtelijke weergave van deze golffuncties kun je vinden in Atkins (pagina 485).
In een molecuul kunnen golffuncties overlappen, waarbij molecuulorbitalen ontstaan. Deze
overlap kan een bondingorbitaal opleveren (de energien van de atoomorbitalen liggen niet
te ver uit elkaar, de symmetrie is goed en het produkt van de tekens van de golffuncties is
positief) en een anti-bondingorbitaal. Wanneer een orbitaal van een atoom geen effectieve
overlap heeft met een orbitaal van het andere atoom noemen we dit een nonbondingorbitaal.
Bij zowel bonding als anti-bonding orbitalen kun je onderscheid maken tussen:
orbitalen: rotatiesymmetrisch rond de bindingsas, zonder knoopvlak bij roteren
orbitalen: niet rotatiesymmetrisch rond de bindingsas, n knoopvlak bij roteren.
De opvulling van de energieniveaus vindt plaats volgens de regel van Hund: in de toestand
met de laagste energie staan de elektronen in orbitalen met gelijke energie zoveel mogelijk
"parallel". (Strikt genomen is dit niet helemaal waar, de laagste energie toestand heeft de
grootste spin-multipliciteit en dat is niet helemaal hetzelfde als zo veel mogelijk parallelle
spins, maar dat is hier niet zo belangrijk). In dat geval stoten de elektronen elkaar het minst
af.
Dit kan tot gevolg hebben dat er n of meerdere ongepaarde elektronen in een atoom,
molecuul of ion voorkomen. In dat geval wordt de stof paramagnetisch genoemd. Zitten er
in een atoom, molecuul of ion alleen gepaarde elektronen, dan noemen we de stof
diamagnetisch.
16
Vraag 1
Geef voor elk van de volgende complexen de oxidatietoestand van het metaal en de dn
configuratie. Geef tevens aan of je verwacht dat het complex high- of low-spin is, en of het
complex dia- of para-magnetisch is.
a)
b)
c)
d)
e)
f)
g)
h)
[Mn(CN)6]4[FeCl4]2[CoCl3(py)3]
[ReO4][Ni(en)3]2+
[Ti(H2O)6]3+
[V(Cl)6]3[Cr(acac)3]
Vraag 2
Bepaal van de volgende verbindingen de meest waarschijnlijke geometrie.
Teken vervolgens alle mogelijke isomeren van deze verbindingen, waarbij de gekozen
geometrie niet verandert.
a) [RuCl2(NH3)4]
b) [IrH(CO)(PPh3)2]
c) [CoCl3(H2O)]d) [IrCl3(PEt3)3]
e) [CoCl2(en)(NH3)2]+
Vraag 3
Geef het oxidatiegetal van het metaal en het aantal ongepaarde elektronen in: [Co(CN)6]4-;
Cr(CO)6; [AuCl4]-. Bereken de LFSE van de eerste twee complexen. Welke complexen
vertonen een Jahn-Teller effect?
Vraag 4
Geef een kristalveld opsplitsingsdiagram behorend bij [Co(NH3)6]2+
Wat is het aantal ongepaarde elektronen van dit ion, teken het MO schema. Noem de
fundamentele verschillen tussen de KV- en de MO-benadering. Stel dat [Co(NH3)8]2+ te
maken is, wat zijn dan de mogelijke omringingen van het Co?
Vraag 5
Leg m.b.v. de MO theorie uit wat de plaats is van PR3 in de spectrochemische reeks.
Vraag 6
De o waarden van Ru(H2O)62+ en RuCl63- zijn vrijwel hetzelfde. Is dit consistent met de
posities van H2O en Cl- in de spectrochemische reeks? Zo niet, hoe zijn de gelijke waarden
voor o dan te verklaren?
Vraag 7
Geef het MO schema voor het complex trans-[M(NH3)4Cl2], waarin M een eerste-rijovergangsmetaal is.
