Professional Documents
Culture Documents
geschreven door
sornelis
www.stuvia.com
Screening
- Belangrijkste doodsoorzaken (DISEASE):
1. Hartziekten.
2. Kanker.
3. Cerebrovasculaire ziekten.
4. tot 10: zie PPT.
- Daadwerkelijke doodsoorzaken: elementen die leiden tot een fatale ziekte (BEHAVIOR).
1. Tabak.
2. Slecht dieet en fysieke inactiviteit.
3. Alcoholmisbruik.
4. tot 9.: zie PPT.
vind ik een of meerdere van deze factoren terug bij de P.? Kan ik met de behandeling deze factoren
aanpakken (bv. fysiek actiever maken)?
Kinesitherapeut = coach: gedragsverandering bij de P. teweegbrengen om risicofactoren te vermijden of
positief gedrag te stimuleren.
sneller genezen.
minder hervallen.
minder nieuwe klachten.
DUS: lifestyle-patronen (gedragsveranderingen) bepalen behandelingsoutcome.
- Neonataal onderzoek:
▪ Arts onderzoekt: lichaam in totaliteit – hart – longen – ruggenwervels – reflexen – heupen – anus.
▪ Stofwisselingsziektes:
• Reeds vanaf bevruchting aanwezig.
• Sommige kunnen verholpen worden indien vroegtijdig opgespoord.
• Hielprik: bloedtesten op 11 metabole aandoeningen (niet uit het hoofd te kennen).
- Medisch onderzoek:
▪ Wanneer?
• 2de kleuterklas.
• 5de leerjaar.
• 1ste middelbaar.
• 3de middelbaar.
Deze zijn verplicht.
▪ Wat wordt onderzocht?
1. Ogen. 5. Groei.
2. Oren. 6. Houding.
3. Gewicht. 7. Ontwikkeling.
4. Tanden. 8. Psychologisch welzijn van het kind.
▪ Inentingen.
▪ Indien niet bij CLB op school: bij de huisarts (maar: niet gratis).
▪ Privacy: enkel de schoolartsen en verpleegkundigen die het onderzoek uitvoeren kennen de resultaten
ervan. De resultaten worden op een vertrouwelijke manier overgebracht aan de ouders.
- Consulten:
▪ Algemene consulten: alle leerlingen worden door het CLB gecontroleerd op de algemene gezondheidstoe-
stand.
▪ Gerichte consulten: alle leerlingen worden door het CLB gecontroleerd op bepaalde gezondheidsasp-
ecten.
▪ Bijzondere consulten: voor leerlingen van het buitengewoon onderwijs, ter vervanging van de algemene
consulten.
- Screening bij kinderen:
▪ Jaarlijkse tandcontrole vanaf er tanden aanwezig zijn.
slechte mondhygiëne = broeihaard voor bacteriën kan oorzaak zijn van infecties (bv. hartlijden).
▪ Visuele screening vanaf 3 jaar.
▪ Bloeddrukscreening vanaf 10 jaar.
▪ Cholesterol en bloedsuikerspiegel als er familiale/genetische voorbeschiktheid.
- Screening bij volwassenen:
▪ Preventieve gezondheidszorg.
▪ Algemene regels m.b.t. screening, maar daar kan in bepaalde omstandigheden (bepaalde risico’s) van
afgeweken worden.
▪ Verschillende vormen van gezondheidsscreening: mammografie, bloeddruk (kine!), oftalmologisch (oog),
prostaat, huid,…
Huidscreening is ook bij de KT van groot belang: zien P. veel ontkleed. Prevalentie huidkankers neemt
de laatste jaren steeds meer toe.
- Tijdskader voor screening:
▪ Middelbare leeftijd (40-50 jaar): eerste preventieve screenings.
Tenzij individu is blootgesteld aan risicofactoren (voorgeschiedenis & familiale predispositie!).
Vanaf 40-50 jaar tot het levenseinde zal men veel gescreend moeten worden (ziekte waarvoor men at
risk is opvolgen).
- Kenmerken:
▪ Mensen uit lagere sociale klassen zijn moeilijker aan te zetten tot preventie en tot gedragsveranderingen.
Daarbij komt de financiële factor: ze hebben minder geld om deze screenings te laten uitvoeren.
▪ Afweging: kosteneffectiviteit. Is het voordeliger om de ziekte in een vroeg stadium op te sporen of niet?
▪ Cholesterol: major controllable risk factor for coronary heart disease, heart attack and stroke.
• Kritisch blijven! Statines en cholesterolremmers worden door farmaceutische bedrijven aan de
consumenten opgedrongen, maar deze zijn niet altijd nodig.
cholesterol is een risicofactor, maar deze component moet niet overschat worden.
• Controleren met een vingerprik.
Kan in de KT-praktijk uitgevoerd worden.
Idem aan vingerprik voor bloedsuikerspiegel.
▪ Bloedsuikerspiegel: diabetes.
• Risico op diabetes of diabetesniveau bepalen.
• Diabetes is een pandemie: prevalentie van 8/10 (gekende gevallen, latente gevallen niet mee-
gerekend!).
• Complicaties: hart- en vaataandoeningen, zichtproblemen, nierproblemen, gangreen (vooral aan de
voeten).
• Normale waarden:
Nuchtere afname (tot voor 8 uur voor afname niets meer eten of drinken).
> 6 mmol/L = hoogstwaarschijnlijk diabetes mellitus. Tweede afname op een andere dag brengt
uitsluitsel: indien weer te hoog is er sprake van diabetes.
Niet nuchtere afname:
< 7,8 mmol/L is normaal, tweemaal > 11 mmol/L is diabetes mellitus.
- Huidkanker:
▪ Neemt laatste jaren toe in prevalentie, eens gevorderd is het bijna onmogelijk er volledig van af te raken.
▪ Euromelanoma/Melanoma Monday: jaarlijks mag men een dag gratis op huidkankeronderzoek bij een
dermatologisch centrum.
▪ Melanomen vroegtijdig weghalen, voor ze zich verspreiden in het lichaam.
▪ Kinesitherapeuten zien hun patiënten bijna volledig ontkleed belangrijke functie in het opsporen van
huidabnormaliteiten.
▪ Goedaardige moles evolueren in kwaadaardige melanomen.
• Kenmerken van een melanoom.
A. Asymmetrie: de 2 helften van de mole zijn verschillend.
B. Rand: onregelmatige rand.
C. Kleur: de mole heeft niet 1 universele kleur, maar meerdere
tinten. Kleurschakeringen wijzen op een melanoom.
D. Diameter: een melanoom heeft een diameter groter dan de
gom op een potlood.
bij het opmerken van deze kenmerken moet de KT de P. aanraden
om een dermatoloog op te zoeken.
- Hepatitis C screening:
▪ Niet aanbevolen: niet kostenefficiënt noch doeltreffend.
• Tenzij: high-risk patiënten (bv. intraveneuze druggebruikers).
- Prostaatkankerscreening:
▪ Grote overdiagnose!
• Men sterft vaak MET prostaatkanker, NIET AAN prostaatkanker.
• De behandeling van prostaatkanker heeft ernstige complicaties (incontinentie, impotentie,…) en deze
hebben een negatieve impact op de levenskwaliteit.
voordelen van prostaatkanker screening wegen niet op tegen de nadelen ervan geen nationale
screening.
- Privacy:
▪ Privacy is niet alleen de vertrouwelijkheid van informatie bewaren, maar omvat ook de gevolgen die een
bepaalde diagnose heeft op iemands leven.
• Bv. diabetes: P. krijgt geen rijbewijs omdat hij/zij risico loopt op hypoglycemisch coma.
groot probleem voor chauffeurs met diabetes…
+ verzekering! Deze zal hoge premies opleggen omwille van het grote risico.
