You are on page 1of 7

ALGEMENE NATUURKUNDE — FORMULARIUM 21

10.6. Elektrische capaciteit en condensatoren.


• De capaciteit C van een geleider definieert men als de lading op een geleider (die in
een evenwichtssituatie enkel aan het oppervlak ervan zit) gedeeld door de potentiaal
aan het oppervlak ervan. Deze grootheid is kenmerkend voor de geleider (de eenheid
is F(arad)):
Q
C= .
V
• We definiëren een condensator, dit is een stelsel van twee geleiders. Hierbij dient de
totale lading op de twee geleiders gelijk te zijn aan nul (dit impliceert dat alle elektrische
veldlijnen die van de positief geladen geleider vertrekken aankomen bij zijn negatief
geladen tegenhanger).
• De definitie van C voor een condensator is formeel dezelfde als hierboven, de betekenis
van Q is dan de lading op de positieve geleider en V is het potentiaalverschil tussen de
positieve en de negatieve geleider.
• Een stel condensatoren in parallel geschakeld kan vervangen worden door 1 condensator
met C = i Ci . Bij een serieschakeling geldt voor de vervanginscapaciteit: C1 = i C1i .
P P

10.7. Energie van het elektrisch veld.


• We berekenen hoeveel energie het kost om een totale lading Q (vanop oneindig waar
V = 0 wordt gekozen) op een geleider met capaciteit C te brengen (d.w.z. aan het
oppervlak ervan). We beschouwen een tussenstadium van het opladen waarbij de lading
op de condensator q is (|q| < |Q|), en de potentiaal aan het oppervlak V bedraagt.
Dan hebben we: Z Q Z Q
q 1 Q2
W = V dq = dq = .
0 0 C 2 C
• We kunnen de energie om een hoeveelheid lading bijeen te brengen berekenen uit het
elektrisch veld E(~r) opgewekt door deze ladingsverdeling (we integreren over het gehele
volume): Z
ε0
W = E 2 dV.
2 gehele ruimte
Men kan dus stellen dat dat de lading aanwezig in een volume dV de volgende energie
vertegenwoordigt:
1
dW = ε0 E 2 dV.
2
De energiedichtheid (in Joule per kubieke meter) is dan:
1 1
w= ε0 E 2 , indien de ladingen zich in een middenstof bevinden: w = ε0 εr E 2 .
2 2
10.8. Elektrische weerstand en de wet van Ohm.
• Wanneer men een potentiaalverschil V aanlegt dan blijkt (bij constante temperatuur)
de verhouding van V en de opgewekte stroomsterkte I steeds dezelfde te zijn. Deze
verhouding noemt men de weerstand R van de geleider tussen de twee beschouwde
punten. Dan hebben we de Wet van Ohm:
V
R= .
I
• In een geleider met constante doorsnede A en lengte ` hebben we (hier is j nog steeds
de stroom per oppervlakte-eenheid, σ noemt men het elektrisch geleidingsvermogen
van het materiaal):
`
j = σE met σ = .
AR
Deze betrekking levert een lokaal verband tussen de elektrische veldsterkte op een
bepaalde plaats en de resulterende stroomdichtheid. Ook vectorieel geldt:
~
~j = σ E.
22 ALGEMENE NATUURKUNDE — FORMULARIUM

We drukken de stroomdichtheid uit in functie van de snelheid van de individuele la-


dingsdragers (elektronen):
~j = nq~v = −ne~v , dus ~v = − σ = σ F~e .
en ne2
2
Dan krijgen we F~e −α~v = 0, met α = neσ ∼ R. De snelheid van een elektron neemt dus
niet onbeperkt toe, maar ze streeft o.i.v. de Coulomb-kracht en de “wrijvingskracht”
naar een limietwaarde.
• Het vermogen of de warmte ontwikkeld per tijdseenheid wordt gegeven door:
V2
P = V I = RI 2 = .
R
Om een stroom in stand te houden moet er dus een potentiaalverschil V zijn, of equi-
~
valent hiermee: een elektrisch veld E.
• De vervanginsweerstand bij serieschakeling wordt gegeven door de som van de weer-
standen. Bij parallelschakeling dient men de reciproke waarden te sommeren:
1 X 1
= .
R i
Ri

10.9. Elektromotorische spanning (EMS).


• Er dient voortdurend een potentiaalverschil aanwezig te zijn om een elektrische stroom
I in een kring in stand te houden. De arbeid die een dergelijk elektrisch veld levert
wanneer de betrokken ladingen 1 keer de kring doorlopen wordt gegeven door:
I I
W = F~ · d~` = q E ~ · d~`.