17
Vraag 8
Diarsine (diars) reageert met NiCl2 tot een complex Ni(diars)2Cl2 dat met Cl2 geoxideerd kan
worden tot het rode Ni(diars)2Cl3. De laatste verbinding bevat n ongepaard elektron.
Verdere oxidatie met behulp van rokend HNO3 en HClO4 geeft een diep-groen tweewaardig
positief complex ion. Bespreek de stereochemie van de drie verbindingen en geef aan met
welke metingen een aanwijzing voor de geometrie kan worden verkregen. Wat is het aantal
ongepaarde elektronen van het tweewaardig ion? {diars = o-C6H4(AsMe2)2}
Vraag 9
Fe(acac)2Cl wordt gevormd door refluxen van Fe(acac)3 met FeCl3 in CHCl3. 4 mogelijke
strukturen zijn:
a) ionogeen; b) 5-gecoordineerd Fe; c) oktaedrisch gecoordineerd Fe, Cl-bruggen tussen
twee metaalatomen; d) oktaedrisch gecoordineerd Fe, Cl bruggen tussen meerdere
metaalatomen.
Welk van de volgende methoden kan informatie over de struktuur geven?:
a) meting van het dipoolmoment in een niet-polair oplosmiddel; b) smeltpuntsbepaling; c)
magnetische susceptibiliteitsmeting; d) molecuulgewichtsbepaling; e) bepaling van het Fe
gehalte; f) bepaling van het geleidingsvermogen in een polair oplosmiddel; g) infrarood
spectroscopie; h) proton nmr.
Vraag 10
Als PEtPh2 bij -78oC in CS2 wordt toegevoegd aan NiBr2 ontstaat een rood complex met de
formule Ni(PEtPh2)2Br2, dat in een groen complex overgaat als men de rode oplossing bij
kamertemperatuur laat staan. Het rode produkt is diamagnetisch, het groene paramagnetisch.
Geef commentaar op de verschillen in magnetisme en kleur.
Ook NiCl2 en NiI2 vormen complexen met PEtPh2. Dat met NiCl2 is rood en diamagnetisch
bij elke T, dat met NiI2 roodbruin en paramagnetisch. Wat is de structuur van deze
complexen? Rationaliseer waarom Ni(PEtPh2)2X2 verschillende structuren aanneemt
afhankelijk van X
Vraag 11
Hieronder worden steeds twee liganden met elkaar vergeleken. Geef met een korte
argumentatie aan, welke liganden uit elk paar het meest stabiele 6-gecoordineerde complex
zal geven met Ni(II), uitgaande van een waterige oplossing van nikkelsulfaat.
a) CH3OH, CH3NH2, b) (CH3)2CHCH2NH2, NH2CH(CH3)CH2NH2,
c) NH3, NF3, d) NH2CH2CH2NH2, NH2CH2CH2NHCH2CH2NH2
Vraag 12
Gegeven de evenwichten
[IrClen(H2O)3]2+ [IrCl(OH)en(H2O)2]+ + H+ (dissociatieconstante Ka)
2[IrCl(OH)en(H2O)2]+ [(IrClen)2(-OH)3]+ + H+ + 3H2O (dimerisatieconstante Kdim)
a wat is de oxidatietoestand van Ir in het dimeer
b voldoet het dimeer aan de 18-elektronenregel (geef duidelijk aan hoe geteld moet worden)
c geef de uitdrukking voor log dim in termen van Ka en Kdim
18
ONDERDEEL 3
REACTIEMECHANISMEN
& INLEIDING BIO-ANORGANISCHE CHEMIE
PLANNING
Week 48-50 (6 uur HC, 4 uur WC, plus zelfstudie)
BESTUDEREN
- Inorganic Chemistry (beide versies van het boek): Hfst 21 in zn geheel. Als de tijd het
toelaat, een selectie uit Weller hfst 26 (als je Atkins 5th Ed gebruikt: hfst 25) zoals
behandeld in het laatste college.
