Professional Documents
Culture Documents
HC Cariësdiagnostiek
het tandweefsel op. Er zijn dus geen bacteriën voor nodig. Niet al het tandoppervlak lost op.
Het wordt zachter en kan minder goed tegen mechanische slijtage.
- Attritie
Attritie is mechanische slijtage wat door het eigen lichaam komt. Als tanden op elkaar
occluderen (knarsen) dan kan attritie ontstaan. Dit kan ook gebeuren met eten.
Glazuur slijt weg, dentine is zichtbaar. Dit kan tot gevoeligheid op de knobbeltoppen leiden.
Wat is pathologische attritie en wat is fysiologische attritie?
Fysiologisch is wat normaal gebeurd. Als mensen hun tanden nog gebruiken en slijten.
Pathologisch als het erg ver is doorgesleten en het dentine bloot ligt. Dus als je ontblote
dentine ziet en er is sprake van attritie, dan spreken we van een pathologisch proces.
- Abfractie
Abfractie is indirect. De antagonist knarst en als gevolg daarvan ontstaan er kleine breukjes
in het glazuur. Deze breukjes worden iedere keer wat groter net zo lang totdat er iets
afbreekt.
- Trauma
Trauma is een slag of stoot tegen de tand in korte tijd veroorzaakt, is irreversibel.
- Iatrogeen
Iatrogene schade wordt veroorzaakt door de dokter, bijvoorbeeld te veel weg boren of
beschadiging van buurelementen.
Tand is wit geworden: glazuur is aangetast. De kristallen liggen minder strak tegen elkaar aan.
ameloblasten leggen kristallen neer (netjes geordend). Als deze ontkalken, ontkalken ze aan de
buitenkant, dan ontstaan er ruimtes tussen de kristallen. Het licht kan er niet meer doorheen. Het
wordt alle kanten verstrooid. Als je het droog blaast, wordt het nog witter.
Bruine opaciteit is een inactieve laesie, een laesie die al langer aanwezig is.
Verder kan je de middelen sonde en een spiegel gebruiken. Sonde is geen gevoelige methode. Sonde
kan bij een voorstadium van de laesie, de laesie beschadigen. Het is dus schadelijk. Minder dan 25%
van de occlusale laesies kan worden gediagnosticeerd worden met behulp van een sonde.
Cariës op een röntgenfoto; de overgang van donker naar licht nooit een scherpe. Die overgang heeft
niets met cariës te maken. Het heeft met de wortelcontouren te maken.
Je kunt cariës op een röntgenfoto diagnosticeren, maar fissuurcariës is een ander verhaal. Voor
fissuurcariës geldt: als je kijkt naar de laesiediepte, is de kans groter dat je de cariës vindt bij een
diepere laesie. Als de zwarting in het glazuur zit, dan wordt 7% gediagnosticeerd op de röntgenfoto.
Als deze op de glazuur-dentinegrens zit, dan 40%. Is de zwarting op de buitenste helft van het
dentine, dan 96%. En is de zwarting op de binnenste helft van het dentine dan wordt 100%
gediagnosticeerd.
- Approximale cariës
Approximale cariës bekijken we met röntgenfoto’s.
Wanneer ga je boren?
Als de laesie actief is, wordt het groter. Dan wil je er wat aan doen. Het liefst doen we dat preventief,
zonder te boren. Als de laesie in het dentine zit, dan zitten er bacteriën in het dentine, deze krijg je er
niet meer uit. Dan moet je wel openen en restaureren.
Approximale cariës in frontelementen, kun je met een röntgenfoto ontdekken. Je moet dan per vlak
een foto maken. Dit is echter stralingsbelastend. Je kan het ook met doorvallend licht doen door je
spiegel of een lampje achter de tand te houden. Je ziet de laesie dan donkerder. Het licht wordt
verstrooid, het bereikt het oppervlak dus niet: je ziet het als donker.
Cariësactiviteit:
1. Zijn er nieuwe laesies bijgekomen sinds de vorige controle?
2. Progressie van eerder registreerde laesies; zijn de laesies ernstiger/groter geworden? Dit
wijst op een actief proces.
3. Verschijningsvorm van laesies
Cariësrisico
Een causale behandeling is voornamelijk niet invasief en is lokaal. Je kunt hiermee de balans tussen
de- en remineralisatie aanpassen.
Als bij een actieve laesie de plaque wordt weggehaald, dan kan je hem wel stabiliseren, maar er blijft
een klein laagje weg. Er blijven porositeiten achter, is onregelmatig. Als witte vlekken
remineraliseren, blijven ze nog steeds zichtbaar.
Restauratieve behandeling:
Als de cariës niet meer te stoppen is (met poetsen en extra fluoride).
HC Cariës excaveren
Excaveren doe je omdat het poetsen, onderhoud en eetpatroon niet onder controle is. Je moet én
poetsen en excaveren.
Cariës ontstaat makkelijker aan de uiteinden van de fissuur, want hier is de fissuur dieper en breder.
Openen:
Doel is om toegang tot het geïnfecteerde dentine te verschaffen door glazuur weg te boren.
Richting: vanaf occlusaal, loodrecht op de knobbeltoppen vlak, zo direct mogelijk waardoor minimaal
invasief. Inspectie van glazuur-dentinegrens moet mogelijk zijn (want cariës loopt verder door op gld-
grens)
Diepte moet tot in het dentine ongeveer 2 mm zijn.
