You are on page 1of 219

Studiejaar 3

Integratietoets
8 juli 2011

Tentamencoördinator Dr. A. van ‘t Spijker

Naam

Examennummer

Overzicht

Het tentamen bestaat uit 61 vragen, waarvan 59 gesloten en 2 CIP.


In totaal kun je 138 punten behalen.

Instructies

1 Controleer of je de volgende formulieren hebt ontvangen:


- een opgavenformulier;
- een bijlage bij het opgavenformulier, waarin afbeeldingen, tabellen,
schema’s en de referentiewaarden klinische chemie zijn opgenomen,
- een antwoordformulier voor de meerkeuzevragen.
2 Controleer of van deze formulieren alle pagina’s bedrukt zijn.
3 Schrijf je naam en examennummer op dit voorblad en op het antwoordformulier.
4 Let bij het beantwoorden van de meerkeuzevragen op het volgende:
- Per vraag is slechts één antwoord juist; bij het invullen van meerdere
alternatieven wordt het antwoord altijd fout gerekend.
- Vul het antwoord op de vraag in bij het juiste nummer op het
antwoordformulier voor de meerkeuzevragen.
5 Het gebruik van een rekenmachine is bij dit tentamen niet toegestaan.
6 Controleer voor het inleveren zorgvuldig of je alle vragen hebt beantwoord, en of
je overal je naam en examennummer hebt ingevuld.

Succes!

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 2 / 29

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 3 / 29

Casus 1

A CIP vraag Je bent internist-endocrinoloog. De volgende patiënten zijn naar je doorverwezen


(10p) door de huisarts omdat er een verdenking is op een endocrien probleem:
- Vrouw, 35 jaar, VG: 3 maanden geleden bevallen van een dochter
- Vrouw, 45 jaar, VG: langdurig tuberculose gehad
- Vrouw, 50 jaar, VG: een paar jaar geleden pijnlijke zwelling in de hals gehad
- Man, 55 jaar, VG: recidiverende nierstenen
- Vrouw, 67 jaar, VG: recidiverende vaginale schimmelinfectie

Geef per patiënt aan welke items uit de tabel in afbeelding 1, zie bijlage, het
best passend zijn.

Instructies
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de items uit de tabel in afbeelding 1, zie bijlage.
3 Items kunnen één keer voorkomen.

Schrijf je antwoorden in HOOFDLETTERS in de tabel op het bijgevoegde


antwoordformulier.

Casus 2

1 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 55-jarige man bij wie middels een
(2p) colonoscopie een adenocarcinoom in het colon descendens is vastgesteld. Er wordt
een operatie voorgesteld door de chirurg die patiënt in eerste instantie heeft gezien.
De patiënt en zijn familie zijn goed geïnformeerd en vragen je hoe de prognose is als
er wel of niet sprake zou zijn van lymfeklieruitzaaiingen.

Hoe wordt de N status bij coloncarcinoom preoperatief vastgesteld?

a bij een colonoscopie


b bij een CT scan
c op basis van het onderzoek van tumormerkstoffen
d dat kan preoperatief niet

Casus 3

2 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Bij een 68-jarige man uit je praktijk wordt een uitgezaaid
(2p) coloncarcinoom vastgesteld. Er blijkt sprake te zijn van een hepatogeen
gemetastaseerd coloncarcinoom met metastasen in de rechter en linker leverkwab
waarbij de primaire tumor nog in situ is.
De oncoloog stelt palliatieve chemotherapie voor.

Wat is de indicatie voor palliatieve chemotherapie?

a levensverlenging
b optimale resectabiliteit van de primaire tumor
c palliatie van mogelijke icterus
d preventie van ileus

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 4 / 29

Casus 4

3 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Je verwijst een 55-jarige vrouw naar de chirurg omdat er bij
(2p) bevolkingsonderzoek een afwijking op het mammogram is vastgesteld. De chirurg
meldt je dat patiënte in het standaard zorgpad van het ziekenhuis zal worden
geëvalueerd.

Hoe wordt de primaire diagnostiek van mammacarcinoom opgebouwd?

a triple diagnostiek: anamnese, lichamelijk onderzoek, familieanamnese


b triple diagnostiek: beoordeling operatie, radiotherapie, chemotherapie
c triple diagnostiek: echo, CT, botscan
d triple diagnostiek: palpatie, rontgendiagnostiek, cytologische punctie

Casus 5

4 meerkeuzevraag Je bent huisarts van een 78-jarige man die bekend is met een uitgebreid diffuus
(2p) ossaal gemetastaseerd prostaatcarcinoom waarvoor hij reeds enkele jaren
hormonale behandeling krijgt via de uroloog. Patiënt komt eerder op je spreekuur en
meldt acute en sterke toename van zijn pijn in de lage rug. Er blijken uitzaaiingen te
zijn in de lumbale wervelkolom en ook in het bekken en de beide bovenbenen.

Welke behandeling is niet aangewezen voor deze patiënt?

a aanpassing van de pijnstillers die hij tot nu toe gebruikte


b een gecombineerd neurochirurgische/orthopaedische operatie van de
wervelkolom
c radiotherapie
d toediening van intraveneuze bisfosfonaten
e toediening van palliatieve chemotherapie

Casus 6

5 meerkeuzevraag Je bent huisarts. De echtgenoot van een 56-jarige vrouw vraagt om een visite,
(2p) omdat zij sinds enkele dagen toenemend ziek is met hoge koorts, hoesten en
benauwdheid. Twee jaar voor de visiteaanvraag is er bij haar een melanoom op de
rug verwijderd. Enkele weken geleden is in het ziekenhuis vastgesteld dat er
metastasen zijn in de longen.

Je stuurt haar in naar het ziekenhuis, waar de diagnose pneumonie wordt


vastgesteld. In de nacht na de opname wordt de vrouw toenemend benauwd en
overlijdt onder het beeld van een respiratoire insufficiëntie.

Welke ziekte wordt als onderliggende (primaire) doodsoorzaak ingevuld op het


doodsoorzaakformulier van deze vrouw?

a melanoom
b metastasen in de longen
c pneumonie
d respiratoire insufficiëntie

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 5 / 29

Casus 7

6 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 45-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met
(2p) kortademigheid. Ze vertelt dat zij dagelijks 20 sigaretten rookt en ’s ochtends meteen
na het opstaan haar eerste sigaret rookt.

Je vraagt haar vervolgens of zij wel eens heeft overwogen om met roken te stoppen.
Zij vertelt dat ze het afgelopen jaar zelfstandig twee stoppogingen heeft gedaan.
Beide keren zijn mislukt, en zij is van plan om binnen een maand weer te proberen
te stoppen met roken.

In welke fase van gedragsverandering (stages of change) zit deze 45-jarige


vrouw?

a actie
b contemplatie
c gedragsbehoud
d preparatie

Casus 8

7 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 16-jarige jongen komt met hoestklachten op je spreekuur. In
(2p) de anamnese komt je er achter dat de patiënt onlangs is gaan roken en je vraagt
hem waarom.
Hij geeft als belangrijkste reden aan dat zijn ouders ook al jaren roken.

Welke determinant van het beginnen met roken speelt in deze situatie bij deze
jongen de belangrijkste rol?

a attitude
b ervaren controle
c persoonlijke norm
d sociale invloed

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 6 / 29

Casus 9

8 meerkeuzevraag Je bent binnenkort klaar met je opleiding tot huisarts en hebt een aanbod tot
(2p) overname van een praktijk gekregen. Hierdoor ben je je alvast aan het verdiepen in
de Zorgverzekeringswet.

