Professional Documents
Culture Documents
DOOR
Dr. m. prijohoetomo
LECTOR AAN DE UNIVERSITEIT TE UTRECHT >(:.
LEIDEN
E. jJ BRILt
1937
JAVAANSCHE SPRAAKKUNST
JAVAANSCHE SPRAAKKUNST
DOOR
Dr. m. prijohoetomo
LECTOR AAN DE UNIVERSITEIT TE UTRECHT
LEIDEN
E. J. BRILL
1937
Copyright 1937 by E. J. Brilt, Leiden, Holland
AU rights reserved, including the right to translate or to reproduce
this book or parts thereof in any fortn
EERSTE AFDEELING
KLANKLEER
I. KLANK EN TEEKEN
1. Overzicht der klinkers en medeklinkers.............................. 7
2. De klinkers....................................................................... 7
3. De medeklinkers ................................................................... 9
4. Algemeene regels voor de uitspraak................................... 13
5. Veranderingen van de uitspraak der klinkers bij aanhechting
van achtervoegsels.................................................................. 13
6. Accent.............................................. 14
TWEEDE AFDEELING
TAALSOORTEN
Bladz.
1. Het ontstaan der taalsoorten.....................................................25
2. Het Ngoko, Krama en Madya.................... 25
3. Krama-vorming ......................................................................... 27
4. Het gebruik van het Krama.....................................................31
5. Het Krama-Inggil......................................................................... 32
6. Schakeeringen der taalsoorten................................................. 33
7. Basa Kasar............................................. ........................... . 35
8. Basa Kadaton............................................................................. 35
DERDE AFDEELING
WOORDVORMING
I. GRONDWOORD, SAMENSTELLING EN VERDUBBELING
1. Het grondwoord........................................ 39
2. Samenstelling......................................................................... 41
3. Woordverdubbeling of woordherhaling................................ 44
4. Woordverdubbeling met klankverandering............................ 47
5. Reduplicatie . . . ..................................................................48
6. Herhaling van de laatste lettergreep.................................... 50
V. FREQUENTATIEF
Het invoegsel -er- of -el- ..............................................................82
VII. RECIPROQUE
Reciproque-vormei*..........................................................................87
VIII. VOLUNTATIEVEN
1. Imperatief...................................................................................... 89
2. Verbod . ................................. 93
3. Modale imperatief ...................................................................... 94
4. Uitdrukking van wenschelijkheid............................................. 95
5. Het achtervoegsel -a..................................................................96
6. Propositief ...............................................................................100
VIERDE AFDEELING
WOORDSOORTEN
OPMERKING VOORAF......................... 137
I. HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD
1. Geslacht................................................................................. 139
2. Getal.......................................................................................139
1. Naamval................................................................................. 140
V. HET WERKWOORD
VIJFDE AFDEELING
WOORDSCHIKKING
Bladz.
IN HET ALGEMEEN ........................ 173
I. DE VOLZIN EN ZIJN DEELEN
1. De enkelvoudige zin.............................................................174
2. Het onderwerp in den passieven zin...............................174
3. Het gezegde in den vorm van een zin..........................175
4. Het gezegde als onderwerp...................................................176
5. Het eerste en het tweedeobject............................................... 176
Prijohoetomo
INLEIDING
1. HET TAALGEBIED
2. JAVAANSCHE DIALECTEN
KLANKLEER
EERSTE HOOFDSTUK
KLANK EN TEEKEN
1. OVERZICHT DER KLINKERS EN MEDEKLINKERS
2. DE KLINKERS
§ 7. Opmerking
1. De o wordt in een open lettergreep ook onvolkomen uitgespro
ken, wanneer in de volgende lettergreep ook voorkomt een toonlooze
e, een onvolkomen o, dan wel een volkomen i of oe.
Voorbeelden: ö-wel, mö-gök, kö-ri, wö-loe.
§ 9. Opmerking
1. De ƒ na een t of d wordt in ons transcriptie-systeem voorgesteld
door een y, ter onderscheiding van tj en dj, welke immers als één
medeklinker worden beschouwd.
Voorbeelden: ma-dja, naam van een boom; so-tja, oog.
madya, midden ; sotya, juweel.
§ 12. Opmerking
1. Naast bovenstaande uitspraak hoort men tegenwoordig bij aan
hechting van -d, -an, -é ook de moderne uitspraak, waarbij de è en
ö overgaan in é en ó.
Voorbeelden: kètèl + é = kètèlé of kétélè;
dèdèl + d = dèdèld of dèdéld;
tjantèl + an = tjantèlan of tjantélan;
sórög + é = sörögé of sórógé;
bölöng+ an = bölöngan of bólóngan;
gedong + a = gedöngd of gedóngd.
6. ACCENT
7. KLANKVERPLAATSING
8. ASSIMILATIE
9. DISSIMILATIE
10. SAMENTREKKING
1. k — g; 2. p —b;3.t — d; 4. tj — dj.
1. kadebog — gadebog 2. poedjangga — boedjangga
kadebeg — gadebeg pagebloeg — bagebloeg
kandaga — gandaga pedijang — bedijang
3. tak — dak 4. tjegoer — djegoer
toedoeh — doedoeh tjambor — djambor
toeding — doeding tjaboet — djaboet
tjirak — djirak
tjeding — djeding
tjodjoh — djodjoh.
d. Een enkele keer vindt men zoo naast elkaar nu eens p, dan k.
pijambak — kijambak pisang — kisang
pestoel — kestoel pinter — koeminter
Ook in een ander opzicht vormt het Madya een overgang tusschen
het Ngoko en het Krama. De Ngoko-woorden samono en saméné zijn
in het Madya semonten en semènten, terwijl ze samanten tot gemeen-
schappelijken Krama-vorm hebben. De Ngoko-woorden mangkono
en mangkéné zijn in het Madya mekoten en mekèten, terwijl ze
makaten tot gemeenschappelijken Krama-vorm hebben.
KRAMA-VORMING
hond.
5. HET KRAMA-INGGIL
1. Wredakrama', voor het spreken van een ouder tot een jonger
persoon, maar van gelijke betrekking, bestaande uit zuiver Krama-
woorden, met voor- en achtervoegsels in het Ngoko.
Béndjing poenapa sampéjan badé késah dateng Sala noembasaké
kapal mantoené? = Wanneer wilt U naar Sala gaan om een paard
te koopen voor zijn schoonzoon?
2. Moedakrama, voor het spreken van een jonger tot een ouder
persoon, of van een mindere tot een hooggeplaatste, bestaande uit
Krama-woorden met Krama-Inggil-woorden voor den tweeden
persoon.
Béndjing poenapa pandjenengan sampéjan karsa tindak dateng
Sala noembasaken kapal mantoenipoen? = Wanneer wilt l) naar
Sala gaan om een paard te koopen voor zijn schoonzoon?
3. Kramantara, voor het spreken tot zijn gelijken, bestaande uit
zuiver krama-woorden, zonder Krama-Inggil-woorden voor den
tweeden persoon.
Béndjing poenapa sampéjan badé késah dateng Sala noembasaken
kapal mantoenipoen'? = Wanneer wilt U naar Sala gaan om een
paard te koopen voor zijn schoonzoon?
7. BASA KASAR
§ 45. Evenals in andere talen komen in het Javaansch uitdruk
kingen voor, welke dienen om een zekere verachting uit te drukken,
die in de beschaafde spreektaal vermeden worden. Dergelijke uit
drukkingen behooren tot de Basa Kasar of de grove taal. Vaak zijn
ze oneigenlijk gebruikte woorden, die in de gewone beteekenis vol
strekt geen verachting uitdrukken. Voorbeelden.
tjotjot B. K. — tjangkem K. N., mond.
De gewone beteekenis van tjotjot is: bek, muil, snuit van een dier.
mbisoe B. K. — meneng K. N., zwijgen.
De gewone beteekenis van mbisoe is: zich als een stomme ge
dragen.
mbaoeng B. K. — oera-oera K. N., zingen.
De gewone beteekenis van mbaoeng is: huilen van een hond.
tjindil B. K. — anak K. N., kind.
De gewone beteekenis van tjindil is: jonge muis.
solèd B. K. — keris N., kris.
De gewone beteekenenis van solèd is: braadspaan.
8. BASA KADATON
§ 46. Basa Kadaton of de hoftaal is niet zoo zeer een rangtaal,
dan wel een kringtaal. De hoftaal wordt gebruikt door de dienaren
36 TAALSOORTEN
GRONDWOORD,
SAMENSTELLING EN VERDUBBELING
1. HET GRONDWOORD
§ 47. De meeste Javaansche grondwoorden (Jav. temboeng
lingga) zijnT tweelettergrepig. Door de voorliefde voör twëëletter-
greplghêid worden eenlettergrepige woorden heel vaak tweeletter
grepig gemaakt door een voorslag: e-, oe-,
mas — emas, goud. wit — oewit, boom.
pang — epang, tak. wong — oewong, mensch.
joen — ijoen, schommelen, schudden.
jod — ijod, wippen.
ji" niet behulp van formatieven: a-, ka-, sa-, pa-, ma-, enz., en al
of_nieTbijgevoegde neusklank. Bij den wortel pit bijvoorbeeld be-
hooren:
apit, flankeeren. gopit, klem.
sapit, tang, vuurtang. kempit, onder den arm gesloten
soepit, nijptang, schaar van een tegen het lichaam houden.
kreeft. tjepit, klemmen.
sepit, klemmen. djepit, klemmen.
c. door reduplicatie.
ton — tonton, zien.
pet — pepet, versperd, verstopt.
djar — djadjar, op een rij.
soep — soesoep, insluipen.
