Professional Documents
Culture Documents
4TIW
Schooljaar 2020-2021
SCET
Naam: _________________________________________________
Klas: ___________________________________________________
Serieschakelen van weerstanden 03-04-05
Parallelschakelen van weerstanden 06-07-08-09
Gemengde schakeling van weerstanden 10-11
Spanningsdeler 12-13-14
Spanningsverlies in bronnen 15
Chemische spanningsbronnen 16-17-18-19-20-21
Condensator 22-23-24-25
Schakelen van condensatoren 26-27
Wetten van Kirchhoff 28-29-30
Superpositiemethode 31-32
Magnetisme 33-34-35-36-37
Elektromagnetisme 38-39-40-41-42-43-44-45-46
Elektrodynamische krachten 47-48-49
Elektromagnetische inductie 50-51
Zelfinductie – wederzijdse inductie 52-53
Wervelstromen 54-55
Wisselspanning - wisselstroom 56-57-58-59-60-61
Werken met vectoren 62-63-64-65-66
Wisselstroomketens 67-68-69
Herhalingsvragen HV
Serieschakelen van weerstanden deel 1 70
Serieschakelen van weerstanden deel 2 71
Serieschakelen van weerstanden deel 3 72-73
Parallelschakelen van weerstanden deel 1 74
Parallelschakelen van weerstanden deel 2 75
Serie- en parallelschakelen 76
Gemengde schakeling van weerstanden deel 1 77
Gemengde schakeling van weerstanden deel 2 78
Spanningsdeler 79-80
Spanningsverlies in bronnen 80-81
Chemische spanningsbronnen 82
Condensator 83
Serie- en parallelschakelen condensatoren 84
Gemengde schakeling van condensatoren 85
Wetten van Kirchhoff 86
Magnetisme 87-88
Elektromagnetisme deel 1 88-89
Elektromagnetisme deel 2 89-90
Elektrodynamische krachten 91-92-93
Elektromagnetische inductie 93
Zelfinductie, wederzijdse inductie, wervelstromen 94
Wisselstroom en wisselspanning deel 1 95
Wisselstroom en wisselspanning deel 2 95-96
Wisselstroom en wisselspanning deel 3 97-98
Wisselstroomketens 99
EL4-SCET- 2 -
1. Proefopstellingen :
R1 = 33 Ω R2 = 100 Ω
Meten van stromen:
I1 = ……… A
I2 = ……… A
I3 = ……… A
U = 100 V
R1 = 33 Ω R2 = 100 Ω
U1 = ……… V
U2 = ……… V
Utot = ……… V
Utot = 100 V
Utot = U1 + U2 + ...
EL4-SCET- 3 -
2. Vervangingsweestand RVS :
3. Afgeleide formules :
Utot Utot
Utot = Itot . Rvs
Rvs = Itot =
Itot Rvs
U1
U1 = I1 . R1
R1 =
I1
4. Voorschakelweerstand:
Door een verbruiker met weerstand R = 100 Ω mag een stroom vloeien van
maximum I = 0,08 A.
We willen deze verbruiker aansluiten op een spanning U = 12 V.
Utot = 12 V
Uvoor 4V
Rvoor = = = 50 Ω
I 0,08 A
EL4-SCET- 4 -
5. Vermogen bij de serieschakeling :
Pvs = P1 + P2 + P3
Pvs = 10 W + 15 W + 25 W = 50 W
Pvs = P1 + P2 + P3 + ...
P1 = I² . R1
Berekeningsvoorbeelden :
1. Een bron van 24 V levert een stroom van 500 mA aan een serieschakeling R 1 = 8
Ω, R2 = 16 Ω en R3 = 24 Ω. Bereken het totale vermogen en de deelvermogens.
2. Een bron levert 20 W aan een serieschakeling van drie verbruikers. Hun
weerstanden zijn respectievelijk 3 Ω, 5 Ω en 8 Ω. Bereken het vermogen van
elke verbruiker.
EL4-SCET- 5 -
1. Proefopstellingen :
U2 = ……… V
Utot = ……… V
R2 = 100 Ω
U = 50 V
R1 = 33 Ω
I1 = ……… A
R2 = 100 Ω I2 = ……… A
Itot = ……… A
U = 50 V
Itot = I1 + I2 + ...
EL4-SCET- 6 -
2. Vervangingsweestand RVP :
Itot = I1 + I2 + I3 + …
U U U U
= + + +…
Rvp R1 R2 R3
1 1 1 1
= + + +…
Rvp R1 R2 R3
1
Rvp = 1 1 1
R1
+ R + R +⋯
2 3
Vereenvoudigde formule:
3. Afgeleide formules :
Utot Utot
Rvp = Itot =
Itot Rvp
U1 U1
R1 = I1 =
I1 R1
EL4-SCET- 7 -
4. Shuntweerstand :
Door een verbruiker, aangesloten op 230 V, vloeit een stroom van 4,5 A.
We willen een signaallampje 6 V – 0,5 A aansluiten om aan te duiden dat de
verbruiker in werking is.
Indien we dit lampje in serie schakelen, zal er een te grote stroom door het lampje
vloeien.
Oplossing: we plaatsen een weerstand parallel met het lampje, zodat de stroom
verdeeld wordt: shuntweerstand Rshunt.
Rshunt
Rverb
Utot = 230 V
R1 = 40 Ω
RVP = 19,355 Ω
R2 = 60 Ω
R3 = 100 Ω
U = 50 V
U = 50 V
EL4-SCET- 8 -
R1 = 40 Ω
R2 = 60 Ω
RVP = 19,355 Ω
R3 = 100 Ω
U = 50 V
U = 50 V
1 Pvp = I² . Rvp
Rvp = 1 1 1
R1
+R +R
2 3 Pvp = 2,583 A² . 19,355 Ω = 129,17 W
1
Rvp = 1 1 1
+ +
40 60 100
Rvp = 19,355 Ω
Utot
I= = 2,583 A
Rvp
U2 2500 V2
P1 = = = 62,5 W
R1 40 Ω
U2 2500 V2
P2 = = = 41,67 W
R2 60 Ω
U2 2500 V2
P3 = = = 25 W
R3 100 Ω
Pvp = P1 + P2 + P3 = 129,17 W
EL4-SCET- 9 -
1. Proefopstellingen :
V V
R1 = 100 Ω R2 = 33 Ω
A
R3 = 100 Ω
A
Utot = 100 V
2. Meetresultaten:
U1 = ……… V
I1 = Itot = ……… A U2 = ……… V
I2 = ……… A U3 = ……… V
I3 = ……… A Utot = ……… V
R 2 . R 3 33 . 100
R 2, 3 24,812
R 2 R 3 33 100
Rtot R1 R 2,3 100 24,812 124,812
Utot 100 V
Itot = = = 0,801 A
Rtot 124,812 Ω
Itot = I1 = 0,801 A
U1 = I1 . R1 = 80,1 V
U2 19,9 V
I2 = = = 0,603 A
R2 33 Ω
U3 19,9 V
I3 = = = 0,199 A
R3 100 Ω
EL4-SCET- 11 -
1. Proefopstelling:
Links Rechts
R1 R2
Rtot= 100 Ω
Itot
Utot = 24 V
2. Onbelaste spanningsdeler
Uuit = ? V
R1 = 75 Ω R2 = 25 Ω
Uin = 24 V
EL4-SCET- 12 -
Met behulp van de wet van Ohm kunnen we Uuit berekenen. Immers I is in een
serieschakeling overal gelijk.