De Zorgverzekeringswet staat toe dat zorgverzekeraars zowel naturapolissen als


restitutiepolissen aanbieden.

Wanneer zijn zorgverzekeraars verplicht een contract met zorgaanbieders te


sluiten?

a Zorgverzekeraars zijn uitsluitend bij restitutiepolissen verplicht een contract met


zorgaanbieders te sluiten.
b Zorgverzekeraars zijn uitsluitend bij naturapolissen verplicht een contract met
zorgaanbieders te sluiten.
c Zorgverzekeraars zijn bij zowel natura- als restitutiepolissen verplicht een
contract met zorgaanbieders te sluiten.
d Zorgverzekeraars zijn bij zowel natura- als restitutiepolissen niet verplicht een
contract met zorgaanbieders te sluiten.

Casus 10

9 meerkeuzevraag Je bent kinderarts en wordt geroepen door een verpleegkundige bij een 4 dagen
(2p) oude zuigeling die op de kraamafdeling is opgenomen. Zij is via sectio geboren
omdat de baring niet wilde vorderen. Zwangerschapsduur bedroeg 36 weken.
De verpleegkundige roept je acute hulp in omdat het kind slap, apathisch en slecht
gecirculeerd in bed werd aangetroffen. Inmiddels wordt extra zuurstof aan het kind
gegeven. Bij lichamelijk onderzoek valt een kleurverschil op tussen bovenste en
onderste lichaamshelft. De onderste lichaamshelft is veel bleker en voelt kouder aan.
Bij palpatie zijn goede pulsaties voelbaar aan de carotiden, maar in de liezen voel je
geen arteriële pulsaties.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose op basis van de bevindingen?

a arteriele trombose van de aorta


b coarctatie van de aortaboog
c necrotiserende enterocolitis
d sepsis uitgaande van de urinewegen

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 7 / 29

Casus 11

10 meerkeuzevraag Je bent kinderarts en je zorgt voor een 4-jarige peuter met osteomyelitis. De infectie
(2p) is relatief laat onderkend en bestaat mogelijk al 3 weken. Op dit moment wordt zij
conservatief behandeld met antibiotica, waarop de koorts is gedaald. Ter controle
van de infectieparameters vraag je bloedonderzoek aan. De infectieparameters
hebben een dalende tendens, maar het bloedbeeld toont een hypochrome anaemie.

Wat is de oorzaak van deze anaemie?

a slechte voedingsintake waardoor minder Fe beschikbaar


b verhoogd ferritine gehalte waardoor meer Fe gebonden
c verhoogd verbruik door bacterien
d verhoogd verbruik door granulocyten

Casus 12

11 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend kinderarts op de afdeling Spoedeisende Hulp. Een 3-jarige


(2p) jongen komt met zijn ouders op de SEH met dyspnoeklachten. De jongen is bekend
met een VSD. Bij aanvullende diagnostiek blijkt er sprake te zijn van een
longontsteking (lobaire pneumonie).
Bij lichamelijk onderzoek zie je een zieke jongen met een ademhaling van 40 teugen
per minuut en een pols van 140 slagen per minuut. De verpleegkundige heeft een
zuurstofsaturatie-meter aangesloten. Hierop lees je een waarde van 92% bij een
pols van 138 slagen per minuut.

Waardoor wordt de verlaagde saturatiewaarde vooral verklaard?

a door minder vitale capaciteit als gevolg van ontsteking in een longdeel
b door shunting op niveau van long waar zuurstofarm bloed wordt gemengd met
zuurstofrijk bloed
c door shunting op niveau van VSD waar zuurstofarm bloed wordt gemengd met
zuurstofrijk bloed
d door verhoogd zuurstofverbruik als gevolg van algemeen ziek zijn en koorts

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 8 / 29

Casus 13

12 meerkeuzevraag Je bent poortarts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Je ziet een 34-jarige
(2p) man met een sinds 2 dagen bestaande pijnlijke, dikke rechter knie. Hij heeft lichte
temperatuursstijging gemeten tot maximaal 38.0 graden Celsius. Een week voor de
knieklachten heeft hij heftige keelpijn gehad, dit is nog niet helemaal over. Hij heeft
eerder nooit gewrichtsklachten gehad.

Je stelt een differentiaal diagnose op:


1 reactieve artritis op basis van een salmonella infectie
2 poststreptokokken reactieve artritis
3 septische artritis
4 jicht

Wat is de juiste volgorde (beginnend met de hoogste waarschijnlijkheid) van


de differentiaal diagnose?

a 1-4-3-2
b 1-3-4-2
c 2-3-4-1
d 2-4-3-1
e 3-4-1-2
f 3-4-2-1
g 4-3-1-2
h 4-3-2-1

13 meerkeuzevraag Wat is de eerste stap in de behandeling van een patiënt met een reactieve
(2p) arteritis ten gevolge van een meningococcen infectie?

a antibiotica
b colchicine
c NSAID
d prednisolon

14 meerkeuzevraag Het immunologische mechanisme van reactieve artritis is nog onduidelijk. De ziekte
(2p) is geassocieerd met bepaalde HLA klasse I haplotypen, wat suggereert dat T-cellen
een belangrijke rol spelen in de pathogenese van deze ziekte. Activatie van deze T-
cellen zal plaatsvinden tijdens en als gevolg van de infectie.

Op welke locatie worden de T-cellen geactiveerd die betrokken zijn bij


reactieve artritis?

a in de binnenste schors (paracortex) van de lymfeklier


b in de buitenste schors (outer cortex) van de lymfeklier
c in de medulla van de lymfeklier
d in de plaques van Peyer
e in de thymus

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 9 / 29

Casus 14

15 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 30-jarige zwangere vrouw heeft een rood dik been sinds 3
(2p) dagen. Je overweegt een diepe veneuze trombose (DVT). Je weet dat een
echodoppler en een d-dimeerbepaling je kunnen helpen bij het aantonen dan wel
uitsluiten van een DVT.

Welke bevinding is meest bewijzend voor een DVT?

d-dimeer echodoppler
a normaal afwijkend
b verhoogd afwijkend
c verhoogd normaal
d verlaagd afwijkend
e verlaagd normaal

Casus 15

16 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een vrouw van 49 jaar die klaagt over
(2p) moeheid.

Nadere anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek geven de


volgende bevindingen:
1 paars rode verheven plekken op haar onderbenen
2 BSE 30 mm/uur CRP 24 g/l
3 verbrede hilus op de thoraxfoto
4 verhoging van angiotensine converting enzym in serum
5 moeheid

Welke van deze bevindingen passen bij sarcoidosis?

a alleen 1, 2 en 3
b alleen 1, 2 en 5
c alleen 1, 4 en 5
d alleen 2, 3 en 4
e alleen 3, 4 en 5
f 1, 2, 3, 4 en 5

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 10 / 29

Casus 16

17 meerkeuzevraag Je bent huisarts en hebt dienst op de huisartsenpost. Op je spreekuur zie je een kind
(2p) van 5 jaar oud met koorts en een pijnlijk rechter oor. De koorts bestaat sinds 2
dagen en is al vanaf het begin boven de 39 graden. Het kind is hangerig maar
reageert adequaat op prikkels uit de omgeving. Sinds het kind naar de basisschool
gaat is het nu al weer voor de derde keer verkouden en ziek. Bij onderzoek zie je
een matig ziek kind met een rood trommelvlies, afscheiding uit beide neusgaten, en
over de longen hoor je vesiculair ademgeruis. Het kind is niet nekstijf. In de hals zijn
rode vlekjes te zien die onder druk met je vinger verdwijnen, maar bij loslaten wel
weer terugkomen.

