You are on page 1of 2

1.

Bij kippen is het allel voor een erwtenkam (E) dominant over dat voor een
enkelvoudige kam (e); het allel voor gevederde poten (G) is dominant over kale
poten (g).
Een hen met een erwtenkam en gevederde poten wordt gekruist met een haan met
enkelvoudige kam en kale poten. Onder de directe nakomelingen bevinden zich 4
verschillende fenotypen.
Wat was het genotype?

2. Bij de vorming van de haarkleur van een bepaald diersoort zijn 2 allelenparen
betrokken, die onafhankelijk van elkaar overerven. Wanneer van die allelenparen
uitsluitend recessieve allelen voorkomen (ppqq), is de haarkleur wit.
Wanneer van 1 van beide paren een dominant allel voorkomt, is de haarkleur geel.
Wanneer van ieder allelenpaar tenminste 1 dominant allel voorkomt, is de haarkleur
bruin.
Een bruin en wit dier worden gekruist. Een nakomeling is wit. Wat is het genotype van
het bruine ouderdier?

3. Een bepaalde plant waarvan de kroonbladeren breed, rood en diep ingesneden


zijn, wordt gekruist met een plant waarvan de kroonbladeren smal, wit en niet
ingesneden zijn. Er ontstaat een F1 waarvan de kroonbladeren ovaal, roze en ondiep
ingesneden zijn.
Door zelfbestuiving van deze F1 wordt een F2 gekweekt.
Van welk percentage van de F2 kan met zekerheid het genotype voor alle betrokken
kenmerken worden vastgesteld?

4. Bekend is dat bij een plantensoort de bloemkleur bepaald wordt door 2 genen A en
B die niet op eenzelfde chromosoom liggen.
Als in een plant 1 van beide genen een of meer dominante allelen voorkomen, is de
bloemkleur rood. Alleen de dubbel homozygoot recessieve planten hebben witte
bloemen?
Bij een kruising tussen een plant met rode bloemen en een met witte bloemen
ontstaan een F1 die ook bestaat uit planten met rode en platen met witte bloemen
en wel in de verhouding rood : wit = 1 : 1
Geef het genotype van de ouders.

5. Schema proces waardoor kleurstof bij druiven ontstaat:


kleurloze grondstof —1—> gele kleurstof —2—> blauwe kleurstof
In dit schema zijn met 1 en 2 enzymen aangeduid. Voor de vorming van enzym 1 is
het dominante allel E nodig en voor de vorming van 2 het dominante allel F.
2 planten die blauwe druiven produceren, worden onderling bestoven. Onder de
nakomelingen bevinden zich planten die blauwe druiven produceren en planten die
gele produceren.
Welke genotypen van de ouderplanten geven dit resultaat

You might also like