- Alle stof behandeld in onderdeel 1 en 2 van deze cursus komt terug in dit onderdeel.
- ppt slides behorende bij onderdeel 3.
MAKEN
- Opgaven behorende bij onderdeel 3 in deze studiewijzer.
- Opgaven uit het boek hfst 21, exercises 21.1 t/m 21.18. Problems: 21.1 t/m 21.4, 20.6.
(als je de 6e editie van Weller gebruikt: hfst 21, exercises 21.1 t/m 21.18. Problems: 21.1
t/m 21.5).
LEERDOELEN
Hoofdleerdoel 5:
Kennis en inzicht tonen in (het onderzoeken van) reactiemechanismen en reactiekinetiek
van ligand-uitwisselingsreacties en redox reacties van metaalcomplexen, gebruikmakend
van je kennis opgedaan in onderdeel 1 en 2.
Hoofdleerdoel 6:
Kennis en inzicht tonen in (het inschatten van) de relatieve reactiviteit (kinetiek), waarbij
je tevens in staat bent de uitkomst van substitutiereacties en redoxreacties voorspellen op
basis van trans-effecten, de HSAB theorie, de Marcus theorie en bindingmodellen zoals
behandeld in onderdeel 2.
Leerdoel 7:
Basiskennis opdoen over de cruciale rol die metaalcomplexen spelen in de levende natuur.
Een belangrijk aspect van katalytische reacties is het bijeenbrengen van substraten.
Overgangsmetaalionen zijn hiervoor met name geschikt omdat ze gemakkelijk liganden
binden en weer kunnen loslaten. Vaak moet eerst een zogenaamd 'spectator' ligand
verdrongen worden door een katalytisch relevant ligand. Dit kan soms snelheidsbepalend
zijn voor de gehele katalytische cyclus. Additie-, eliminatie- en substitutiereacties kunnen
verlopen via verschillende mechanismen. Als je deze mechanismen begrijpt kun je in
principe door ligand-variatie de snelheid van deze stappen benvloeden, en daarmee vaak de
19
20
21
Vraag 10.
Put in order of increasing rate of substitution by H2O the complexes (a) [Co(NH3)6]3+, (b)
[Rh(NH3)6]3+, (c) [Ir(NH3)6]3+, (d) (a) [Mn(OH2)6]2+, (e) [Ni(OH2)6]2+.
Vraag 11.
State the effect on the rate of dissociatively activated reactions of Rh(III) complexes of (a) an
increase in the overall charge on the complex, (b) changing the leaving group from NO3- to
Cl-, (c) changing the entering group from Cl- to I-, (d) changing the cis ligands from NH3 to
H2O, (e) changing an ethylenediamine ligand to propylenediamine when the leaving group is
Cl-.
Vraag 12.
The pressure dependence of the replacement of chlorobenzene (PhCl) by pyridine (py) in the
complex [W(CO)4(PPh3)(PhCl)] has been studied. The volume of activation is found to be
+11.3 cm3mol-1. What does this value suggest about the mechanism?
Vraag 13.
The second order rate constants for formation of [VX(OH2)5]+ from [V(OH2)6]2+ and X- for
X- = Cl-, NCS- and N3- are in the ratio 1: 2: 10. What do these data suggest about the ratedetermining step for the substitution mechanism (asuming Eigen-Wilkins kinetics)?
Vraag 14.
The rate of attack on Co(III) by an entering group Y is nearly independent of Y with a
spectacular exception of the rapid reaction with OH-. Explain the anomaly. What is the
implication of your explanation for the behavior of a complex lacking Brnsted acidity on
the ligands?
Vraag 15.
Waarom hebben phosphines zon groot trans effect op ligand subsitutie reacties aan
vlakvierkant complexen?
Vraag 16.