Uuit I . R2
De totale stroomsterkte kunnen we berekenen door de totale spanning U in te delen
door de totale weerstand:
Uin
I= Uuit = I . R2
R1 + R2
Uin
Uuit = . R2
R1 + R2
R2
Uuit = Uin .
R1 + R2
25 Ω
Uuit = 24 V . =6V
75 Ω + 25 Ω
3. Belaste spanningsdeler
Uuit = ? V
Rbel = 50 Ω
R1 = 50 Ω R2 = 50 Ω
Uin = 24 V
1 1
RVP 25
1 1 1 1
Rbel R 2 50 50
EL4-SCET- 13 -
De totale weerstand bedraagt dan Rtot = R1 + Rvp = 50 Ω + 25 Ω = 75 Ω
Uin 24 V
Itot = = = 0,32 A
Rtot 75 Ω
4. Besluit
De uitgangsspanning is afhankelijk van de waarde van de
belastingweerstand.
Hoe groter de belasting, hoe minder invloed dit heeft op de
uitgangsspanning.
EL4-SCET- 14 -
1. Proefopstelling :
V
V Ru
- + - +
Ri
Ri
Ri
E = 4,5 V U = 4,2 V
2. Berekenen spanningsverlies :
U E U vi R tot R i R u
Uvi I . Ri E I . R tot
EL4-SCET- 15 -
Bij de een chemische spanningsbronnen wordt de spanning opgewekt via een
chemische reactie. We onderscheiden:
Primaire spanningscellen:
EL4-SCET- 16 -
2. Droge cel van Leclanché
3. Soorten
EL4-SCET- 17 -
Koolstof- zink batterij Alkaline batterijen Lithiumcel
Secundaire spanningscellen:
1. Loodaccumulator
EL4-SCET- 18 -
Ontlaadkaraketistiek
Voorbeeld: Als op een accu staat vermeld 60 Ah – 20 h, dan betekent dit dat de
accu gedurende 20 h een stroom kan leveren van 3 A.
Opgelet: algemeen neemt men aan dat de laad- en ontlaadstroom niet groter mag
zijn dan 1/10 van de capaciteit.
Voordelen Nadelen
EL4-SCET- 19 -
2. Nikkel-cadmiumcel (NiCd)
3. Nikkel-metaalhydride (NiMH)
4. Lithium-ionenbatterij (Li-ion)
EL4-SCET- 20 -
Kenmerkende grootheden:
1. Inwendige weerstand Ri
De inwendige weerstand van een chemische cel wordt bepaald door heel wat
factoren:
De gebruikte materialen
Contactoppervlak van de elektroden met elektrolyt
De temperatuur
De ladingstoestand
De belasting
2. Capaciteit Q
3. Regimestroom Ireg
EL4-SCET- 21 -
Samenstelling:
Een condensator bestaat uit 2 geleidende
platen die ook elektroden of armatoren
worden genoemd.
Ze zijn vervaardigd uit een geleidend
materiaal bv tinfolie of aluminium en
gescheiden door een isolatiestof:
diëlektricum genaamd (keramisch
materiaal, lucht, polystyreen, mica, …).
We onderscheiden gewone (bipolaire),
elektrode elektrolytische en regelbare condensatoren.
elektrode
diëlektricum
+
Symbolen:
Proefopstelling:
EL4-SCET- 22 -
Laden van de condensator:
I (A)
Ogenblik t0: schakelaar op
stand 0. Er vloeit geen
stroom en er staat geen
spanning over de
condensator.
t0 t1 t2
t (s)
Ogenblik t1: schakelaar op laadtijd
stand 1. De –pool van de
batterij stuurt elektronen naar
plaat B. Uc (V)
De +pool zuigt elektronen
weg van plaat A.
Er vloeit een stroom in de
kring tot de C geladen is:
LAADSTROOM.
De spanning over de t0 t1 t2
condensator stijgt tot de t (s)
bronspanning.
laadtijd
Uc (V)
Ogenblik t4: de condensator
is volledig ontladen, er vloeit
geen stroom meer in de
kring.
t0 t1 t2 t3 t4
t (s)
laadtijd ontlaadtijd
EL4-SCET- 23 -
Capaciteit van de condensator:
1 μF micro-farad 10-6 F
1 nF nano-farad 10-9 F
1 pF pico-farad 10-12 F
Kleurencode:
EL4-SCET- 24 -
Factoren die de capaciteit bepalen:
Hoeveelheid lading:
De lading Q die door een condensator wordt opgenomen is recht evenredig met
de capaciteit C en de spanning U.
Q=C.U
Voorbeeld: Een condensator neemt bij een gelijkspanning van 120 V een lading
op van 6 mC. Bereken zijn capaciteit in F en in μF.
Gevraagd: C in F en in μF
Oplossing:
Q 0,006 C
C 0,00005 F 50 F
U 120 V
EL4-SCET- 25 -
Parallelschakelen van condensatoren:
1. Opstelling:
C1
C2
2. Spanningen:
Utot = U1 = U2 = ...
3. Ladingen:
Q1 = C1 . U
Qvp = Q1 + Q2 + Q3 + …
4. Vervangingscapaciteit:
Cvp = C1 + C2 + C3 + …
EL4-SCET- 26 -
Serieschakelen van condensatoren:
1. Opstelling:
C1 C2 C3
2. Ladingen:
Qvs = Q1 = Q2 = Q3 = …
3. Spanningen:
Utot = U1 + U2 + U3 + …
Q Q Q
U1 U2 U3
C1 C2 C3
4. Vervangingscapaciteit:
1 1 1 1
= + + + ...
Cvs C1 C2 C3
1
Cvs =
1 1 1
+ + + ...
C1 C2 C3
EL4-SCET- 27 -
1. Doel : van een complexe keten de ontbrekende grootheden bepalen m.b.v.
de stroomwet en de spanningswet van Kirchhoff.
I2 + I3 = I1 + I4 of I2 + I3 – I1 – I4 = 0
E1 R1
c d
De som van de emk’s is gelijk
I1 aan de som van de
R3
a + b spanningsvallen
I3
E2 R2 ∑E=∑R.I
+
e f
I2
Werkwijze:
- E1 = - R1 . I1 - R3 . I3
E2 = R3 . I3 + R2 . I2
EL4-SCET- 28 -
4. Voorbeeld:
E1 = 6 V Ri1 = 0,5 Ω R1 = 2 Ω
c Vermoedelijke stroomzin in
d
elke tak
I1
+ Positieve zin voor elke kring
R3 = 10 Ω
a b
I3
I2
I2
+
e f
E2 = 12 V Ri2 = 1 Ω R2 = 3 Ω
Stroomwet in a:
I1 + I 2 – I3 = 0
Spanningswet in abcd:
∑E=∑R.I
Spanningswet in abef:
∑E=∑R.I
EL4-SCET- 29 -
Oplossen van de vergelijkingen:
- 6 = - (2,5 . I1) – (10 . I3) (2,5 . I1) = 6 – (10 . I3) I1 = 2,4 – (4 . I3)
12 + 9,6 = 30 . I3
I3 = 0,72 A
I1 = - 0,48
I2 = I3 – I1 = 0,72 + 0,48
I2 = 1,2 A
EL4-SCET- 30 -
1. Doel : in sommige kringen kan men de stroomverdeling op een
eenvoudiger methode berekenen dan met de wetten van Kirchhoff.
