You are on page 1of 13

lOMoARcPSD|11223611

De bloem

Wetenschappen & techniek (Hogeschool PXL)

StuDocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit


Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)
lOMoARcPSD|11223611

DE BLOEM
= Een stengel met beperkte groei en gewijzigde bladeren die instaan voor de voortplanting.

FUNCTIE

Bloemen zorgen voor geslachtelijke voortplanting; ze vormen vruchten en zaden.

BOUW

Bloemen bestaan uit:


 Bloemsteel  Steel die bovenaan verbreed is tot de bloembodem.
 Bloembodem  Hierop staan verschillende delen:

o Bloembekleedsel:
 Kelkbladeren: Deze vormen samen de kelk.
 Meestal groen, meestal klein en beschermen de andere bloemdelen voor
het ontluiken (openen van de bloem).
 Kroonbladeren: Deze vormen samen de kroon.
 Anders gekleurd en zijn veel groter

 Indien bloembladeren dezelfde vorm, afmetingen en kleur


bezitten, noemen we ze bloemdekbladeren. Vb. Tulp

o Meeldraden:
 Deze bestaan uit een helmdraad en de helmknop.
 Hierin bevindt zich het stuifmeel.
 Het stuifmeel bevat mannelijke voortplantingskernen van de
bloem.  Meeldraden = Mannelijke deel bloem.
 Overdragen van stufmeel naar stempels = Bestuiving.
o Vruchtbladeren:
 Verenigd tot 1 of meer stampers, elk bestaande uit:
 Vruchtbeginsel  bevinden zich één of meerdere zaadbeginsels.
 Na bestuiving en bevruchting groeit vruchtbeginsel uit tot vrucht.
 Na bestuiving en bevruchting groeit zaadbeginsel uit tot zaad.
 Stijl
 Stempel
 Elk zaadbeginsel bevat een eicel = Vrouwelijke voortplantingscel.
 De vruchtbladeren  Vormen vrouwelijke delen van bloem.

Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)


lOMoARcPSD|11223611

Voortplanting van Helmknop: Voortplanting van de stamper:

TYPES VAN BLOEMEN

Slachtigheid betrekking op bloem:

 Eenslachtige bloemen:
 Tweeslachtige bloemen: Zowel de de mannelijke en vrouwelijke voorplantinsgorganen zijn aanwezig.
o Stamperbloemen  Vrouwelijk
o Meeldraadbloemen  Mannelijk
 Steriele bloemen: Bevatten geen stampers of meeldraden Bv. Hortensia
o Doel: Insecten aantrekken.
 Naakte bloemen: Bloembekleedsels ontbreken. Bv. Schietwilg (meeldraadbloemen)
o Geen kelkbladeren en kroonbladeren.

Huizigheid betrekking op plant:

 Eenhuizige planten: Zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen aanwezig. Bv. Eik, courgette plant
 Tweehuizige planten: Planten die enkel mannelijke of vrouwelijke bloemen dragen. Bv. Populier, hulst

Oefening: Maak een schets van een éénhuizige plant met éénslachtige
bloemen en van een tweehuizige plant.
Eénhuizige plant met eenslachtige bloemen Tweehuizige plant met mannelijke bloemen

Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)


lOMoARcPSD|11223611

Benoem de delen van de bloem

Stempel
Helmknop
Stijl

Schudblad Helmdraad

Vruchtbeginsel

BLOEIWIJZEN

Bloemen kunnen op verschillende manieren op de stengel staan:

 Alleenstaand: één bloem op de stengel.


o Eindstandige bloemen: Bloem staat aan einde van stengel Bv. Een tulp
o Okselstandige bloemen: Bloem staat in de oksel van bladeren Bv. Een viooltje
 Bloemgestel: De bloemen staan in groepen op de zelfde hoofdas. Aan de basis van bloemen geen bladeren,
enkel soms schudbladeren.
o Aar: Een lange hoofdas, waarop bloemen op verschillende hoogte zonder stengel gepland zijn.
Bv. Tarwe
o Katje: Is een aar maar met éénslachtige bloemen. Bv Hazelaar
o Korfje: Op de schotelvormige hoofdas staan bloemen in een vlak. Deze geven de indruk dat het
over één grote bloem gaat. Bv De zonnebloem
o Scherm: Aan de top van de hoofdas ontspringen zijassen, die de bloemen op gelijke hoogte
dragen. Aan de voeten van de zijassen vormen de schutbladeren een omwindsel. Bv. Fluitekruid
o Tros: Een lange hoofdas, waarop bloemen op verschillende hoogte met stengel gepland zijn.
Bv Hyacint

Extra oefening: Pagina 138  De waarneming van de bloem

Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)


lOMoARcPSD|11223611

BESTUIVING EN BEVRUCHTING
LEVENSCYCLUS VAN ZAADPLANTEN

We hebben dus te maken met een bloem.