Voorspel de producten van de reactie van de volgende complexen met respectievelijk 1
mol/mol en 2 mol/mol van het gegeven nucleofiel.
(I) [Pt(PPh3)4]2+ met Br(II) [PtBr4]2- met PPh3
(III) [Pt(NH3)4]2+ met ClVraag 17.
Voor de onderstaande reactie zijn de tweede orde snelheidsconstantes voor M= Ni, Pd, Pt
respectivelijk 33, 0.58 en 6.6x10-6 (in dm3mol-1s-1). Geef hiervoor een passende verklaring.
trans-[Pt(PEt3)2(C6H5)Cl] + pyridine trans-[Pt(PEt3)2(C6H5)(pyridine)] + Cl-
23
Vraag 18.
Voor de reacties: [M(H2O)6]2+ + H2O17 [M(H2O)5(H2O17)]2+ + H2O
zijn de volgende activeringsvolumes gevonden (Vact in dm3mol-1):
V2+: -10.1, Mn2+: -4.1, Fe2+: +3.8, Co2+: +6.1, Ni2+: +7.2.
Geef een verklaring van deze data m.b.t. het mechanisme van de reactie.
Vraag 19.
De reactie van [Co(NH3)4Cl2]+ met H2O is een factor 103 sneller dan de reactie van
[Co(NH3)5Cl]2+. Met inachtneming van het effect van de lading van een complex op de
bindingssterktes, beredeneer of deze data indicatief zijn voor een dissociatief of een
associatief mechanisme.
24
Redox-processen
Vraag 20.
In the reaction of [Co(NCS)(NH3)5]2+ with [Fe(H2O)6]2+ in water as solvent,
it is possible to identify [Fe(NCS)(H2O)5]2+ as an intermediate. Explain.
What are the final products of this reaction?
Vraag 21.
The rate constants for the exchange reaction:
[Cr(H2O)5X]2+ + [*Cr(H2O)6]2+ [*Cr(H2O)5X]2+ + [Cr(H2O)6]2+
where *Cr is 51Cr, a radioactive nuclide and X is a mono-anionic ligand, are given in the
table. Outline the likely mechanism and explain the difference in the rate constants.
X
FClBrN3k
10-3 11
60
>1.2
Vraag 22.
a) Verklaar de relatieve snelheden vermeld bij de volgende twee reacties:
[Fe(CN)6]3- + [*Fe(CN)6]4- [Fe(CN)6]4- + [*Fe(CN)6]3k= 105 dm3mol-1s -1
[Co(NH3)6]3+ + [*Co(NH3)6]2+ [Co(NH3)6]2+ + [*Co(NH3)6]3+
k= 10-6 dm3mol-1s -1
b) Verklaar de relatieve snelheden vermeld bij de volgende twee reacties:
[Co(OH2)(NH3)5]3+ + [Cr(OH2)6]2+ [Co(OH2)(NH3)6]2+ + [Cr(OH2)6]3+
k= 10 dm3mol-1s -1
[Co(OH)(NH3)5]2+ + [Cr(OH2)6]2+ [Co(OH2)(NH3)6]2+ + [Cr(OH)(OH2)5]2+
k= 107 dm3mol-1s -1
Vraag 23.
Een oplossing van [Cr(NH3)5Cl]2+ in water geeft met een spoortje [Cr(H2O)6]2+ in enigszins
zuur milieu [Cr(H2O)5Cl]2+. Leg uit dat dit een redoxreactie is en geef de intermediairen
volgens welke deze reactie verlopen kan.
Vraag 24.
Bipyridine (bpy) complexen [M(bpy)3]n+ kunnen bestaan in twee isomere vormen, en .
Waterige oplossing van -[Os(bpy)3]3+ en -[Os(bpy)3]2+ zijn stabiel, totdat ze in een 1:1
verhouding gemengd worden. Dan treedt er racemisatie op.
a) Verklaar dit.