Bij een elektrostatisch veld zou dit nul zijn, een elektrostatisch veld kan dus geen
blijvende stroom onderhouden. er is dus een drijvende kracht nodig die men zou
kunnen interpreteren als afkomstig van een niet-elektrostatisch veld E ~ n . Het totale
elektrische veld wordt dan gegeven door:
~ =E
E ~ es + E
~ n.

We krijgen dan: I I
~ · d~` =
E ~ n · d~` =: VE .
E

Dit wordt de elektromotorische spanning (ems) van de kring genoemd.

10.10. Opladen van een condensator over een weerstand.


• We bespreken het opladen van een condensator over een weerstand. Wanneer op t = 0
de schakelaar S gesloten wordt zal de condensator geleidelijk beginnen opladen tot een
zeker eindwaarde Q. De potentiaalverschillen zijn VE , RI, Cq (q is de lading op een
willekeurig tijdstip t na het sluiten van de kring).
• Volgens de 2e Wet van Kirchhoff geldt met positieve stroomzin:
q
VE − = RI.
C
• Dan krijgen we (τ noemt men de tijdsconstante):
t t
q = VE C(1 − e− RC ) = Q(1 − e− τ ) (hier is Q = VE C en τ = RC).
Dan volgt voor de spanning V (t) en de stroom I(t) voor de condensator:
t VE − t
V (t) = VE (1 − e− τ ), I(t) = e τ
R
• Voor het ontladen van de condensator krijgen we:
t VE − t
q = Qe− τ , I = − e τ.
R
ALGEMENE NATUURKUNDE — FORMULARIUM 23

10.11. Wet van Ampère voor het magneetveld.


• Als we een gesloten kromme K beschouwen die meerdere stroomvoerende draden om-
sluit kunnen we stellen dat:
I X
~ · d~` = µ0
B Ii .
K i
Hier bevat het rechterlid enkel de ingesloten stromen en moeten die een teken toegekend
krijgen in overeenstemming met de kurkentrekkerregel en met de omloopzin gekozen
voor de berekening van het linkerlid. Dit is de Wet van Ampère.
• Een algemenere vorm maajt gebruik van de stroom dichtheid:
I Z
B~ · d~` = µ0 ~j · ~en d~`.
K A
Via de Stelling van Stokes leidt dit tot de differentiële vorm van de Wet van Ampère:
rot B~ = µ0~j.

10.12. Magnetische flux.


• De magnetische flux is gedefinieerd als:
Z
ΦB = B~ · ~en dA.
A
De eenheid van de magnetische flux is de Wb (Weber) of ook Tm2 .
• Er zijn geen magnetische monopolen, en dus ook geen bronnen voor de veldlijnen. Deze
zijn dus steeds gesloten. De flux door een gesloten oppervlak is dus steeds nul:
I
B~ · ~en dA = 0 =⇒ div B~ = 0.
A
Bovenstaande vergelijkingen stellen respectievelijk de integraal- en de differentiële vorm
van de Wet van Gauss voor het magneetveld voor.
10.13. Magnetisatie van de materie.
• Analoog aan de polarisatie wordt magnetisatie M ~ gedefinieerd als het totale magneti-
sche dipoolmoment per volume-eenheid:
P
~ µ
~i
M= i .
V
• In een cilindervormig stuk materie zullen de microscopische stromen (kringstromen van
elektronen rond de kernen) elkaar opheffen, deze zal zich dan gedragen als een soort
solenoı̈de.
10.14. Magnetische veldsterkte – Magnetische inductie.
• Indien we de materiecilinder in een solenoı̈de schuiven met “vrije” stroom I en n =
N
h windingen per lengte-eenheid, kunnen we de “gebonden” magnetisatiestroom per
lengte-eenheid, M , bij de vrije stroom per lengte-eenheid, nI, tellen en wij krijgen
dan als totale stroom per lengte-eenheid M + nI. Dit leidt dan tot een magnetische
inductie B:
B
B = µ0 (nI + M ) ⇐⇒ = nI + M.
µ0
• Men voert ook bij de bespreking van de magnetisatie-verschijnselen een hulpvector in:
~
H~ = B −M ~ (dus H = nI, H de magnetische veldsterkte genoemd).
µ0
Hiermee kan de magnetische inductie uitgedrukt worden als:
B~ = µ0 H
~ + µ0 M
~.
Aangezien M ∼ I ∼ H volgt dan:
M~ = χm H
~ met χm de magnetische susceptibiliteit.
24 ALGEMENE NATUURKUNDE — FORMULARIUM