Welke instrumenten?
Voor openen:
Diamant in airotor voor prepareren in glazuur: glazuurboor (109/010 en 108/007).
Handexcavator voor prepareren/excaveren in dentine: 153/154 en 127/128.
Vloeiende preparatievormen
- Hierdoor heb je minder breuk en spanning in restauratiemateriaal en in element
- Zowel de wanden als de bodem en de overgangen van wanden naar bodem.
Van boven naar beneden zakken bacteriën in dentine. Tot op de laag van demineralisatie
veroorzaken bacteriën weefseldestructie. Ze zitten voornamelijk in deze laag. De grootte van elke
laag varieert per laesie. Bij een acute laesie is de laag van demineralisatie veel groter en bij een
chronische laesie is de laag van infectie wat groter.
In laag van verval en laag van demineralisatie zijn ook bacteriën aanwezig!
Je kijkt naar de relatieve hardheid. Als het harder begint de worden, is dit een indicatie dat je er bijna
bent.
- verkleuring
Bij amalgaamvulling is het moeilijk te zien.
- kleurbaarheid
Dit gebeurt aan de hand van cariësdetector. Dit is gemaakt van basisch fuchsine, maar het bleek
carcinogeen.
Cariësdetector kleurt alleen met bacterie geïnfecteerde dentine aan. Bacteriën veroorzaakt die
denaturatie van het collageen. En hier gaat het cariësdetector aanzitten. Als je het kleurt en lang laat
zitten, kan je alles aankleuren. Dit is niet de bedoeling.
De conclusie is dat geen deze afzonderlijke methoden een duidelijk antwoord geeft. Je moet het
combineren en tot een resultaat proberen te komen.
Als je dichtbij de pulpa komt, krijg je een reactie van de pulpa (ontstekingsreactie).
Uitvoering
- Excaveer de glazuur-dentinegrens.
- Excaveer centraal waarbij alleen het verweekte dentine wordt verwijderd.
- Breng glasionomeer onderlaag lokaal aan ter afsluiting van het achtergebleven carieuze
dentine.
- Breng een definitieve restauratie aan.
- Controleer de vitaliteit van de pulpa tijdens de periodieke mondonderzoek gedurende 2 jaar
lang (inclusief een peri-apicale röntgenopname bij de volgende controle)
In GIC zit veel fluoride. Dit zorgt ervoor dat er extra dentine aan de pulpale kant wordt afgezet.
Uitvoering
- Uitspoelen van de caviteit met verdovingsvloeistof.
- Bloeding stelpen met vochtig watje op de wond gedurende 1 minuut.
- De pulpa-expositie wordt bedekt met een wondverband (Mineral Trioxide Aggregate: MTA).
HC Wortelcariës
Prevalentie wortelcariës:
Wortelcariës komt meer voor bij ouderen.
Risico-indicatoren;
- Leeftijd; hoe ouder, hoe meer kans op wortelcariës.
- Krooncariës; als je glazuurcariës krijgt, kan je ook het risico oplopen om wortelcariës te
krijgen, want de etiologie is het zelfde.
- Gingivarecessie; er bestaan geen subgingivale wortelcariës. Er is een teruggetrokken
tandvlees nodig om wortelcariës te krijgen. Je kan op twee manieren gingivarecessie krijgen:
door poetstrauma (te hard of verkeerd poetsen) of door parodontale afwijkingen.
- Tandplaque.
- Hyposialie/speekseltekort; bij weinig speekselproductie, meer kans op cariës. Verminderde
speekselsecretie kan komen door:
o Ouderdom
o Medicijngebruik
o Ziekten
o Radiotherapie hoofd-halsgebied
- Parodontale aandoeningen; er is een verband tussen slecht parodontium en het voorkomen
van wortelcariës.
- Parodontale behandeling;
o Verwijdering van fluoriderijke cement- of dentineoppervlak: met curettes schraap je
de meest fluoriderijke laag weg.
o Reductie (pseudo)pocket resulteert in expositie nieuw worteloppervlak; succesvolle
parodontale behandeling resulteert in pocketreductie waardoor er meer
worteloppervlak is. Maar je creëert uiteindelijk wel een gezonde gingiva met minder
plaque, dus minder kans op cariogene aantasting. Ook zijn er minder actieve
proteolytische enzymen die het collageen van het dentine afbreken. Dus je moet een
parodontale behandeling zeker niet nalaten. Je kan na curetteren en rootplanen
fluoride appliceren op de worteloppervlakken.
Dentine karakteristieken:
Door rootplanen of door poetsen is het cement verdwenen op de blootliggende tandhalzen.
- Samenstelling van dentine is anders: 47% mineraal, 33% organische matrix en 20% water.
Terwijl glazuur meer dan 80% mineraal is.
- Vitaal; dentine is vitaal weefsel. Het pulpodentinale complex met name de odontoblasten in
de pulpa hebben uitlopers in het dentinekanaal, veroorzaakt de vitaliteit van het weefsel. Bij
cariës geeft een initiële laesie in het glazuur een reactie aan de pulpa. Deze prikkel zorgt er
voor dat de odontoblasten de pulpa beschermen. Dit doen ze door de tubuli te dichten
(diffusie van zuren wordt bemoeilijkt) en tertiair dentine af te zetten.
- Dentine heeft een open structuur; dit kan een nadeel genoemd worden. Bacteriën kunnen
zich door de open structuur naar de pulpa verplaatsen. Onder invloed van het cariësproces
wordt de diameter van de tubuli verkleind.