Wat is het aangewezen beleid?

a “Ik zal uw kind vandaag nog naar de kinderarts verwijzen om een meningitis uit
te sluiten.”
b “Uw kind is nu voor de derde keer verkouden. Ik schrijf daarom een
antibioticumkuur voor.”
c “Uw kind heeft een bovenste luchtweg infectie. Die worden meestal door een
virus veroorzaakt. Met paracetamol moet de koorts dan binnen enkele dagen
onder de 38 zijn.”
d “Uw kind heeft mogelijk een verminderde weerstand gezien de steeds
terugkerende infecties. Ik zal hem verwijzen naar de kinderarts voor onderzoek
naar een mogelijke oorzaak.”

Casus 17

18 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur meldt zich een Turkse moeder met haar 5-jarige
(2p) zoon die al 5 dagen hoge koorts heeft. Hij is altijd gezond geweest en woont al vanaf
de geboorte in Nederland. Het kind maakt geen zieke indruk maar hoest een beetje
en over de longen hoor je enkele vochtige inspiratoire ronchi, het expirium is
normaal. Van de overige tractie zijn er geen klachten. Alvorens je met een
behandeling begint, besluit je nog aanvullend onderzoek te doen.

Welk van het volgende onderzoek is aangewezen, en waarom?

a Thorax foto, omdat je een pneumonie op basis van het longonderzoek niet
helemaal mag uitsluiten.
b Bloedkweek, omdat bij een infectie die langer dan 3 dagen bestaat, de kans
groot is dat een bacterie de klachten veroorzaakt. In geval van sepsis kan dan
snel de verwekker bekend zijn.
c Urineonderzoek, omdat een urineweginfectie bij persisterende koorts altijd
uitgesloten moet worden gezien het risico op nierbeschadiging als de diagnose
gemist wordt.
d Oriënterend bloedonderzoek, omdat kinderen van ouders die geboren zijn rond
de middellandse zee een verhoogd risico hebben op bloedafwijkingen waardoor
ze vaker ernstige infectie hebben (Thalassemie).

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 11 / 29

Casus 18

19 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 55-jarige man van Hindoestaanse
(2p) afkomst met pijnklachten in het linker been. De klachten zijn enkele maanden
geleden begonnen nadat hij familie bezocht had in Suriname. Ze zijn nu constant
aanwezig. Na 200 meter lopen moet hij blijven staan vanwege de pijn. Hij rookt 20
sigaretten per dag. Zijn bloeddruk is 160/100 mmHg, pols 70 slagen per minuut.
Beide voeten voelen koud aan, er is geen links rechts verschil.

Vier beleidsmogelijkheden zijn:


1 Je doet een Doppler onderzoek van de arteria dorsalis pedis en de arteria tibialis
anterior van beide benen.
2 Je bepaald een nuchtere bloedsuiker nadat hij vanaf ’s avonds 10 uur niets meer
gegeten heeft.
3 Je doet een D-Dimeer en compressie echografie van het linker been.
4 Je doet een sensibiliteitsonderzoek van beide benen.

Welk diagnostisch beleid is op dit moment aangewezen?

a 1, 2 en 3
b 1, 2 en 4
c 1, 3 en 4
d 2, 3 en 4

Casus 19

20 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 60-jarige vrouw komt op je spreekuur omdat ze na het
(2p) overlijden van haar man een half jaar geleden zo moe blijft. Sinds haar man
overleden is heeft ze “een jas uitgedaan”. Ze is ongeveer 8 kg afgevallen en eet erg
slecht. Ze slaapt ook slecht. Haar stemming is wisselend, als mensen op bezoek zijn
vergeet ze haar zorgen maar ’s avonds als ze weer alleen is voelt ze zich eenzaam.
Ze onderneemt zo veel mogelijk om wat om handen te hebben en dan gaat het wel,
maar ze heeft hiervoor steeds minder fut. Haar vriendin heeft haar geadviseerd een
antidepressivum te gaan slikken.

Welke van de volgende beleidsadviezen sluiten het beste aan bij de situatie
van patiënte?

a “Je hebt inderdaad een lichte depressie, hiervoor kan je beter geen medicijnen
gebruiken want die helpen minder goed dan psychologische begeleiding.”
b “Ik weet nog niet zo zeker of dit een depressie is, eerst wil ik nog wat
aanvullende onderzoek doen naar een mogelijk achterliggende lichamelijke
oorzaak van de klachten.”
c “Dit lijkt niet op een depressie. Er zijn wel klachten die daar op lijken maar deze
wijzen eerder op eenzaamheidsproblematiek. Misschien moeten we er eens
over praten hoe je daar iets aan kan doen.”
d “Een half jaar na de dood van een geliefde kan je wel van een pathologische
rouwverwerking spreken. Als je de voorkeur geeft aan een antidepressivum
boven psychologische begeleiding zal ik dat voorschrijven.”

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 12 / 29

Casus 20

21 meerkeuzevraag Je bent student geneeskunde en hebt zojuist een college gevolgd over dysmorfie.
(2p)
Van welke dysmorfie is geen sprake in afbeelding 2, zie bijlage?

a epicanthus
b epicanthus inversus
c strabismus
d telecanthus

Casus 21

22 meerkeuzevraag Je bent student geneeskunde en hebt zojuist een college gevolgd over genetisch
(2p) bloedverwantschap.

Genetische bloedverwantschap wordt uitgedrukt in graden van verwantschap.


Hieronder worden een viertal familierelaties genoemd, waarbij geen sprake is van
consanguiniteit:
I Jijzelf en je neefje (zoon van je broer of zus)
II Je broer en je oudoom (broer van je grootmoeder of -vader)
III Jouw (toekomstige) zoon en je neefje (zoon van je broer of zus)
IV De zoon van de zus van je moeder en de dochter van de broer van je vader

Bekijk de volgende twee beweringen:


1 Familierelatie II en III zijn beide 3e graads bloedverwantschappen
2 Alle vier de genoemde familierelaties zijn maximaal 4e graads bloedverwant
(1e, 2e, 3e of 4e graad)

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

Casus 22

23 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur meldt zich een man van 75 jaar met
(2p) hartkloppingen. Deze palpitaties blijken al een paar maanden te bestaan. Het
hartritme is inderdaad volledig onregelmatig, en op het ECG is boezemfibrilleren
zichtbaar. Patiënt is bekend met ouderdomsdiabetes.

Welke vorm van antistolling ligt het meest voor de hand?

a acenocoumarol
b aspirine
c clopidogrel
d dalteparine
e dipyridamol

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 13 / 29

Casus 23

24 meerkeuzevraag Je bent internist. Op je spreekuur komt een 54-jarige vrouw doorverwezen door de
(2p) huisarts in verband met hypertensie.

Voor de beslissing om te starten met antihypertensieve therapie bij patiënten met


een milde hypertensie, maar geen voorgeschiedenis van hart- en vaatziekten of
diabetes mellitus wordt gebruikgemaakt van de “SCORE” risicotabel.