6. Woorden, die het geluid van een dier aangeven, zijn soms een
nabootsing van dat geluid.
ngerik — sjirpen van een krekel.
mbaoeng — huilend blaffen van een hond.
ngéjong — miauwen van een kat.
meloeng — slaan van een kwartel.
2. SAMENSTELLING
(Jav. Temboeng djamboran)
§ 50. 1. Van grondwoorden kunnen andere woorden worden ge
vormd door samenstelling. Het kenmerk van de Javaansche samen
stelling is, dat het hoofdwoord vóóraan komt. Het tweede lid van
het compositum is het bepalend lid, het geeft een nadere omschrij
ving of bepaling van het hoofdwoord.
Naar de beteekenis onderscheidt men scheidbare en onscheidbare
samenstellingen.
a. Bij de scheidbare samenstellingen behouden de samenstellende
deelen hun eigen beteekenis.
42 WOORDVORMING
3. WOORDVERDUBBELING OF WOORDHERHALING
(Jav. Dwilingga)
§ 54. I. Vorming
1. Grondwoorden of afleidingen kunnen in hun geheel worden
herhaald.
goenoeng, berg; goenoeng-goenoeng. (goenoeng2).
sadoeloer, bloedverwant; sadoeloer-sadoeloer. {sadoeloer2).
2. Onscheidbare samenstellingen worden in hun geheel herhaald.
mata-itik, knoopsgat; mata-itik-mata-itik. (mata-itik2).
pantjak-soedji, hekwerk; pantjak-soedji-pantjak-soedji. (pan-
tjak-soedji2).
3. Van scheidbare samenstellingen wordt alleen het hoofdwoord
herhaald.
goedang kopi, koffiepakhuis; goedang-goedang kopi.
goenoeng geni, vulkaan; goenoeng-goenoeng geni.
§ 55. II. B e t e e k e n i s
1. De woordverdubbeling drukt uit: verscheidenheid• Ze wordt
in het Nederlandsch meestal weergegeven door het meervoud, zonder
meer. Men bedenke echter, dat het Nederlandsche meervoud lang
niet altijd door woordverdubbeling hoeft te worden weergegeven.
kóntjd-kantjamoe — je makkers.
omah gedé-gedé = groote huizen.
GRONDWOORD, SAMENSTELLING EN VERDUBBELING 45
§ 57. II. B e t e e k e n i s
De klankverandering doet de verscheidenheid, voortduring of
intfrïslieit, die reeds opgesloten ligt in den herhalingsvorm zelfT
nog nader en sterker uitkomen.
Ketèk ikoe tjolat-tjolot = De aap springt heen en weer.
Akoe ora doewé barang-bèrèng — Ik heb heelemaal niets.
Dèwèké maoe ora tjelota-tjelatoe = Hij heeft zooeven volstrekt
niet gesproken.
Praoené gondjang-gandjing = Het schip schudt voortdurend
heen en weer.
Gendèranê mobat-mabit = De vlag wappert rechts en links om
zich heen.
Klambiné wis rontang-ranting = Zijn jas is reeds aan flarden
gescheurd.
Dloewangé tjorak-tjarèk = Het papier is met vele strepen door
elkander bekrabbeld.
5. REDUPLICATIE
(Jav. Dwipoerwa)
§ 58. I. Vorming
1. De beginmedeklinker van het grondwoord wordt herhaald met
een e-Elank.
dana, geschenk, — dedana.
toekoe, koopen, — tetoekoe.
tanggoel, dijk, — tetanggoeL
bentèr, warmte, — bebentèr.
grija, huis, — gegrija.
Opmerking. In het Javaansche letterschrift vindt men soms:
dadana, dedana; tatoekoe, toetoekoe, tetoekoe; gagrija, gegrija,
gigrija; enz.
2. De reduplicatie komt niet voor bij woorden, die met een klinker
beginnen. Hiervoor treedt de wöördvèrdubbeling Tn dé plaats.
GRONDWOORD, SAMENSTELLING EN VERDUBBELING 49
§ 59. II. B e t e e k e n i s
1. De reduplicatie drukt bij zelfstandige naamwoorden en werk
woorden uit een verscheidenheid, die gewoonlijk overgaat in onbe
paaldheid oi algemeenheid.
dalan — dedalan, de wegen; de een of andere weg.
tijang — tetijang, de menschen; de een of ander.
koedoeng — kekoedoeng, de een of andere sluier.
toekoe — tetoekoe, het een of ander koopen.
niroe — neniroe, het een of ander nadoen.
2. Soms heeft de reduplicatie een figuurlijke beteekenis.
a. Van zelfstandige naamwoorden.
djampi, geneesmiddel; djedjampining sajah, iets om zich op te
knappen van vermoeidheid.
tindih, wat op iets ligt; tetindih, hoofdman, aanvoerder.
bantèng, wilde stier; bebantèngipoen Madjapait — De hoofd
aanvoerder van Madjapait.
b. Van werkwoorden.
tangi, opstaan; nenangi doeka = iemands toorn opwekken.
dawa, lang; ndedawa wirang = de schande doen voortduren.
c. Van bijvoegelijke naamwoorden.
lemboet, fijn, — lelemboet, geest.
reged, vuil, — rereged, uitvaagsel.
loehoer, verheven, — leloehoer, de (geesten der) voorouders.
demit, klein, verborgen, — dedemit, geest.
Prijohoetomo, Javaansche Spraakkunst 4
50 WOORDVORMING
§ 61. I. Vorming
Het voorvoegsel a- wordt voor het grondwoord geplaatst zonder
daaHn ‘êênlge veranSeririg te brengen.
II. Beteekenis
1. Het voorvoegsel a- vormt van woorden, die een zelfstandigheid
aanduiden, bijvoegëfijke naamwoorden^ waarvan de beteekenis is:
hebben, dragen, met, voorzien zijn van wat het grondwoord uitdrukt.
woh, vrucht; — awoh, vruchten dragen of hebben.
kembang, bloem; — akembang, bloemen dragen, bloeien.
klambi, baadje; — aklambi, een baadje dragen.
sikil, poot; — asikil papat, vier pooten hebben.
nama, naam; — anama, een naam hebben, genaamd.
Opmerking. In het tegenwoordig Javaansch wordt het voor
voegsel heel vaak weggelaten.
Wité pelem wis kembang = De manggaboom bloeit. (kembang
staat hier in de plaats van akembang).
Kakangé doeroeng rabi = Zijn oudere broer is nog niet getrouwd.
(rabi staat in de plaats van arabi, een vrouw hebben).
Mbakjoené wis laki = Zijn oudere zuster is al getrouwd. (laki
staat in de plaats van alaki, een man hebben).
2. Vele „bijvoeglijke naamwoorden” zijn door middel van het
voorvoegsel a- gevormd van eenlettergrepige „zelfstandige naam
woorden25’.*Heel
* vaak is het eenlettergrepige grondwoord niet meer
in gebruik, zoodat de functie van het praefix niet meer wordt
gevoeld.
akèh, veel; kèh, veelheid.
adoh, ver; doh, afstand, verte.
ageng, groot; geng, grootte.
abot, zwaar; bot, zwaarte.
abang, rood; bang, roode kleur.
atos, hard; tos, hardheid.
alon, langzaam; Ion (niet gebruikt).
anget, lauw; nget (niet gebruikt).
VORMEN MET A-, MA-, -OEM- 53
een pasangan beginnen. Bij het lezen wordt het praefix in zoo’n
geval niet gesproken. Vergelijk § 63, 3; § 83.
noetoek — anoetoek, tikken.
ndodok — andodok, hurken.
ndeleng — andeleng, kijken.
mbopong — ambopong, op de armen dragen.
8. Ten slotte willen we wijzen op een paar staande uitdruk-
kingen7 waarin het voorvoegsel a- nog een rol speelt.
wong (ng)aoerip = een levend mensch.
ing (ng)amantja = in den vreemde.
wong (ng)atoewa = de oude menschen.
kaoeningan ing (ng)akatah = door velen ontdekt worden.
mrodjol ing (ng)akerep = door alle gaatjes heen dringen;
fig. voortreffelijk.
désa ing (ng)adésa = het een en ander dorp.
sinengkakaken ing (ng)aloehoer = tot een hoogen rang ver
heven worden.
2. HET VOORVOEGSEL ma-~|
62. I. Vorming
Het voorvoegsel ma- treedt op voor het grondwoord zonder
daaTrin eenige verandering te brengen.
II. Beteekenis
1. Dit voorvoegsel komt in het hedendaagsch Jayaansch alleen
nog maar In enkele vormen voor. Evenals het praefix a- geeft het
voorvoegsel ma- aan het woord een bijvoegelijke kracht. De" 'zoo
afgeleide vormen moeten in het Nederlandsch vaak met een werk
woord worden weergegeven. De beteekenis is: hebben, voorzien zijn
van wat het grondwoord uitdrukt.
magoeroe = iemand tot leermeester nemen of hebben. (goeroe,
leermeester).
madoekoen = iemand tot doekoen nemen of hebben. (doekoen,
geneeskundige).
2. Hgt voorvoegsel ma- komt vooral voor in de poëzie en in de
ouderwetsche prozastijl, waar het dezelfde functie vervult als het
praefix a-.
Maketer isining boemi = Alles wat op de aarde was beefde.
Matakoet ing oelah loepoet = Hij is bang voor slechte daden.