 Meeldraden = Mannelijke voortplantingsorganen.
 Stampers = Vruwelijke voortplantingsorganen.

1. Als een helm knop rijp is gaat die


openspringen en de stuifmeelkorrels/spores
vrijgeven.
2. Deze de stuifmeelkorrels moete op de stempel
van een stamper terechtkomen. Op een bloem
van de zelfde soort. = Bestuiving
3. Dan gaat de stuifmeelkorrel uitgroeien.
(kiemen) Hij krijgt een stuifmeelbuis, deze
groeit uit en groeit richting vruchtbeginsel en
uiteindelijk richting zaadbeginsel.
4. De stuifmeelbuis gaat zijn zaadcellen vrijgeven
en deze gaan versmelten met een eicel in het
zaadbeginsel.
5. Zaadcel versmelt met eicel = bevruchting.
6. Na bevruchting gaat de eicel verder uitgroeien tot een zygote.
7. We krijgen een vrucht en een zaad, dit zaadje lomt ergens terecht waar hij kan kiemen.
8. Kiemplant  Hier krijgen we weer een bloem.

Concluise:
Bestuiving: Overdragen van stuifmeel op een stamper van een plant van dezelfde soort.
Bevruchting: Versmelting inhoud stuifmeelbuis (met spermakernen) met inhoud zaadbeginsel (eicel).

BETSUIVING

= Overdragen van stuifmeel op een stamper van een plant van dezelfde soort.

3 Soorten van bestuiving:


1. Zelfbestuiving: Het stuifmeel dat op de stempel terecht komt van de zelfde
bloem kan gevolg hebben tot bevruchting.
2. Buurbestuiving: Het stuifmeel komt terecht op de stempel van een andere
bloem op de zelfde plant.
3. Kruisbestuiving: Het stuifmeel komt terecht op de stempel van een bloem
van de zelfde soort, maar op een andere plant.

Vervoer van stuifmeel


 Door insecten = Insectenbloeiers
 Door de wind = Windbloeiers
 Andere:
o Door water
o Door vogels
o Door vleermuizen
o Door de mens

Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)


lOMoARcPSD|11223611

INSECTENBLOEIERS

Bloemen zijn hier ook op aangepast:


 Opvallende kleur
 Aangepast geur
 Voeding
 Wegwijzing op de bloem
 Stuifmeel is kleverig zodat deze blijft hangen aan de huid van de insecten.

Bv. Roos, bloesem van fruitbomen, …

WINDBLOEIERS

Door de wind gaat er heel veel stuifmeel verloren, de plant gaat als compensatie heel veel stuifmeelkorrels
produceren.
 Bloemen vormen voordat er bladeren zijn omdat de kans op bestuiving anders kleiner is.
 Kleine, onopvallende bloemen (Naakte bloemen)
 Stuifmeel droog en licht

Bv. Hazelaar, beuk, …

ANDERE

Door vleermuizen  De bananen plant.


Door vogels  Doordat ze het laten vallen.
Door water
Door de mens  Bewust uitvoeren.

BEVRUCHTING
= Versmelting inhoud stuifmeelbuis (met spermakernen) met inhoud zaadbeginsel (eicel).

Proces:
Er ontsaat een stuifmeelbuis deze groeit naar het
zaadbeginsel, de inhoud van deze buis versmelt met
de inhoud van het vruhtbeginsel en zo krijgen we
bevruchting.

Wat gebeurd er na de bevruchting ?


 Vruchtbeginsel gaat na bestuving en bevruchting
uitgroeien tot een vrucht.
 Zaadbeginsel gaat na bestuving en bevruchting
uitgroeien tot een zaad.

Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)


lOMoARcPSD|11223611

INDELING VRUCHTEN

 Peulvruchten: Vruchtwant gaat


opensplijten
 Dopvruchten: Aardbei (vruchtwant is
niet vergroeit met de zaadhuid)
 Steenvruchten: Perzik, pruim
nectarine, okkernoot en abrikoos
 Pitvruchten: Appel en peer
 Besvruchten: Appelsien, limoen,
bloedappelsien, kiwi, druiven,
rodebessen.
 Noot: Hazelnoot (Vruchtwant houtig
geworden)
 Graanvrucht: Tarwe korrel
(Zaadhuid en crucht vergroeit)

 Vruchten kun je in twee groepen opdelen:


1. Echte vruchten  Wanneer enkel het vruchtbeginsel uitgroeit tot een vrucht.
2. Schijnvruchten  Andere bloemdelen zijn betrokken bij de vrucht. Andere delen groeien mee uit tot
de vrucht.