E1 = 6 V Ri1 = 1 Ω
I1
A I3 R3 = 9 Ω
E2 = 10 V I2 Ri2 = 3 Ω
Ri1 = 1 Ω
= E1 = 6 V Ri1 = 1 Ω
I’1 I’’1
I’3
E2 = 10 V
R3 = 9 Ω
Ri2 = 3 Ω
+ I’’3 R3 = 9 Ω
Ri2 = 3 Ω
I’2 I’’2
B C
EL4-SCET- 31 -
3. Oplossing kring B: 4. Oplossing kring C:
Ri1 . R3 1. 9 Ri2 . R3 3. 9
Rv = Ri2 + = 3+ = 3,9 Ω Rv = Ri1 + = 1+ = 3,25 Ω
Ri1 + R3 1+9 Ri2 + R3 3+9
E 10 E 6
I’2 = = = 2,564 A I’’1 = = = 1,846 A
Rv 3,9 Rv 3,25
R3 R3
I’1 = I’2 . I’’2 = I’’1 .
Ri1 + R3 Ri2 + R3
9 9
I’1 = 2,564 . = 2,307 A I’’2 = 1,846 . = 1,384 A
10 12
I’3 = I’2 – I’1 = 2,564 – 2,307 = 0,259 A I’’3 = I’’1 – I’’2 = 1,846 – 1,384 = 0,462 A
EL4-SCET- 32 -
1. Algemeen: een magneet kan de stoffen onderscheiden in 2 groepen:
magnetische niet-magnetische
stoffen stoffen
2. Soorten magneten :
a) natuurlijke magneten:
b) kunstmatige magneten:
Ontstaan door een hard stalen kern in een sterk elektromagnetisch veld te
brengen.
c) elektromagneten:
3. Vormen :
EL4-SCET- 33 -
4. Polen van een magneet: de uiteinden van een magneet noemen we de
polen. De aantrekkingskracht is er het grootst. We onderscheiden een
noordpool en een zuidpool.
Opmerking: de poolpunten
liggen IN het materiaal op ca
1/10 van de staaflengte.
6. Magnetisch spectrum :
Proef:
EL4-SCET- 34 -
7. Magnetisch veld :
8. Veldsterkte H :
9. Magnetische flux Φ :
N
B
A
Eenheid : tesla [T]
Φ : flux in Wb
A : oppervlakte-eenheid in m²
B : inductie in Wb/m² of T
N
EL4-SCET- 35 -
Voorbeeld : door een oppervlakte van 1 dm² valt loodrecht een magnetische flux
van 1500 μWb. Bereken de magnetische inductie. (oplossing : B = 0,15 T)
11. Permeabiliteit μ :
B : magnetische inductie in T
B
H : veldsterkte in N/Wb
μ : permeabiliteit in H/m
H
lucht
EL4-SCET- 36 -
Magnetische stoffen zoals Fe, Ni en Co onderscheiden zich van andere stoffen
door het feit dat de moleculen zich gedragen als kleine magneetjes: magneculen.
In een niet gemagnetiseerd materiaal zitten deze magneculen kriskras door
elkaar. In een gemagnetiseerd materiaal zijn de magneculen netjes geordend
zodat er aan de uiteinden een noord- en een zuidpool ontstaat.
14. Aardmagnetisme
Inclinatie:
De aarde gedraagt zich als een grote magneet. Een magneetnaald, opgehangen
aan zijn zwaartepunt, wijst met zijn noordpool naar het magnetische zuiden. De
opgehangen magneetnaald zal enigszins omlaag gericht zijn. De hoek welke de
magneetnaald maakt met de horizontale, noemen we de inclinatiehoe ά. In België
bedraagt deze hoek +/- 66° (op de magnetische polen 90°).
Declinatie:
EL4-SCET- 37 -
= magnetisme veroorzaakt door een elektrische stroom
Besluit:
Rond een stroomvoerende geleider ontstaat er een elektromagnetisch veld
De sterkte van dit veld is afhankelijk van de stroomsterkte
De zin van de krachtlijnen is afhankelijk van de stroomzin
stroomzin
Voorstelling van de
stroomzin:
EL4-SCET- 38 -
3. Elektromagnetisch veld rond een winding
N
Daar waar de krachtlijnen
uittreden, ontstaat een
noordpool. Daar waar de
krachtlijnen intreden ontstaat
een zuidpool.
Z
4. Elektromagnetisch veld rond een solenoïde
We omklemmen de solenoïde
( = spoel met luchtkern) met
rechterhand. Vingers volgens
stroomzin: duim duidt de
noordpool aan.
EL4-SCET- 39 -
5. Elektromagneet
Door in de spoel een zacht stalen kern te plaatsen, wordt het magnetisch veld
aanzienlijk sterker dan bij een solenoïde.
N Z
Stroomsterkte I
Aantal windingen N
Magneticum (materiaal van de kern)
Relais Transformator
7. Elektromagnetische flux Φ
De magnetische flux wordt bepaald door het aantal veldlijnen dat van een
permanente magneet afkomstig is.
Bij een elektromagneet is de sterkte van de magnetische flux afhankelijk van:
de stroomsterkte
het aantal windingen
materiaal van de kern
EL4-SCET- 40 -
Homogene magnetische keten: Een homogene magnetische keten is volledig
gesloten (geen luchtspleet), is vervaardigd uit één soort magnetische stof en heeft
overal dezelfde doorsnede. De veldsterkte is in ieder punt gelijk.
Een ring-kern met cirkelvormige doorsnede vormt een homogene magnetische
keten.
8. De magnetomotorische kracht Fm
Door een spoel met 200 windingen vloeit een stroom van 2,5 A. Bereken de
magnetomotorische kracht.
Gevraagd: Fm
In de praktijk: Spoelen voor netspanning hebben een groot aantal windingen van
dunne draad. Zo bekomt men met een kleine stroom toch een voldoende
magneetkracht.
9. Elektromagnetische veldsterkte H
EL4-SCET- 41 -
Voorbeeld: Op een gesloten stalen kern is een spoel geplaatst met 200 windingen.
De stroom door de spoel is 3 A. De gemiddelde lengte van het magneticum is 100
mm. Bereken de elektromagnetische veldsterkte.
Gevraagd: H
Fm 600 A
H 6000 A / m
l 0,1 m
l
Rm Rm : reluctantie in A/Wb
. A l: lengte magneticum in meter
μ: permeabiliteitsfactor in H/m
A : doorsnede magneticum in m²
Voorbeeld: Een kern met doorsnede 15 cm² en een lengte van 10 cm heeft een
permeabiliteitsfactor van 0,00112 H/m. Bereken de reluctantie van het
magneticum.
Gevraagd: Rm
Rm 59523,8 A / Wb
EL4-SCET- 42 -
11. Relatieve permeabiliteit
r
0
EL4-SCET- 43 -
12. Wet van Hopkinson
In een elektrische stroomkring geeft de wet van Ohm het verband weer tussen
stroomsterkte I, elektromotorische kracht E en totale weerstand Rt.