• Bv. slaapapneu: leidt tot vermoeidheid gevaarlijk in het verkeer, op het werk,…
2 mogelijke behandelingen (CPAP-toestel of operatie). Als P. geen van beide behandelingen kiest en
later een ongeval heeft, dan zal de verzekering niet tussenkomen.
- Rol van de kinesitherapeut:
▪ Op de hoogte zijn van de beschikbare screenings.
▪ Patiënten sensibiliseren voor screening.
▪ Screeningsresultaten opnemen in het medisch dossier.
▪ Aandacht hebben voor red flags.
▪ Meewerken aan sensibiliseringscampagnes.
▪ Advies en educatie voor gezonde levensstijl.
▪ …
▪ Nieuwe voedingspyramide: onderaan staat nu ‘beweging’.
gezond eten alleen is niet voldoende.
- Voedingssupplementen:
▪ Als men gezond en evenwichtig eet is er geen nood aan voedingssupplementen.
• Eén uitzondering: vit. D.
Bij weinig zonlicht (bv. in de winter of bij kantoorjob) maakt het lichaam te weinig vit. D aan en
moet het als supplement ingenomen worden.
Meer inname van vit. D en calcium is gecorreleerd aan een lagere borstdensiteit bij vrouwen. Het
vormt zo een veilige en goedkope vorm van borstkankerpreventie.
Vit. D werkt chemopreventief bij colorectale kanker.
• Folaat en vit. B6:
Meer inname verlaagt het risico op coronaire hartziekten bij vrouwen.
slechts een beperkt aantal voedingssupplementen heeft een preventieve werking op bepaalde aan-
doeningen, maar het uitgangspunt blijft een gezond dieet.
Kinematica
- Kinematica vs. kinetica:
▪ Kinematica: beschrijving van de beweging.
▪ Kinetica: oorzaken van de beweging.
- Optische methodes:
▪ Fotografie & stroboscopie.
• Serie gebeurtenissen op reeks foto’s.
• Gekende tijdsintervallen.
verschil in positie van segmenten (hoeken meten – goniometrie) geeft aan wat er gebeurd is in
het tijdsinterval.
• Deze foto’s snel na elkaar afspelen film.
• Single-plate method: het registreren van de beelden op 1 beeld a.d.h.v. een open shutter en het
regelen van de sluitertijd.
in het donker een beweging uitvoeren met een sluitertijd gelijk aan de beweging.
Wordt enkel nog maar gebruikt in de kunstwereld, niet meer in de medische sector.
Voordelen:
1. Eenvoudig.
2. Goedkoop.
3. Directe opnames (Bv. Polaroid).
Nadelen:
1. Overlap van beelden bedekt soms de merkpunten (superpositie).
2. Enkel in 2D mogelijk (foto).
3. Bewegingen in het donker of het stroboscopisch effect hinderen de vrije bewegingsafloop.
▪ Videoanalyse.
• Het opnemen van een film of video met de mogelijkheid om achteraf beeld per beeld te bekijken en
te herhalen.
beelden kunnen opgeslagen en bewaard worden progressie/regressie is zichtbaar.
• Stap- en loopanalyses:
Minstens 8 meter voor een betrouwbare stapanalyse, 15-20 meter voor een loopanalyse.
P. verwijdert zich van camera indien de camera niet volgt vermindert de beeldkwaliteit en
bemoeilijkt dit de analyse.
loopband.
Eén verschil met normaal stappen/lopen: band loopt in bepaalde richting t.o.v. P. heel
lift vindt vroeger plaats, midstandsfase is dus korter en propulsiefase langer.
P. moet eerst enkele minuten wennen aan de loopband.
Niet bruikbaar bij aantal neurologische aandoeningen, bij ouderen en bij kinderen.
Gait slow speed.
Slow motion foot landing.
▪ Cinematografie.
• Opnemen a.d.h.v. film of video.
• Manueel digitaliseren:
Kwalitatieve analyse: stappatroon analyseren.
Kwantitatieve analyse: beweging uitdrukken in hoeken en hoeksnelheden.
Hoeken meten: manueel digitaliseren. Met de cursor zelf de bewegende gewrichten aanduiden
per beeld (100 Hz = 100 beelden per seconde zeer tijdsintensief).
moderne software: autotracking (EXAMEN). Eenmalig de gewrichten aanduiden, software
volgt deze automatisch doorheen de beweging (dus niet meer zelf beeld per beeld aanduiden).
• Verwerken van de gegevens.
• Voordelen:
1. Flexibiliteit en eenvoud van de opstelling.
2. Goede accuraatheid bij een gestandaardiseerd protocol.
Camera loodrecht op segment.
• Nadeel:
1. Veel tijd tussen de opname en de resultaten omwille van manuele digitalisatie. Niet meer bij
autotracking.
2. 2D.
• Bv. Fietsafstelling: ‘oversteek’. Oversteek: pedaalas en knie-as moeten loodrecht boven elkaar staan.
▪ Opto-electronica.
• Het aanbrengen van lichtgevende markers op het lichaam, welke gecapteerd worden en via een
software programma verwerkt tot grafieken en tabellen.
• 60 Hz – 200Hz: hoge frequentie laat toe snelle bewegingen of hoge impact te analyseren.
• 3D-analyse!
• Actieve markers vs. passieve markers:
Actieve markers: zenden licht uit. Wordt minder gebruikt, want is zeer omslachtig: marker heeft
bakje met batterijen nodig.
Passieve markers: reflecterend lichtsignalen (meestal infrarood). Camera registreert enkel deze
reflecties: op beelden van opname zijn enkel bewegende bolletjes te zien.
• Resolutie: pixels (= kleinste eenheden waaruit een beeld is opgebouwd).
• Frequentie: Hertz, Hz (aantal beelden per seconde, loopt van 25 tot 1000 Hz).
Hoe hoger de frequentie, hoe lager de kans om informatie te missen.
Nadeel: zeer zware databestanden.
• Modeling: na opname aan elk bolletje een betekenis geven (welk gewricht representeert het?).
Minstens 4 camera’s voor unilaterale analyse, minstens 6 camera voor bilaterale analyse.
elk bolletje moet op elk moment door minstens 1 camera geregistreerd worden.
Minstens 3 markers per segment voor 3D-analyse (EXAMEN): 3 markers creëert een vlak.
Op eender welk moment is de meetfout < 2 mm.
Gekende tijdsintervallen is essentieel!
• Markerless tracking:
Verschil in grijstinten detecteren
Achtergrond wegfilteren.
Silhouetten genereren.
Voor minder nauwkeurige metingen.
• Meshing:
M.b.v. meerdere camera’s.
Full body model berekenen.
Toepassingen: kleren en schoenen worden op een model gemaakt.
- Directe methodes:
▪ Ultrageluid.
• Grid aanbrengen op P.: toestel dat ultrasone geluiden weerkaatst.
o.b.v. de snelheid van het geluid en de tijd tussen het uitzenden en het ontvangen van de geluids-
golven kan de positie van het segment berekend worden.
• Minstens 3 grids op een segment.
• Vooral voor bewegingen van het hoofd (kaak) & wervelkolom.
• Voordelen:
3D.
Geen verwisselbare markers: vast grid.
Betaalbaar.
• Nadelen:
Beperkt gebruik: ultrageluidsgolven kunnen niet door metaal + afstand beperkt tot 1 meter.
Beperkte bewegingen.
▪ Elektromagnetisme.
• Zelfde principe als ultrageluid, maar met elektromagnetische golven i.p.v. ultrageluidsgolven:
Sensor vangt elektromagnetische golven afkomstig van transmitter op, tijdsinterval tussen uit-
zenden en ontvangen bepaalt positie.