Welke van onderstaande risicofactoren zit niet in deze risicotabel?

a diastolische bloeddruk
b geslacht
c leeftijd
d roken
e systolische bloeddruk

Casus 24

25 meerkeuzevraag Je bent schoolarts. Een 8-jarig meisje komt op het spreekuur. Zij is bekend met
(2p) neurofibromatose. In afbeelding 3, zie bijlage, zie je vier huidafwijkingen.

Welke van de huidafwijkingen in afbeelding 3, zie bijlage past bij


neurofibromatose?

a a
b b
c c
d d

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 14 / 29

Casus 25

26 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 4-maanden oud meisje komt op het spreekuur in verband met
(2p) een huidafwijking die sinds de geboorte aanwezig is, zie afbeelding 4, zie bijlage.

Er is sprake van een congenitale melanocytaire naevus.

Drie behandelopties zijn:


1 Expectatief beleid is aangeraden totdat het kind zelf kan beslissen of het een
cosmetische behandeling wenst.
2 Curettage, gevolgd door laserbehandeling van de reuzen melanocytaire naevi is
van belang vanwege een groot risico van maligne ontaarding.
3 Chirurgische behandeling: uitgebreide excisie en plastische dekking met een
zwaailap van reuzen melanocytaire naevi wordt geadviseerd vanwege de kans
op maligne ontaarding.

Wat is het aangewezen beleid?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1, 2 en 3

Casus 26

27 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 40-jarige man komt op het spreekuur in verband met een
(2p) spontaan opgetreden hangend gezicht rechts. Het rechteroog sluit niet. Daarnaast is
het gehoor rechts minder. De voorgeschiedenis vermeldt HIV positief.

Welk onderzoek is nu relevant?

a bepaling van de sensibiliteit van de oorschelp en bepaling van Herpes zoster


titers
b bepaling van de sensibiliteit van de oorschelp en bepaling van Toxoplasmose
titers
c inspectie van de oorschelp en bepaling van Herpes zoster titers
d inspectie van de oorschelp en bepaling van Toxoplasmose titers

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 15 / 29

Casus 27

28 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 4-jarig meisje komt met haar vader op het spreekuur in
(2p) verband met chronische verkoudheid, sinds 3 maanden. De jufrouw op school denkt
dat ze niet goed hoort. Ze heeft geen oorpijn en geen looporen. Ze is niet allergisch.
Ze is 3 maanden geleden voor het eerst naar de basisschool gegaan. Je kijkt in het
oor en ziet een beeld dat goed kan passen bij otitis media met effusie (OME).

Wat is het aangewezen beleid op dit moment?

a een kuur met antibiotica en decongestiva van de neus


b je verwijst het kind voor adenotomie en buisjes
c neus spoelen met fysiologisch zout

Casus 28

29 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 58-jarige man komt op het spreekuur in verband met
(2p) dubbelzijdig gehoorverlies dat langzaam is ontstaan. De linkerzijde is het eerst
begonnen en het ergst. In stilte kan hij een gesprek nog goed volgen, maar in
rumoer is dit zonder hoortoestel niet meer mogelijk. De trommelvliezen zijn geheel
normaal. De proef van Rinne is aan beide zijden positief.

Wat is op basis van bovenstaande gegevens de meest waarschijnlijke


diagnose bij patiënt?

a atelectase van het middenoor


b otosclerose
c tuba dysfunctie
d tympanosclerose

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 16 / 29

Casus 29

B CIP vraag Je bent (huis)arts. Een 55-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met
(10p) gehoorverlies aan het rechter oor. Het gehoorverlies is langzaam ontstaan en gaat
gepaard met oorsuizen aan de rechterzijde. Zij is af en toe wat instabiel bij het lopen,
er is geen draaiduizeligheid. Overigens is ze goed gezond, echter de laatste tijd
gebruikt ze wel Ascal in verband met gewrichtspijnen. In de familie komt geen
gehoorverlies voor.

In de differentiële diagnose staan de volgende diagnosen:


- cholesteatoom
- vestibulair schwannoom
- otosclerose
- éénzijdig perceptief gehoorverlies eci
- tumor middenoor

Aan de hand van welke bevindingen kan tussen deze diagnosen worden
gedifferentieerd?

Instructies
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de items uit de tabel in afbeelding 5, zie bijlage.
3 Items kunnen meerdere keren voorkomen.

Schrijf je antwoorden in HOOFDLETTERS in de tabel op het bijgevoegde


antwoordformulier.

Casus 30

30 meerkeuzevraag Je bent Maag-Darm-Lever arts. Op je spreekuur komt een 26-jarige vrouw met
(2p) klachten van herhaald bloederige diarree. Ze is niet in het buitenland geweest. Je
vermoedt dat er sprake is van een colitis ulcerosa.

Patiënten met colitis ulcerosa hebben een verhoogd risico op ontwikkeling van een
colorectaal carcinoom (CRC).

Welke van de volgende factoren is hierbij geen onafhankelijke risicofactor?

a de ernst van de colitis ulcerosa bij eerste presentatie (als de diagnose wordt
gesteld)
b gelijktijdige aanwezigheid van primair scleroserende cholangitis
c jongere leeftijd ten tijde van diagnose
d positieve familie-anamnese voor CRC, bij een 1ste graads familielid

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 17 / 29

Casus 31

31 meerkeuzevraag Je bent internist-infectioloog. Een 38-jarige vrouw bezoekt het spreekuur. In het
(2p) verleden heeft ze iv-drugs gebruikt, maar ze is al jaren ‘clean’. Ze heeft hepatitis C,
en wil hiervoor graag een behandeling ondergaan.

Welke van de volgende laboratorium-bepalingen is voor de start van de


behandeling met peginterferon en ribavirine NIET van belang?

a HCV genotype
b hemoglobine-gehalte
c totaal bilirubine
d TSH (thyroid stimulerend hormoon)
e zwangerschapstest

Casus 32

32 meerkeuzevraag Je loopt als coassistent mee met een huisarts. De huisarts ziet een 26-jarige vrouw
(2p) met klachten van enkelzijdige galactorroe en tevens amenorroe sinds 3 maanden.
Haar medische voorgeschiedenis is verder blanco. Bij inspectie en palpatie van de
mammae is er links inderdaad heldere, witte tepeluitvloed opwekbaar.

In de differentiaal diagnose staan als mogelijkheden:


1 mammacarcinoom links
2 zwangerschap
3 primaire hyperthyreoïdie
4 hyperprolactinemie / prolactinoom

Welke twee diagnosen zijn het meest waarschijnlijk op basis van de gegeven
informatie?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 18 / 29

Casus 33

33 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 58-jarige man met een specialistenbrief
(2p) uit het lokale topreferente zorg ziekenhuis, waaruit blijkt dat hij gediagnosticeerd is
met acromegalie op basis van een “somatotroof hypofyse macroadenoom”.