- Organische matrix; de aanwezigheid van de organische matrix. Bij een ontkalkte organische
matrix kunnen de tubuli zich vullen met micro-organismen: zichtbaar als grote gaten. Dit
komt doordat de collagene vezels worden aangetast en kapot gemaakt. Dit gevulde tubuli is
het verweekt dentine, zachte prut de je weg kan excaveren.
Matrix metalloproteinasen (MMPs); alles wat uit de mond afkomstig is. Dit zijn
lichaamseigen proteasen die een rol spelen bij de afbraak van dentinecollageen.
Microbiologie van wortelcariës: het is een complexe microflora die verantwoordelijk is voor de
aantasting en degradatie van dentine. Je hebt zuurvormers nodig en bacteriën die proteases vormen.
Als het mineraal van het dentine verdwenen is, moet de collagene matrix afgebroken worden. Daar
heb je eiwitsplitsende bacteriën voor nodig.
Bij actieve zachte wortellaesies komen (in tegenstelling tot inactieve laesies) meer bifidobacterium
voor.
Als de pH gaat dalen onder invloed van zuurvorming dan vindt er demineralisatie plaats. Calcium en
fosfaten treden uit, collageenvezels komen bloot te legen. Bij lage pH heb je activatie van proteases,
maar ze doen nog niks. MMP is wel geactiveerd, maar niet actief. Als de zuurstoot afloopt en de pH
naar neutraal gaat, dan is de MMP wel actief en kan hij het dentinecollageen afbreken. Als dit zich
vaak herhaald, krijg je uiteindelijk veel cariëslaesies.
Het is dus een afwisselend proces: mineraal lost op, organische matrix komt bloot te liggen, MMPs
worden geactiveerd en die vervolgens hun werk doen bij neutrale pH (afbreken collageen).
- Cavitatie; gaat door sklerose niet snel de diepte in, maar breidt zich meestal lateraalwaarts
uit.
Kenmerken wortelcariëslaes:
Actieve laesie:
o Oppervlak met verweekte of leerachtige consistentie
o Verkleurd (lichtgeel tot bruin); geen goede indicator voor activiteit. Onderzoek heeft
aangetoond dat zwarte laesie actief kan zijn.
o Lokalisatie dicht bij gingiva; hoe verder je van de gingiva verwijderd bent, hoe minder
activiteit.
o Met of zonder cavitatie
o Meestal bedekt door plaque.
Inactieve laesie:
o Oppervlak is hard
o Verkleurd, maar glimmend
o Lokalisatie verder van gingiva
o Met of zonder cavitatie
o Meestal niet bedekt met plaque.
Er zit geen verschil in de ontkalking bij gebruik van chloorhexidine en een zoutoplossing. De aanval
door Mutans streptokokken werd wel teruggedrongen met chloorhexidine.
Fluoride blijft de eerste keuze.
Beste preventie van wortelcariës is het voorkomen van blootliggende tandhalzen.
HC Cariësrisico
Cariësdiagnostiek is het beslisproces van detectie gecombineerd met het vaststellen van het
cariësrisico van de patiënt en de cariësactiviteit van de laesie.
Cariës is een dynamisch proces: een laesie kan genezen, het kan bedwongen worden en omgekeerd.
Ook kan het een caviteit worden. Maar een caviteit kan ook bedwongen worden.
De klinische blik is één van de betrouwbaarste voorspellers van nieuwe caviteiten, maar zeker niet
ideaal.
NEXØ MODEL
DENTOPROG MODEL
ELMEX CARIËSRISICOINDICATOR
(SMONOP)
- 0-1 jaar: mutans streptokokken
- 2-5 jaar:
o dmfs, in het bijzonder van de melkincisieven
o mutans streptokokken
o lactobacillen
- 6-9 jaar:
o dmfs, in het bijzonder van de melkmolaren
o M1 occlusale morfologie
o DMFS
- 10-13 jaar:
o DMFS, in het bijzonder M1
o M1 occlusale morfologie
o Witte vlek cariës M1 buccaal en linguaal
- 14-21 jaar:
o Witte vlek cariës buccaal en linguaal
o DMFS
- 21-45 jaar: niet onderzocht
- > 45 jaar:
o DMFS van wortel en kroon
o Aantal elementen met paroproblemen.
HC Plaque
Zuurvorming
Zuurresistentie
Intracellulaire polysacchariden
Extracellulaire polysacchariden
Relatie suiker en fluoride en prevalentie van MS
Hechting
Plaque groei:
- Pelliclevorming
- Aanhechting primaire colonizers
- Uitgroei primaire colonizers en aantrekken van secundaire colonizers.
- Differentiatie afhankelijk van milieu.
Plaque overdracht Mutans; moeders met mutans hebben hoger risico op cariës.
Preventie programma:
- Informatie
- Voedingsvoorlichting
- Instructie mondhygiëne
- Professionele reiniging
- Dagelijks NaF-spoelen
- F-lakapplicatie
- Vullen van caviteiten.
HC Preventie
Glazuurprismata’s:
- Regelmatige staafvormige structuren (4 micrometer)
- Dicht opeengepakt daar tussen de interprismatische ruimte
Interprismatische ruimte:
- Minder goed geordend
- Meer water en organische bestanddelen
- Diffusie van zuur via de interprismatische ruimte.