• Voordelen:
3D.
Geen line of site problemen: merkpunten kunnen niet bedekt worden.
• Nadeel:
Interferentie met metalen!
Afstand tussen transmitter en sensor is beperkt.
▪ Tijdsopnames.
• Elke kinematische/kinetische analyse hangt af van de snelheid van de beweging!!!
trage bewegingen geven een andere biomechanica dan snelle bewegingen.
A. Stopwatch:
• Afstand (opgelegd – gemeten).
• Duur opmeten met stopwatch.
• Aantal passen tellen.
gemiddelde staplengte.
gemiddelde stapsnelheid.
gemiddelde stapfrequentie.
gemiddelde staptijd.
• Grote meetfout! wordt weinig gebruikt.
B. Timing gates:
• = elektronisch gestuurde tijdsopname.
• Gate: transmitter zendt infrarood signaal naar sensor.
wanneer P. passeert, wordt signaal onderbroken sensor registreert ‘0’ i.p.v. ‘1’.
gate aan begin van de beweging en aan einde van de beweging tijdsinterval tussen beide 0-
registraties.
• Meetfout: 0,01 s.
• Timing guns: pistool met infraroodstraal gericht op sacrum van P., zelfde principe (signaal steeds
langer onderweg).
• Gestandaardiseerde snelheid: alle proefpersonen moeten binnen een bepaald snelheidsinterval
getest worden om interindividueel te kunnen vergelijken.
snelheid instellen op loopband.
Om intra-individueel te kunnen vergelijken (zoals in de klinische praktijk het geval is) is het
voldoende de P. op het eigen tempo te laten wandelen ADL.
C. Footswitches (EXAMEN):
• Aan- en uitschakelaar: druk op schakelaar geeft binair signaal (‘0’ is geen druk, ‘1’ is druk, geen
andere opties mogelijk).
analyseren in welke fase van de beweging de P. zich bevindt.
• EMG geeft informatie over spieractiviteit, maar niet in welke fase van de beweging (= lege
informatie).
EMG koppelen aan footswitches.
DUS: zowel snelheid als fase in de beweging is van belang voor kinematische analyse.
D. Contactmat:
• = mat met druksensoren.
info over contactpunt en contactmoment (duur).
spatio-temporele parameters (eerste dat men wil weten bij een kinematische analyse!
EXAMEN!).
snelheid, symmetrie, verhouding fasen, links-rechts vgl.
• Plantar Pressure Measurement (PPM): pressure plate.
▪ (Elektro)goniometrie.
• Meten van een hoekverplaatsing aan de hand van een goniometer, waarbij de bewegingsuitslag in een
grafiek wordt uitgedrukt.
MAAR: de typische goniometer is onhandig in gebruik en geeft onbetrouwbare resultaten.
potentiometer: variabele weerstand, waarvan de weerstand wordt bepaald door de stand van
een mechanisch beweegbare component.
De hoeveelheid weerstand wordt uitgedrukt in een hoek.
2 DoF.
Ligging t.o.v. de gewrichtsas is essentieel: moet zo precies mogelijk erboven liggen!
flexibel metaal: buiging van het metaal creëert een spanning, die wordt omgezet in een digitaal
signaal (een hoek).
3 DoF.
Ligging t.o.v. gewrichtsas is minder belangrijk.
• Voordelen:
Continu en direct meten.
Eenvoudig in gebruik.
Niet te duur .
Bilateraal mogelijk.
2D of 3D mogelijk (ook torsies).
• Nadelen:
Fixatie geeft huidverschuiving.
Fixatie op de huid en de bekabeling hinderen de beweging.
Fouten indien de rotatieassen niet overeenkomen.
Gewricht is niet altijd een scharnier.
▪ Accelerometrie.
• Meten van de versnelling aan de hand van vast gemonteerd toestelletje (4mm x 4mm x 1mm), meestal
op rigide materialen.
versnelling is gemeten en geweten afgeleide geeft snelheid tweede afgeleide geeft positie
of verplaatsing.
• Uni-axiaal vs. tri-axiaal.
• Werd vroeger gebruikt in crash test dummy’s.
• Werking (piëzo-resistief): niet te kennen.
• Bemerkingen:
Positie waar de meter wordt geplaatst: op het te bestuderen lichaamsdeel.
Oriëntatie meter t.o.v. subject.
Houding van het subject.
Uitgevoerde activiteit.
• Toepassingen:
Geriatrie: vallen voorspellen op zo opvangen.
FitBits. Niet allemaal geijkt!
• Voordelen:
Continue en directe beschrijving van de beweging.
Hoge frequenties zijn mogelijk (dus screenen ook).
Hoge accuraatheid bij juist gebruik.
Enkel voor single segments: 1 accelerometer per segment.
• Nadelen:
Belemmering van de beweging o.b.v. de fixatie en bekabeling.
Fixatie geeft huidverschuiving.
Relatief duur (6 tot 9 stuks voor een ganse analyse).
▪ Inclinometrie.
• Instrument om hoeken/hellingen/elevatie/inclinatie te bepalen in relatie tot de zwaartekracht.
- Wet van actie en reactie:
▪ Bv. reactiekracht stuurt raket de ruimte in.
Bv. opgeblazen ballon loslaten: lucht veroorzaakt actiekracht, reactiekracht laat ballon voortbewegen in
de ruimte.
Bv. schansspringen: afstoot op laatste moment en strekken van de knieën zijn cruciale factoren om naar
boven te raken actiekracht op laatste moment.
▪ Grondreactiekracht is cruciaal voor draaimomenten.
▪ Spierkracht: kinetische analyse.
▪ Interne gewrichtskrachten:
• Kan je niet meten.
• Enkel af te leiden uit kinematische analyse.
• Echt weten: druksensoren in gewrichten, kan mogelijk in kadaverstudies.
- Krachtenplatform:
▪ Twee types:
1. Heel zware dikke metalen plaat, ondersteund door vier transducers of drukgeleidingssensoren:
Kunnen drukken meten in alle richtingen.
2. Metalen plaat op één centrale steun:
Metingen gebeuren t.h.v. centrale steun.
▪ Capacitive en piëzo-elektrische zijn meest gebruikte.
▪ Force transducers veranderen elektrische weerstand i.f.v. de aangebrachte belasting en omgekeerd.
▪ Staan best op het gelijkvloers of in de kelder:
• Stel op vierde verdiep: gebouw beweegt altijd een beetje, alle trillingen van gebouw (bv. tram die
passeert) worden ook gemeten.
• Moet op rubberen klossen gebouwd worden, zodanig dat stoorvibraties er uit kunnen.
• Grondreactiekracht op elk van de vier hoeken meten:
Wiskundige formule maakt er één centrale kracht van.
Formule niet te kennen.
- Parameters krachtenplatform:
1. Gevoeligheid (EXAMEN!)
• = punt vanaf wanneer begint het systeem te meten.
instellen van de juiste gevoeligheid is essentieel en cruciaal voor correcte metingen!
• Rekening houden met type beweging, persoon,…
• Gevoeligheid te HOOG:
Systeem gaat heel snel iets detecteren.
Bv. systeem registreert vanaf 500 g: elke druk boven 500 g gemeten als het zo laag staat, worden
veel meer dingen geregistreerd.
Ruis: signalen die niet relevant zijn i.f.v. de beweging die geanalyseerd wordt.
Gevoeligheid te LAAG:
Systeem registreert weinig.
Er gebeurt veel op het platform dat het systeem niet registreert.
Veel info gemist.
2. Bereik:
• = tot waar meet het systeem.
in welke grootteorde verwacht ik te meten?