E
I
Rt
In een homogene magnetische keten geeft de wet van Hopkinson het verband
weer tussen magnetische flux 𝛷, de magnetomotorische kracht Fm en de
reluctantie Rm van het magneticum.
Fm Φ : magnetische flux in Wb (weber)
Rm Fm: magnetomotorische kracht in A (ampère)
Rm: reluctantie in A/Wb
I.N I : stroomsterkte in A (ampère)
N : aantal windingen (onbenoemd)
R
Opmerking:
Bij niet-homogene magnetische ketens zijn de berekeningen
moeilijker. Een magnetische keten is niet-homogeen als:
de kern niet volledig gesloten is: er is dus doorgang van
de veldlijnen door de lucht.
de kern opgebouwd is uit verschillende magnetische
materialen
de doorsnede niet overal dezelfde is
De magnetische ketens die in de praktijk voorkomen zijn meestal
niet homogeen.
Voorbeeld: Door een spoel met 320 windingen vloeit een stroom van 1,8 A. De
homogene magnetische keten heeft een reluctantie van 720 000 A/Wb. Bereken
de magnetische flux.
Gevraagd: Φ
Fm 576 A
0,0008 Wb
Rm 720000 A / Wb
EL4-SCET- 44 -
13. Magnetisatiekromme B=f(H)
0,5
14. Hysteresislus
B (Wb/m²)
N Z Bmax
Br
B0
B0 H (A/m)
-Br
Z N
-Bmax
EL4-SCET- 45 -
Bij het sluiten van de schakelaar en het verhogen van de spanning, zal
het aantal magneculen dat zich richt toenemen tot Bmax.
Wanneer we de spanning laten dalen tot 0, zal een resterend aantal
magneculen gericht blijven Br.
We sturen een tegengestelde stroom door de winding tot het moment dat
alle magneculen terug willekeurig door elkaar zitten B0.
Wanneer we de tegengestelde stroom verder opdrijven, zullen de
magneculen zich naar de andere richting draaien tot –Bmax.
Wanneer we de spanning laten dalen tot 0, zal een resterend aantal
magneculen gericht blijven –Br.
Hysteresisverlies:
EL4-SCET- 46 -
1. Proefopstelling
EL4-SCET- 47 -
4. Grootte van de Lorentzkracht
Voorbeeld: Door een geleider met werkzame lengte 20 cm, die zich bevindt in een
magnetisch veld met een inductie van 0,6 T, vloeit een stroom van 10 A. Bereken
de Lorentzkracht die inwerkt op de geleider.
Gevraagd: F
F F’ F F’
EL4-SCET- 48 -
6. Krachten op een stroomvoerende wikkeling
7. Gelijkstroommotor
Z
De rotor begint 180° te draaien.
EL4-SCET- 49 -
1. Gegenereerde emk in een rechte geleider
Wanner we de geleider
bewegen in een magnetisch
veld, worden er krachtlijnen
gesneden.
N
Hierdoor wordt in de geleider
I
een emk gegenereerd.
v
Voorbeeld: In een magnetsich veld met inductie 1,2 Wb/m² beweegt een geleider
loodrecht op de veldlijnen met een snelheid van 20 m/s. De werkzame
lengte van de geleider bedraagt 4,16 cm. Hoeveel bedraagt de
geïnduceerde emk ?
Gevraagd: E
EL4-SCET- 50 -
3. Gegenereerde emk in een spoel
Proefopstelling:
N Z Wanneer we de N-pool van de magneet in
de spoel bewegen, wordt er in een spoel
een inductie opgewekt.
Z N Met behulp van de RHR kunnen we
bepalen dat er links in de spoel een N-
pool ontstaat.
Besluit: De zin van de geïnduceerde emk is steeds zo gericht, dat er bij een
gesloten keten een inductiestroom vloeit, die de oorzaak van het ontstaan van de
emk tegenwerkt.
Voorbeeld: In een spoel met 2000 windingen wordt een magneet ingebracht met
een magnetische flux van 300 µWb in een tijd van 0,3 s. Bereken de
gegenereerde emk.
Gevraagd: E
Oplossing: E N .
t
300 . 106
E 2000 . 2000000 . 106 2 V
0,3 s
EL4-SCET- 51 -
1. Proefopstelling S
R
I1 E1
L
I2 E2
U = 24 V
Bij het sluiten van de schakelaar S, zal lamp E2 iets later oplichten dan E1.
I1 I2
(A) (A)
Verklaring:
Bij het sluiten van de schakelaar ontstaat er in de spoel een
stroomtoename.
Hierdoor bevindt de spoel zich in een veranderend elektromagnetisch veld.
In een spoel met een veranderend magnetisch veld wordt een emk
gegenereerd.
Deze emk werkt haar ontstaansoorzaak (stijgende stroom) tegen.
Een spoel bezit een zelfinductiecoëfficiënt van 1 henry als door een
stroomverandering van 1 ampère in 1 seconde een zelfinductiespanning van 1 volt
ontstaat.
Symbool: L
Eenheid: henry (H)
EL4-SCET- 52 -
3. Waarde van de emk door zelfinductie
Gevraagd: EL
Oplossing: I 6
EL L . E L 0,8 . 32 V
t 0,15
Figuur 1 Figuur 2
Bij het sluiten van de schakelaar zal de stroom in spoel P toenemen van 0 naar
maximum. Deze stroomtoename zorgt voor een fluxverandering zodat de spoel P
zich bevindt in haar eigen veranderend magnetisch veld. Hierdoor wordt een emk
van zelfinductie geïnduceerd.
De fluxverandering zal ook in spoel S een inductiespanning opwekken die haar
ontstaansoorzaak tegenwerkt. (wet van Lenz)
Er ontstaat dus een emk van zelfinductie in de primaire en een emk door inductie in
de secundaire.
EL4-SCET- 53 -
1. Proefopstelling:
2. Verklaring:
De massieve ijzeren kern kan je beschouwen als een verzameling van oneindig
veel elektrische geleiders. Elke geleider die onderhevig is aan een wisselende flux
zal volgens de wet van Lenz een geïnduceerde emk opwekken met
inductiestroompjes tot gevolg.
Zo ontstaat er in de massieve kern een wirwar van spanningen en stroompjes.
Deze stromen noemen we wervelstromen of Foucaultstromen en veroorzaken een
opwarming door het joule-effect.
W = R . I² . t
Deze arbeid is een verlies dat je kan beschouwen als een vermogenverlies. Het
vormt samen met het hysteresisverlies de zogenaamde ijzerverliezen.
EL4-SCET- 54 -
Om deze wervelstromen nog meer te beperken worden deze dunne plaatjes
gescheiden door een isolatiemateriaal (vernis, papier of oxydelaagje).
Tevens wordt aan het kernmateriaal silicium Si toegevoegd om de soortelijke
weerstand te verhogen.
4. Nuttige toepassingen:
kWh-meters: Deze mechanische meter heeft een aluminium schijf die in het
magnetisch veld van twee spoelen is opgehangen. De spanningsspoel wekt
een magnetisch veld op dat evenredig is met de aangesloten spanning.
De stroomspoel wekt een magnetisch veld op, evenredig met de stroom die
door het net van de gebruiker loopt.