Dentine:
- Kristallen zijn kleiner dan glazuur
- Tubuli met odontoblastenuitlopers (1-3 micrometer) van de glazuurdentinegrens naar de
pulpa waar ze groter zijn.
- Type 1 collageen
- Na afvorming van de wortelpunt is er secundair dentine.
- Cariës kan tertiair dentine opropen.
Hoe meer fluoride in het drinkwater, hoe minder cariës, maar wel meer fluorose (vanaf
1ppm=1mg/L).
De oplosbaarheidscurve van fluorideapatatiet verschuift naar links (demineralisatie start dus bij
lagere pH) bij een zuurstoot als er fluoride aanwezig is.
HC Materiaalkunde introductie
Kwaliteit van de restauratie hangt af van de patiënt, de tandarts, de instrumenten en het materiaal.
De patiëntfactor:
- Poetsgedrag
- Dieet
- Milieufactoren
- Pathologie
- Parafuncties (piercing)
Materiaalfactor:
- In het recente verleden werd de kwaliteit/levensduur van een restauratie voornamelijk
bepaald door de kwaliteit van het vulmateriaal.
- De fysische kwaliteit van materialen is eigenlijk geen probleem.
Instrumentfactor:
- Betrouwbaarheid/conditie van apparatuur
- Technieken (sono-preparatie, laser, cario-solv)
- Verhardingsapparatuur
Materiaalkeuze:
- Cohesief goud
- Amalgaam
- Composiet
- Glasionomeer
- Kunststof gemodificeerde glasionomeercementen
- Polyzuur gemodificeerde composieten (compomeren)
Composiet vs Glasionomeer
- Tandheelkundige composieten bestaan uit inerte vuldeeltjes in kunststof matrix.
- Glasionomeer is een cement of restauratiemateriaal waarbij de vuldeeltjes gedeeltelijjk in
water oplossen en de matrix vormen.
Als cementpoeder in contact komt met water, lost het gedeeltelijk op.
Polaire verbinding: is een chemische verbinding waarin elektronen zodanig verdeeld zijn dat het
centrum van de negatieve ladingen niet samenvalt met het centrum van de positieve ladingen
(bijvoorbeeld water).
Apolair: positief en negatief centrum valt samen.
Amfifiel: verbindingen met zowel een polair als een apolair deel. (deze moleculen worden vaak in
tandheelkundige bonding systemen gebruikt.
Hechtingsmechanisme: het principe (proces) waarmee twee materialen aan elkaar vast zitten.
- Mechanische verankering
- Chemische verankering
- Bevochtigen; het proces waarbij een (vloei)stof contact maakt met een oppervlak. Het
bevochtigen van een oppervlak is belangrijk voor de mate van hechting van verschillende
materialen.
Bij een hoge oppervlaktespanning zal de vloeistof in druppelvorm op het substraat
(ondergrond) gaan liggen. Is de oppervlaktespanning laag, dan zal de vloeistof zich
verspreiden.
- Moleculaire hechting.
Laag krimpend
Bis-GMA
HEMA, TEGDMA, PEGDMA, GDMA
Monomeren:
- Bis-GMA: extreem visceus.
- TEGDMA verlaagt de viscositeit
o Toename polymerisatiegraad
o Toename van crosslinking
o Toename van krimp.
HC Materiaalkunde hechting
- Klinisch onderzoek
- Laagdikte adhesief.
Generaties adhesiefsystemen:
- 1e: experimentele materialen werkten niet
- 2e: gefosfateerde hechtlak
- 3e: systemen met aparte behandeling dentine.
- 4e: 3-staps ets en spoelsystemen.
- Generaties daarna niet meer te volgen.
One-bottle adhesieven:
- Geen tijdsbesparing, wel operateursgevoeliger
- Incomplete hybridisatie veroorzaakt afnemende hechting op langere termijn.
Zelfetsende adhesieven:
- Volledige impregnatie gedemineraliseerd dentine
- Goede hechting aan dentine
- 2-stappen beter dan 1 stap
- Relatief eenvoudig te verwerken
- Weinig post-operatieve pijn
Zelfetsende adhesieven:
In een zelfetsende adhesief zit het zuur al in. Je hoeft dus niet te etsen en niet te spoelen. Het
resultaat is dat je een volledig geïmpregneerde en demineraliseerde dentinelaag krijgt. Dus de
smeerlaag zit daar gedeeltelijk in. Je krijgt een hybridelaag. De hybridelaag is dunner dan bij de
systemen waarbij je apart etst. Grootste voordeel is dat het in het algemeen een goede hechting
geeft (aan dentine). Het is eenvoudiger. En er is minder postoperatieve pijn.
Keuze adhesiefsysteem:
1. Type adhesief
Ets en spoel adhesieven
Zelf-etsende adhesieven.
2. Klinisch onderzoek
Retentie van klasse V restauraties:
o Glasionomeer restauraties geven goede retentie (houvast, het niet uitvallen van de
vulling)
o 3-staps ets en spoel en 2-stapszelf-etsende adhesieven geven goede retentie
o 2-staps ets en spoel minder gunstige resultaten
o 1-staps zelf-etsende adhesieven geven onvoldoende resultaten
Uitharden adhesieven:
- Alvorens de composiet aan te brengen moet het adhesief eerst worden uitgehard, omdat de
composiet zal krimpen in de richting van het oppervlak waar het aan vast zit.