Dan krijgen we dus ook:


~ = µ0 H
B ~ + µ0 χm H
~ = µ0 (1 + χm )H
~ = µ0 µr H.
~

µr is de magnetische permeabiliteit die aangeeft met welke factor de magnetische in-


ductie toeneemt bij het inbrengen van een middenstof.
• De Wet van Ampère kan met behulp van de magnetische veldsterkte nu herschreven
worden als (voor vacuüm, zonder middenstof):
I I
~ ~
B · d` = µ0 =⇒ ~ · d~` = I.
H

Met I wordt de totale vrije of macroscopische stroom bedoeld. Indien we de Wet van
Ampère dan uitbreiden door ook de gebonden stromen in rekening te brengen vinden
we: I I
~ · d~` = µ0 µr I =⇒
B ~ · d~` = I.
H

I staat nog steeds voor de vrije, macroscopische stromen. De laatste betrekking is


klaarblijkelijk een algemenere vorm van de Wet van Ampère. De differentiële vorm is
dan:
~ = ~j.
rot H

11. Tijdsafhankelijke elektromagnetische velden


Grootheid Zelfinductiecoëfficiënt
Eenheid H(enry) (= Wb A )
Symbool P

11.1. Wet van Faraday.


• Experimenteel blijkt dat een elektrische stroom in een kring ontstaat wanneer de mag-
netische flux met de tijd verandert. Het verschijnsel verdwijnt zodra de flux weer
constant wordt.
• Het primair verschijnsel bestaat in het opwekken van een elektromotorische spanning,
eerder dan in het opwekken van een stroom (secundair verschijnsel). Dit wordt be-
schreven door volgende vergelijking (dit is de Wet van Faraday):
dΦB
VE = − .
dt
Het teken van de geı̈nduceerde ems wordt bepaald via de keuze van een positieve
stroomzin in de keten. Deze legt immers
R de zin vast van de eenheidsvector die optreedt
bij de berekening van de flux ΦB = A B ~ · ~en dA.
• Regel van Lenz:
De geı̈nduceerde stroom werkt zijn oorzaak van ontstaan tegen.
• We kunnen de Wet van Faraday ook algemener schrijven:
I Z
~ · d~` = − d
E B~ · ~en dA.
K dt A
De betekenis van K is een fictieve, willekeurige gesloten kring terwijl A een gesloten
oppervlak is met K als grenslijn.

11.2. Wet van Faraday in differentiële vorm.


• Via de Stelling van Stokes vinden we de differentiële vorm van de Wet van Faraday:
~
~ = − ∂B .
rot E
∂t
ALGEMENE NATUURKUNDE — FORMULARIUM 25