VORMEN MET A-, MA-, -OEM- 55
ACTIEVE VORMEN
1. DE GENASALEERDE VORMEN
§ 65. Om de activiteit aan te duiden gebruikt men in het la-
vaansch vooral den genasaleerden vorm van het werkwoord. Deze
vorm tungeert als praedicaat van het actieve onderwerp en wordt
wel actieve werkwoordsvorm genoemd. De Javaansche werkwoords
vorm kent geen persoon, getal en tijd. Vervoeging (conjugatie) der
werkwoorden bestaat in het lavaansch niet. Zie verder: Het werk
woord, § 202 t/m § 205
Er is echter een kleine groep van werkwoorden, waarbij het grond
woord als praedicaat van het actieve onderwerp kan fungeeren. Dit
zijn de grondwoordelijke werkwoorden.
tiba N., dawah K. = vallen.
teka N., dateng K. = komen.
loenga N., késah K. = weggaan.
toeroe N., tilem K. = slapen.
tjelatoe N., witjanten K. = spreken.
takon N., taken K. = vragen naar.
doewé N., gadah K. = hebben.
bisa N., saged K. = kunnen.
tangi K. N. = opstaan.
oetang N. = geld leenen.
loenggoeh N., linggih K. = zitten.
sinaoe K. N. = studeeren, zich oefenen.
oedoed N. = rooken.
§ 66. I. Vorming
Bij de nasaleering onderscheidt men 3 gevallen.
A. De scherpe consonanten (tenues) worden door de overeen
komstige (homorgane) nasaal vervangen.
B. Aan de zachte consonanten (mediae) wordt de homorgane
nasaal voorgevoegd.
C. In andere gevallen wordt de nasaal ng voorgevoegd.
De grondwoorden, die met een nasaal beginnen, behouden hun
nasaal.
60 WOORDVORMING
§ 75 II. Gebruik
De nasaalvorm geeft in het algemeen gezegd een activiteit aan.
Soms is er hoegenaamd geen verschil in het gebruik tusschen het
grondwoord en den genasaleerden vorm er van.
Kowé apa gelem toekoe omahkoe? = Kowé apa gelem noekoe
omahkoe? = Wil je mijn huis koopen?
Akoe wis tampa lajangmoe. = Akoe wis nampa lajangmoe.
= Ik heb je brief ontvangen.
Koela sipeng ing Magelang. — Koela njipeng ing Magelang. =
Ik overnacht te Magelang.
Van sommige grondwoorden echter bestaat er verschil tusschen
den~grondwoordelijken en den nasaalvorm"
akoe tiba = ik val; — akoe niba = ik Iaat mij vallen.
dadi, worden; — ndadi, toenemen; voorspoedig groeien.
saré K. I., slapen; — njaré K. I., overnachten.
Akoe kirim lajang. = Ik zend een brief.
1) Deze n wordt in dit werk echter n geschreven.
64 WOORDVORMING
§ 78. II Beteekenis
t. De nasaalvorm met het achtervoegsel -i geeft aan een activiteit,
die zich tot ëëri persoon of zaak richt. Bovendien hebben vormen met
ACTIEVE VORMEN 67
dit achtervoegsel een zoodanige kracht, dat het in het Nederlandsch
door een voorzetseFTcan worden weergegeven.
tiba — nibani = vallen op (iets, iemand).
tangis — nangisi = schreien om of over (iemand).
tandoer — nandoeri = planten op (iets).
kirim — ngirimi = zenden aan (iemand).
pitoeng dina — mitoeng dinani = een offermaal geven voor een
afgestorvene op den 7den dag na het overlijden.
In dergelijke vormen beantwoordt het suffix in het Neder-
landsch vaak aan het voorvoegsel bë-.
nandoeri — planten op (iets), beplanten.
noelisi = schrijven op (iets), beschrijven.
nangisi = schreien over (iemand), beschreien.
2- Duidt het grondwoord een zaak of een voorwerp aan, dan be
teekent de_ nasaalvorm met -r. iemand of iets voorzien van wat het
grondwoord uitdrukt.
pager, omheining; — mageri, (iets) omheinen.
lapak, zadel; — nglapaki, (een dier) zadelen.
aran, naam; — ngarani, iemand of iets noemen.
sléndang, sjaal; — njléndangi, iemand een sjaal omhangen of
geven.
3. Geeft het grondwoord een hoedanigheid aan, dan beteekent de
nasaalvorm met die hoedanigheid aan een persoon of voorwerp
geven.
resik, schoon; — ngresiki, (iemand, iets) schoon maken.
reged, vuil; — ngregedi, (iemand, iets) vuil maken.
teles, nat; — nelesi, (iemand, iets) nat maken.
gedé, groot; — nggedèni toh, den inzet vergrooten.
peteng, donker; — metengi, (iemand, iets) donker maken.
4. Is het grondwoord de benaming van een persoon, dan beteekent
de nasaalvorm met -i: als zoodanig tegenover het voorwerp optreden.
ratoe, vorst; — ngratoni, als vorst optreden over (een land).
koesir, koetsier; — ngoesiri, koetsier zijn van of op (een
rijtuig).
sénapati, veldheer; — njénapatèni, als veldheer optreden over
(een leger).
5- Duidt het grondwoord een hoeveelheid aan, dan beteekent de
nasaalvorm met -rTmet zijn zoovelen iets doen.
iima, vijf; nglimani, 1. met zijn vijven bijv. een portie eten.
2. met zijn vijven iemand aanvallen.
Hiervan komt gewoonlijk de passieve vorm voor.
68 WOORDVORMING
§ 79. I. Oorsprong
Het achtervoegsel -aké N., -aken K. staat in verband met het
Maleischjikan, hetgeen beteeként: jegens, aan, voor, ten aanzien
van, met betrekking tot, enz. Waar akan in het Maleisch nog a|s
voorzetsel zelfstandig voorkomt, is het niet onwaarschijnlijk, dat
aken in het Javaansch ook eens als voorzetsel zelfstandig jsjopge-
treden. Hieruit kunnen we concludeeren, dat -aken primair is, en
-aké een nieuwe vorm is, welke alleen in het Nieuw-Javaansch voor
komt. Het spraakgebruik heeft bepaald, dat -aké Ngoko en -aken
Krama is.
In verband hiermee dienen we bij de verklaring der vormen, waarin
dit achtervoegsel voorkomt in combinatie met een ander suffix, te
weten bij den imperatief, den -a-vorm en den propositief uit te gaan
van den ouderen vorm -aken.
Opmerking
Andere voorbeelden.
Soewarna noelisaké lajang kantjané = Soewarna schrijft een
brief voor zijn makker.
Loerah nggolèkaké djaran mantoené = Het dorpshoofd zoekt
een paard voor zijn schoonzoon.
Akoe ndjaloekaké remboeg anakkoe = Ik vraag raad voor mijn
zoon.
6. Duidt het grondwoord een beweging aan, dan geeft het achter
voegsel een begeleiding te kennen.
Asoe mlajokaké daging = De hond loopt weg met een stukje
vleesch.
Noetjoek angiberaké = (letterlijk: Hij pikt en loopt er mee
weg). Spreekwoord, van een gast gezegd, die zich te goed
doet bij zijn gastheer, en allerlei lekkers naar huis meeneemt.
§ 82. IV. G e b r u i k
Men lette vooral op het verschil in gebruik tusschen den i- en den
aké-vórm.
1. ndawani = iets langer maken dan iets anders.
ndawakaké = iets langer maken, verlengen.
ngambani = iets ruimer (breeder) maken dan iets anders.
ngambakaké = iets ruimer (breeder) maken.
ndoewoeri = iets hooger maken dan iets anders.
ndoewoeraké = hooger maken.
§83. Opmerking
Het Krama van nganakaké is ngwontenaken (van het grondw.
wonten), dat vooral in de schrijftaal ngawontenaken wordt, om
moeilijkheden bij het schrijven met Javaansche letters te ontzeilen.
Men schrijft namelijk niet graag een woord, dat begint met een
aksara en een pasangan, en vermijdt zooveel mogelijk opeenstape
ling van drie letterteekens.
§ 84. Opmerking
In het huidige Javaansch moet het grondwoord bij den actieven
vorm met het achtervoegsel -i of -aké eerst genasaleerd worden. Dit
is niet het geval met het oudere Javaansch, waar in plaats van nasa-
leering ook weleens oem-vorm kan optreden.
pati — oemati + an + i = oematyani, dooden.
gaway — goemaway + ak + aken = goemawayakaken, maken.
VIERDE HOOFDSTUK
PASSIEVE VORMEN
SOORTEN VAN PASSIEVE VORMEN
§ 85. Het algemeene kenmerk van den passieven vorm is, dat hij
nooit genasaleerd voorkomt. Men moet hierbij evenwel bedenken,
dat de verhouding tusschen actief en passief in het Javaansch vaak
heel anders is dan die in het Nederlandsch, zoodat we een passieven
vorm in het Javaansch vaak met een actieven moeten weergeven.
Bij den actieven nasaalvorm staat op den voorgrond degene, die
de handeling verricht (de agens).
Bij den passieven vorm echter is de aandacht gevestigd op den
persoon of het voorwerp, waarop de handeling betrekking heeft (de
patiens).
Akoe noelis lajang (actief) = Ik schrijf een brief.
Lajangé daktoelis (passief) = Ik schrijf den brief.
Voorbeelden.
t Asoené dakgitik = Ik sla den hond.
I. ) Asoené kogitik = Jij slaat den hond.
( Asoené digitik = Hij slaat den hond.
( Asoené digitik Siman = Siman slaat den hond.
’ ( Asoené ginitik Siman = Siman slaat den hond.
III. Asoené kagitik = Men slaat den hond.
IV. Asoené kegitik = De hond krijgt bij ongeluk (bij toeval,
door een niet nader aangeduide oorzaak, enz.) een slag.