• Binnen bereik zal je de meest betrouwbare metingen kunnen doen.
3. Lineariteit:
• = verhouding tussen belasting en verschil in weerstand.
• Als systeem maximaal lineair is lineaire rechte, rechtlijnig verband.
Constante verhoging van de inwerkende belasting moet een constante verhoging van een signaal
tot gevolg hebben.
4. Hysteresis:
• Weergave van de reactie van de sensor in functie van de belasting en ontlasting.
• Hysteresis = 0: perfect elastisch materiaal druk zorgt voor vervorming; druk weg = vervorming
volledig weg belasting en ontlasting langs eenzelfde lijn in grafiek.
0 bestaat eigenlijk niet maar best zo klein mogelijk
• Hysteresis > 0: verschil na vervorming.
Druk zorgt voor vervorming.
Druk weg, materiaal blijft een tijd vervormd.
• Krachtenplatform met hysteresis:
Tweemaal na elkaar springen: eerste keer exacte meting, tweede keer nog vervorming aanwezig,
dus niet meer zo exact.
• Krachtenplatform: hysteresis moet zo klein mogelijk zijn
5. Sampling frequency.
- Grafiek (EXAMEN: kunnen analyseren)
▪ y-as: gemeten grondreactiekracht.
▪ Stappen: twee pieken en een dal.
• Piek bij hielcontact.
• Piek bij propulsie.
▪ Grafiek kunnen tekenen!
▪ I.f.v. lichaamsgewicht!
▪ Normaliseren, want anders niet interindividueel vergelijkbaar:
• Parameter uitdrukken t.o.v. een norm, zodat je iedereen (met elkaar) kan vergelijken.
• Norm hier: lichaamsgewicht GRK/LG = relatieve waarde.
▪ Standstijd: hoe lang voetafrol duurt (voorwaarde: gevoeligheid juist ingesteld).
• Hokje onderaan: totale duur.
▪ Piekbelasting: tijdsduur van begin tot aan maximale GRK = hoogste punt op x-as.
• Als deze tijd lang duurt: werkt progressief in op lichaam en kans op overbelastingsletsels is dan kleiner.
Steile stijging: grotere impact groter blessurerisico.
- Filmpje 2:
▪ Internationale afspraak:
• Verticale kracht: zwaartekracht (Fz).
• Horizontale kracht: wrijvingskracht (Fr of Fx) in functie van de lengterichting waarin we stappen.
▪ Zeer goed geijkt krachtenplatform:
• Geeft stabiliteitslijn die overeenkomt met exact lichaamsgewicht.
• Voor-achterwaarts duwen met een stok geeft dus ook signaal.
Je meet dan eigenlijk de reactiekracht naar voren en naar achteren.
• Afspraak maken wat positief is en wat negatief is.
• Idem voor de mediolaterale richting, want GRK uit zich in drie richtingen.
- Filmpje 3: centre of pressure:
▪ COP-punt (centre of pressure) = aangrijpingspunt waar kracht op een specifiek moment van een beweging
of houding aangrijpt.
• Beweging: verschillende COP-punten vormen COP-lijn.
Bv. voetafrol.
• Grootste waarde = Fz-component.
▪ Voor houdingsanalyse (evenwichtstaak):
• Unipodale stand nooit voortdurend perfect 100% symmetrisch.
• Hoe kleiner de verplaatsing van COP, hoe beter de posturale controle; dus hoe beter het evenwicht.
▪ Toepassing: golfen.
• Shift van de voet waarop je steunt.
▪ Free moment: draaimoment rond verticale GRK.
• Ontwikkelen van een zo groot mogelijk vrij moment heeft impact op beweging.
• Eerst negatief moment, daarna positief moment:
Grootte van positief moment zegt iets over efficiëntie.
- Filmpje 4: sample frequency
▪ Frequentie waarmee je meet.
▪ Indien te HOOG: te veel data, verwerkingstijd vertraagt.
Dus: evenwicht zoeken; zo weinig mogelijk meten, maar toch zo weinig mogelijk data missen.
▪ Experiment: knikker laten vallen vanop 0,5 meter.
• Meten aan 5000, 2000, 500 en 100 Hertz (Hz).
• Knikker raakt de grond en botst de hele tijd: elke bots is meetpunt.
• 2000 Hz: veel minder meetpunten dan 5000 Hz, maar uiteindelijke is meetwaarde niet zo verschillend.
• 500 Hz: veel minder meetpunten, veel meer missen én nu al onder de metingen van 2000 Hz: veel info
gemist.
• 100 Hz: compleet verschillend resultaat (absoluut geen realistische verhouding: derde bots zou een
grotere GRK hebben wat heel onlogisch is).
CONCLUSIE: 2000 Hz en 5000 Hz quasi zelfde resultaat, dus we kiezen voor 2000 Hz wegens minder data.
- Filmpje 5: locomotion.
▪ Speed of locomotion:
• Je moet ook snelheidsregistraties doen om een beweging te meten!
• Stappen, lopen, sprinten: altijd ander biomechanisch patroon!
• Start: straal = 0.
• Bij beweging: straal = 1, beweging is begonnen.
• Op het einde: straal = 0, beweging voltooid.
• Tijd tussenin meten: weten aan hoeveel m/s proefpersoon stapt.
▪ Targeting
• Aanvaardbare poging:
Normal running style.
Entire foot in contact with plate.
Onaanvaardbare poging:
Overstriding: te lange pas nemen; geeft veel grotere piekimpact en afwijkend patroon.
Understriding: te kleine pas nemen; kleinere piekimpact en afwijkend patroon.
Foot partly off plate: heel ander patroon.
• Stappen: 1,4 m/s.
Traag lopen: > 1,4 m/s & < 5,3 m/s.
Snel lopen: 5,3 m/s.
Traag en snel lopen hebben vrij analoog patroon, stappen is ander patroon (door bipodale fase bij
stappen, bij lopen uitsluitend unipodaal patroon; altijd één been in contact- en één been in zweef-
fase).
- Effect van schoeisel:
• Blootsvoets: hoge piekimpact.
Sneller en kortere tijd tot piek: agressiever.
Geschoeid: demping van schoen!
Eerste agressieve piek wordt geabsorbeerd, dus minder invasief.
Iets trager tot piek door mechanische eigenschappen schoen.
- GRK plaat ≠ plantaire druk plaat!
▪ GRK-plaat:
• Geeft aangrijpingspunt, grootte weer en hoek waarmee kracht inwerkt weer.
• Op elk moment maar één kracht.
▪ Plantaire plaat:
• Multipele sensoren: op elke plaats op elk moment een kracht of een druk registreren meerdere
metingen op elk moment.
• Twee systemen vaak combineren in de praktijk: GRK vaak als ijking gebruiken (binnen wetenschapp-
elijk onderzoek).
- Kinematica van subtalair gewricht (kinematica van achtervoet kinematica rest van de voet):
▪ Normaal voetafrol patroon: eerst supinatie, vervolgens pronatie, verder naar maximale pronatie, daarna
naar nullijn, uiteindelijk terug naar supinatie.
▪ Lijn kunnen tekenen (EXAMEN)!
▪ Deze lijn spiegelen = exacte COP-lijn van de voet.
▪ COP-lijn uitdrukken i.f.v. lengteas van voet:
• Lengteas van de voet = midden calcaneum – midden MT 2.
Waarom MT 2: meest stabiele MT.
• Druk lateraal van lengteas = supinatie.
Druk mediaal van lengteas = pronatie.
• Geeft heel betrouwbaar idee van kinematica ondanks dat alleen maar drukken gemeten worden.