25
b) Zal een dergelijke racemisatie ook optreden bij het mengen van -[Co(bipy)3]3+ en [Co(bpy)3]2+ ? Zo ja, zal dit sneller of langzamer gaan dan bij de Os verbindingen?
Vraag 25.
Two redox reactions between Cr(II) and Co(III) are shown below.
A [Cr(OH2)6]2+ + [(HOOCCH2CH2COO)Co(NH3)5]2+
[(OH2)5Cr(OOCCH2CH2COOH)]2+ + [Co(OH2)6]2+
B [Cr(OH2)6]2+ + [(HOOCCH=CHCOO)Co(NH3)5]2+
[(OH2)5Cr(OOCCH=CHCOOH)]2+ + [Co(OH2)6]2+
The rate constants for the two reactions are
kA = 0.3 mol-1 dm3s-1 and kB = 4.9 mol-1 dm3s-1.
Which electron transfer mechanism is operative in these reactions? List the various
determinants of the activation energy for such redox reactions and comment on the
difference in the rate constants for these two particular reactions.
Vraag 26.
a) The rate of oxidation of [Fe(CN)6]4- by [IrCl6]2- in aqueous solution is 100 fold faster than
ligand substitution of either ion. Suggest a mechanism for the redox reaction and explain
your reasoning.
b) The metal-ligand bond lengths in [Fe(CN)6]4- and [Fe(CN)6]3- are quite similar. Explain
how this affects the rate of the above redox reaction.
c) [Co(CN)5]3- reacts with [Co(NH3)5Cl]2+ in aqueous solution by an inner sphere
mechanism. Outline each step in this redox process and predict the final products.
d) When K3[Co(CN)5] reacts with K3[Fe(CN)6] in aqueous solution, a salt with empirical
formula K6FeCo(CN)11 is precipitated. Draw the structure of the complex anion in the
product and explain how it is formed.
Vraag 27.
Describe the steps which occur in the inner-sphere electron transfer reaction between
[Cr(OH2)6]2+ and [Ru(NH3)5SCN]2+ . Explain which is the rate determining step for this
process.
Vraag 28.
Isotopic labeling studies show that the ions [Ru(bipy)3]2+ and [Ru(bipy)3]3+ interconvert
rapidly in solution at room temperature. Propose a mechanism for this reaction and account
for the relatively low activation energy for the process.
26
Vraag 29.
Classificeer de volgende reacties op basis van het (de) reactie-type(s):
a) IrH(CH3)Br(CO)[P(OMe)3]2 IrBr(CO)[P(OMe)3]2 + CH4
b) RhCl(PPh3)2(CO) + HSiMe3 HRhCl(SiMe3)(PPh3)2(CO)
d) CpIr(CH3)2 + H2 CpIr(CH3)H + CH4
Vraag 30.
Reductieve eliminatie reacties gaan vaak sneller als:
a) er eerst een ligand dissocieert. Waarom?
b) het complex eerst wordt geoxideerd (1e- redox oxidatie). Waarom?
Vraag 31.
For each pair of complexes given below, predict which one will be more reactive towards
oxidative addition of H2.
(a) RhCl(CO)(PPh3)2 or RhBr(CO)(PPh3)2
(b) IrCl(CO)(PPh3)2 or IrCl(PPh3)3
(c) RhCl(CO)(PPh3)2 or [PdCl(CO)(PPh3)2 ]+
(d) [Co(dppe)2]+ or [Ir(dppe)2]+ (dppe = Ph2PCH2CH2PPh2)
27
28
Voor dissociatieve mechanismen aan metaal complexen is dit minder duidelijk; Co(III)
gedraagt zich hetzelfde als koolstof, maar voor Rh(III) is de volgorde omgedraaid.
CoIII-X + Nu CoIII-Nu + XRhIII-X + Nu RhIII-Nu + X-
E0= + 0.915 V
E0= + 0.100 V
[Pd(OH)2]2-(aq)
29
30