11.3. Zelfinductie.
• Een kring waarin een stroom I loopt, wekt zoals bekend uit de Wet van Biot en Savart
een magneetveld op dat evenredig is met I. De flux door de kring ten gevolge van dit
“eigen magneetveld”zal dus ook evenredig zijn met I: ΦI = LI. De evenredigheids-
factor L wordt de zelfinductiecoëffciënt genoemd en wordt uitgedrukt in H(enry). L
hangt enkel af van de geometrie van de geleider.
• Wanneer de stroom in de keten veranderlijk is, wordt volgens de Wet van Faraday
volgende ems opgewekt (als we veronderstellen dat de geleider niet van vorm verandert):
dΦI dI
VE = − = −L .
dt dt
11.3.1. verloop van stroom in een RL-keten.
• We beschouwen een keten met een ems E0 , een weerstand R en een zelfinductie L.
Dan krijgen we:
dI E0 t L
E0 − L = RI, I = (1 − e τ ) (τ = ).
dt R R
• Wordt de batterij verwijderd op een nieuw tijdstip t = 0, dan krijgen we:
dI E0 − R t
−L = RI, I = e L .
dt R
11.4. Energie van het magnetisch veld.
• Er is energie nodig om een stroom I in stand te houden en per tijdseenheid bedraagt
deze V I. Deze energie komt van de ems E0 en wanneer we de eerste vergelijking
hierboven herschrijven:
dI dI
E0 = L + RI =⇒ IE0 = LI + RI 2 .
dt dt
De laatste term herkennen we als het gedeelte van de energie (per tijdseenheid) dat
gedissipeerd wordt onder de vorm van Joule-warmte en de andere term in het rechterlid
zouden we dan kunnen interpreteren als de energie van de een spoel/zelfinductie waarin
een stroom I loopt en bijbehorend magneetveld aanwezig is.
• De energie vereist om de stroom te laten oplopen tot I wordt gegeven door:
Z I Z I
dI 1
LI dt = LI dI = LI 2 .
0 dt 0 2
• Dan kan men de energie(dichtheid) van het magneetveld afleiden:
1 B2
w= .
2 µ0 (µr )
De totale energie van het elektromagnetisch veld per volume-eenheid is dus:
1 1 B2
w= ε0 (εr )E 2 + .
2 2 µ0 (µr )
11.5. Behoud van lading.
• We beschouwen een gesloten oppervlak A waarbinnen zich een totale hoeveelheid lading
q bevindt die in de loop van de tijd kan veranderen. Dan hebben we:
I
dq ~j · ~en dA (dit is de stroom die door het gesloten oppervlak loopt).
− =
dt A
• Via de Wet van Gauss vinden we dan (de tweede term noemt men de verplaatsings-
stroom): I I
~j · ~en dA + d D~ · ~en dA = 0.
A dt A
• Door gebruik te maken van div D ~ = ε0 εr div E
~ = ρ vinden we:
∂ρ
div ~j = − .
∂t
26 ALGEMENE NATUURKUNDE — FORMULARIUM

11.6. Wet van Maxwell.


• We hebben:
I Z Z Z
~ · d~` = µ0 µr ( ~j · ~en dA + d
B ~ · ~en dA) = µ0 µr (I + d
D ~ · ~en dA).
D
K A dt A dt A
Wanneer er geen macroscopische/geleidingsstromen zijn leidt dit tot de Wet van
Maxwell: I Z
~ · d~` = µ0 µr d
B D~ · ~en dA = µ0 µr dΦD .
K dt A dt
• Differentiële vorm van de Wet van Maxwell:
~
~ = µ0 µr (~j + ε0 εr ∂ E ).
rot B
∂t
In een lege ruimte waar er geen ladingen en stromen zijn, geldt volgend verband tussen
het elektrische en magnetisch veld:
~ ~
~ = µ0 ε0 ∂ E = 1 ∂ E .
rot B
∂t c2 ∂t
11.7. Vergelijkingen van Maxwell.
• Wet van Gauss, elektrisch veld:
I
~ · ~en dA = q(vrij)
D ~ = ρ(vrij) .
div D
A
• Wet van Gauss, magnetisch veld:
I
~ · ~en dA = 0
B ~ = 0.
div B
A
• Wet van Faraday:
I Z ~
~ · d~` = − d
E ~ · ~en dA
B ~ =−
rot E
∂B
.
K dt A ∂t
• Wet van Maxwell:
I
d
Z ~
~ ~
H · d` = I(vrij) + ~ · ~en dA
D ~ = ~j(vrij) + ∂ D .
rot H
K dt A ∂t
• Bij dit alles geldt:
~ = ε0 εr E
D ~ ~ = µ0 µr H.
B ~
• Om de theorie volledig te maken, dienen deze vergelijkingen nog aangevuld te worden
met de uitdrukking voor de kracht op een bewegende lading:
F~ = q(E
~ + ~v × B).
~