§ 94. Deze passieve vorm kan ook worden afgeleid van nasaal-
vormen met -i en -aké. Alleen in dit geval gaat het achtervoegsel
-/ niet over in -an.
nandoeri N., nanemi K. = beplanten.
Tegale ditandoeri. N. = Tegilipoen dipoen tanemi. K. = De ak
kers worden beplant, of Men beplant de akkers.
njèlehaké N., njèlèhaken K. = neerleggen.
Potlodé disèlèhaké ing médja. N. = Potlodipoen dipoen sèlèhaken
ing médja. K. = Het potlood wordt op de tafel gelegd, of Men
legt het potlood op de tafel.
§ 97. Deze passieve vorm kan ook staan naast nasaalvormen met
-/ en -aké. Hierbij verschijnt het suffix -i in plaats van -an.
njolongi — tjinolongan = gestolen worden.
ngarani — ingaranan = genoemd worden.
nalèkaké — tinalèkaké = vastgebonden worden aan.
ngatoeraké — ingatoeraké = aangeboden worden.
2. Substantieven
pangantèn — pinangantèn = bruid of bruidegom.
satrija — sinatrija = ridder, prins.
bagawan — sang binagawan = de vorstelijke kluizenaar.
pandita — pinandita = kluizenaar.
§ 99. I. Vorming
1. Het voorvoegsel ka- wordt zonder meer voor het grondwoord
geplaatst.
gantoeng — kagantoeng = opgehangen worden.
oetoes — kaoetoes = gelast worden.
78 WOORDVORMING
§ 101. De passieve vorm met ka- kan ook staan naast nasaal-
vormen met -i en -akè. In plaats van het achtervoegsel -i treedt
hierbij op -an.
paring — maringi = iemand iets geven, begiftigen;
Sénapati kaparingan gandjaran warna-warna. = De aan
voerder werd begiftigd met allerlei geschenken.
dawoeh — ndawoehi = iemand gelasten;
Abdiné kadawoehan loenga = De dienaar wordt gelast weg
te gaan.
pasrah — masrahaké = overleveren;
Matingé kapasrahaké marang parèntah. N. = Pandoengipoen
kapasrahaken dateng parèntah. K. = De dief wordt aan het
bestuur overgeleverd, of Men levert den dief over aan het
bestuur.
djoemeneng — ndjoemenengaken = aanstellen;
Poetranipoen kadjoemenengaken ratoe. K. = Zijn zoon werd
tot vorst uitgeroepen.
PASSIEVE VORMEN 79
§ 102. Opmerking
1. Eindigt het grondwoord op een klinker, dan wordt vaak de
kortere vorm gebruikt met weglating van -an.
tampa — nampani N. = ontvangen;
katampan in plaats van katampanan N. = ontvangen worden.
tampi — nampèni K. = ontvangen;
katampèn in plaats van katampènan K. = ontvangen worden.
2. Dit verschijnsel komt ook voor bij het invoegsel -in- en het
voorvoegsel ke-.
tinampan in plaats van tinampanan N. = ontvangen worden.
tinampèn in plaats van tinampènan K. = ontvangen worden.
tiba — nibani = vallen op;
ketiban in plaats van ketibanan = door den val van iets ge
troffen worden.
§ 104. Opmerking
Het voorvoegsel ka- treedt blijkbaar ook op bij grondwoorden,
die met een klinker beginnen, (zie: Vorming 2 boven), want de
versmelting van klinkers heeft volgens den regel aldus plaats:
e + i = /; maar a + i = é of è.
e + oe = oe; maar a + oe = ö of ó, enz.
§ 105. Beteekenis
1. Het voorvoegsel ke- geeft aan, dat de handeling onopzettelijk
of bij ongeluk is geschied. Daarom wordt de vorm ook wel
accidenteel passief genoemd. Van een agens is hier heelemaal geen
sprake.
ketoetoek = bij ongeluk getikt.
kobong = in brand geraakt.
Kidangé dibedil, asoené kebedil = Men schoot met een geweer
op het hert, (maar) de hond werd door het geweerschot
getroffen.
r 2. Heel vaak geeft het voorvoegsel ke- aan een toestand, daar niet
zoo zeer gelet wordt op de handeling, als wel op de uitwerking.
keplèsèd = uitglijden.
kepègès = zich snijden.
keslomod — zich verbranden.
kedjroengoeb = voorover vallen.
ketjemploeng = in het water gevallen.
ili — kèli = afgedreven.
oeloe — köloe = doorgeslikt.
intir — kéntir = door het water weggevoerd.
leboe — kleboe = er in geraakt.
ketjepit = in de klem geraakt.
keplindes = onder de wielen raken.
kebentoes = zich het hoofd stooten.
PASSIEVE VORMEN 81
§ 107. Opmerking
Kidonan, kidakan en koesapan zijn uitzonderingen, waarbij de e
van Are- en i samengetrokken zijn tot i. Vergelijk: Vorming 2 boven.
FREQUENTATIEF
HET INVOEGSEL -er- OF -el-
§ 108. I. Vorming
1. Het invoegsel -er- treedt op achter den beginmedeklinker van
het grondwoord. Heeft het grondwoord een r, dan treedt -el- op.
In plaats van -er- of -el- verschijnt soms ook: -ar- of -al-; -r- of -/-.
kampoel — kerampoel, krampoel = op en neer drijven.
gebjar — gelebjar, glebjar, galebjar — geschitter.
gero — gelero, glero, galero = gebrul.
gereng — geilereng, giereng, galereng = gebrom, gekreun.
2. Begint het grondwoord met een r of l, dan gaat deze eerst over
in k.
ranggèh — kranggèh.
leker — kleker.
3. Begint het grondwoord met een klinker, dan wordt er eerst een
k voorgevoegd.
ogèl — krogèl.
Opmerking. Een dergelijke voorvoeging van k vindt men ook bij
den oem-vorm. Zie § 63, 8.
ajoe — koemajoe,
emping — koememping.
§ 110. I. Gebruik
Een eigenaardigheid van de Javaansche zinsconstructie is, dat het
praedicaat gesubstantiveerd wordt, wanneer men den nadruk wil
leggen op de handeling of toestand, die door het praedicaat wordt
uitgedrukt. Dit is het geval, wanneer van die handeling of toestand
een nadere beschrijving wordt gegeven.
Oetoesan mlakoe rikat = De bode loopt snel.
In dien zin valt de nadruk op het subject.
Lakoené oetoesan rikat — De bode loopt snel. (Lett. de gang
van den bode is snel).
Hier valt de nadruk op de handeling, omdat deze nader wordt
beschreven door: snel.
A. Het grondwoord
1. Bij grondwoordelijke praedicaatswoorden zooals: loenga, teka,
tiba, loenggoeh, tangi, bali enz. kan daarvoor het grondwoord zelf
dienen.
Balikoe doeroeng temtoe — Het is nog niet zeker, wanneer ik
terugkeer.
Loengamoe kapan? = Wanneer vertrek je?
Tibané ingendi? = Waar is het gevallen?
Loenggoehmoe koerang betjik = Je zit niet zoo netjes.
Tekakoe bareng karo bapak = Ik kom tegelijk met vader.
2. Bij praedicaatswoorden met het infix -oem- zooals: mlakoe,
mleboe, kan daarvoor het grondwoord zelf gebruikt worden.
Lakoené matjan loewé = Hij loopt als een hongerige tijger,
d.i. deftig met wijde passen.
Leboené maling bedoeg bengi = De dief is te middernacht
binnengeslopen.
3. Bij sommige genasaleerde praedicaatswoorden kan daarvoor
het grondwoord zelf dienst doen.
Tangisé seroe banget — Zij weent zeer hevig.
Kirakoe mangkéné = Ik denk het zoo.
B. Andere vormen
Ook andere vormen kunnen als gesubstantiveerd praedicaatswoord
gebruikt worden.
1. Awohé pelem ikoe mangsa apa? = In welken tijd van het jaar
draagt de manggaboom vruchten?
2. Soemoeroepkoe lagi saiki = Ik weet het nu pas.
3. Mangkaté doeroeng karoewan = Het is nog niet zeker, wanneer
zij vertrekt.
4. Nangisé awit keperang = Hij huilt, omdat hij zich in den vinger
heeft gesneden. *
5. Ketemoené ana ing dalan. = Het is op den weg gevonden.
86 WOORDVORMING, SUBSTANTIVEERING VAN HET PRAEDICAAT
RECIPROQUE
RECIPROQUE-VORMEN
VOLUNTATIEVEN
1. IMPERATIEF
Vorming
Het suffix hiervoor is
1. Praedicaatswoorden zonder -i of -aké.
rtoelis — noelisa, schrijf!
moelih — moeliha (uispr. moelijS), ga naar huis!
loenggoeh — loenggoeha (uitspr. loenggoewè), ga zitten!
teka — tekaa (uitspr. tekówü), kom!
bali — balia (uitspr. balijê), keer terug!
mrêné — mrènéa (uitspr. mrénéjü), kom hier!
mlakoe — mlakoea (uitspr. mlakoewS), ga!
nganggo — nganggoa (uitspr. nganggowS), trek aan!
Opmerking
Dezè vormen worden in het Javaansche letterschrift vaak geschre
ven naar de uitspraak.
2. Daar bij praedicaatswoorden met het achtervoegsel -i of -aké
de nadruk gewoonlijk valt op het object, dat door het achtervoegsel
met het praedicaat wordt verbonden, komt de actieve imperatief hier
van zeer zelden voor. Men vergelijke de vorming Passieve impe
ratief 2 en 3 hieronder.
