Professional Documents
Culture Documents
1. Ouders met blauwe ogen kunnen geen kinderen krijgen met bruine
ogen. Blauw is recessief, dus ouders die blauwe ogen hebben dragen
geen allel voor bruine ogen.
Ouders met bruine ogen zouden kinderen kunnen krijgen met blauwe
ogen, wanneer zij beiden een allel voor blauwe ogen dragen (is
recessief en kan dus verstopt zitten onder het fenotype van bruine
ogen).
2. Ja, wanneer beide ouders drager zijn van het allel voor roodbont
kunnen zij een nakomeling krijgen met een roodbonte vacht. Genotype
van de ouders is Zz.
4. Als de ouder met het dominante uiterlijk homozygoot zou zijn, dan
zouden alle nakomelingen een dominant allel krijgen en ook het
homozygote fenotype krijgen. Dit is niet het geval (er worden ook witte
nakomelingen geboren). Deze ouder was dus heterozygoot.
De ouder met het recessieve uiterlijk moet homozygoot geweest zijn,
anders zou het recessieve uiterlijk niet zichtbaar zijn geweest.
B b
B BB Bb
b Bb bb
25% van de nakomelingen is BB (= bruingeel), 50% is Bb (lichtgeel) en
25% is bb (wit).
Dit zijn dezelfde verhoudingen als die gevonden zijn.
9. Fenotype van moeder is Rh-, van vader is Rh+. Genotype van moeder
is Rh-Rh-, van vader kan het genotype zowel Rh+Rh+ als Rh+Rh- zijn.
Kruising 1: Rh-Rh- x Rh+Rh+
Rh+ Rh+
Rh- Rh+ Rh- Rh+ Rh-
Rh- Rh+ Rh- Rh+ Rh-
In dit geval zal 100% van de nakomelingen het genotype Rh+Rh-
hebben, met het fenotype Rhesus positief.
G g
G GG Gg
g Gg gg
¼ van de nakomelingen zal als genotype GG hebben
2/4 van de nakomelingen zal als genotype Gg hebben
¼ van de nakomelingen zal als genotype gg hebben.
De individuen met minstens 1 allel G (dus degene met GG of Gg),
zullen een gezaagde bladrand hebben. ¾ van de nakomelingen heeft
dus een gezaagde bladrand. De rest zal een gave bladrand hebben.
14. Roze is een intermediaire kleur: De plant heeft dan zowel het allel voor
rood als het allel voor wit.
Stel R=rood, W=wit.
P1: rood x wit = RRx WW.
F1: 100% RW (fenotype roze).
P2: RW x RW
R W
R RR RW
W RW WW
RR:RW:WW (rood:roze:wit)= 1:2:1
Deze verhouding zien we inderdaad in de F2 rood:roze:wit =
83:164:78 is ongeveer hetzelfde als 1:2:1.
16. Genotype van een kale man zou Kk of KK kunnen zijn, maar omdat
deze man een vader had die niet kaal was, moet hij 1 keer het allel k
hebben gekregen. Daarom is het genotype Kk.
Het genotype van de vrouw kan Kk of kk zijn. Beide ouders waren niet
kaal. Dit betekent dat de genotypes van de ouders van de vrouw kk x
Kk óf kk x kk moet zijn geweest.
Om erachter te komen of de vrouw Kk of kk heeft, kun je kijken naar de
nakomelingen. Er zijn twee kruisingen mogelijk: Kk x Kk of Kk x kk.
Kruising 1 P: Kk x Kk
K k
K KK Kk
k Kk kk
Als ¾ van de mannelijke nakomelingen kaal is en ¼ van de vrouwelijke
nakomelingen dunner haar heeft, dan is het genotype van de vrouw Kk.
Kruising 2 P: kk x Kk
K k
k Kk kk
k Kk kk
Als ½ van de mannelijke nakomelingen kaal is, en geen van de
vrouwelijke nakomelingen dunner wordend haar heeft, dan is het
genotype van de vrouw kk.
19. Dat kan door een zwartbonte fokstier te kruisen met een aantal
roodbonte koeien. Wanneer alle nakomelingen zwartbont worden, zal
de fokstier homozygoot voor zwartbont zijn. Wanneer de helft van de
nakomelingen roodbont zijn, is de fokstier heterozygoot en dus drager
van het allel voor roodbont. Let op: een kruising met 1 koe is niet nuttig,
omdat koeien vaak maar 1 of soms 2 nakomelingen krijgen. De kans
dat je dan meteen weet of de stier homozygoot of heterozygoot is, is
klein.