Vroeger dachten we dat de composiet richting de lichtbron zou krimpen.
- Dit geldt ook indien de fabrikant anders adviseert.
Als we voortanden gaan restaureren, gebruiken we op ACTA geen SE Bond. Deze is namelijk
geel van zichzelf, wat uiteindelijk de kleur van de restauratie beïnvloed. We gebruiken dan
Photobond, deze is dun.
Met een dik adhesief, zie je op de röntgenfoto radiolucentie onder de vulling. De restauratie
is dan niet op zijn plaats gekomen. Gebruik je dikke adhesieven, dan moet je het ook
radiopaciteit geven. Dit wordt anders verward met cariës.
Laagdikte adhesieven:
- Om een dunne laag adhesief te creëren kan men de overmaat het beste door wegpenselen
verwijderen.
- Uitblazen van adhesieven mag alleen als er een oplosmiddel in zit dat moet worden
verdampt. Anders gaat uitblazen ten koste van de hechtsterkte. Je blaast er dan lucht in.
- Hardt het adhesief altijd uit.
Photobond: in het adhesief zit ook een alcoholcomponent, wat het oppervlak goed bevochtigd,
goede bevochtigingscapaciteit (waardoor het ook gelijkmatig verdeeld wordt).
Conclusies:
- Voor een goed resultaat op de korte en lange termijn gaat de voorkeur uit naar een 3-staps ets en
spoel adhesiefsysteem of 2-staps zelf-etsend primersysteem.
- Op glazuur is fosforzuur effectiever dan een zelf-etsende primer.
HC Materiaalkunde composiet
Composieten:
Classificatie is gebaseerd op:
- Samenstelling
o Vulstof
o Kunsthars
De matrixfase is de kunststof.
Vulstoffase
Verbindingsfase is noodzakelijk voor de sterkte. Als deze mislukte neemt de slijtvastheid af.
De fysische en mechanische eigenschappen van een composiet worden vooral bepaald door het
vulstofgehalte en de grootte van de vulstofdeeltjes.
Vulstofpartikels:
- Aanvankelijk gemalen kwarts (SiO2). SiO2 is glas of zand.
Kleine deeltjes zijn goed glad af te werken (polijsten). Het blijft ook glad.
Als er iets gaat slijten aan composiet, dan slijt de matrix. Niet de vuldeeltjes zelf. Die matrix slijt weg,
dan valt een groot vuldeeltje eruit. Dit is te zien dan -> ruw oppervlak, andere kleur/grijs.
Inherente polijstbaarheid; wordt bepaald door de eigenschappen van de composiet zelf. Kleine
deeltjes slijten ook gelijkmatig, maar dit is niet te zien aan het oppervlak. Grote deeltjes zijn wel
zichtbaar.
Verkregen polijstbaarheid; als je het direct erna zelf afwerkt.
Homogene microfijne composiet: deeltjes zijn meteen toegevoegd aan de kunsthars. Nadeel is dat
als je kleine deeltjes toevoegt aan kunsthars, dat het heel stroperig en moeilijk verwerkbaar wordt.
Prepolymerisaten: kunsthars wordt verhit, wordt dunner, dan kan je er meer vulstof in gooien, je laat
het afkoelen, vermaalt het tot brokken en voegt het toe aan een nieuwe kunsthars met deeltjes. Op
deze manier krik je het vulstofpercentage van het microfijne composiet wat op.
Agglomeraten/nanoclusters: microfijne deeltjes worden samengeklonterd.
Conventionele composieten: Eerste composieten waren met vermaling. Je hebt dan grote brokken
vulstof anorganisch materiaal toegevoegd aan kunsthars. Deze materialen verruwen snel, omdat er
een grote afstand tussen de deeltjes zit. Je kan het polijsten, maar ze verruwen -> externe
verkleuring.
Nanofiller; is een verzamelnaam voor onderzoek naar en manipulatie van dingen op nanoschaal
(tussen 1 en de 100 nanometer).
Nanotechnologie:
- Adhesieven met nanovulstof: nanopartikels in adhesieven was geen succes. Ze dachten dat
de kleine partikels tussen het collageen zou komen (en dus betere hechting zou krijgen),
maar de nanopartikels klonterden samen.
- Universele composieten met nanovulstof en nanoclusters: Filtrek Supreme is een
nanocomposiet. Er zitten alleen maar nanopartikels in.
- Hybride composieten met nanovulstof; standaard composieten met toevoegde
nanopartikels.
Gewichtspercentage zegt minder. Je hebt dan ook het soort gewicht van de vulstof nodig.
Een nanocluster is iets anders dan een solide anorganische vulstofpartikels. Een nanocluster kan
breken, een vulstofpartikel niet.
Hoog volume% is meestal stijf materiaal, wat heel erg sterk is.
De toegevoegde waarde van nanovulstof in composieten is qua sterkte en slijtage is zeer gering. Er is
wel iets wat van belang is: de prakfactor wordt wel erg bepaald door het composiet. Een klein beetje
nanovulstof erbij doen, verandert de viscositeit.
Het gewichtspercentage is altijd hoger dan het volumepercentage. Dit komt omdat het soortelijk
gewicht altijd groter is dan 1.
Verkleinen van de vulstofdeeltjes leidt tot een lager volume aandeel van de vulstof.
Verkleinen van de deeltjes, zorgt voor verandering van het oppervlak.