Dus: vaak plantaire drukken gebruiken om iets te zeggen over voetafrol.
Screenen en Evalueren Partim prof. dr. H. Van Waelvelde Hoofdstuk: pg. 1/5
Screenen en Evalueren Partim prof. dr. H. Van Waelvelde Hoofdstuk: pg. 2/5
▪ Evalueren ≠ meten!
• Meten = objectief. Test geeft betrouwbaar resultaat. Gebruiken waar mogelijk.
MAAR: omdat iets niet meetbaar is betekent nog niet dat het niet bestaat.
onmeetbaar ≠ onbestaand.
Bv. ‘Zelfbeeld van een kind’ is moeilijk te meten, maar is wel zeer belangrijk voor de therapie.
Motorische zwakte kan leiden tot gepest worden op school en zo een laag zelfbeeld.
Motorisch zelfbeeld = hoe ziet het kind de eigen mogelijkheden qua motoriek?
• Evalueren kan soms op subjectieve, beschrijvende wijze en kan ook waardevol zijn!!!
▪ Verschillende soorten motorische tests:
• Mijlpalen – mogelijkheden – fundamentele vaardigheden – gespecialiseerde vaardigheden.
• Onderscheid tussen motorisch product en motorisch proces.
Motorisch product = resultaat, kwantiteit van activiteiten.
Hoeveel keer kan een kind een bal vangen? Hoe lang kan het op 1 been staan? Kan het kind van
buiklig naar ruglig omrollen?
Motorisch proces = hoe een activiteit wordt uitgevoerd, kwaliteit van een beweging.
Gekruiste coördinatie tijdens het lopen? Bekken-romp dissociatie tijdens het omrollen of ‘en bloc’?
motorisch product is makkelijker objectief te scoren (meten). Motorisch proces-scores zijn minder
betrouwbaar, meer afhankelijk van subjectiviteit.
A. Mijlpalen
• AIMS:
Alberta Infant Motor Scales.
0-18 mnd.
Test de motorische mijlpalen.
Volledig procesgericht: evalueert de kwaliteit van de motoriek.
BSID-3:
Bayley Scales of Infant Development.
1-42 mnd.
Test de motorische mijlpalen.
Volledig productgericht: eenvoudige taken scoren.
Bestaat ook uit een ontwikkelingsreeks.
Bevat oorspronkelijk een cognitieve schaal, sinds recentere versies ook taalontwikkeling, gedrags-
vragenlijsten en ook motorische schaal.
• PDMS-2:
Peabody Developmental Motor Scales.
0-5 jaar.
Test de motorische mijlpalen.
Zowel proces- als productgericht: meet resultaat van een taak en kijkt bij sommige items ook naar
de manier van uitvoering.
Uitgebreide ontwikkelingsreeks. Veel verschillende items, opgedeeld in subschalen (subscales),
maar niet alle items worden beoordeeld: ondergrens en bovengrens wordt bepaald.
als het kind 3 opeenvolgende items kan uitvoeren, mogen alle gemakkelijkere items als
beheerst beschouwd worden en moeten niet verder getest worden = ondergrens.
als het kind 3 opeenvolgende items NIET kan uitvoeren, mogen alle moeilijkere items als niet
beheerst beschouwd worden en moeten niet verder getest worden = bovengrens (‘motorisch
plafond’).
AIMS is zeer procesgericht, BSID is zeer productgericht, PDMS ligt ertussenin.
mijlpalen laten ons toe te controleren of een baby motorisch normaal ontwikkelt.
Screenen en Evalueren Partim prof. dr. H. Van Waelvelde Hoofdstuk: pg. 3/5
B. Mogelijkheden
• Deze tests veronderstellen dat je ‘motorisch talent’ kan meten, een soort motorische intelligentie.
intelligentietest op het vlak van motoriek i.p.v. cognitie.
Intelligentie hangt niet af van hoeveel men naar school is gegaan, het betreft een aangeboren
aanleg/onderliggende mogelijkheden op dezelfde wijze kan men een betere aanleg hebben voor
(bepaalde) motorische taken: motorisch quotiënt, MQ (cf. intelligentiequotiënt, IQ).
discussie: meten taken het motorisch quotiënt op zich of ook ervaring/training?
In praktijk: ervaring & training spelen steeds een rol, geen enkele test is in staat om enkel het MQ te
meten.
• Meten vast aantal items die door alle kinderen worden afgelegd ( BSID/PDMS: ontwikkelingsreeks).
• Subscores zoals evenwicht, balvaardigheid, handvaardigheid,…
• Productscores: hoeveel stapjes, hoeveel seconden,…
• Movement-ABC-2:
3-16 jaar, bij kinderen waar er een vermoeden van tragere motorische ontwikkeling is. NIET bij
neuromotorische aandoeningen, daar weet men al dat er een probleem is (hier gebruikt men meer
procesgerichte testen).
Test de motorische mogelijkheden.
3 leeftijdsbanden: zelfde testen, maar met kleine variatie afhankelijk van de leeftijdsband.
8 items die dezelfde onderliggende mogelijkheden meten, maar op basis van een vaardigheid die
leeftijdsadequaat is.
1. Handvaardigheid: bv. muntjes plaatsen in spaarpot, pinnen in pinnenbord plaatsen, pinnen omkeren.
unimanueel.
2. Handvaardigheid: bv. kraal rijgen, veter rijgen, vijsjes vastzetten.
bimanueel.
3. Handvaardigheid: lijn tekenen tussen spoorlijnen. Hoe ouder kind, hoe smaller spoorlijnen.
4. Mikken en Vangen: bal op doel gooien.
5. Mikken en Vangen: pittenzakje vangen, bal vangen.
6. Evenwicht: op één been staan.
7. Evenwicht: op een lijn stappen, achterwaarts op een lijn stappen.
8. Evenwicht: springen en landen in evenwicht.
Elke taak 2 keer uitvoeren, beste resultaat wordt genoteerd. Twee keer falen wordt zo genoteerd,
niet oneindig veel pogingen.
Procesevaluatie: kind zal meer tijd nodig hebben.
Gestandaardiseerd: vaste regels qua opstelling van het materiaal, houding van het kind, positie
testleider, opeenvolging handelingen,…
Testresultaat hangt af van zowel de motoriek als van de bestede aandacht.
Mikken en Vangen: weinig betrouwbaar, hangt veel af van interesse van het kind in baltaken.
M-ABC-2: functies of activiteiten?
mogelijkheden = functie + activiteiten.
bv. evenwicht bv. bal vangen
test plaatsen in het kader dat relevant is voor de problematiek van het kind.
C. Fundamentele motorische vaardigheden
• Ontwikkeld vanuit Lichamelijk Opvoeding: meten van grootmotorische vaardigheden bij kinderen, ter
voorbereiding van sportspecifieke vaardigheden.
Bv. lopen, op een bal schoppen, een bal werpen, zweefsprong,…
• Gescoord op de kwaliteit van de uitvoering.
• Meet proces van de uitvoering.
• Bv. Test of Gross Motor Development-2 (Ulrich, 2000).
• Niet bruikbaar om motorische ontwikkeling te evalueren, wel om een behandelingsplan uit te werken.
Screenen en Evalueren Partim prof. dr. H. Van Waelvelde Hoofdstuk: pg. 4/5
Screenen en Evalueren Partim prof. dr. H. Van Waelvelde Hoofdstuk: pg. 5/5
- Evolutie?
▪ Patiënten voelen zich consumenten
▪ Wat doen we met de ‘worried well’ en de ‘better than well’?
• Zetten zeer grote financiële druk op ons systeem
- Basisdilemma:
▪ Natuurlijk neemt de vraag naar screening toe: meer mogelijkheden en de methodes verfijnen constant.