90 WOORDVORMING
§ 120. Opmerking
In de spreektaal wordt een gebod weleens uitgedrukt zonder de
kenmerkende achtervoegsels. De gebiedende wijs ligt in dat geval
in de toon van het spreken.
I. Actieve imperatief
Wir, toekoe goela! in plaats van: Wir, toekoea goela! = Wir,
koop suiker!
92 WOORDVORMING
Soe, loenggoeh kénè baél in plaats van: Soe, loenggoeha kèné baè!
= Soe, ga maar hier zitten!
Ajo, ngadeg! in plaats van: Ajo, ngadega! = Komaan, sta op!
Actief Passief
(De nadruk valt op (De nadruk valt op
het subject) het object)
Actief Passief
(De nadruk valt op (De nadruk valt op
het subject) het object)
Kowé metik kembang. Metika kembang! Kembang iki petiken!
lij plukt een bloem. Pluk een bloem! Pluk deze bloem!
Kowé metiki kern- Metikana kembang1 Kembang iki petikana!
2. VERBOD
§ 122. Ter uitdrukking van een verbod, dat niets anders is dan
een negatief bevel, gebruikt men de woorden: adja N., sampoen K.,
empoen M.
I. Actief
Hierbij valt de nadruk op het subject.
Adja nangis! N. = Ween niet!
Sampéjan sampoen nangis! K. = Weent U niet!
Ndika empoen nangis! M. — Weent U niet!
Adja ngregedi djogan! N. = Moegi sampoen ngregedi djogan!
K. = (Ndika) empoen ngregedi djogan! M. = Maak den
vloer niet vuil!
Adja ngengakaké lawang! N. = Sampéjan moegi sampoen
ngengakaken kori! K. = Empoen ngengakaken kori! M. =
Maak de deur niet open!
II. Passief
Hierbij valt de nadruk op het object.
Adja kokpangan! N. = Sampoen sampéjan teda! K. = Empoen
ndika pangan! M. = Eet het niet!
Adja dioesapi! N. = Sampoen dipoen oesapi! K. = Empoen
dioesapi! M. = Veeg het niet uit!
Adja kokwènèhaké! N. = Sampoen sampéjan soekakaken! K.
= Empoen ndika soekakaké! M. — Geef het niet!
Korané adja kokwatja! = Lees de krant niet!
Djarané adja koklapaki! = Zadel het paard niet!
Adimoe adja koktoelisaké lajang! = Schrijf geen brief voor
je jongeren broer!
94 WOORDVORMING
Kowé metik kembang. Adja metik kem- Kembang iki adja kok-
bang\ petikl
Jij plukt een bloem. Pluk geen bloem! Pluk deze bloem niet!
Kowé metiki kem Adja metiki kem Kembang iki adja kok-
bang. bang! petikil
Jij plukt bloemen. Pluk geen bloemen! Pluk deze bloemen
niet!
Kowé metikaké kem Adja metikaké Iboe adja kok-petikakê
bang iboe. kembang iboel kembangl
Jij plukt een bloem Pluk geen bloem Pluk geen bloem voor
voor moeder. voor moeder! moeder!
3. MODALE IMPERATIEF
Voorbeelden.
Embok loenggoeh sing anteng! = Kom, je moest toch rustig
zitten!
Embok loenggoeh kéné baé! = Toe, je moest maar hier gaan
zitten!
Embok tjelatoe sing rada seroe! = Toe, je moest toch wat
harder spreken!
Embok adja loenga adoh-adoh! = Toe, je moest toch niet al
te ver weggaan!
Dik, (m)bok adja dipangan déwé! = Broer(tje), je moest
het toch niet alleen opeten!
Wédangé (m)bok diombé ta! = Toe, je moest de thee (koffie)
toch drinken!
Mbakjoe, koela embok inggih sampéjan soekani jatra sakedikl
= Zuster, ge moest me toch wat geld geven!
96 WOORDVORMING
5. HET ACHTERVOEGSEL -a
§ 126. I. Het achtervoegsel -a kan zoowel in het Ngoko als in het
Krama worden gebruikt. Hiermee voorziene vormen geven over het
algemeen aan, dat hetgeen door de woorden, waaraan -a wordt ge
hecht, wordt uitgedrukt: geen aanwezige werkelijkheid is, als niet
in overeenstemming daarmee wordt voorgesteld.
De vorm met het achtervoegsel -a kan in andere talen naar om
standigheden worden weergegeven met imperatief, optatief, con
junctief, conditionalis, futurum, enz.
In het Javaansch kan niet alleen achter werkwoorden, maar achter
elke woordsoort dit achtervoegsel -a worden gehecht, derhalve bv.
ook achter: zelfstandige naamwoorden, bijvoegelijke naamwoorden,
bijwoorden, telwoorden, voorzetsels.
Akoe mangana = Had ik maar gegeten.
Rotiné pinangana = Indien het brood gegeten werd.
Boekoené soemèlèha = Indien het boek lag.
Kembangé abanga = Al was de bloem rood, of: gesteld eens
dat de bloem rood was.
Goenoenga = Al was het een berg, of: gesteld eens dat het een
berg was.
Énggala mangkat = Waren wij maar dadelijk vertrokken.
Wong lananga, wadona = Hetzij man, hetzij vrouw.
limaa = indien het vijf was.
oraa N., botena K. = ware het niet.
mangkonoa N., makatena K. = ware het zoo.
singa — wie ook.
Opmerking
Na soepaja (opdat) treedt in modern Javaansch de -a-vorm vaak
niet op.
Kowé dakwoelang soepaja pinter.
Vergelijk het Nederlandsch: Ik hoop, dat hij komt, en niet: Ik
hoop, dat hij kome.
Opmerking
Waar in het Nederlandsch niet-werkelijkheid zoowel in den hoofd
als in den bijzin wordt uitgedrukt, zij opgemerkt, dat in het Ja-
vaansch de -a-vorm alleen in den bijzin wordt gebezigd. De Ja-
vaansche opvatting is, dat als aan de veronderstelling wordt vol
daan, de inhoud van den hoofdzin werkelijkheid wordt.
Opmerking
§ 133. Ten slotte zij opgemerkt, dat de -a-vorm soms zonder bij
zondere beteekenis wordt gebruikt.
Jèn makatena koela inggih manoet sampéjan = Als het zoo is,
dan volg ik U.
Djarankoe iki sanadjan tjilika, rosa banget = Al is dit paard
van mij klein, het is erg sterk.
Aloen-atoen Koedoes ikoe orct patia amba = Het plein van Koe
does is niet zoo bijzonder groot.
Omahé gedéné ora sapiraa = Zijn huis is niet zoo bijzonder
groot.
Aloen-aloen Koedoes ikoe ambané ora sapiraa = Het plein van
Koedoes is niet zoo bijzonder groot.
Ora kajaa awakkoe tjilakané = Wat ben ik ongelukkig.
Akoe ora koedoe-koedoea weroeh anaké = Ik wil zijn zoon
niet graag zien.
6. PROPOSITIEF
1. ACTIEVE PROPOSITIEF
§ 135. Vorming
a. Enkelvoudige actieve propositief
Bij actieve praedicaatswoorden met of zonder -i of -aké wordt het
voorvoegsel ndak-, dak- of tak- er voor geplaatst. Soms wordt tot
meerderen nadruk akoe er voor gezet.
ndak-toeroe — akoe dak-toeroe = Laat ik gaan slapen.
ndak-mlakoe = akoe dak-mlakoe = Laat ik loopen.
dak-noelis lajang = Laat ik een brief schrijven.
dak-matja boekoe — Laat ik een boek lezen.
tak-nglakoni paréntahé — Laat ik zijn bevel uitvoeren.
tak-ngroengokaté gamelan = Laat ik naar de gamelan-muziek
luisteren.
b. Meervoudige actieve propositief
Bij actieve praedicaatswoorden met of zonder -i of -aké wordt
ajo pada er voor geplaatst.
ajo pada dolan = Komaan, laten we gaan spelen.
ajo pada njamboet gawé = Komaan, laten we gaan werken.
ajo pada nemoni dajoh = Komaan, laten we de gasten ont
vangen.
ajo pada ngadegaké pakoempoelan = Komaan, laten we een
vereeniging oprichten.
§ 136. Vorming
a. Enkelvoudige passieve propositief
Een algemeen kenmerk hiervan is, dat geen nasaleering optreedt.
Het voorvoegsel dak- of tak- komt er voor, en het achtervoegsel
-é er achter. Het spreekt vanzelf, dat deze vorm slechts voorkomt
bij overgankelijke werkwoorden.
1. Eindigt het praedicaatswoord zonder -i of -aké op een klinker,
dan wordt -né in plaats van -é gebruikt.
Garisané dak-djoepoeké = Laat ik de liniaal halen.
Doewité dak-gawané = Laat ik het geld meenemen.
Krétamoe tak-toekoenè = Laat ik je rijtuig koopen.
2. Bij praedicaatswoorden met het achtervoegsel -i gaat dit eerst
over in -an.
102 WOORDVORMING
Opmerking
Let op de vorming.
nggawani < nggawa + an + i.
dak-gawanané < dak-gawa + an + an + é.
nibani < niba + an + i.
dak-tibanané < dak-tiba + an + an + é.
3. Bij praedicaatswoorden met het achtervoegsel -akê treedt de
vorm -aken op. Zie § 79. Van dit achtervoegsel -aken verbonden met
het propositief-achtervoegsel -é wordt ake uitgestooten.
noelisaké — dak-toelis [ake] né — dak-toelisné.
noekokakè — dak-toekok [ake] né — dak-toekokné.
makakaké — tak-pakak[ake] né — tak-pakakné.