Een aantal bevindingen uit de anamnese en het onderzoek van deze patiënt is:
1 snurken
2 impotentie
3 nadruppelen, hesitatie en persdrang bij urineren geduid als prostatisme
4 afhangende mondhoek rechts
5 dreigende blindheid volgens de pre-operatief geconsulteerde oogarts

Welke drie van bovenstaande bevindingen kunnen passen bij dit “somatotroof
hypofyse macroadenoom”?

a 1, 2, 3
b 1, 2, 4
c 1, 2, 5
d 1, 3, 4
e 1, 3, 5
f 2, 3, 5
g 2, 4, 5
h 3, 4, 5

Casus 34

34 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 11-jarige jongen komt samen met zijn moeder op het
(2p) spreekuur in verband met druk gedrag en concentratieproblemen. Moeder vertelt dat
de jongen thuis en op school erg beweeglijk is en zich moeilijk kan concentreren op
zijn schoolwerk. Dit valt haar en de leerkrachten al op sinds hij 6 jaar oud is. In de
spreekkamer zie je een normofoor gestemde jongen die redelijk stil zit en die zich
kan concentreren op het gesprek. Verder vertelt moeder dat de schoolpsycholoog
een aantal aandachtsfuncties getest had maar dat hij daar goed op scoorde.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a ADHD
b depressie
c Dysthyme stoornis
d PDD-NOS

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 19 / 29

Casus 35

35 meerkeuzevraag Je bent kinderarts. Op je ADHD-poli zie je een 7-jarige jongen en zijn ouders, bij wie
(2p) je enkele jaren geleden de diagnose ADHD gesteld hebt (bij ouders overigens ook).
Ze komen voor medicatiecontrole maar tijdens het consult geven ouders over hun
zoon aan dat hij eigenlijk geen vriendjes heeft, vreemden op straat zomaar kan
aanspreken en zeer veel afweet van de selectie van Feyenoord. Middenin een
spannende wedstrijd op tv begint hij tegen vader soms over de hobby’s van de
doelman. Je vraagt je af of je eerdere diagnose correct was gezien deze informatie.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a ADHD
b CD
c ODD
d PDD

Casus 36

36 meerkeuzevraag Je bent kinder- en jeugdpsychiater op de polikliniek van een academisch ziekenhuis.


(2p) Op je spreekuur zie je een 15-jarige jongen, die naar je verwezen is vanuit de
Jeugdafdeling van de Riagg/GGZ voor verdere behandeling. In de verwijsbrief van
de Riagg lees je de volgende conclusie over deze jongen: “Er is sprake van ADHD
van het aandachtstekorttype in combinatie met een dysthyme stoornis en met de
stoornis van Gilles de la Tourette.”

Wat is een correcte uitleg aan patiënt over de betekenis van deze
bevindingen?

a “Je maakt moeilijk contact, je hebt te weinig aandacht van je ouders gekregen en
door die combinatie ben je nu somber en impulsief.”
b “Je hebt moeite met concentreren, last van aanhoudende somberheid en van het
maken van onwillekeurige bewegingen en geluiden.”
c “Je hebt van je ouders te weinig aandacht gekregen en daardoor ben je vaak
boos en roep je af en toe schuttingwoorden zonder het zelf te willen.”
d “Je hebt last van druk en impulsief gedrag, concentratieproblemen,
stemmingswisselingen en je hebt de neiging om ineens andere mensen te
slaan.”

Casus 37

37 meerkeuzevraag Je bent consultatiebureauarts en ziet voor de eerste keer een baby van drie
(2p) maanden oud. Eén van de dingen die je na gaat kijken zijn de heupgewrichten.

Wat is het belangrijkste aspect in relatie tot dit heuponderzoek?

a familieanamnese
b medicijngebruik tijdens de zwangerschap
c onderzoek naar beenlengteverschil
d slaaphouding van het kind

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 20 / 29

Casus 38

38 meerkeuzevraag Je bent orthopedisch chirurg en ziet een man van 46 jaar oud. Hij is stukadoor van
(2p) beroep. Op zijn 22ste heeft hij een operatie gehad aan zijn binnenmeniscus van zijn
linker knie. Sinds een aantal maanden heeft hij pijn aan de mediale zijde aan deze
knie en heeft er nu dermate last van dat hij door de huisarts naar je is verwezen.
Verder vertelt patiënt dat de knie vaak stijf voelt. Hij is inmiddels gestopt met
voetballen. Bij lichamelijk onderzoek heeft de linker knie een geringe varusstand. Er
is geen hydrops en het bandapparaat is intact. De knie heeft een volledige flexie en
5 graden extensiebeperkingen opzichte van zijn rechter knie.

Welk aanvullend onderzoek is in eerste instantie aangewezen, en waarom?

a Antero Posterieure en laterale röntgenfoto’s van beide knieën in staande


houding gemaakt om de gewrichtsspleet te beoordelen
b Antero Posterieure röntgenfoto van het gehele linker been om de mechanische
as te bepalen
c Arthroscopie linker knie ter beoordeling van het kraakbeen
d Magnetische Resonantie onderzoek (MRI) in verband met verdenking rest
meniscuslaesie

Casus 39

39 meerkeuzevraag Je bent huisarts en ziet een patiënte van 64 jaar oud die vier maanden geleden haar
(2p) linker heup heeft gebroken. Ze is behandeld door middel van een osteosynthese van
de collumfractuur. Ze komt nu voor controle.
Het gaat goed met haar heup. Ze heeft geen pijnklachten. Ze komt eigenlijk om te
vragen of ze niet behandeld moet worden voor osteoporose om het risico te
verminderen dat ze ook nog eens haar andere heup breekt. Je weet dat het hebben
van een heupfractuur één van de risicofactoren is voor het in de toekomst krijgen
van een heupfractuur. Er zijn echter nog meer risicofactoren.

Vier factoren zijn:


1 vrouw zijn
2 lage body mass index (<19)
3 gebruik van antihypertensiva
4 verblijf in een verpleegtehuis

Welke drie factoren behoren tot de risicofactoren van een heupfractuur?

a 1, 2 en 3
b 1, 2 en 4
c 1, 3 en 4
d 2, 3 en 4

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 21 / 29

Casus 40

40 meerkeuzevraag Je bent huisarts en op je spreekuur komt een vrouw van 46 jaar met een pijnlijke
(2p) rechter elleboog. De pijn zit lateraal in haar elleboog.
Bij lichamelijk onderzoek is de epicondylus lateralis humeri niet drukpijnlijk en de
weerstandstest voor de m extensor digitorum communis licht gevoelig. Je twijfelt of
hier sprake is van een epicondylitis lateralis humeris (tenniselleboog).

Welke aandoening hoort thuis in de differentiaaldiagnose van deze patiënte?

a aneurysma arteria radialis


b entrapment nervus medianus
c entrapment nervus radialis profundus
d entrapment nervus ulnaris

Casus 41

41 meerkeuzevraag Je bent huisarts en een 31-jarige vrouw bezoekt het spreekuur met haar 32-jarige
(2p) mannelijke partner. Zij hebben kinderwens en zijn 11 maanden geleden gestopt met
anticonceptie.
Mevrouw heeft op 21-jarige leeftijd een abortus provocatus laten verrichten binnen
een vorige relatie; de man heeft nog geen eerdere zwangerschap verwekt. Zij heeft
een regelmatige menstruele cyclus van 4 weken, de menstruatie duurt 4 dagen en is
de 1e en 2e dag pijnlijk. Haar voorgeschiedenis is verder blanco.
Anamnestisch heeft de man een blanco algemeen medische voorgeschiedenis en
een blanco andrologische voorgeschiedenis. Het paar heeft regelmatig coïtus. Ze
bepalen sinds enkele maanden met behulp van commercieel verkrijgbare
ovulatietesten de vruchtbare periode. Bij lichamelijk onderzoek van de vrouw worden
geen afwijkingen van normaal gevonden. De man heeft een normaal postuur,
normale lichaambeharing en testis volume van 25 ml beiderzijds (normaal tussen 20-
30 ml).