De resulterende magnetische veldsterkte genereert een wervelstroom in de
schijf. Daardoor ontstaat een kracht. De kracht vormt een koppel op de schijf.
Door het koppel gaat de schijf draaien. Het toerental van de schijf is evenredig
met de verbruikte energie.
EL4-SCET- 55 -
1. Soorten spanningen en stromen:
I I
(A) (A)
t (s) t (s)
constante gelijkstroom veranderlijke gelijkstroom
I I
(A) (A)
t (s) t (s)
periodieke gelijkstroom periodieke gelijkstroom
I I
(A) (A)
t (s) t (s)
veranderlijke wisselstroom periodieke wisselstroom
I
(A)
t (s)
sinusoïdale wisselstroom
EL4-SCET- 56 -
2. Ontstaan van wisselspanning en wisselstroom:
N N N
I N
(A) ω
ω ω
t0 t2 ω ω
t1 α(°C)
ω
Z Z Z
Z
t0 t1 t2
Taak: Construeer het sinusvormig verloop van een wisselspanning met emk 25 V.
Teken op schaal: 1 V =^ 1 mm ; 360° =^ 80 mm. Bepaal elke 22,5° een snijpunt
(verdeel de cirkel in 16 gelijke delen). Teken op karton of stevig papier zodat je
deze sinusvorm kan uitknippen en kan gebruiken als tekenmal.
Periodeduur T:
I
Een periode is het tijdsverloop tussen (A)
twee opeenvolgende ogenblikken waarin
de wisseling dezelfde waarde in dezelfde
zin herneemt. t (s)
Eenheid: seconde T
EL4-SCET- 57 -
Frequentie f:
Hoeksnelheid of cirkelfrequentie ω:
a) Radiaal:
cirkelomtrek = 2 . π . r
360° = 2 . π . middelpuntshoek
360° = 2 . π . radiaal
360
1 rad = = 57° 17’ 44’’
2.
koorde
EL4-SCET- 58 -
π
rad
2
90°
π
rad
6
30°
180° 0°
π rad
360° 2 π rad
270°
π
3. rad
2
Eenheid: rad/s
60 . f f : frequentie in hertz
n= p : aantal poolparen
p 60 : omzetting van sec naar minuten
n : toerental in toeren/minuut
Voorbeeld: Een generator draait 3000 toeren per minuut en heeft 2 polen. Hoeveel
bedraagt de frequentie van de opgewekte emk in de rotor?
Gevraagd: f
Oplossing: n . p 3000 . 1
f= = = 50 Hz
60 60
EL4-SCET- 59 -
Maximumwaarde of amplitude:
I (A)
Dit is de grootste waarde die de stroom
Im
of spanning aanneemt in één periode.
Im ; Um ; Em
t (s)
-Im
Gevraagd: e1 ; e2
EL4-SCET- 60 -
R R
I (A)
I
(A) Im
t (s) t (s)
I= of I = Im . 0,707
Gegeven: f = 50 Hz ; i = 12 A ; α = 60°
Gevraagd: I
i
Oplossing: I = Im . sinα → Im = = 13,856 A I = Im . 0,707 = 9,8 A
sin 60°
EL4-SCET- 61 -
1. Wat is een vector?
I (A)
α 45° 360°
α (°)
α
i = Im . sinα
3. In fase en fase-verschuiving:
u, i
ω
Um
Im 360°
α (°)
EL4-SCET- 62 -
Voor-ijlend: Een stroom of spanning is voor-ijlend wanneer deze
als eerste zijn positieve maximum-waarde bereikt.
u, i
ω
Im Um
360°
φ
α (°)
Im is 90° voorijlend op Um
φ : faseverschuivingshoek
Um
Im 360°
α (°)
φ
u, i
ω
Im Um
360°
α (°)
φ
EL4-SCET- 63 -
4. Bewerkingen met vectoren:
I1 I2 Itot
Itot = I1 + I2 = 8 A
I1 I1
I2
Itot Itot = √I1 ² + I2 ² = 5,83 A
Itot
parallellogrammethode vectorenveelhoek
I1 Itot Itot
I1
β
I2 I2
parallellogrammethode vectorenveelhoek
Cosinusregel
EL4-SCET- 64 -
Toepassing op samenstellen van vectoren:
Gegeven:
I1 = 4 A ; I 2 = 6 A ; I 3 = 2 A ; I 4 = 5 A ; I 5 = 4 A
I1 ijlt 90° voor op I2
I4 ijlt 45° na op I2
I4 ijlt 90° voor op I3
I5 is in tegenfase met I4
Parallellogrammethode:
I5
I3
I1
I3 + I4
I4 I1 + I2
Itot
I2
I1 + I2 + I3 + I4
Vectorenveelhoek:
I1
Itot
I2
I3
I5
I4
EL4-SCET- 65 -
Ontbinden van vectoren:
Gevraagd: I2
Itot
Oplossing: ⃗⃗⃗
I2 = ⃗⃗⃗⃗⃗
Itot - ⃗⃗I1 I2
I2 = √Itot ² - I1 ² = 4 A I1
1 1
a) in graden: T= . 360° = 45°
8 8
1 2.π.rad 𝜋
b) in radialen: T= = rad
8 8 4
1 1 1 0,02
c) in seconden: T = = = 0,02 s T= = 0,0025 s
f 50 8 8
EL4-SCET- 66 -
1. Keten met zuiver ohmse weerstand
Symbool: R
Bv.: verwarmingselement
Um
Im 360°
α (°)
o In een zuiver ohmse keten komt geen inductie voor, zodat de formule
dezelfde blijft als in de gelijkstroomtheorie.
U
I=
R
Symbool: Z
Proefopstelling:
spoel spoel met ijzeren kern
A A
EL4-SCET- 67 -
o We sluiten dezelfde spoel aan op een wisselspanning.
Proefopstelling:
A A
Door een zuivere zelfinductie verstaat men een spoel met een bepaalde
zelfinductiecoëfficiënt L, maar waarvan de ohmse weerstand R nul is. (ideale
spoel).
o Inductieve reactantie XL: dit is de weerstand van de spoel die enkel te wijten
is aan de zelfinductie.
XL = 2 . π . L XL = ω . L
Bij een ideale spoel is Z = XL
EL4-SCET- 68 -
o Fase van spanning en stroom:
u, i
ω
Um
Im 360°
α (°)
90°
Voorbeeld 1: Een spoel heeft een coëfficiënt van zelfinductie van 0,4 H. De
spanning bedraagt 230V/50 Hz. Bereken de stroomsterkte.
Voorbeeld 2: Door een spoel met L = 0,2 H vloeit een stroom van 20 mA bij een
spanning van 100 V. Bereken de frequentie.
EL4-SCET- 69 -
Herhalingsvragen serieschakelen van weerstanden: deel 1
3. Zijn het voor- en achterlichtje van een fiets in serie geschakeld? Hoe kan je
dit op eenvoudige wijze testen?
9. Er is een weerstand nodig van 480 Ω. Je hebt slechts weerstanden van 120
Ω, 150 Ω en 180 Ω ter beschikking. Hoe kan je dit oplossen? Geef drie
mogelijkheden.
10. Je beschikt over een weerstand van 500 Ω . Welke weerstand moet je in
serie schakelen om een totale weerstand te bekomen die vijf maal groter
is?