Voorbeelden van het gebruik in een zin.
Adikoe dak-toelisné lajang = Laat ik voor mijn jongeren broer
een brief schrijven.
Embah tak-toekokné wowohan = Laat ik voor grootvader
(grootmoeder) fruit koopen.
Soeketé tak-pakakné djaran = Laat ik het gras aan het paard
te eten geven.
Opmerking
In de praktijk komt het hierop neer, dat het achtervoegsel -i ver
vangen wordt door anè, en het achtervoegsel -aké door né. De n van
né is hier derhalve een overblijfsel van het achtervoegsel -aken.
b. Meervoudige passieve propositief
Het praedicaatswoord treedt op in het passief met di-, ajo pada
wordt er voor gevoegd.
nggawa; meenemen. Barangé ajo pada digawa = Komaan,
laten we het goed meenemen.
ngoenggahi, beklimmen. Goenoengé ajo pada dioenggahi =
Komaan, laten we den berg beklimmen.
ngoetjoelaké, loslaten. Manoeké ajo pada dioetjoelaké = Kom
aan, laten we de vogels loslaten.
VOLUNTATIEVEN 103
praefixen (voorvoegsels),
infixen (invoegsels) en
suffixen (achtervoegsels).
Praefixen
a- kapi- \
ma- kami- I Dit zijn eigenlijk
ka- paka- ( samengestelde praefixen.
ke- pika- \
pa- koema- — praefix ka + infix -oem-.
pi-
sa- dak- )
si- ko- > Personale praefixen.
mar- di- )
tar-
pra- n, nj, m, ng — nasaalpraefixen.
pri-
para- ing- ) Dit zijn onechte praefixen. Ze zijn
pari- in- > eigenlijk infixen, die in bepaalde ge-
m- ) vallen als praefixen kunnen optreden.
AFFIXEN 105
1. VOORVOEGSEL ka-
§ 139. Ka- als voorvoegsel heeft verschillende functies.
1. Bij de vorming van het passief.
karangkoel = omhelsd worden.
kapasrahaké = overgeleverd worden.
Opmerking
De rangtelwoorden worden in den regel gevormd met het hulp
woord kaping (ka + ping), dat weleens korter verschijnt als ping.
Zie § 200.
kaping teloe = 1. de derde.
2. drie maal.
kaping limalas — 1. de vijftiende.
2. vijftien maal.
Onregelmatig zijn:
kapisan = eerste (grondwoord sa — één).
kapindo = tweede (grondwoord do = ro = twee).
7. Sa- met een possessief suffix geeft een bepaling van plaats aan.
sdloré = ten Noorden van.
sakidoel-wétané = ten Zuid-Oosten van.
sangarepmoe = voor jou.
sadjabané = buiten.
sakiwakoe = links van mij.
8. Sa- met een possessief suffix geeft een bepaling van tijd aan.
sawisé N., sasampoenipoen K. = nadat.
sadoeroengé N., sadèrèngipoen K. = voordat.
Satekakoe ing omahé, dèwèké lagi sinaoe = Toen ik bij hem
kwam, was hij aan het studeeren.
110 WOORDVORMING
§143.11. Beteekenis
A. Het voorvoegsel pa- dient ter vorming van zelfstandige naam
woorden.
OVERZICHT DER PRAEFIXEN 111
C. In het oudere Javaansch dient pa- oók ter vorming van den
imperatief.
pènget = wees indachtig. Dit woord wordt vaak geplaatst aan
het begin van een vorstelijk edict.
paloenga, Oud-Javaansch = ga weg!
patoeroe, „ = ga slapen!
§ 145. Het voorvoegsel pa- wordt ook wel gevoegd voor nasaal-
vormen ter vorming van substantieven.
Opmerking
Sa-padang = de tijd noodig om rijst gaar te stoomen. (Het
grondwoord is evenwel niet genasaleerd).
7. Woorden met pa- + nasaalvorm duiden aan hetgeen ligt in de
richting, aangegeven door het grondwoord.
Prijohoetomo, Javaansche Spraakkunst 8
A
114 WOORDVORMIING
3. Het voorvoegsel para, dat vaak tot pra- wordt verkort, dient
ook ter aanduiding van breuken.
sa-prapat = x/4. sa-prógangsal K. = 1/5.
sa-pranem = i/6. sa-pr&rolas = i/12.
In den regel komt het voor in combinatie met -an.
sapr&telon N., sapratigan K. — 1j3.
saprdliman N. = i/5.
Zie Breuken § 201.
§ 152. Opmerking
Opmerking
De overgang van pra tot pri onder invloed van de j vindt men
ook in:
prijoga = prajoga, geschikt.
prijatna = prajatna, oplettend.
118 WOORDVORMING, OVERZICHT DER PRAEFIXEN
POSSESSIEVE SUFFIXEN
§ 158. I. Vorming
1. De achtervoegsels -koe en -moe worden aangehecht achter het
woord zonder eenige vormverandering.
omah — omahkoe — mijn huis.
sega — segamoe = jouw rijst. (De d-klank van het grondwoord
gaat over in a-klank).
2. Komen ze bij een woord met het achtervoegsel -an, dan wordt
weleens een a tusschen gevoegd, of de slot-n wordt weggelaten.
pagawéankoe — pagawéanakoe ) .
K s . . ( mnn werk.
pagaweakoe ) s
pagawéanmoe — pagawéanamoe )
pagawéamoe \ Jouw werk'
§ 160. I. Vorming
1. Eindigt het woord op een medeklinker, dan wordt het achterv.
-é N., -ipoen K. zonder meer er achter gevoegd. Eindigt het woord
daarentegen op een klinker, dan wordt er n ingevoegd.
soemoer — soemoeré N., soemoeripoen K. — zijn put.
kréta — krétané N., krétanipoen K. = zijn rijtuig.
isi — isiné N., isinipoen K. = de inhoud er van.
Onregelmatig zijn:
sarèhné, (van het grondwoord rèh) = aangezien. Dit is een
archaïstische vorm.
djaréné — naar men zegt. Dit is afgeleid van djaré van het
grondwoord oedjar = het zeggen. In het woord djaréné
wordt het achtervoegsel dus tweemaal gebruikt.
2. Bij verwantschapsnamen, eindigend op een medeklinker, ge
bruikt men soms ook -né in plaats van -é. Voorts wordt dit -né
weleens verlengd tot -ané.
kakangé — kakangné — kakangané — zijn oudere broer.
oewaké — oewakné — oewakané = zijn oom (tante).
§ 161. II. Beteekenis
1. Het achtervoegsel -è N. (-ipoen K.) wordt gebruikt als bezit
telijk voornaamwoord van den derden persoon.
nagarané N. ) ..
nagarinipoen K. j z'Jn (haar, hun) land.
2. Het drukt ook uit een betrekking van bezit, afhankelijkheid enz.
Anakè Karta = Karta’s kind.
Klambiné bapak = Vaders jas.
Banjoené kali = Het water van de rivier.
Ing alas ikoe ana matjané = In dat bosch is een tijger. In het
Javaansch drukt het achtervoegsel -é nog uit de relatie van
samenhoorigheid, van bij elkaar behooren, die wij met
„van” weergeven, d. i. de tijger van het bosch. Tijger en
bosch worden gedacht als bij elkaar te behooren. Zoo is ook
het geval met:
Ing désa iki ora ana soemoeré = In dit dorp is geen put. Een
put wordt voorgesteld als bij het dorp te behooren.
POSSESSIEVE SUFFIXEN 121
§ 162. Opmerking
§ 163. I. Vorming
1. Eindigt het grondwoord op een medeklinker, dan wordt het
achtervoegsel -an zonder meer daarachter gevoegd.
soeket + an = soeketan.
remboeg + an = remboegan.
2. Eindigt het grondwoord op h, dan wordt het achtervoegsel -an
ook regelmatig daarachter gevoegd. In de uitspraak wordt de h
niet gehoord en wordt er een overgangsklank ingeschoven.
tengah + an = tengahan, uitspr. tengaan.
linggih + an = linggihan, „ linggijan.
loenggoeh + an = loenggoehan, „ loenggoewan.
borèh + an = boréhan, „ boréjan.
loloh + an = lolohan, „ lolowan.
Uitzonderingen zijn:
kalih — kalijan = met.
palih — palijan, in sadèrèk palijan = zoogbroer (zoogzuster).
3. Eindigt het grondwoord op een klinker, dan heeft er een
samentrekking plaats tusschen dien klinker en de a van het achter
voegsel.
rata + an = ratan. boeroe + an = boeron.
kali + an = kalen. ' gedè + an = gedèn.
bodo + an = bodon.
Uitzonderingen zijn:
bagi — bagéan = aandeel.
djandji — djandjéan = overeenkomst.
gawè — gawéan = maaksel; niet echt.
gadé —gadéan = onderpand.
badé — badéan = raadsel.
djago — djagoan = een nog niet volwassen haan.
djero — djeroan = ingewanden.
HET ACHTERVOEGSEL -atl 123
§ 165. I. Vorming
1. Begint het grondwoord met een klinker, dan heeft als regel
geen'samentrekking plaats met het voorvoegsel ka-. Samentrekking
heeft gewoonlijk alleen plaats in de poëzie.
oetama — kaoetaman, of kotaman = voortreffelijkheid.
2. Eindigt het grondwoord op een klinker, dan heeft gewoonlijk
wel samentrekking plaats met het achtervoegsel -an.