Wat is de kans dat dit paar in het komende jaar toch nog spontaan zwanger
wordt?

a minder dan 10%


b tussen de 15 en 20%
c tussen de 50 en 60%
d ongeveer 80%

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 22 / 29

42 meerkeuzevraag De huisarts verwijst het paar naar de gynaecoloog.


(2p) Die verricht verder onderzoek. De cyclus van de vrouw blijkt ovulatoir en zij blijkt een
positieve Chlamydia Antistof Titer (CAT) te hebben. De semenanalyse van de man
laat het beeld zien van een azoospermie. Bij endocrinologisch onderzoek van de
man wordt een follikel stimulerend hormoon (FSH) van 4 IU/l (normaal tussen 2-7
IU/l), een luteïnizerend hormoon (LH) van 6 IU/l (normaal < 10 IU/l) en een
testosteron van 22 nmol/l (normaal > 11 nmol/l) gevonden.

Wat zijn de meest waarschijnlijke oorzaken van de vruchtbaarheidsstoornis bij


dit paar?

a een obstructieve stoornis bij de man en een tubafactor bij de vrouw


b een obstructieve stoornis bij de man en endometriose bij de vrouw
c testiculair falen bij de man en een tubafactor bij de vrouw
d testiculair falen bij de man en endometriose bij de vrouw

43 meerkeuzevraag De specialist zet nog twee onderzoeken in.


(2p)
Welk onderzoek hoort daar zeker bij?

a bepaling van het Ca-125 bij de vrouw


b DNA onderzoek op deleties van het Y chromosoom bij de man
c DNA onderzoek voor Fragile – X bij de man
d een Cervixkweek op chlamydia bij de vrouw

44 meerkeuzevraag Het onderzoek bij de vrouw levert geen nieuwe bevindingen op voor de
(2p) vruchtbaarheidstoornis. Het aanvullend genetisch onderzoek bij de man levert
dragerschap op van een mutatie die zijn afwijkend semen geheel kan verklaren.
Voordat een behandelplan wordt opgesteld moet er bij de vrouw nog aanvullend
onderzoek worden ingezet.

Om welk dragerschap gaat het bij deze man en welk onderzoek wordt nog bij
de vrouw verricht?

a Bij de man gaat het om dragerschap van een CF mutatie en bij de vrouw moet
voor Fragile X gescreend worden.
b Bij de man gaat het om dragerschap van een Y deletie en bij de vrouw moet
voor Fragile X gescreend worden.
c Bij de man gaat het om dragerschap van een CF mutatie en bij de vrouw moet
voor de meest voorkomende CF mutaties gescreend worden.
d Bij de man gaat het om dragerschap van een Y deletie en bij de vrouw moet
voor de meest voorkomende CF mutaties gescreend worden.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 23 / 29

Casus 42

45 meerkeuzevraag Je bent arts op de afdeling Spoedeisende Hulp. Een 31-jarige vrouw meldt zich met
(2p) sinds een dag bestaande pijn in de onderbuik, vooral rechts. Daarbij is zij misselijk,
maar heeft ze niet gebraakt. De misselijkheid bestaat al langer, zeker een week, met
name ’s morgens. Uit de verwijzing van de huisarts maak je op dat zij ongeveer een
half jaar geleden een miskraam heeft gehad en bekend is met dysmenorroe. Haar
laatste menstruatie was ongeveer een 2 ½ week geleden. Een zojuist verrichtte
zwangerschapstest is positief.
Bij echoscopisch onderzoek valt op dat er intra-uterien verdikt slijmvlies is, met niet
egaal aspect. Het rechter ovarium is vergroot en bevat een cyste van 2 cm met een
wisselend echogeen aspect. Er is een geringe hoeveelheid vrij vocht in het cavum
Douglasi.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a extra-uteriene graviditeit
b geruptureerde endometriosecyste
c jonge zwangerschap, minder ver dan 6 weken
d niet intacte zwangerschap en beginnende miskraam

Casus 43

46 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 35-jarige vrouw komt op je spreekuur met sinds 3 dagen
(2p) gevoelsstoornissen.

Ze heeft bemerkt dat ze met haar handen niet meer voelt of het water warm of koud
is. Ze heeft ook een brandblaar op haar rechterhand zonder dat ze gemerkt heeft
hoe ze eraan komt en zonder dat die pijnlijk is. Aan de benen heeft ze normaal
gevoel. De mictie is ongestoord. Haar voorgeschiedenis is blanco.

Bij het neurologisch onderzoek heeft ze pijn en temperatuurzinstoornissen aan beide


handen. Het verdere neurologisch onderzoek is normaal.
Je denkt aan een laesie in het ruggenmerg.

Waar is de laesie het meest waarschijnlijk gelokaliseerd?

a centraal in het ruggenmerg, laag cervicaal


b centraal in het ruggenmerg, mid thoracaal
c dorsaal in het ruggenmerg, laag cervicaal
d dorsaal in het ruggenmerg, mid thoracaal
e ventraal in het ruggenmerg, laag cervicaal
f ventraal in het ruggenmerg, mid thoracaal

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 24 / 29

Casus 44

47 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 31-jarige man komt op je spreekuur vanwege klachten over
(2p) dubbelzien.

Aanvankelijk had hij alleen ’s avonds last als hij de ondertitels op de televisie moest
lezen, maar gaandeweg heeft hij nu vrijwel de hele dag last. ’s Ochtends lukt het nog
wel om de koppen te lezen in de krant. Bij neurologisch onderzoek valt op dat de
oogleden tot over de bovenrand van de pupil hangen. Als je de patiënt een poosje
naar links laat kijken, zakken de oogleden nog verder.
Aan de armen en de benen vind je bij neurologisch onderzoek geen afwijkingen.

Welk van de onderstaande onderzoeken levert de grootste bijdrage aan het


uitwerken van de differentiaal diagnose?

a CT hersenen
b DNA onderzoek
c MRI hersenen
d Neostigmine test

Casus 45

48 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 46-jarige man komt op je spreekuur omdat hij na het slopen
(2p) van een betonnen vloer met een boorhamer, pijn in zijn rechterbeen heeft gekregen.

Het betreft uitstralende pijn, die toeneemt bij hoesten en persen en die via het
frontolaterale bovenbeen en de knie naar het anterolaterale onderbeen naar de
mediale malleolus en binnenzijde van de voet en de grote teen trekt. Bij onderzoek is
de omgekeerde proef van Lasègue positief. De kracht van de m. quadriceps femoris
is 4/5. De reflexen zijn als volgt: KPR -2/0, APR 0/0 VZR beiderzijds flexierespons.

Wat is op grond van de gegevens op dit moment de beste benaming van de


aandoening?

a hernia nucleus pulposis wortel L4


b hernia nucleus pulposis wortel L5
c hernia nucleus pulposis wortel S1
d radiculair syndroom wortel L4
e radiculair syndroom wortel L5
f radiculair syndroom wortel S1

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 25 / 29

Casus 46

49 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp. Een 23-jarige


(2p) jongeman wordt binnengebracht nadat hij met zijn motor onderuit tegen de vangrail
is beland.

Zijn helm is verbrijzeld. Op een pijnprikkel strekt hij met zijn rechterarm en buigt hij
met zijn linkerarm. De ogen blijven gesloten en hij kreunt heel zacht.