Pitvrucht: De appel
Het gedeelte dat we eten is de bloemboden en het klokkenhuis is het vruchtbeginsel. Daarom is dit
een schijnvrucht.

Dopvrucht: De aardbei
Bloembodem is vlezig maar de vruchten en zaadjes vinden we op de aardbei.

 Echte vruchten kun je in twee groepen verdelen: Als het enkel het vruchtbeginsel is dat uitgegroeid is tot
een echte vrucht.
1. Droge vruchten
2. Vlezige vruchten

 De droge vruchten kun je in twee groepen verdelen:


1. Openspringende vruchten
2. Niet openspringende vruchten

Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)


lOMoARcPSD|11223611

ECHTE VRUCHTEN

DROGE VRUCHTEN

NIET OPENSPRINGENDE VRUCHTEN

 Dopvruchten:

o De zaadhuid is niet vergroeid met de vruchtwand.


o Bv. Zonnebloem

 Graanvruchten:
o De zaadhuid is vergroeid met de vruchtwand.
o Bv. Mais

 Noot:
o De zaadhuid is niet vergroeid met de vruchtwand. Maar de vruchtwand is houtig geworden.
o Bv. De kastanje

OPENSPRINGENDE VRUCHTEN

 Doosvruchten:
o Meerdere zaden aanwezig.
o Het openspringen kan verschillen.
 Bv de Papaver  De vruchtwand gaat opengaan met poriën, als de wind dan over de
plant gaat, komen de zaadjes via de poriën vrij.
 Bv. Viooltje  De doos gaat opengaan met kleppen (Openspringen) en dan komen de
zaadjes vrij.

 Peulvruchten:
o De vrucht springt open langs twee naden.
o Voordat de peul openspringt oogsten.
o Bv de boon.

 Hauw:
o Valstussenschot tussen de 2 delen.
 Judaspenning
 Herdertasje

 Splitvruchten:
o De vrucht gaat opensplijten in twee delen. 2 gevleugelde vruchten.
o Bv. De esdoorn

VLEZIGE VRUCHTEN

 Steenvrucht:
o Binnenste laag van het vruchtvlees is steenhard
o Kers, perzik, pruim, walnoot

 Besvrucht:
o Binnenste laag van het vruchtvlees is sappig en vlezig
o Druif, sinaasappel, citroen, pompelmoes, mandarijn, tomaat

Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)


lOMoARcPSD|11223611

 Pitvrucht:
o Binnenste deel van vruchtwand is lederachtig/perkament achtig
o Appel, peer, meidoorn

SCHIJNVRUCHTEN

= Valse vruchten

 Vruchten die niet alleen uit het vruchtbeginsel gevormd worden.


 Andere delen van de plant, hoofdzakelijk de bloem, helpen mee aan de vruchtvorming.

DE ZADEN
= Een uitgegroeid zaadbeginssel; en deze bevat een jongen plant in aanleg.

We kunnen
Kenmerk Zaad Spore de zaden

Grootte Blote oog waarneme Microscopisch

Ontstaat uit Bevruchting (Zaadcel + eicel) Ontstaat niet uit bevruchting

Geeft ontstaan aan Jong plantje Draadje

Functie Voortplanting Voortplanting


onderverdelen in 2 delen:
 Naaktzadigen  Zaad niet ingesloten in een vrucht.
 Bedektzadigen  Zaad ingesloten in een vrucht.

Zaad kunnen we vergelijken met de sporen. Toch zijn er wat verschillen:

DE BEDEKTZADIGEN
 De zaden zijn ingesloten door een vrucht.

De bedektzadigen kunnen we weer onderverdelen in 2 groepen:


 Eenzaadlobbigen
 Tweezaadlobbigen

TWEEZAADLOBBIGEN
Bv. Bonen

Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)


lOMoARcPSD|11223611

Wat vinden we hier in terug?


 De zaadhuid  Omgeeft de zaadinhoud
 De zaadkern  = De zaadinhoud

Doorsnede en schematsche voorstelling:

Wat vinden we hier terug?