Uitzonderingen hierop zijn:
dadi — kadadéan = resultaat.
nabi — kanabèan = de waardigheid van een profeet.
wali — kawaléan = de waardigheid van een wali, d.i. ver
kondiger van den Islam op Java.
lakoe — kalakoean = gedrag.
3. Een enkele maal wordt er n ingeschoven.
saé — kasaénan = goedheid.
4. Eindigt het grondwoord op h, dan wordt -an regelmatig daar
achter gevoegd. In de uitspraak wordt de h niet gehoord en er wordt
een overgangsklank ingeschoven. Vgl. § 163, 2.
loewih — kaloewihan, uitspr. kaloewijan = voortreffelijkheid.
patih — kapatihan, uitspr. kapatijan = verblijfplaats van den
patih (rijksbestuurder).
§166. II. Beteekenis
Het voorvoegsel ka- in combinatie met het achtervoesel -an vormt
substantieven.
1. Met een abstracte beteekenis.
soegih, rijk; — kasoegihan = rijkdom.
mlarat, arm; — kamlaratan = armoede.
126 WOORDVORMING
§ 169. 1. Het achtervoegsel -en dient ter vorming van den pas-
sieven imperatief van nasaaivormen zonder -i of -aké.
toelisen = schrijf het! (het moet geschreven worden).
Zie § 117, 1.
2. Ter vorming van adjectieven met de beteekenis van: behept zijn
met, last hebben van, vooral van ziekten. Eindigt het grondwoord
op een klinker, dan wordt -nen in plaats van -en gebruikt.
goedig, schurft; — goedigen = schurftig.
woedoen, steenpuist; — woedoenen = last hebben van een
steenpuist.
panoe, witte schilferige vlek op de huid; — panoenen = last
hebben van panoe.
lara, ziek; —laranen = ziekelijk.
djamoer, schimmel; — djamoeren = beschimmeld.
loemoet, mos; — loemoeten = met mos begroeid.
oewan, grijs haar; — (oe)wanen = grijs haar hebben.
awang-awang, luchtruim; — awang-awangen = hoogtevrees
hebben.
2. Ke- + -en
3. Ook van de benamingen der gedeelten van een etmaal kan men
een excessief vormen.
késoeken = te vroeg. (ésoek = ochtend).
kesorèn = te laat in den namiddag. (sorè = namiddag).
kawanen = te laat op het midden van den dag. (awan = het
midden van den dag, ongeveer van half tien tot half vier).
§ 171. O p m e r k i n g
1. Voor de duidelijke uitdrukking van de beteekenis van de over
matigheid wordt bij grondwoorden, die op een klinker eindigen, wel-
eens nog -en achter den excessief gevoegd.
dawa — kedawan — kedawanen = te lang.
amba — kamban — kambanen — te breed.
ngeri — kengerèn — kengerènen — te piekerig, van het schrift.
soewé — kesoewèn — kesoewènen = te lang duren.
2. Uit de vormen: kadohen = kadohan; kakèhen = kakèhan, zien
we verwantschap in beteekenis tusschen de achtervoegsels -en en
-an. Beide achtervoegsels geven te kennen: voorzien van. Maar -en
geeft vooral te kennen: voorzien zijn van iets ongewenschts.
brengos = knevel;
brengosan = abrengos = met een knevel, een knevel hebben.
brengosen = met een knevel als iets ongewenschts.
1. GESLACHT
2. GETAL
Het zinsverband wijst ons den weg, of een zelfst. nw. als enkel-
dan wel als meervoud moet worden opgevat.
140 WOORDSOORTEN, ZELFSTANDIG NAAMWOORD
Door het gebruik van de woordjes kabèh N., sadaja K., alle, en
akèh N., katah K., veel, weet men van zelf, dat het bijbehoorend
zelfst. nw. een meervoudigheid van personen of zaken aangeeft.
Moeridé kabèh wis teka = Al de leerlingen zijn gekomen.
Akoe doewé omah akèh = Ik heb veel huizen.
Door het plaatsen van het woordje pada N., sami K., gelijkelijk of
gezamenlijk, voor het praedicaat, weet men ook, dat het daarbij
behoorende substantief als aanduider van meer dan een exemplaar
dient te worden begrepen.
Botjahé pada toeroe — De kinderen slapen.
Wongé pada mati = De menschen sterven.
Ten slotte heeft het Javaansch nog het woordje para K. N., om
een collectiviteit aan te duiden bij benamingen van personen, vooral
aanzienlijke. Zie§ 149, 1.
para ratoe — de vorsten.
para boepati — de regenten.
para moerid — de leerlingen.
3. NAAMVAL
even lekker als, enz. heeft men in het Javaansch deze bepaalde con
structie:
Soemjar karo Margana pada pinteré = S. en M. zijn even knap.
Pelem karo djeroek pada énaké = Een mangga is even lekker
als een djeroek.
HET VOORNAAMWOORD
Opmerking
Dalem—1. afkorting van abdi dalem = I. ik, II. mijn.
2. „ „ pandjenengan dalem of sampéjan da
lem = Uw.
Het bezittelijk voornaamwoord behoorend bij sira is -ira of -nira.
Evenals bij -né geeft de n in -nira en ningsoen een betrekking
van bezit aan.
In het Krama gebruikt men dus voor alle drie poenika (spreek:
menika). De grondvormen zijn ki, koe en ka. In de spreektaal wor
den de grondvormen ook wel met é verlengd, zoodat men krijgt:
kijé, koewé (koewi), en kaé.
Wanneer deze aanwijzende voornaamwoorden een bijvoegelijk
karakter hebben, worden ze geplaatst achter het substantief, waarbij
ze behooren en achter alle andere bepalingen van dat substantief.
Oewit ikoe = Die boom.
Oewit doewoer ikoe = Die hooge boom.
Oewit doewoer teloe ikoe = Die drie hooge boomen.
Ikoe wordt ook gebruikt, wanneer men een bepaalde soort van
dingen of wezens bedoelt. Het heeft een generieke beteekenis.
Manoengsa ikoe masti mati = De mensch is sterfelijk.
Sapi ikoe kéwan atratjak belah = Het rund is een dier met
gespleten hoeven.
Ratoe ikoe koedoe sing adil = De vorst moet rechtvaardig zijn.
De woordjes iki en ikoe moeten soms weergegeven worden met
een bijwoord van plaats: hier en daar.
Akoe iki moeng derma nglakoni — Ik hier heb het slechts
uit te voeren.
Kowé ikoe dojan oemoek = Jij daar houdt van snoeven.
Tekakoe iki arep ndjaloek toeloeng = Ik ben hier gekomen om
hulp te vragen.
b. van personen
sapa N., sinten K. — wie?
Het woordje sapa is ontstaan uit si apa. Vraagt men naar den
naam van den persoon, dan wordt ook sapa gebruikt.
Sapa djenengmoe? — Hoe heet je?
VOORNAAMWOORD 149
HET TELWOORD
1. HOOFDTELWOORDEN
Voor 150, 250 enz. en 1500, 2500 enz. heeft men bovendien nog
de volgende uitdrukkingen:
150 karo belah N., kalih belah K.
250 teloe belah N., tiga belah K.
TELWOORD 153
2. RANGTELWOORDEN
3. BREUKEN
Voorbeelden:
1/3 saprdtelon N., saprdtigan K.
2/s rong prdtelon N., kalih prdtigan K.
3/5 teloeng prdliman N., tigang prdgangsal K.
TELWOORD 155
HET WERKWOORD
2. GETAL
§ 203. Om te kennen te geven, dat het werkwoord in zijn functie
als praedicaat (gezegde) in het meervoud staat, kan men gebruik
maken van het hulpwoord:
WERKWOORD 157
3. TIJDEN
§ 204. De Javaansche werkwoordsvorm is niet gebonden aan tijd.
Om te kennen te geven, dat de handeling voltooid is, kan men zich
bedienen van de hulpwoordjes:
wis N., sampoen K. = reeds; of mentas K.N. = pas, zoojuist.
Bapak wis loenga = Vader is weggegaan.
Akoe mentas adoes = Ik heb me gebaad.
Om te kennen te geven, dat de handeling of toestand nog aan den
gang is, kan men de volgende hulpwoorden gebruiken:
lagi N., saweg K. = pas.
isih N., taksih K. = nog.
Bijoeng lagi toeroe = Moeder ligt te slapen.
Kowé lagi noelis = Je zit te schrijven.
Bibi isih nenoen = Tante is nog aan het weven. Tante zit te
weven.
De toekomende tijd kan worden aangegeven door:
bakal N., badé K. = zullen.
arep N., badé K. = willen.
Wijata bakal dadi goeroe = Wijata zal onderwijzer worden.
Akoe arep adoes = Ik ga een bad nemen.
Sapa sing arep loenggoeh disik? = Wie gaat eerst zitten?
Overigens kan men den tijd van het Nederlandsche werkwoord,
dat men in de vertaling moet gebruiken, zelf bepalen naar aan
leiding van de bijwoordelijke bepaling van tijd in den zin.
Maoe bengi ana maling = Vannacht was er een dief.
Mengko awan dajohé pada teka = Vanmiddag zullen de gasten
komen.
158 WOORDSOORTEN, WERKWOORD
4. WIJZEN
HET BIJWOORD
SOORTEN DER BIJWOORDEN
HET LIDWOORD
§ 212. Het Javaansch bezit geen lidwoord. Wel heeft het midde
len, om datgene uit te drukken, wat het Nederlandsch zegt met zijn
lidwoord van bepaaldheid.
1. Het achtervoegsel -é N., -ipoen K.
Djarané mati = Het paard is dood.
2. Het woordje ikoe N., poenika K.
Djaran ikoe asikil papat = Het paard heeft vier pooten.