Welke EMV-score heeft deze patiënt?

a E1 M2 V1
b E1 M2 V2
c E1 M4 V1
d E1 M4 V2
e E2 M2 V1
f E2 M2 V2
g E2 M4 V1
h E2 M4 V2

Casus 47

50 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 57-jarige man die klaagt over
(2p) toenemende spierzwakte aan de handen en de benen.

Bij onderzoek lijken de spieren wat atrofisch. Er is krachtsverlies graad 4


voornamelijk distaal en graad 5- proximaal. Er zijn stoornissen van de gnostische en
vitale sensibiliteit.

Bekijk de volgende aandoeningen:


1 amyotrofische lateraal sclerose
2 myasthenie
3 myopathie
4 polyneuropathie

Welk van bovenstaande aandoeningen zijn op grond van bovenstaande


gegevens waarschijnlijk niet de oorzaak van de klachten?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 4
e alleen 1 en 2
f alleen 2 en 4
g 1, 2 en 3
h 1, 2 en 4

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 26 / 29

Casus 48

51 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 39-jarige vrouw komt op je spreekuur met klachten over
(2p) vermoeidheid, ze voelt zich regelmatig ‘opgebrand’ en slap in haar armen. Twee
maanden geleden is ze ook bij je geweest vanwege oogklachten. Ze bleek toen een
ontsteking van de oogzenuw te hebben. De huisarts verwijst de patiënt door naar
een neuroloog. Deze laat onder andere een MRI-scan uitvoeren van de hersenen
van de patiënt. Uit de verschillende onderzoeken blijkt dat de patiënt Multiple
Sclerose (MS) heeft. Op de MRI-scan is te zien dat laesies in de hersenen aanwezig
zijn.

In welk gebied van de hersenen zijn laesies bij MS-patiënten met name
aanwezig?

a in gelijke mate in de witte en grijze stof


b vooral in de grijze stof
c vooral in de witte stof

Casus 49

52 meerkeuzevraag Je bent internist. Een 32-jarige man wordt opgenomen met koorts en koude rillingen.
(2p) De nierfunctie blijkt gestoord met een serum creatinine van 336 umol/L. Op de echo
wordt een grote echodense steen in de linker nier gezien. De natriumuitscheiding in
de urine bedraagt 80 mmol/L.

Van welk type acute nierinsufficiëntie is hier sprake?

a postrenale nierinsufficiëntie
b prerenale nierinsufficiëntie
c renale nierinsufficiëntie

Casus 50

53 meerkeuzevraag Je bent longarts. Een 61-jarige man heeft zijn gehele werkzame leven in een zagerij
(2p) gewerkt. Normaal droeg hij wel een mondkapje, maar als het warm was, deed hij dit
tijdens het werk ook regelmatig af. De laatste tijd heeft hij in toenemende mate
klachten van kortademigheid. Hij is daarvoor bij jou geweest en je hebt op een
longfunctielaboratorium een uitgebreid onderzoek laten uitvoeren.
Er wordt bij patiënt een lage TLC, een lage FEV1 en een verhoogde FEV1/VC
gevonden.

Waarvoor zijn deze longfunctiewaarden karakteristiek?

a bronchiale hyperreactiviteit
b normale longfunctie
c obstructieve longfunctie
d restrictieve longfunctie

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 27 / 29

Casus 51

54 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 33-jarige vrouw presenteert zich met klachten van jeuk. Ze
(2p) heeft een potje meegebracht met daarin een “beestje”. Bij microscopisch onderzoek
stelt u vast dat het om geleedpotig organisme gaat met een afzonderlijk te
onderscheiden kop, borststuk en achterlijf heeft en dat het dier lateraal is
samengedrukt.

Wat is dit waarschijnlijk voor een beestje?

a bedwants
b luis
c mijt
d teek
e vlo

Casus 52

55 meerkeuzevraag Je bent kinderarts. Een 6 weken oude zuigeling, geboren uit een HIV positieve
(2p) moeder, wordt getest op HIV. De baby heeft volgens protocol vier weken anti HIV
medicatie gekregen (zidovudine en lamivudine).

Het laboratorium geeft de volgende testuitslag:


- HIV antistoffen: positief
- HIV p24 antigeen: negatief
- HIV PCR: geen betrouwbare uitslag (negatieve controle ook positief)

Welke uitspraak over deze zuigeling kan op basis van de


laboratoriumuitslagen worden gedaan?

a De zuigeling is waarschijnlijk HIV positief.


b De zuigeling is waarschijnlijk HIV negatief.
c Er is geen uitspraak te doen over het al dan niet HIV positief zijn, wegens het
ontbreken van de PCR uitslag.

Casus 53

56 meerkeuzevraag Je bent GGD-arts. Een 9-jarige jongen krijgt een DTP-vaccinatie in de rechter
(2p) bovenarm. Hij heeft tot nu toe alle D(K)TP-vaccinaties gehad die in het kader van het
Rijksvaccinatieprogramma worden aangeboden (2, 3, 4, 11 maanden, 4 jaar).
Na een aantal dagen kan de aanwezigheid van antistoffen, gericht tegen de
betreffende ziekteverwekkers, worden aangetoond.

Waar bevinden zich de grootste aantallen plasmacellen, verantwoordelijk voor


de aanmaak van deze antistoffen?

a in de lymfeklier in de rechter oksel


b in de milt
c in de tonsillen
d in het beenmerg

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 28 / 29

Casus 54

57 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Een 28-jarige
(2p) jongeman wordt op zaterdagavond door de ambulance met sirene en zwaailicht
binnengebracht. Hij is tijdens een ruzie op straat in de borst gestoken en daarna
gecollabeerd. Bij binnenkomst op de SEH is de patiënt nauwelijks aanspreekbaar.
Hij heeft links parasternaal in de thorax een steekwond die flink bloedt. De patiënt is
klam en bleek, zijn bloeddruk is 70/50 mmHg, de pols 140/minuut en de centraal
veneuze druk is hoog. Aan het hart hoor je zachte tonen. Bij auscultatie van de
longen hoor je beiderzijds normaal ademen.

Wat is vrijwel zeker de oorzaak van de slechte toestand van deze patiënt?

a harttamponade
b perforatie van de aorta ascendens
c pneumothorax
d verbloeding in de thoraxholte

Casus 55

58 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent interne geneeskunde en je hebt een röntgenfoto laten maken
(2p) bij een 55-jarige man bij wie je vermoedt dat hij kanker heeft. Je hebt de uitslag
binnen en je vermoeden op kanker is bevestigd. Je bent echter in alle drukte
vergeten om de uitslag in de status te doen of te melden aan een collega. Je bent
ook vergeten om verdere actie te nemen op basis van deze uitslag. Het komt pas 3
dagen later aan het licht tijdens een overdrachtsbespreking, als de zaalarts zegt dat
de patiënt haar had gevraagd waarom het zo lang duurt voor de uitslag er is. Je
erkent tegenover je collega’s dat je het vergeten bent. Je zet zo snel mogelijk samen
met je collega’s een behandeltraject op. Vervolgens heb je een afspraak met deze
patiënt. De patiënt vraagt je waarom het zo lang duurde voor die uitslag er was.