• De risico’s op de dood en ziektes zijn altijd al groot geweest, maar nu beseffen we het meer omdat we
het kunnen opsporen.
• De motivatie voor een test vertrekt voor een individu vaak vanuit “ik wil risico’s uitsluiten”!
Motivatie: “ik wil zeker zijn dat er niks aan de hand is met mijn kind.”
• Resultaat is vaak onzekerheid: risico is nooit nul, er staan allemaal procenten met de kans op bepaalde
ziekten.
• Mensen zijn ook nooit voorbereid op een slecht resultaat.
Niemand denkt dat de 5% slechte gevallen bij hem terechtkomt.
Indien abortus gepleegd: hele leven de vraag stellen waarom.
Geen abortus plegen: wat voor leven gaat dit kind hebben? Hoe gaat mijn leven veranderen?
Je kan niet op deze vraag antwoorden, tenzij je er middenin staat!
Mensen moeten beter geïnformeerd worden, want mensen vragen om zekerheid bij en door scree-
ning maar krijgen eigenlijk onzekerheid.
- Nationaal Kompas Volksgezondheid:
▪ Voor de eerste keer hierover nadenken in grote groep.
▪ Indien screenen naar bepaalde ziekte is het veel beter om een risicogroep af te bakenen!
▪ Als we iedereen screenen naar bv. borstkanker: overal reclame je zit al met een angst op het moment
dat je het ziekenhuis binnenstapt…
▪ Vals positieven: onterechte angst ontwikkeld, waar je heel moeilijk van afraakt.
Bv. patiënt kreeg brief over screening dat hij kanker had, maar was aan verkeerde patiënt gericht. Eens je deze info hebt gekregen
ontwikkel je angst waar je moeilijk afraakt, want wie zegt dat ik nu wel degelijk niets heb en dat de tweede brief wel klopt?
▪ Als screenings worden aangeboden aan mensen die het niet nodig hebben creëer je onterecht angst!
▪ Waar staat je autonomie als zorgverlener als mensen u een screening opdringen?
▪ Is het een recht of een plicht? Als je geen screening wil, is er wel een maatschappelijke druk…
▪ Er is ook een financiële markt van bedrijven die zich op screening hebben gezet:
• Veel bedrijven spelen in op de angst: hoe meer men zich laat screenen, hoe beter; zij maken hier
enorme winst mee en het lukt hen nog goed ook.
- Surprise discovery:
▪ Iets ontdekken waar men eigenlijk niet naar op zoek was = incidental finding.
• Je kan naar meerdere dingen kijken bij een bepaalde test.
• Verplicht om info mee te delen?
• Of houden artsen informatie achter voor de patiënt?
JA! achterliggende redenering: patiënt gaat dit (momenteel) niet aankunnen.
artsen redeneren soms nog in het hoofd van de patiënt, maar dit is eigenlijk nefast en niet oké.
- Voordelen WES:
▪ Vooral bij in-vitro-embryo’s bij koppels met vruchtbaarheidsproblemen.
• Embryo’s al screenen nog voor geïmplanteerd te worden, nu al een keuze!
• Welke komen in aanmerking om ingeplant te worden? En wie beslist daarover? Arts, ouders, maat-
schappij?
• Welk risico weegt zwaarder door? Plant ik een kind met Down in?
Screenen en Evalueren Partim prof. dr. D. Van Tiggelen Hoofdstuk: pg. 1/4
Screenen en Evalueren Partim prof. dr. D. Van Tiggelen Hoofdstuk: pg. 2/4
- Toepassingsgebied:
▪ Testing.
▪ Training (maar geen functionele vorm van training, zuivere spierkrachttraining).
▪ GEEN diagnostiek!!!
• Wordt soms gebruikt om diagnose te stellen, maar dit heeft geen wettelijke waarde.
• Enkel diagnoses bevestigen, geen diagnoses stellen.
Bv. Verzekeringsgeneeskunde: controle simulant.
Het is niet mogelijk om zonder maximale kracht te leveren meermaals dezelfde spierkracht-
curve te produceren (tenzij er een pathologie is).
- Voordelen isokinesie:
1. Maximaal rendement (maximale belasting tijdens volledige ROM).
Max. kracht in elke hoek makkelijk bepalen waar het fout gaat.
2. Veilige vorm van oefening.
3. Betrouwbaar, valide, reproduceerbaar, gemakkelijk kwantificeerbaar.
manuele muscle testing: foutenmarge van 20-30%.
4. Motiverend voor patiënt.
Cijfers en curves tonen de patiënt zijn/haar evolutie, ongeacht hoe groot of klein die is.
Technologie motiveert.
5. Makkelijk excentrisch.
Motor in het toestel zal de patiënt duwen, P. moet afremmen.
6. Weinig contra-indicaties.
7. Isoleren van spiergroepen.
Bv. Flexoren vs. extensoren.
springen: welke spieren zijn actief? Moeilijk te bepalen in gesloten kinematische keten.
≠ isoleren van spieren: men test bv. de hamstrings, er kan geen onderscheid gemaakt worden tussen
M. biceps femoris en M. semimembranosus.
EMG kan wel spieren onderling onderscheiden.
EXAMEN: isokinetische evaluatie test in een Open Kinematische Keten.
- Nadelen isokinesie:
1. Tijdrovend.
Bv. Bilateraal knie testen: ± 20’.
2. Vereist training en kennis om te gebruiken.
3. Kosten!!!
€30 000 – 40 000 per toestel.
Testen worden niet terugbetaald.
4. Resultaten niet altijd vergelijkbaar tussen toestellen onderling.
werken met ratio’s (zie verder).
5. Niet functioneel (beweging & snelheden).
6. Open keten.
7. Hoofdbewegingen.
Kleine bewegingen kunnen niet getest worden (bv. bij pols, enkel, mobiliteitsbeperking).
Minimum 60° ROM voor een goede analyse.
- Gewrichten:
▪ Therapeut kan zelf de snelheid bepalen (deze blijft constant tijdens de test):
• Uitgedrukt in °/s.
Bv. Karatetrap = 1000-1500 °/s.
Bv. Stappen = 300-400 °/s.
• Meeste toestellen halen 500°/s.
Screenen en Evalueren Partim prof. dr. D. Van Tiggelen Hoofdstuk: pg. 3/4
▪ Kniegewricht:
• Uitgangshouding: zit.
niet-functioneel, maar i.f.v. comfort proefpersoon.
altijd testen in zit, belangrijk gestandaardiseerd te werken.
• Meest gebruikt: Flexie-Extensie (IR&ER).
• 60°/s tot 240°/s.
Snelheden zijn altijd veelvouden van 15°/s.
o.b.v. consensus: maakt het mogelijk te vergelijken.
Bv. Maximale kracht testen op 60°/s over ROM van 90° bewegingsduur = 1,5 s.
• Concentrisch & excentrisch (standaard in België = - 30°/s).
Excentrisch testen lagere snelheden (tot max. - 60°/s).
Hoge snelheden doen P. verschieten + geen extra kracht vanaf bepaalde snelheid.
• Links-rechts vergelijken: pathologisch als verschil > 10-15%.
• Ratio’s:
Flex/Ext: bv. hamstrings/quadriceps.
Ext/kg lichaamsgewicht: interindividueel vergelijken o.b.v. relatieve kracht.
EccFlex30/CcExt240 = excentrische kracht flexoren aan (-) 30°/s t.o.v. concentrische kracht
extensoren aan 240°/s.
bv. trapbeweging: eerst krachtige concentrische knie-extensie, daarna krachtige excentrische
knieflexie om beweging af te remmen dit evenwicht tussen hamstrings en quadriceps kan
op deze wijze (= gemengde ratio) gemeten worden.
