Professional Documents
Culture Documents
1 Genotype en Fenotype
Alle waarneembare eigenschappen van een invidu noem je het fenotype. Haarkleur, oogkleur, bloedgroep. De
informatie voor erfelijke eigenschappen ligt vast op de chromosomen in de eicel en de zaadcel. Dit kan worden
beïnvloed door milieufactoren. Bij de bevruchting komt deze informatie bij elkaar en vanaf dat moment liggen de
erfelijke eigenschappen vast. De informatie voor alle erfelijke eigenschappen noem je het genotype. Als er door een
storm een tak afbreekt vind er modificatie plaats, fenotype veranderd maar genotype niet.
Er kunnen 46 chromosomen worden gevormd met 22 chromosoomparen. Het 23 e chromosoompaar bepaald of het
een jongen (XY) of een meisje (XX). Die 44 chromosomen noem je autosomen. Doordat 2 chromosomen van zo’n
paar gelijk aan elkaar zijn noem je dat homologe chromosomen. Het 23e chromosoompaar noem je
geslachtschromosomen. Een gen is een deel van zo’n chromosoom dat informatie heeft van een of meerdere erfelijk
e eigenschappen. Een chromosoom heeft een hele lange molecuul van de
stof DNA met daar in eiwitten. Het DNA-molecuul bestaat uit 2 lange
ketens die in spiralen om elkaar heen liggen. DNA is opgebouwd uit 4
verschillende bouwstenen (de nucleotide), dat is dat gele ding rechtsonder
in de afbeelding. Alle DNA-moleculen in een cel noem je het genoom van
een organisme.
Genen kunnen worden aangezet genexpressie dan komen ze tot uiting, en uitgezet inactivatie ze staan dan uit.
Bijvoorbeeld in de cellen in je hoofdhuid staan de genen voor haar aan en de levergenen uit.
Bij recombinatie ontstaan er genetische variaties. Het vindt plaats door meiose bij geslachtelijke voortplanting.
Tijdens meiose 1 gaan chromosomenparen uiteen waardoor er geslachtscellen met verschillende genotypen
ontstaan. Door deze variatie zijn er grotere overlevingskansen.
Hier zie je een stamboom met een afwijkend iemand. Je weet zeker dat het homozygoot recessief is. In een
stamboom is een rondje altijd een vrouw en een vierkantje altijd een man.
Sommige eigenschappen zitten alleen op de X chromosomen dit noem je X-chromosomaal. Is dit dominant: XA is dit
recessief: Xa. Een vrouw kan dus homozygoot X AXA of XaXa zijn, maar ook heterozygoot XAXa. Als een vrouw hiervoor
heterozygoot is, is ze een draagster. Een man heeft XAY of XaY.
Bij sommige erfelijke eigenschappen komen letale factoren voor. Dat is een allel dat er voor zorgt dat een
homozygoot individu niet levensvatbaar is. Bij monohybride kruisingen ging het over de overerving van een
eigenschap maar je kunt ook kruisingen uitvoeren met meerdere eigenschappen. Als deze op hetzelfde
chromosomenpaar liggen is er sprake van gekoppelde genen en gekoppelde overerving. Liggen ze op verschillende
GN
chromosomenparen spreek je van onafhankelijke overerving je geeft dit weer als: .
GN
Niet alleen de celkernen bevatten DNA ook de mitochondrien bevatten een klein beetje DNA. De overerving hiervan
gaat anders het gaat namelijk alleen via de eicellen. Dit noem je mitochondriaal DNA. `