3. He woord kang N., sing N., ingkang K.
kang lanang = de man, de echtgenoot.
sing wadon = de vrouw, de echtgenoote.
ingkang boepati = de regent.
HET VOORZETSEL
En voorts:
1. Het woordje ing leidt in een zin in den passieven vorm den
handelenden persoon (agens) in. Zie § 93.
Iwaké dipangan ing koetjing = Iwaké dipangan koetjing = De
visch is door de kat opgegeten.
2. Het wordt ook gebruikt ter inleiding van het object.
Bégal njoedoek ing Tjina = Bégal njoedoek Tjina = De
struikroover stak een Chinees met een dolk.
3. Soms leidt het zelfs het subject in.
Ing Soerabaja koeta gedé = Soerabaja koeta gedé = Soerabaja
is een groote stad.
Ing paréntah toemoeli mriksa prakarané = Parêntah toemoeli
mriksa prakarané = De overheid zal zijn zaak spoedig
onderzoeken.
VOORZETSEL 165
Opmerking
Over de wisseling tusschen de achtervoegsels -é en -ing, zie § 162.
§ 215. Tot de voorzetsels kunnen voorts worden gerekend:
1. menjang N., datengK. = naar.
Loengaa menjang pasar! = Ga naar de markt!
Het dient ook ter inleiding van het lijdend voorwerp.
Kowê apa wanoeh menjang wong wadon ikoe? = Ken je
die vrouw?
Zij worden soms ook gebruikt ter inleiding van den handelenden
persoon (agens) in een zin in den passieven vorm.
Wong ikoe digetingi menjang tanggané = Die man wordt door
zijn buren gehaat.
2. marang N., dateng K. = aan.
He woordje marang is ontstaan uit mara, naderen + ing.
Akoe awèh boekoe marang kantjakoe = Ik geef een boek aan
mijn makker.
Evenals menjang wordt het ook gebruikt ter inleiding van het
lijdend voorwerp en van den agens (handelenden persoon).
3. déning K. N. = door.
Het woordje déning is ontsaan uit dé, werk + ing.
Djaranè ditjakot déning asoe — Het paard is door een hond
gebeten.
Het wordt ook gebruikt ter uitdrukking van een familiebetrekking,
zooveel als: van.
Ki patih kaprenah oewa déning sang pangéran = De rijksbe
stuurder was een oom van den prins.
4. saka N., saking K. = van, Eng. f rom.
Kowê saka ingendi? = Kowé saka ngendi? = Waar kom jij
vandaan?
NEGENDE HOOFDSTUK
HET VOEGWOORD
g. Tijdbepalende voegwoorden.
bareng N., sareng K.; manawa N., manawi K.; samangsa K.N.
Voorbeelden:
Bareng dèwèké kroengoe warta, jèn bapaké mati, bandjoer
nangis = Toen zij het bericht hoorde, dat haar vader gestor
ven was, weende zij.
Samangsa akoe arep tilik kowé, bakal kirim lajang disik —
TIENDE HOOFDSTUK
HET TUSSCHENWERPSEL
WOORDSCHIKKING
IN HET ALGEMEEN
§ 220. Bij de behandeling der woordsoorten hebben we reeds een
en ander medegedeeld omtrent de woordschikking. Deze mededee-
lingen betroffen vooral de plaats van die woorden, die gebruikt
worden om andere te bepalen. Ook omtrent de constructie van enkele
zinnen hebben we reeds hier en daar het een en ander gezegd, o.m.
bij het achtervoegsel -aké, bij de hulpwoorden nggort en olèh, en bij
de passieve vormen.
In deze Afdeeling nu wordt de constructie van den zin nader be
handeld. Een korte herhaling van enkele reeds bekende zaken is
daarbij niet altijd te vermijden.
Het is duidelijk, dat het gemis aan declinatie gepaard gaat met
minder vrijheid in de woordschikking. Waar geen buigingsvormen
aanwijzingen kunnen geven omtrent de redekundige functie, die een
woord in den zin bekleedt, is de plaats der woorden, de onderlinge,
groepeering, iets meer aan regelen gebonden. Toch is dikwijls veel
meer vrijheid mogelijk dan de afwezigheid van verbuiging zou doen
onderstellen, vooral in de gesproken taal, waar de spreker beschikt
over accent en intonatie, die op verschillende wijzen gevarieerd kun
nen worden, om de bedoeling van zijn woorden te preciseeren.
Voorbeelden:
Maoe ésoek akoe njaponi djogané omahmoe. of: Akoe maoe
ésoek njaponi djogané omahmoe = Vanmorgen veegde ik
den vloer van je huis schoon.
Wil men nu den nadruk geven op het onderwerp (subject), dan
luidt de zin: Akoe sing njaponi djogané omahmoe maoe ésoek.
Wil men den nadruk geven op het object, dan luidt de zin: Sing
daksaponi maoe ésoek djogané omahmoe.
Wordt de nadruk gelegd op omahmoe, zoo luidt de zin: Omahmoe
maoe ésoek djogané daksaponi-, of: Sing daksaponi djogané maoe
ésoek omahmoe.
Wordt de nadruk gelegd op de handeling, dan wordt de zin aldus
geconstrueerd: Olèhkoe njaponi djogané omahmoe maoe ésoek.
Dit is ook het geval, wanneer men den nadruk wil leggen op de
tijdbepaling. Men kan de tijdbepaling ook wel voorop plaatsen:
Maoe ésoek olèhkoe njaponi djogané omahmoe.
Wordt de nadruk gelegd op den eigenaar van het huis, dan luidt
de zin: Omah sing djogané daksaponi maoe ésoek doewèkmoe.
EERSTE HOOFDSTUK
1. DE ENKELVOUDIGE ZIN
het voornaamste object. Bij omzetting wordt dit zinsdeel het subject
van den zin: Soewarna ditoekokaké saboek bapak.
In verband daarmee wordt in den actieven zin
Soewarna............ het eerste object,
saboek ........... het tweede object genoemd.
Een ander voorbeeld:
Akoe noelisaké lajang kantjakoe — Ik schrijf een brief voor
mijn makker.
kantjakoe........... het eerste object,
lajang ........... het tweede object.
In het passief luidt de zin: Kantjakoe daktoelisaké lajang.
TWEEDE HOOFDSTUK
DE SAMENGESTELDE ZIN
1. HET NEVENSCHIKKEND ZINSVERBAND
1. Aaneenschakelend
a. Soerja poenika bentèr sanget saha madangi boemi = De
zon is erg heet en verlicht de aarde.
b. Nalika koela saweg oemoer sadasa taoen dèrèng saged basa
Walandi = Toen ik nog tien jaar oud was, kende ik nog geen
Nederlandsch.
2. Tegenstellend
a. Anakipoen ingkang pambadjeng pinter, nanging ingkang
woeragil bodo = Zijn oudste zoon is knap, maar zijn jongste zoon
is dom.
b. Dèwèké roemangsa wis pinter, satemené isih bodo banget =
Hij voelt zich reeds knap, in werkelijkheid is hij nog erg dom.
180 WOORDSCHIKKING
3. Redengevend
c. Een zin, die in zijn geheel als object optreedt, staat in den
regel op de plaats van het object, dus na het praedicaat.
Akoe ora taoe toemon banjoe mili mandoewoer = Ik heb
nog nooit water naar boven zien stroomen.
Kowé apa wis kroengoe bèsoek kapan olèhè arep iksamen? =
Heb je al gehoord, wanneer hij zijn examen denkt af te
leggen?
Maoe ésoek akoe weroeh motor ketjemploeng ing kali =
Vanmorgen zag ik een auto, die in een rivier viel.
DE SAMENGESTELDE ZIN 181
3. BIJVOEGELIJKE ZINNEN
§ 234. Opmerking
Soms staan in het Javaansch twee hoofdzinnen naast elkaar,
waarvan we den laatsten in het Nederlandsch met een bijvoege-
lijken zin moeten weergeven.
Ana randa doewè anak lanang loro = Er was eens een
weduwe, die twee zoons had.
Akoe jasa menara doewoerè rong poeloeh mèter = Ik heb een
toren gebouwd, die twintig meter hoog is.
4. BIJWOORDELIJKE ZINNEN
§ 236. De regel van het behoud van het subject springt niet
alleen in het oog bij de constructie van bijwoordelijke zinnen, maar
ook bij den bouw van de zinnen in een verhaal in het algemeen.
Een Javaansche zin immers hoeft niet per sé een uitgedrukt onder
werp te hebben. Vindt men derhalve in een Javaanschen zin geen
subject, dan moet men in een voorafgaanden of volgenden zin na
gaan, of daar een subject te vinden is.
Zoo hebben alle zinnen in onderstaand fragment uit de Babad
Tanah Djawi hetzelfde subject, namelijk Adipati Pragola.
Katjarijos Adipati Pragola ing Pati soemedya mbaléla badé
mengsah ing Mataram, dipoen ampah dateng pra santananipoen
boten kénging. Ladjeng oetoesan dateng Mataram, njoewoen
ngerèh siti doesoen salèring redi Kendeng sadaja, saha njoewoen
waos salandéjanipoeri katahipoen satoes. d. i.:
Er wordt verteld van Adipati Pragola van Pati, die van plan was
in opstand te komen en Mataram wilde bestrijden. Zijn bloedver
wanten trachtten hem dit te beletten, maar het hielp niet. Toen
zond hij een bode naar Mataram, en vroeg over al de dorpen ten
Noorden van het Kendenggebergte te mogen regeeren, en bovendieh
honderd lansen met de piekstokken er bij.
LITTERATUURLIJST
mm