I.t.t. absolute maximale krachtwaarden kunnen we a.d.h.v. ratio’s onderling vergelijken:
toestellen, interindividueel, intra-individueel (o.b.v. normwaarden en links-rechts vergelijkingen).
▪ Heupgewricht:
Screenen en Evalueren Partim prof. dr. D. Van Tiggelen Hoofdstuk: pg. 4/4
▪ Stochastisch:
• Motor unit-actiepotentialen en superpositie:
1 zenuwcel innerveert honderden spiervezels.
superpositie: gezamenlijke activiteit is in principe gelijk aan de activiteit van elke vezel
afzonderlijk.
Wordt bemoeilijkt door geometrische en temporele spreiding: niet overal op hetzelfde moment
geactiveerd & niet overal in dezelfde mate geactiveerd.
• Summatie van Motor Unit-actiepotentialen:
Asynchrone innervatie & summatie geeft geïnterfereerd beeld: EMG-signaal is complex van vorm
en schijnbaar willekeurig van samenstelling.
stochastisch karakter.
Afwijkende vormen van motor unit-actiepotentialen zijn niet meer te onderscheiden:
Oppervlakte-EMG: niet bruikbaar bij klinische diagnose, wel voor aanwijzingen van een afwijking.
klinische diagnostiek: naald- en/of draadelektroden.
▪ Huid.
- Naaldelektrode:
▪ Klinische elektromyografie: vorm van MUAP geeft informatie over een eventuele spier- of zenuwafwijking.
diagnostiek: probleem in voorafgaande geleiding naar de spier geeft afwijking in de aansturing van
de spier (Parkinson, MS,…).
▪ Voordeel: zeer specifiek meten.
▪ Ongeschikt voor kinesiologische elektromyografie:
• Pijn bij contractie door naald verstoord bewegingsverloop.
• Geen totaalbeeld: zeer lokale meting.
• Reproduceerbaarheid is klein door het beperkte meetgebied: moeilijk op perfect dezelfde plaats te
testen.
• Bloedingen intramusculair.
- Draadelektrode:
▪ Geschikt voor kinesiologische elektromyografie:
• Diepgelegen spieren ontoegankelijk voor oppervlakte elektroden.
• Kleine, dicht bij elkaar gelegen spieren (onderscheidingsvermogen).
▪ Nadelen:
• Invasief.
• Variërende locaties.
• Verschuiven en vervormen draadjes.
• Bloeding.
• Risico op afbreken.
reproduceerbaarheid lager.
▪ Weerhaakjes laten draadelektroden in de spier zitten.
▪ Teflon-coating is verwijderd opvangen elektrisch signaal.
• Twee elektroden in de spier: capteren verschil in potentiaal tussen beide bij elke trein die passeert.
Hoe meer activiteit, hoe meer treinen, hoe meer verschillen.
• Draden mogen elkaar niet raken: meten zelfde potentiaal (kortsluiting).
- Oppervlakte-elektroden:
▪ Geschikt voor kinesiologische elektromyografie:
• Applicatievriendelijk: niet invasief, geen pijn.
• Dynamische analyse mogelijk.
• Goede reproduceerbaarheid.
• Zonder medische supervisie.
naald-/draadelektroden moeten steeds door een arts worden ingebracht.
▪ Nadelen:
• Beperkte diagnostische waarde.
• Onmogelijk bij kleine of diepgelegen spieren.
• Cross-talk: geen selectiviteit tussen spieren. Men meet alle activiteit onder de elektrode, ongeacht
van welke spier die afkomstig is. Activiteit van nabijgelegen spieren beïnvloedt dus de meting.
• Kleine potentiaalverschillen met verlies aan hoge frequenties.
• Bijdrage oppervlakkige Motor Units groter dan diepe: geen objectief beeld van het aandeel van elke
spier.
- Registratie en versterking:
▪ Twee afleidelektroden (actieve of differente):
• Registreren het “langskomen” van de actiepotentialen van de
dieper gelegen spieren.
• Het spanningsverschil tussen beide elektroden wordt
versterkt in de voorversterker (= differentiaalversterker).
Potentiaalverschillen worden versterkt.
• Plaats versterker belangrijk (niet meer bij recentste
toestellen: gestandaardiseerd, differentiaalversterker zit veel
dichter waardoor storende elementen minder versterkt
worden).
▪ Eén aardelektrode (neutrale of indifferente):
• Om de gemiddelde spanning (= rustpotentiaal) van het lichaam op nul te zetten.
• Eén aarding per grote kabel één aarding per helft van het aantal kanalen (bv. 8 kanalen = 1 aarding
per 4 kanalen).
• Op neutrale plaats kleven: bij voorkeur op botuitsteeksel.
- Storing:
▪ Geringe amplitudo van oppervlakte EMG, gevoelige metingen storingen vlug oppikken.
▪ Soorten storing:
A. Thermische ruis:
Voornamelijk bij slechte versterker1 en hoge huidweerstand2.
1
Signaal-ruisverhouding (SRR) dient zo hoog mogelijk te zijn (minstens 1000/1 of 1dB).
1000/1: signaal is 1000 keer zo sterk als de ruis. Tegenwoordig bij elk toestel.
2
Goede huidvoorbereiding belangrijk: schrobben en ontvetten. Geen lotions gebruiken de dag
van testing.
Hoe sterker de ruis, hoe meer het signaal beïnvloed wordt.
B. Brom:
= storing met vaste frequentie.
Bv. 50 Hz van het lichtnet.
Kabels, elektronische toestellen,…
C. Bewegingsartefacten:
Voornamelijk door het bewegen van de elektroden op de huid ( weerstandsveranderingen of
spanningsveranderingen) of door stoten tegen de kabels (daarom kabels op lichaam plakken),…
schommelingen in basislijn.
Laagfrequent (minder dan 10Hz).
High-pass filter: hoge frequenties worden doorgelaten, lage frequenties (waar de storingen
zich bevinden) worden tegengehouden.
D. Biologische ruis:
Ruis op EMG-signaal door biologische fenomenen.
Bv. EKG-signaal.
belang van juiste positionering elektroden.
hoe verder van de hartspier, hoe kleiner de storende signalen.
filtering: bepaalde filters registreren het EKG-signaal en filteren dit weg uit het EMG-
signaal.
Bv. Cross-talk:
signalen afkomstig van nabijgelegen spieren worden ook gemeten en beïnvloeden het
resultaat.
niet door filtering of andere technische middelen te elimineren en zullen bij de
interpretatie van het signaal moeten onderkend worden!
▪ Eliminatie van stoorsignalen:
• Common mode rejection: de differentiaalversterker versterkt alleen het verschil tussen de elektroden.
Signalen die van verder komen dan het neuromusculair signaal bereiken beide elektroden gelijk-
tijdig en even groot (dus: signalen zonder geometrische en temporele spreiding).
common mode rejection verwerpt alle even grote signalen die simultaan geregistreerd
worden.
• Storingen uit andere bronnen dan de contraherende spier (gemeenschappelijke stoorsignalen)
worden onderdrukt (uitgedrukt in CMRR – Common Mode Rejection Ratio – in dB).
• Filtering: high-pass filter & low-pass filter.
High-pass filter: hoge frequenties worden doorgelaten, lage frequenties (waar de storingen zich
bevinden) worden tegengehouden.
Low-pass filter: lage frequenties worden doorgelaten, hoge frequenties (waar de storingen zich
bevinden) worden tegengehouden.
Combinatie high-pass + low-pass: zowel lage als hoge frequenties worden tegengehouden, enkel
de frequenties in de bandbreedte tussenin worden door-
gelaten.