12. Golven
Grootheid Frequentie
Eenheid Hertz, Hz (= 1s )
Symbool ν

12.1. Voortplanting van storingen: De golfbeweging.


• Longitudinale golf: een golf die een horizontale uitwijking veroorzaakt.
• Transversale golf: een golf die een verticale uitwijking veroorzaakt.
• Oppervlakken waarvan de punten op een gegeven tijdstip in dezelfde bewegingstoestand
zijn noemen we golffronten.
• De intensiteit van een golf wordt gedefinieerd als de (gemiddelde) energie die per se-
conde en per oppervlakte-eenheid door een oppervlak loodrecht op de voortplantings-
W
richting voorbijkomt (in m 2 ).
ALGEMENE NATUURKUNDE — FORMULARIUM 27

12.2. Wiskundige beschrijving van een golf.


• Lopende golf (indien plus, dan naar negatieve x-richting, min omgekeerd):
ξ(x, t) = f (x ± vt).
• In het geval van een harmonische golf hebben we:
ξ(x, t) = ξ0 sin k(x − vt) = ξ0 sin(kx − ωt).
Dan hebben we (we noemen k het golfgetal):
kλ = 2π ⇐⇒ k = 2π λ , ωT = 2π ⇐⇒ T = ν1 = 2π
ω ,
kv = ω = 2πv
λ = 2πν, λν = v ⇐⇒ λ = νv = vT.
Hier is T de tijdsperiode, λ de ruimtelijke periode en ν de frequentie (in Hertz (Hz)).
Dan hebben we ook nog:
x t x
ξ(x, t) = ξ0 sin(kx − ωt) = ξ0 sin 2π( − ) = ξ0 sin ω( − t).
λ T v
12.3. Fourier-analyse van golfbeweging.
• We hebben via de Stelling van Fourier:
ξ(x, t) = f (x−vt) = a0 +a1 cos k(x−vt)+b1 sin k(x−vt)+a2 cos 2k(x−vt)+b2 sin 2k(x−vt)+. . .
Of ook nog via ω = kv:
ξ(x, t) = a0 + a1 cos(kx − ωt) + b1 sin(kx − ωt) + a2 cos 2(kx − ωt) + b2 sin 2(kx − ωt) + . . .
12.4. Differentiaalvergelijking van een glofbeweging.
• Golfvergelijking:
∂2ξ ∂2ξ
2
= v2 2 .
∂t ∂x
De algemeenste oplossing hiervan is:
ξ(x, t) = Af1 (x − vt) + Bf2 (x + vt).
Een harmonische golf voldoet hieraan (ξ = ξ0 sin k(x − vt)).
• Via de vergelijkingen van Maxwell kunnen we dan aantonen dat in het geval zon-
der ladingen of stromen (ρ = I = 0), dat het elektrisch veld dan voldoet aan de
golfvergelijking, zo kunnen we ook aantonen dat √1εµ correspondeert met de voort-
plantingssnelheid van een elektromagnetische golf in een bepaald milieu (hier hebben
we ε = ε0 εr , µ = µ0 µr ).
12.5. Het Doppler-effect.
• In wat volgt is de frequentie van de golf die de bron uitstuurt ν en de snelheid van
deze golf is v, λ is de golflengte.
• Nadert de waarnemer met snelheid vW naar de brond die in rust is, dan hebben we
voor de frequentie ν 0 die de waarnemer waarneemt:
 
vW
ν0 = ν 1 + .
v
• Als de waarnemer zich met een snelheid vW verwijdert van de bron:
 
vW
ν0 = ν 1 − .
v
• Als de bron zich met een snelheid vS richting de stationaire waarnemer begeeft:
v
ν0 = ν .
v − vS
• Als de bron zich met een snelheid vS van de stationaire waarnemer verwijdert:
v
ν0 = ν .
v + vS

You might also like