EL4-SCET- 70 -
Herhalingsvragen serieschakelen van weerstanden: deel 2
8. Op een spanning van 230 V plaats je in serie met 200 Ω een onbekende
weerstand. De stroom is dan 500 mA. Hoe groot is de onbekende
weerstand?
EL4-SCET- 71 -
Herhalingsvragen serieschakelen van weerstanden: deel 3
2. Welke weerstand moet men in serie plaatsen met een weerstand van 150
Ω, om een stroom van 0,4 A te verkrijgen bij aansluiting op 230 V ?
4. Door een voorschakelweerstand van 500 Ω vloeit een stroom van 200 mA.
Hoe groot is het veroorzaakte spanningsverlies?
A B C D
5 kΩ 5 kΩ
20 V
50 V
EL4-SCET- 72 -
10. Bereken de totale spanning:
D
A 10 kΩ B C 10 kΩ E
60 V
140 V
Utot = ?
A B C D E
R1 = 5 Ω R2 = 10 Ω R3 = 20 Ω R4 = 5 Ω
9V
Utot = ?
EL4-SCET- 73 -
Herhalingsvragen parallelschakelen van weerstanden: deel 1
EL4-SCET- 74 -
Herhalingsvragen parallelschakelen van weerstanden: deel 2
4. Twintig gelijke gloeilampen met een weerstand van 529 Ω zijn parallel
geschakeld op 230 V. Bereken de vervangingsweerstand, de totale stroom
en de deelstromen.
5. Een feestverlichting bestaat uit 100 gloeilampen die parallel geschakeld zijn
op 230 V. Door elke lamp vloeit een stroom van 200 mA. Hoe groot is de
weerstand van elke lamp, de vervangingsweerstand en de totale stroom?
9. Tien gloeilampen met elk een weerstand van 460 Ω worden parallel op 230
V geschakeld. Hoe groot is de totale stroom en de vervangingsweerstand?
11. Op een spanning van 60 V zijn twee weerstanden parallel geschakeld. Door
de eerste weerstand vloeit een stroom van 2 A. De tweede weerstand heeft
een waarde van 15 Ω. Bereken R1, I2, I en Rvp.
EL4-SCET- 75 -
Herhalingsvragen serie- en parallelschakelen van weerstanden:
1. Gegeven: 2. Gegeven:
R1 = 60 Ω
R1 = 80 Ω
R2 = ?
R2 = ?
R3 = 5 Ω
Utot = 48 V
Itot = 3 A
Itot = 3 A
Utot = 12 V
U1 = 6 V U2 = 10 V I1 = 0,5 A
Itot = 2 A R2 = ?
U3 = 12 V U4 = ?
Utot = 48 V I2 = 2,5 A
6. Gegeven:
5. Gegeven:
R1 = 40 Ω
I2 = 1,5 A
I1 = 0,5 A
R2 = ?
Utot = 48 V
Utot = 48 V
Itot = 3 A
Gevraagd: I1 ; I2 ; R2 ; U1 ; U2 ; Rtot
Gevraagd: U1 ; U2 ; U3 ; I3 ; R1 ; R2 ;
R3 ; Rtot
EL4-SCET- 76 -
Herhalingsvragen gemengde schakeling van weerstanden deel 1:
Bereken voor onderstaande schema’s de vervangingsweerstand
1. R1 = 75 Ω R2 = 125 Ω R1 = 75 Ω
2. R2 = 125 Ω
R3 = 25 Ω R4 = 50 Ω R3 = 25 Ω R4 = 50 Ω
R5 = 40 Ω R6 = 65 Ω
R5 = 40 Ω R6 = 65 Ω
3. R1 = 75 Ω R2 = 125 Ω
4. R1 = 75 Ω R2 = 125 Ω
R3 = 25 Ω
R4 = 50 Ω R3 = 25 Ω R4 = 50 Ω
R5 = 40 Ω
R5 = 40 Ω R6 = 65 Ω
R6 = 65 Ω
5.
R1 = 75 Ω R2 = 125 Ω R3 = 25 Ω 6. R1 = 75 Ω R2 = 125 Ω
R3 = 25 Ω R5 = 40 Ω
R4 = 50 Ω R5 = 40 Ω
R4 = 50 Ω R6 = 65 Ω
R6 = 65 Ω
EL4-SCET- 77 -
Herhalingsvragen gemengde schakeling van weerstanden deel 2:
Bereken voor onderstaande schema’s de vervangingsweerstand, de totale stroom,
de deelstromen en de deelspanningen
R1 = 75 Ω R2 = 125 Ω
1. 2.
R1 = 75 Ω R2 = 125 Ω
R3 = 25 Ω
R3 = 25 Ω
3. R1 = 75 Ω R2 = 125 Ω
4. R1 = 75 Ω R2 = 125 Ω
R3 = 25 Ω
R3 = 25 Ω
R4 = 65 Ω
R4= 65 Ω
Utot = 160 V
Utot = 200 V
5. R1 = 75 Ω
6. R1 = 75 Ω R2 = 125 Ω
R2 = 125 Ω
R3 = 25 Ω
R3 = 25 Ω R4= 65 Ω
R4= 65 Ω
Utot = 75 V
Utot = 125 V
EL4-SCET- 78 -
Herhalingsvragen spanningsdeler:
R1
Uin = 180 V
R1 = 4000 Ω
Uin = 12 V
R2 = 6000 Ω Uuit
EL4-SCET- 79 -
6. Met een zware belasting bedoelen we een belasting met kleine/grote
weerstandswaarde. Bij een zware belasting vloeit er een kleine/grote
stroom.
R1 = 4000 Ω
Uin = 12 V
3. Geef de betekenis van volgende symbolen: Ri, Uvi, Ru, Rver, Rleid, U, E.
6. Een bron met een inwendige weerstand van 0,2 Ω levert een stroom van
600 mA. Hoeveel spanning gaat er verloren in de bron?
EL4-SCET- 80 -
10. Welke spanning is nuttig en welke zijn verliesspanningen: Uleid, Uverb, Uvi ?
11. Een bron met open klemspanning 110 V en inwendige weerstand 3 Ω wordt
aangesloten op een uitwendige weerstand van 37 Ω. Bereken de stroom in
de keten, het inwendig spanningsverlies en de gesloten klemspanning van
de bron.
12. Een batterij E = 4,5 V en met Ri = 0,4 Ω, wordt aangesloten aan een
verbruiker met weerstand 8,6 Ω. De leiding heeft een te verwaarlozen
weerstand. Bereken de totale weerstand, de stroomsterkte, de gesloten
klemspanning en het inwendig spanningsverlies.
14. Een verbruiker met weerstand 16 Ω wordt via een leiding met weerstand
0,25 Ω aangesloten op een bron waarvan E = 7,5 V en Ri = 2,5 Ω. Bereken
de stroom in de kring, het spanningsverlies in de bron en over de leiding, de
spanning over de verbruiker en de gesloten klemspanning van de batterij.
15. Welke spanning is er bij een ideale spanningsbron bij belasting gelijk aan
nul?
16. In een gesloten kring vloeit een stroom van 5 A. De open klemspanning
bedraagt 120V en de verbruiker is aangesloten via een koperen leiding met
totale lengte 91m en een doorsnede van 2,5 mm² (ρ = 0,0178 . 10 -6 Ωm).