Met de matrix kan je een bepaalde hoeveelheid oppervlakte mee halen. Je kan veel meer grote
deeltjes in een composiet stoppen, dan dat je kleine deeltjes er in kan doen. Het is fysisch niet
mogelijk om een hoge concentratie nanopartikels in je composiet te stoppen. Je oppervlakte bepaalt
hoeveel er in kan.
Je ziet dan ook nooit een nanocomposiet met 82 v%. Dat past er nooit in.
Wil je sterkte, dan wil je veel vulstof -> dus grote deeltjes.
Wil je esthetiek, dus kleine deeltjes -> polijstbaarheid neemt toe, maar sterkte neemt af.
Dus als de vulstofdeeltjes kleiner worden om de polijstbaarheid te verbeteren wordt het vulstofgehalte
lager hetgeen een negatief effect heeft op de fysische en mechanische eigenschappen.
Je kan dus nooit de optimale sterkte en optimale esthetiek creëren.
Hoe meer de vervorming, hoe elastischer hij is -> dus lagere elasticiteitsmodulus.
Elastisch materiaal heeft lage elasticiteitsmodulus. Een hoge elasticiteitsmodulus is een stijf
materiaal.
In de molaarstreek het liefst een hoge elasticiteitsmodulus, dichtbij die van het dentine. Voordeel is
dat alles onder druk gelijkmatig vervormd.
Stijfheid van glazuur: 80-94 GPa.
Dentine 14-18 GPa.
Goede composieten zitten tussen 18-22 GPa. Bij 25 GPa zij er veel vuldeeltjes gebruikt voor de
stijfheid. Er zijn eigenlijk meer vuldeeltjes dan dat er in kunnen. Bij goed doordrukken, valt het uit
elkaar.
Vermoeiing door herhaalde mechanische belasting heeft significant effect op breuksterkte van de
verschillende composieten.
De statische buigsterkte van composiet kan wel hoog zijn, maar de dynamische buigsterkte (dus na
belasting), neemt vaak met de helft af.
Wat is de klinische relevantie van materialen met een verminderde krimp zoals de op
siloranen gebaseerde composiet Filtek Silorane (3M) (0,9% volumetrische krimp)?
Filtrek Silorane is ontworpen om een materiaal te maken wat veel minder krimp heeft. Het
wordt bijna niet gebruikt, is vervelend om mee te werken. Het is heel stug. Een ander nadeel
is dat er alleen SiO2 in zit. Het is dus niet zichtbaar op de röntgenfoto. Je moet ook een
ander bondingsysteem hebben, want de chemie is totaal anders.
Als patiënten allergisch zijn voor bijv. BisGMA, dan is Filtrek Silorane wel een alternatief
(naast amalgaam en glasionomeer).
Nieuwe ontwikkeling: Filtek Silorane; we doen er eigenlijk niet zo veel mee vanwege de moeilijke
verwerkbaarheid.
•Filtek Silorane (3M) composiet op basis van siloranen (cationische polymerisatie)
• 0,9% krimp
• Vulstof 55 volume%
• Vulstof van kwarts
• Gemiddelde deeltjesgrootte 0,8 micron
• Speciaal adhesiefsysteem
• Stugge consistentie
Bulk-fill materialen:
- Composietmaterialen met een relatief lage krimpspanning bij polymerisatie en een
uithardingsdiepte tot 4 mm.
- Sonicfill (Kerr), Evoceram Bulk (Vivadent)
- Flowables: Venus Bulk Fill (Kulzer), Surefill SDR Flow (Dentsply)
- Zijn meestal flowables die naar occlusaal toe met een normale composiet moeten worden
afgedekt, want er zit meer kunsthars in.
- Blijven wat hun fysische eigenschappen betreft achter bij echte posterior composieten.
- Het zijn dus niet de topmaterialen, maar zijn eenvoudiger. Maar is dat de winst? ..
o Posterior composiet
Sterkte
Weerstand tegen:
o Randbreuk
o Bulkbreuk
o Abrasie, attritie, erosie
o Chemische degradatie
Ideale posterior composiet:
Hoog vulstofpercentage (meer dan 65 v%) heeft hogere breukweerstand.
Hoog gevulde hybride composiet geeft minder slijtage bij attritie.
Bariumglas als vulstof veroorzaakt minder slijtage voor de antagonist dan
zirkonium en kwarts.
Randbreuk na belasting is minder als gemiddelde deeltjesgrootte > 1
micrometer is.
o Universele composiet
Voor toepassing in front en zijdelingse delen.
Gemiddelde deeltjesgrootte < 1 micrometer.
Vulstofgehalte en elasticiteitsmodulus zijn relatief laag.
Er is ten minste 3 jaar klinisch resultaat nodig, voordat je iets kan zeggen over composieten.
Flowable composieten:
- Moeilijk precies aan te brengen door weglopen materiaal.
- Wateropname door hoog gehalte kunsthars leidt tot wateropname en slechte
kleurstabiliteit.
Je kan de viscositeit van composieten verlagen door ze voor te verwarmen in speciale ovens.
Het is niet schadelijk. Door de hogere temperatuur, krijg je ook iets betere polymerisatie. Maar je
moet niet al te lang wachten.
Conclusies:
- Ideale universeel toepasbare composietmateriaal bestaat niet.
- Voor een optimaal resultaat in zowel het front als in de zijdelingse delen moet men over
tenminste twee verschillende composieten beschikken.