- Representatie van het EMG-signaal:
▪ Stochastisch signaal = qua grootte en vorm steeds wisselend.
aan de uitgang van de versterker is dit signaal beschikbaar als elektrische spanning.
op elke tijdstip heeft het signaal een meetbare amplitudo.
= analoog signaal moet omgezet worden in digitaal signaal: AD-conversie.
▪ Analoog-digitaal (AD) conversie:
• Horizontale tijdsresolutie en verticale voltageresolutie.
2 parameters waarmee het willekeurig/stochastisch signaal gemeten kan worden.
Horizontale tijdsresolutie:
Samplefrequentie: aantal malen per seconde dat een monster (meting) wordt genomen.
Meestal 1000 Hz voor oppervlakte-EMG, 2000 Hz voor draad-EMG: 1000 of 2000 keer per
seconde kijken waar het signaal zich bevindt.
Hogere frequenties zijn mogelijk, maar bieden geen meerwaarde.
Verticale voltageresolutie:
Aantal voltageniveaus dat kan onderscheiden worden (afhankelijk van de capaciteit van de
converter).
Bv. 8-bit AD-convertor: 256 voltageniveaus.
Bv. 12-bit AD-convertor: 4096 voltageniveaus.
Elk voltageniveau komt overeen met een unieke binaire code (0’en & 1’en) digitaal signaal.
▪ Gebruikte toestellen: niet te kennen.
- Huidplooimetingen:
▪ Nog beter beeld van verhouding vet-/vetvrije massa.
▪ 4-puntenmethoden (practicum!), 6-puntenmethode, 10-puntenmethode,…
• 4 puntenmethode:
Huidplooi t.h.v. biceps, triceps, scapula en heupkam meten.
Instrument: huidplooimeter. Meet aantal centimeters huidplooi.
Vanuit aantal centimeters huidplooi kan de densiteit berekend worden.
Vanuit de densiteit kan het vetpercentage berekend worden (m.b.v. Siri-formule).
▪ Betrouwbaarheid huidplooimetingen:
• Afhankelijk van de plaats waar gemeten wordt.
Bij personen met overgewicht/obesitas zullen niet alle plaatsen even betrouwbaar zijn!
biceps & triceps zijn accuraat, heupkam wordt minder betrouwbaar met toenemend buikvet.
▪ Vetvrije massa berekenen vanuit vetpercentage en lichaamsgewicht.
- Bio-impedantie:
▪ Accurater dan huidplooimetingen.
▪ Stroom (met lage frequentie) doorheen lichaam sturen.
Geleidbaarheid (impedantie) wordt gemeten.
▪ 4-puntenmethode:
• 2 kleefelektroden aanbrengen op de voet en 2 kleefelektroden op de hand.
Stroom doorheen lichaam sturen geeft een impedantiewaarde.
• Unifrequentioneel toestel (Single frequency BIA): meestal 50 kHz.
Multifrequentioneel toestel is betrouwbaarder: alternerend verschillende
frequenties geeft verschillende metingen tegelijkertijd.
▪ Sommige toestellen meten van de linker- naar de rechtervoet (bv. Tanita).
• Stroom gaat via buik naar ander been, zonder het bovenlichaam te passeren.
• Kan gebruikt worden in de opvolging van een patiënt (steeds dezelfde meetwijze geeft een evolutie
weer).
▪ Bio-impedantie equaties:
1. Vanuit de impedantie wordt de hoeveelheid lichaamswater berekend (Total Body Water, TBW).
TBW = 0.372 (H² ÷ I) + 3.05 (seks) + 0.142 (W) – 0.069 (leeftijd)
H = Hoogte (cm).
I = Impedantie.
W = gewicht (kg).
Geslacht/Seks: Man = 0 / Vrouw = 1.
Leeftijd: in jaren.
2. Vanuit de TBW wordt de vetvrije massa berekend (VVM).
VVM = TBW / 0,73 (± 73% van vetvrije massa is lichaamswater; Inschatting! meetfout!).
3. Vanuit de vetvrije massa kan a.d.h.v. het lichaamsgewicht de vetmassa (VM) berekend worden.
VM = gewicht – VVM
DUS: impedantie hoeveelheid lichaamswater vetvrije massa vetmassa.
- DEXA:
▪ Uitzenden van X-stralen.
• Weke delen hebben een verschillend absorptievermogen t.o.v. bot.
• Lichaam: 40-45% weefsel met bot, 55-60% weefsel zonder bot.
in delen zonder bot kan absorptie(vermogen) van weke delen bepaald worden.
• Indirecte inschatting van vetmassa.
- Bod Pod:
▪ O.b.v. luchtverplaatsing: vanuit verschillen in druk maakt men een inschatting van de lichaams-
samenstelling.
▪ Zeer betrouwbaar apparaat!
Autonome functietests
- Autonoom zenuwstelsel:
▪ (Ortho)sympaticus: stresssysteem.
Parasympaticus: rustsysteem.
▪ Onevenwicht tussen sympaticus-parasympaticus klachten.
▪ Chronische aandoeningen: disautonomie.
▪ Invasieve & niet-invasieve testen:
• Vragenlijsten: bv. autonoom symptoomprofiellijst (subjectieve vragenlijst).
- Niet-invasieve testen:
▪ Hartslag- en bloeddrukvariabiliteit (d.m.v. meetband, bv. Polar).
60 slagen/min. ≠ 1 slag/sec.! Er zit een zekere variabiliteit op de hartslag. Deze neemt toe in rust
(parasympaticus) & neemt af bij inspanning/stress (orthosympaticus).
▪ Software: zie practicum.
1. Deep breathing:
8 cycli van diep in- en uitademen (sinusoïdaal), tegelijk
wordt hartslag(variabiliteit) gemeten.
Bij in- en uitademing wordt autonoom zenuwstelsel sterk
geprikkeld:
A. Inademing: HF orthosympaticus.
B. Uitademing: HF parasympaticus.
O.b.v. intrathoracale druk!
Beperkingen:
2. Valsalva:
Tegen weerstand uitademen intrathoracale druk . Deze druk valt weg bij het stoppen van de
expiratie verschillende fasen.
Fase 1: Bloeddrukstijging.
Beginnen met blazen druk op thorax
druk op aorta BD stijgt.
Fase 2E (early): Bloeddrukdaling.
Hoge druk thorax samendruk longvenen
daling veneuze return CO daalt.
Barosensoren registreren BD-stijging cardio-
inhiberend centrum BD daalt.
Fase 2L (late): Bloeddrukstijging.
Activatie Sympathische ZS vasoconstrictie OL
(vasomotorisch centrum) BD stijgt.
Fase 3: Bloeddrukdaling.
Stop blazen druk op thorax valt weg BD daalt.
Fase 4: Bloeddrukstijging.
Activatie sympathische ZS BD stijgt (overshoot).
Abnormaal Valsalvamanoeuvre:
Late fase (2L) blijft uit orthosympatische
problemen.
3. Tilt testing:
Proefpersoon ligt horizontaal neer, op een tilttafel. Daarna wordt de tafel naar 70° helling gebracht en
zo moet de persoon ± 45 minuten rechtstaan.
Op het moment dat de tafel rechtop komt, zal het bloed poolen in de onderste ledematen.
vasoconstrictie nodig om normale preload te behouden.
orthosympaticus actief.
vasoconstrictie.
HF.
2 belangrijke patiëntengroepen:
A. Vroeg: geen reactie bij rechtkomen sterke BD-daling flauwvallen/syncope.
B. Laat: reactie bij rechtkomen, maar na enige tijd kan er onvoldoende gecompenseerd worden en
zullen ze toch nog flauwvallen/syncope.