1. Twee gewijzigde bladeren = Zaadlobben
Dit zijn gewijzifde bladeren in aanleg en deze bevatten reserve voedsel dat wordt opgebruikt bij de kieming.
2. Stengel = Kiemplantje in aanleg en daarin vinden we blaadjes en worteltjes.
Het is dus een miniplantje dat we terugvinden bij de tweezaadlobbigen.
Als we deze gaan zaaien:
 Even laten volzuigen met water

Proces:
1. Eerst gaat uit het kiemplantje een wortel groeien.
 Wortel gaat verder in de grond groeien.
 Gaat wortel haren aanmaken.

2. De 2 gewijzigde bladeren (De zaadlobben) komen boven de


grond. Deze zaadlobben worden leeggezogen. Dit reserve voedsel
wordt gebruikt.

3. Er worden groene blaadjes gevormd.

4. Vanaf er blaadjes zijn, kan de plant aan fotosynthese doen en kan hij dus ook voedsel aanmaken.

5. Opnieuw een bloem krijgen  opniuew een zaadje.

Delen van de afbeelding kunnen benoemen!

Levenscyclus van een tweezaadlobbige:

Je hebt een bloem, stuimeelkorrels gaan


van rijping vrijkomen. Als deze terecht
komt op de stempel van een stamper
van dezelfde bloem dan gaat die
kiemen. Hierdoor ontstaat een
stuimeelbuis, deze groeit naar het
vruchtbeginsel. (Via het poortje komt hij
in het zaadbeginsel)
De zaadcel smelt samen met de eicel 
Je krijgt bevruchting en er worden
zaadjes ontwikkeld.

Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)


lOMoARcPSD|11223611

Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)


lOMoARcPSD|11223611

EÉNZAADLOBBIGEN

Bv. Mais

Wat vinden we hier in terug?


 De zaadhuid  Omgeeft de zaadinhoud
 De zaadkern  = De zaadinhoud
 Kiemwit (Reserve voedsel)

schematsche voorstelling:

Wat vinden we hier in terug?


1. De vruchtwand
2. Het kiemwit  Bevat zetmeel
3. De zaadkern
4. In de zaadkern bevind zich 1 zaadlob.
5. In de zaadlob bevind zich het kiemplantje in aanleg.
a. Pluimpje = stengel en blad zamen
b. Wortjel

Delen van de afbeelding kunnen benoemen!

Wat is nu het verschil met de tweezaadlobbigen?


1. Er is maar één zaadlob.
2. Het reservevoedsel zit in het kiemwit en niet in een zaadlob.

 Als een graanvrucht gaat kiemen, gaat het kiemwit gebruikt worden, deze wordt leeggezogen om te groeien.

DE NAAKTZADIGEN
= De vruchtbladeren zijn niet met elkaar vergroeid tot een stamper, maar ze liggen vrij op de zaadschubben. Op
deze zaadschubben liggen de zaadbeginsels. En hieruit groeien de zaden.

Mannelijke kegels: Schudden  Stuifmeelkorrels vrij


1 Mannelijke bloeiwijzen
2 kegeltjes (strobili)

Vrouwelijke kegels:
 Na bestuiving en bevruchting verder groeien en deze vormen
de dennenkegels, de zaadjes zitten in het midden op de
schubben, wanneer de kegel opengaat vallen deze zaadjes eruit.

Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)


lOMoARcPSD|11223611

KIEMENDE ZADEN

Belangrijke kiemingsfactoren:
 Water
 Zuurstofgas
 Temperatuur
 Licht

VERSPREIDING VRUCHTEN EN ZADEN

Op welke manier worden die zaden verspreid?


 Plant zelf:
o Vrucht barst open bij rijpheid
 Vb. bremstruik, viooltje

 Wind:
o Vruchten of zaden zeer klein en licht
o Of voorzien van pluis of vleugeltjes
 Vb. esdoorn, paardenbloem

 Dieren:
o Vruchten en zaden die deels gegeten worden of verzameld worden en vergeten achterblijven
o Meestal kleurige en sappige vruchten (vogels)
 Vb. bosbes, braam, vogelkers, ...
o Volledig gegeten en via ontlasting eruit.
o Vruchten en zaden die naar wintervoorraadplaatsen worden gesleept en onderweg verloren
gaan
 Vb. eikels, beukennootjes, …
 Ook mieren: witte dovenetel, viooltjes, …
o Vruchten hebben uitstekels, deze blijven aan de vacht kleven.
 klis, kleefkruid, …

 Door het water:


o Luchtholten

o Waterdichte laag

o Slijmachtig oppervlak

 Waterlelie en lotusbloem

 Door de mens:
o Opzettelijk
 Sierplanten, cultuurplanten, …
o Onopzettelijk
 Kleding, schoeisel, via transport, …

Gedownload door Julie Reybroeck (julie.reybroeck40@gmail.com)

You might also like