- Bij de keuze van composieten moeten de verwerkingseigenschappen een belangrijke rol
spelen.
- De meeste composieten geven klinisch goede resultaten.
- Naarmate de indicatie extermer wordt zal de materiaalkeuze een belangrijke rol gaan spelen
- De operateur is de belangrijkste factor voor succes.
- Wacht met nieuwe materialen 3 tot 4 jaar klinisch onderzoek af.
HC Materiaalkunde Polymerisatie
- Dual-cure polymerisatie.
Polymerisatiereactie:
- Gelfase waarin de krimp wordt gecompenseerd door vloei in het materiaal.
- Post-gelfase waarin vloei niet meer mogelijk is en de krimp tot de ontwikkeling van spanning
leidt.
De totale krimpwaarde is 5 tot 10 keer hoger dan de krimp in de post-gelfase die spanning genereert.
Polymerisatietechnieken:
- Softstart polymerisatie
o Indirect belichten
o Belichting starten op een afstand
o In vivo onderzoek heeft aangetoond dat wijze van polymerisatie geen invloed heeft
op de kwaliteit van de wandadaptie.
- Speciale functie op lamp
- Polymerisatietechniek composiet
Lichtbronnen:
- Halogeenlamp
o Voordeel: effectief bij alle lichthardende materialen
o Nadeel:
Beperkte levensduur lamp (50 uur)
Slijtage filter
Regelmatige controle lichtintensiteit noodzakelijk
Niet draadloos te gebruiken
Ventilator maakt soms lawaai.
Lichtintensiteit kan veranderen door slijtage van de lamp, inbranden filter of stof op reflector lamp.
- LED: nieuwe LED lampen hebben een hoog vermogen (800 mW/cm², 20 seconde (laag))
o Constante lichtopbrengst
o Zonder filter lichtopbrengst op de polymerisatie gewenste golflengte
o Energiezuinig waardoor geschikt voor accu’s
o Produceert weinig warmte en geluid, levensduur LED >10 000 uur.
o Betere polymerisatie van verschillende composieten met halogeen dan met LED
o Op 10 mm afstand van de lichttip laten LED-lampen een groter reductie in
lichtintensiteit zien dan halogeenlampen.
- Laser
Tip met grote diameter heeft meer mogelijkheden bij klinische procedures.
Turbotip: hogere intensiteit aan het oppervlak, maar lagere intensiteit in diepere lagen. Turbotip
levert geen voordeel op ten opzichte van de standaard lichttip.
Power-LED in de tip geeft meer divergentie van de lichtbundel dan bij een glasstaaf.
HC Materiaalkunde Amalgaam
Basis bestandsdelen:
- Zilver (Ag)
o Edel, geeft weerstand tegen corrosie
- Tin (Sn)
o Vormt de legering Ag2Sn (γ-fase), de stabiele basis voor een tandheelkundig amalgam
met goede verwerkingseigenschappen en duurzaamheid.
- Koper (Cu)
o Kan zilver vervangen zonder de eigenschappen te veranderen.
o Maakt de legering ductieler (vervormbaar)
- Zink (Zn)
o Beschermt de legering tegen oxidatie tijdens het smeltproces
o Verbetert de duurzaamheid van een amalgaamrestauratie.
Amalgaamreactie:
Ag3Sn + Hg Ag3Sn + Ag2Hg3 + Sn8Hg
γ + Hg γ + γ1 + γ2
Tijdens het mixen zijn zilver, tin, koper atomen opgelost in het kwik, waar ze verschillende
neerslagen vormen. Deze neerslagen vormen een matrix die de overige gedeeltelijk opgeloste
amalgaamlegering behouden.
De γ2-fase is het zwakste deel van amalgaam, zowel mechanisch (fractuur) als chemisch (corrosie).
Koper (Cu) reageert met kwik (Hg) voordat het met tin (Sn) kan reageren.
Amalgaamreactie:
Ag3Sn + Cu + Hg --> Ag3Sn + Ag2Hg3 + Cu6Sn5
γ + Cu + Hg γ + γ1 + γ2 + CuSn
- Partikelgrootte en vorm
- Samenstelling van de legering; voornamelijk hoeveelheid koper.
Productie van amalgaam
- De elementen zilver, tin, koper en zink worden gesmolten bij een temperatuur van ongeveer
1100 graden Celsius.
- Genoeg warmte is nodig om een legering te maken die de gewenste reactieproducten bevat,
zoals de γ-fase.
Inductie oven:
o Smelttijd is teruggebracht tot ongeveer 5 minuten waardoor het risico van oxidatie
van het zinkaandeel wordt verminderd.
Soorten amalgaam:
- Versplinterd amalgaam (lathe cut):
o Het gietstuk wordt met behulp van een frees versplinterd
o Met dit proces worden de verwerkingseigenschappen bepaald
o Malen, zeven en vermengen ter verkrijging van de goede deeltjesverdeling.
- Spherisch amalgaam:
Een geheel ander vervaardigingsproces:
o De vloeibare legering wordt in een atmosfeer van inert gas versproeid.
o Hierbij ontstaan kleine druppeltjes van de legering welke na afkoeling een fijn poeder
vormen.
Zink en een hoog koperaandeel hebben beide een gunstige invloed op de duurzaamheid van
amalgaamrestauraties.
Bij samengestelde materialen is de druksterkte gelijk aan die van de sterkste, en de treksterkte gelijk
aan die van de zwakste component.