De inwendige weerstand van de bron bedraagt 0,2 Ω. Bereken R leid, Uleid,
Uvi, U, Uverb, Rverb en Ru.
17. Een batterij met E = 4,5V en Ri = 0,4 Ω wordt aangesloten aan een
verbruiker met weerstand 8,6 Ω. De leiding heeft een te verwaarlozen
weerstand. Bereken de totale weerstand, de stroomsterkte, de gesloten
klemspanning en het inwendig spanningsverlies van de bron.
EL4-SCET- 81 -
Herhalingsvragen chemische spanningsbronnen:
4. Een led-lampje verbruikt 10 mA. We voeden dit lampje met een batterij
waarvan de capaciteit 1500 mAh bedraagt. Hoe lang gaat deze led
branden?
15. Een cel van 1,5 V heeft een regimestroom van 0,4 A. De cel kan deze
stroom leveren gedurende 660 minuten. Bereken de capaciteit van deze
cel.
16. Wat is de functie van mangaan-dioxyde bij de droge cel van Leclanché?
19. Hoe groot mag de maximale laadstroom zijn bij een accu met capaciteit 75
Ah?
EL4-SCET- 82 -
Herhalingsvragen condensator:
1. Geef de grafische voorstelling Ic=f(t) bij het laden en ontladen van een
condensator.
4. Geef de grafische voorstelling Uc=f(t) bij het laden en ontladen van een
condensator.
11. Een condensator neemt bij een spanning van 110 V een hoeveelheid
elektriciteit op van 50 mC. Hoe groot is zijn capaciteit?
12. Een condensator van 50 μF neemt bij een spanning 12,5 mC op. Hoe groot
is deze spanning?
13. Aan een condensator van 50 μF is een spanning aangesloten van 100 V.
Wat gebeurt er met de capaciteit als we de condensator aansluiten op 200
V?
14. Aan een condensator C1 van 25 μF wordt een spanning aangelegd van 200
V. Aan een tweede condensator C2, die een tweemaal grotere capaciteit
heeft, wordt 100 V aangelegd. Vergelijk de opgenomen lading van C1 en
C2.
EL4-SCET- 83 -
Herhalingsvragen parallelchakelen van condensatoren:
3. Vier condensatoren, elk met een capaciteit van 50 pF, worden in serie
geschakeld. Hoe groot is de vervangingscapaciteit?
5. Men beschikt over een condensator van 4 μF, één van 6 μF en één van 12
μF. Schakel ze zodanig dat de vervangingscapaciteit 2 μF wordt.
6. Men heeft twee condensatoren van 6 μF en één van 3 μF. Hoe moet men
deze schakelen om een vervangingscapaciteit van 8 μF te bekomen?
EL4-SCET- 84 -
Herhalingsvragen gemengde schakeling van condensatoren:
1.
Gegeven:
C1 = 100 μF C2 = 50 μF
C3 = 200 μF
C4 = 125 μF
Utot = 200 V
Gevraagd: Cv ; Qv ; Q1 ; Q2 ; Q3 ; Q4 ; U1 ; U2 ; U3 ; U4
2.
Gegeven:
C2 = 100 μF
C1 = 80 μF C4 = 300 μF
C3 = 150 μF
Qtot = 15 000 μC
Gevraagd: Q1 ; Q2 ; Q3 ; Q4 ; U1 ; U2 ; U3 ; U4 ; Utot
3.
Gegeven:
C1 = 5 mF C4 = 10 mF
C3 = 60 mF
C2 = 15 mF C1 = 20 mF
Utot = 80 V
Gevraagd: Q1 ; Q2 ; Q3 ; Q4 ; Q5 ; Qtot ; U1 ; U2 ; U3 ; U4 ; U5
EL4-SCET- 85 -
Toepassingen wetten van Kirchhoff
1)
E1 = 25 V Ri1 = 1 Ω R1 = 4 Ω
c d
I1
+ E2 = 15 V Ri2 = 0,5 Ω R2 = 8 Ω
a b
I2
I3
+
e f
E3 = 10 V Ri3 = 0,5 Ω R3 = 6 Ω
R1 = 10 Ω
2)
E1 = 20 V Ri1 = 2 Ω
E3 = 30 V Ri2 = 3 Ω
R2 = 15 Ω
EL4-SCET- 86 -
Herhalingsvragen magnetisme:
11. Teken het verloop van de veldlijnen bij een hoefmagneet en duid de zin aan
van de krachtlijnen.
12. Vergelijk de weg die de veldlijnen volgen bij een hoefmagneet met zonder
sluitstuk.
18. Een magnetische flux van 2000 µWb valt loodrecht door een oppervlakte
van 200 cm². Bereken de magnetische inductie.
20. Wat zegt de hypothese van Weber over een magnetische stof, bijvoorbeeld
ijzer?
EL4-SCET- 87 -
21. Wat betekent remanent magnetisme?
27. Verduidelijk aan de hand van een figuur wat men bedoelt met de
‘inclinatiehoek’ van een magneet.
4. Waardoor wordt de zin van het elektromagnetisch veld rond een rechte
stroomvoerende geleider bepaald?
6. Wat is de betekenis van een kruisje en een punt in een cirkel? Bepaal in beide
gevallen de zin van het elektromagnetisch veld aan de hand van een figuur.
7. Van welke twee factoren is de sterkte van het elektromagnetisch veld in een
bepaald punt rond de geleider afhankelijk?
10. Waarom is de magneetkracht van een spoel met zacht stalen kern groter dan
die van een solenoïde?
EL4-SCET- 88 -
11. Bepaal de polen van de elektromagneet in onderstaande figuren:
Figuur a Figuur b
Figuur a Figuur b
1. Geef een toepassing van een open en een gesloten magnetische keten.
8. Door een spoel met 1000 windingen vloeit een stroom van 2,5 A. Bereken de
magnetomotorische kracht.
EL4-SCET- 89 -
9. Spoelen voor netspanning zijn gemaakt uit ………….. windingen met
……….draaddoorsnede. Waarom?
11. Op een gesloten stalen kern is een spoel geplaatst met 600 windingen. De
stroom door de spoel is 2 A. De gemiddelde lengte van het magneticum is 250
mm. Bereken de elektromagnetische veldsterkte.
12. Een kern met doorsnede 25 cm² en een lengte van 12 cm heeft een
permeabiliteitsfactor van 0,0015 H/m. Bereken de reluctantie van het
magneticum.
13. De elektromotorische kracht van een elektromagneet met reluctantie van 500
000 A/Wb bedraagt 300 A. Bereken de elektromagnetische flux in mWb.
14. Door een spoel van een elektromagneet met 1000 windingen, vloeit een
stroom van 3,2 A. De reluctantie bedraagt 350 000 A/Wb. Bereken de
elektromagnetische flux in Wb en in mWb.
15. Door een spoel met 200 windingen, geplaatst op een homogene kern met
doorsnede 5 cm², vloeit een stroom van 2,9 A. De gemiddelde lengte van de
veldlijnen is 50 cm en de permeabiliteitsfactor μ = 0,00112 H/m. Bereken de
magnetomotorische kracht, de elektromagnetische veldsterkte, de reluctantie
en de magnetische flux.
16. Hoe kan je het remanent magnetisme van een elektromagneet vernietigen?
17. Teken het verloop van de magnetisatie-kromme voor zacht staal, hard staal en
lucht.
19. Vergelijk het verloop van de hysteresisverliezen voor een zacht stalen kern en
een hard stalen kern.
EL4-SCET- 90 -
Herhalingsvragen elektrodynamische krachten:
4. Tussen de polen van een magneet met een breedte van 32 cm is een geleider
geplaatst waarin een stroom vloeit van 5 A. De fluxdichtheid bedraagt 0,6
Wb/m². Bereken de sterkte van de Lorentzkracht op die geleider.
5. Bereken de stroom in een geleider met werkzame lengte 20 cm, opdt er een
Lorentzkracht zou op inwerken van 1,2 N, wanneer die geleider zicht bevindt in
een magnetisch veld met inductie 0,8 T.
Z N
EL4-SCET- 91 -
7. Bepaal de stroomzin in de geleiders:
F
N
N Z
9. Er vloeit een stroom van A naar B. In geleider C vloeit een stroom het blad uit.
Hoe wordt de geleider bewogen ?
A B
EL4-SCET- 92 -
11. Teken de krachtlijnen rond de twee evenwijdige geleiders en duid aan hoe de
geleiders ten opzichte van elkaar bewogen worden.
1. Hoe noemen we de stroom die bij een gesloten keten ontstaat als gevolg van
de geïnduceerde emk ?
3. In een magnetsich veld met inductie 2,5 Wb/m² beweegt een geleider loodrecht
op de veldlijnen met een snelheid van 25 m/s. De werkzame lengte van de
geleider bedraagt 10 cm. Hoeveel bedraagt de geïnduceerde emk ?
N Z
10. In een spoel met 1500 windingen wordt een magneet ingebracht met een flux
van 250 µWb in een tijd van 0,1 s. Bereken de gegenereerde emk.
11. Men brengt een magneet met magnetische flux van 5 µWb in 3 ms in een
spoel. Hierdoor wordt een spanning gegenereerd van -4 V. Hoeveel windingen
bezit deze spoel ?
EL4-SCET- 93 -
Herhalingsvragen zelfinductie – wederzijdse inductie -
wervelstroomverliezen:
5. Een spoel met zelfinductiecoëfficiënt van 350 mH voert een stroom van 10 A.
Men vermindert de stroom tot -10 A in 0,2 s. Bereken de emk van zelfinductie.
16. Waarom moeten de lamellen van een transformator evenwijdig lopen met de
flux?
EL4-SCET- 94 -
Herhalingsvragen wisselstroom en wisselspanning (deel 1):
5. Hoeveel maal wordt de sinusvormige wisselstroom bij het doorlopen van één
sinuslijn maximaal ?
8. Vul in :
a) 8 kHz = ……….. Hz
b) 3 MHz = ………. Hz
c) 0,06 kHz = ……… Hz
d) 2,5 GHz = ……….kHz
9. Hoe groot is de frequentie van een wisselstroom als in 0,1 seconde vijf
perioden doorlopen worden ?
11. In een vierpolige generator draait het anker 1500 omwentelingen per minuut.
Welke frequentie heeft de gegenereerde emk ?
12. Vul in : a) 360° = ….. rad b) 180° = ….. rad c) 45° = ….. rad d) 30° = ….. rad
1. Een wisselstroom heeft een PTP-waarde van 28,28 A. Hoe groot is zijn
amplitude?
EL4-SCET- 95 -
4. Vul in:
a) amplitude = ……………. x de effectieve waarde
b) effectieve waarde = 0,707 x …………………….
c) I = ……. x Im
d) Um = ………. x U
12. Op de PTP-schaal van een voltmeter lees je 628 V af. Hoe groot is de
amplitude en de effectieve waarde van deze wisselspanning ?
13. Door een verwarmingstoestel met weerstand 57,5 Ω vloeit een wisselstroom
van 4 A. Hoe groot is de effectieve en de maximumwaarde van de spanning ?
15. Welke waarde moet een gelijkstroom hebben, om na twee uur evenveel
warmte te ontwikkelen in een zelfde weerstand, als een wisselstroom met
amplitude 10 A ?
16. Mag je een soldeerbout voor 12 VAC ook gebruiken op een accu van 12 V ?
17. Een sinusoïdale wisselstroom heeft 5/12 van een periodeduur na het nulpunt
een waarde van 6 A. Bereken de effectieve en de maximum waarde.
18. Hoe groot is de amplitude van een sinusoïdale wisselstroom met frequentie 50
Hz, waarvan de momentele waarde 10 A is 2/300 s na het nulpunt ?
20. Hoe groot is de hoeksnelheid als in 0,12 s drie perioden doorlopen worden ?
EL4-SCET- 96 -
Herhalingsvragen wisselstroom en wisselspanning (deel 3):
2. Een stroom met topwaarde 8 A is 90° na-ijlend op een stroom I2m = 15 A. Beide
stromen vloeien in een knooppunt samen en leveren de resulterende stroom I.
Bereken de amplitude en de effectieve waarde van die resulterende stroom.
I1 = 2 A
I2 = 4 A
60°
I1 I3= 3 A
I2 I4 = 6 A
I4
I3
I1
I1 = 3 A
I2 = 2 A
I3= 2,5 A
I3
45° I2
EL4-SCET- 97 -
8. Een wisselstroom met amplitude Im = 8 A is π/3 radialen na-ijlend op een
wisselspanning met Um = 200 V. Bereken de ogeblikkelijke waarde van de
stroom en spanning, een tijd T/6 na t0.
9. Een wisselspanning met topwaarde 200 V stuurt in een kring een stroom met
amplitude 10 A. De stroom is 45 ° na-ijlend op de spanning. Teken de vectoren
en de sinuslijnen op schaal: 50 V =^ 10 mm en 2 A =^ 10 mm.
12. Een wisselstroom heeft 5 . π/4 na t0 een waarde van 5 A. Bereken zijn
amplitude en zijn effectieve waarde.
EL4-SCET- 98 -
Herhalingsvragen wisselstroomketens:
1. Welke invloed heeft het inbrengen van een zacht-stalen kern in een spoel op de
grootte van de zelfinductiecoëfficiënt L van een spoel?
2. Waarom biedt een spoel met een zacht-stalen kern bij wisselstroom een grotere
tegenstand dan bij gelijkstroom?
6. Hoe luidt de wet van Ohm voor een zuiver inductieve keten?
11. Bereken de frequentie van een wisselspanning van 1,57 kV, die in een ideale
spoel met L = 200 mH een stroom stuurt van 25 A.
12. Bij een zuiver inductieve belasting is de faseverschuiving …….., cos φ is ……,
R = ………., I = U / …..
14. Een spoel met L = 0,84 H is aangesloten op een spanning van 400 V / 50 Hz.
Bereken de amplitude van de stroom.
15. Een magneetspoel biedt bij een wisselspanning 230 V – 50 Hz een impedantie
van 500 Ω. Bereken de stroomsterkte in mA in deze spoel.
16. Hoe groot is de faseverschuiving tussen UL en IL bij een ideale spoel die is
aangesloten op een wisselspanning. Teken de vectoren en de sinuslijnen.
17. Een spoel heeft een zelfinductiecoëfficiënt van 2 mH. Bereken de inductieve
reactantie bij 30 Hz en bij 500 kHz.
EL4-SCET- 99 -