Kwik:
- Toxisch
- Auto-immuunziekten
- Zware belasting voor milieu
Tandheelkundige amalgaamvullingen lekker kwik in de mond (1-3 microgram per dag tot 27
microgram per dag). Deze hoeveelheden zijn discutabel. Kan orale lichenoïde reacties veroorzaken en
ook andere auto-immuunziekten zoals MS, thyroiditis, eczeem.
Materiaalkeuze:
•cohesief goud
•amalgaam
•composiet
•glasionomeer
•kunststof gemodificeerde glasionomeercementen
•polyzuur gemodificeerde composieten (compomeren)
HC Materiaalkunde Glasionomeercementen
De beperkingen:
- Isthmusfractuur
- Slijtage
Licht vs temperatuur:
Lange belichtingstijden met halogeen of met LED lampen van incisieven kan gevaarlijk zijn.
Wanneer GIC?
- GIC
o Single-surface GIC kan een optie zijn
o Multi-surface is niet aan te raden
- Kunststof gemodificeerd glasionomeer
o Beste keuze voor klasse 5.
Sterkte:
- Druksterkte = kracht bij falen / oppervlakte N/m²
- Treksterkte
- Schuifsterkte
Het röntgenbeeld wordt gevormd door interactie van fotonen met het object.
o Absorptie
o Verstrooiing
HC Radiologie cariës
- Approximale cariës
- Occlusale cariës
- Cervicale cariës
- Secundaire cariës
- Sclerotisch dentine (absorbeert meer straling dan omliggend dentine -> radiopaak)
o Is carieus
o Opaciteit is gevolg van diffusie van metaalionen in ontkalkt dentine
o Komt alleen voor onder amalgaamrestauraties.
Effect projectierichting……
Parodontaalspleet
Lamina dura: om het bot heen, compactere botlaag waarin het wortelvlies (pdl) is bevestigd. Op de
röntgenfoto is dit te zien als een radiopake lamel.
Gingivitis:
- Geen botafbraak
- Lokale etiologische factoren
o Tandsteen
o Overhangende restauraties
- Röntgenologisch geen effect.
Oorzaken van gingivitis zijn wel aan te wijzen op röntgenfoto’s.
Parodontitis:
Afstand tussen glazuur-cementgrens en top van de processus alveolaris is meer dan 2 mm.
Beoordeling botniveau:
- Referentielijn: lijn die de glazuur-cementgrens van twee elementen verbindt.
- Crest: interdentale botseptum = de top van het interdentale botseptum.
Septum = tussenschot/schot tussen twee ruimtes.
HC Radiologie periapex
Periapicale afwijkingen
- In relatie tot pulpa-afwijkingen
- Onafhankelijk van pulpa-afwijkingen
- Radiolucent
- Radiopaak
- Overprojectie
- Radiologische apex is niet gelijk aan anatomische apex.
Overprojectie:
- Radiolucent:
o Sinus maxillaris (neusbijholte)
o Foramen incisivum (opening op de middenlijn aan de binnenkant van de maxilla)
o Foramen mentale (opening aan de buitenkant van de mandibular)
- Radiopaak
o Linea mylohyoidea (rand aan de binnenkant van de onderkaak)
o Sclerotische botgebied (dense bone islands); goedaardige groei (door overproductie)
van bot of kraakbeen.
o Torus mandibularis (=exostose): goedaardige overmatige groei van corticaal bot
meestal aan de binnenkant van de onderincisieven.
Aanvang acute ontsteking: Geen verandering of verbreding van de peri-radiculaire ruimte, dus geen
radiologische verschijnselen.
Beginfase van de verspreiding in het bot: Verdwijnen van de lamina dura rond de apex.
Verdere verspreiding in het bot: Osteolyse (botverlies) rond de peri-apex.
Verklaring:
- Spongiosa vertegenwoordigt te weinig materiaal om zichtbaar contrast te geven.
- Corticalis is homogene structuur
- Overgangsgebied toont zich als trabekelpatroon.
- Laesie is alleen zichtbaar indien dit patroon verstoord is.
Gedifferentieerde diagnose:
- Vitaliteitstest (warm of koud)
- Wortelresorptie (ja of nee , vorm)
- Vorm van de afwijking (goed of slecht, met of zonder corticale begrenzing)
Vele toepassingen:
- Restauratie
- Brugdeel
- Onderlaag
- Retentiepin
- Kanaalafsluiting
Keuze opnametechniek:
Is een essentiële stap in het proces:
- Selecteert het afgebeelde gebied (region of interest)
De uitgangspunten zijn:
- Zo laag mogelijke dosis
- Zo veel mogelijk informatie
Principes stralingsbescherming:
- Justification
- ALARA (as low as reasonably achieved)
- Dosislimieten (geldt niet voor patiënten!)
Richtlijnen:
- Individuele indicatiestelling
- Eerst klinisch onderzoek
- Röntgenopnamen moeten een netto voordeel hebben voor de patiënt.
Bitewings:
Na anamnese klinisch onderzoek kijk je of de pocketdiepte < 6 mm of > 6 mm is:
- > 6 mm: verticale bitewings
- < 6 mm: horizontale bitewings.
Op de foto beoordeel je röntgenologische cariës en parodontium.
Solo-opnamen:
Na anamnese klinisch onderzoek, selecteer je de elementen. Bij pijnklachten, cariës, endo, kroon,
fractuur kan je solo-opname maken.