Wat is de meest aangewezen ‘professionele’ reactie?

a “Ik merk wel vaker dat uitslagen van röntgenfoto’s lang op zich laten wachten.
Erg vervelend, ik erger me er ook steeds aan.”
b “Het spijt mij heel erg. De uitslag was 3 dagen geleden al bij mij binnen en in alle
drukte ben ik het vergeten. Ik kan me voorstellen dat u boos op mij bent, want
het gaat natuurlijk om uw gezondheid.”
c “Het is heel vervelend dat u zo lang moest wachten op die uitslag. De uitslag
was al een paar dagen geleden bij mij binnen, maar het is ontzettend druk
geweest met allerlei spoedgevallen. Ik heb de uitslag bekeken en ik heb nu tijd
voor u om samen door te nemen wat u heeft en welke behandeling ik voorstel.”

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Integratietoets / Studiejaar 3 29 / 29

59 meerkeuzevraag Een familiegesprek vraagt een andere benadering dan een gesprek met één patiënt.
(2p)
Vijf aspecten zijn:
1 De patiënt moet expliciet toestemming geven (mondeling of schriftelijk) om de
diagnose ook met familie te bespreken.
2 Als arts moet je weten wie alle familieleden zijn en wat hun relatie is tot de
patiënt.
3 Als arts moet je je aandacht goed verdelen tussen alle gesprekspartners.
4 Als arts moet je de moeilijkheid van je uitleg afstemmen op het niveau van het
familielid met de laagst genoten opleiding.
5 Als arts moet je inventariseren wat de behoefte is van degene die thuis voor de
patiënt zorgt.

Met welke aspecten dient rekening te worden houden tijdens een


familiegesprek?

a alleen 1, 2 en 3
b alleen 1, 3 en 4
c alleen 1, 4 en 5
d alleen 2, 3 en 5
e alleen 1, 2, 3 en 4
f alleen 1, 2, 3 en 5
g alleen 2, 3, 4 en 5
h 1, 2, 3, 4 en 5

Einde

Dit was de laatste vraag van het tentamen.


Controleer of je je naam op het antwoordformulier hebt gezet, en lever het
opgavenformulier, de bijlage en het antwoordformulier in.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 -20110708a


Studiejaar 3

Integratietoets - her
1 augustus 2011

Tentamencoördinator Dr. A. van ‘t Spijker

Naam

Examennummer

Overzicht

Het tentamen bestaat uit 61 vragen, waarvan 58 gesloten en 3 CIP.


In totaal kun je 144 punten behalen.

Instructies

1 Controleer of je de volgende formulieren hebt ontvangen:


- een opgavenformulier;
- een bijlage bij het opgavenformulier, waarin afbeeldingen, tabellen,
schema’s en de referentiewaarden klinische chemie zijn opgenomen,
- een antwoordformulier voor de meerkeuzevragen.
2 Controleer of van deze formulieren alle pagina’s bedrukt zijn.
3 Schrijf je naam en examennummer op dit voorblad en op het antwoordformulier.
4 Let bij het beantwoorden van de meerkeuzevragen op het volgende:
- Per vraag is slechts één antwoord juist; bij het invullen van meerdere
alternatieven wordt het antwoord altijd fout gerekend.
- Vul het antwoord op de vraag in bij het juiste nummer op het
antwoordformulier voor de meerkeuzevragen.
5 Het gebruik van een rekenmachine is bij dit tentamen niet toegestaan.
6 Controleer voor het inleveren zorgvuldig of je alle vragen hebt beantwoord, en of
je overal je naam en examennummer hebt ingevuld.

Succes!

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 2 / 33

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 3 / 33

Casus 1

A CIP vraag Je bent huisarts. Je ziet de volgende patiënten met klachten die op een cardiaal
(10p) probleem kunnen wijzen:
- Man, 25 jaar, VG: intraveneus drugsgebruiker
- Vrouw, 30 jaar; VG blanco
- Man, 52 jaar; VG acuut reuma
- Man, 75 jaar; VG: myocardinfarct
- Vrouw, 80 jaar; VG hyperhyreoïdie

Geef per patiënt aan welke items uit de tabel in afbeelding 1, zie bijlage, het
best passend zijn.

Instructies
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de items uit de tabel in afbeelding 1, zie bijlage.
4 Items kunnen slechts één keer voorkomen.

Schrijf de letters behorende bij je antwoorden als HOOFDLETTERS in de tabel.

Casus 2

1 meerkeuzevraag Je bent internist. Een 32-jarige vrouw wordt via de huisarts verwezen met de vraag
(2p) of er bij haar sprake is van systemische lupus erythematosus.

Bevindingen uit de anamnese en bloedonderzoek zijn:


1 sinds enige tijd klachten heeft van toenemende vermoeidheid
2 aften in de mond
3 pijnlijke, rode, dikke, warme gewrichten
4 haaruitval
5 een wisselend ontlastingspatroon gekenmerkt door diarree met slijmbijmenging
afgewisseld met obstipatie
6 gewichtsverlies
7 overmatig transpireren
8 rode huidafwijkingen met name in het gelaat en ter plaatse van de aan zonlicht
blootgestelde hals en borst
9 huidafwijkingen nemen toe onder invloed van zonlicht
10 leukocyten van 2.1 x 109/ml (normaal tussen 4.0 en 10.0 x 109/ml)
11 ANA antistoffen zijn positief
12 positieve antistoffen tegen Sm en RNP

Welke zeven bevindingen voldoen aan de criteria van de ARA (American


College of Rheumatology)?

a 1, 2, 3, 4, 7, 9, 11
b 1, 2, 4, 5, 6, 11, 12
c 1, 2, 6, 7, 8, 9, 12
d 1, 3, 4, 5, 6, 7, 10
e 2, 3, 8, 9, 10, 11, 12
f 3, 5, 7, 8, 9, 10, 11
g 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 4 / 33

Casus 3

2 meerkeuzevraag Je bent internist. Via de dermatoloog wordt een 36-jarige vrouw naar je spreekuur
(2p) verwezen. Zij is bij de dermatoloog bekend met een subacute cutane lupus
erythematosus.

De dermatoloog heeft haar tot nu behandeld met topicale corticosteroïden en eerder


adviezen gegeven met betrekking tot vermijden van direct zonlichtexpositie en
gebruik van uitlokkende medicatie. Echter deze maatregelen hebben onvoldoende
effect. De dermatoloog vraagt je advies met betrekking tot voorschrijven van
systemische therapie.

Welke systemische therapie is eerste keus bij bovenstaand probleem?

a azathioprine
b hydroxychloroquine
c methotrexaat
d prednison

Casus 4

3 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Bij een voorheen gezonde 62-jarige man wordt vanwege klachten
(2p) van moeheid een bloedbeeld verricht. Patiënt heeft een HB van 6.4 mmol/l. Navraag
leert dat er sprake is van gewichtsverlies van 3 kg in de laatste 4 maanden, maar er
is bij verdere navraag geen aanknopingspunt te vinden voor een oorzaak van de
anemie.

Wat is het aangewezen beleid?

a Er is zeker sprake van een vitaminegebrek en er dient adequate suppletie te


worden gestart.
b De kans is het grootst dat haemolyse de oorzaak van de anemie is en hiervoor
moet specifiek verwijzing plaatsvinden.
c Bloedverlies is de meest waarschijnlijke oorzaak, er dient endoscopisch
onderzoek van de tractus digestivus te worden gepland.
d Omdat er anamnestisch geen aanknopingspunt is voor een focus van het
bloedverlies, zal dat er ook niet zijn en moet aansluitend beenmergonderzoek
plaatsvinden.

Casus 5

4 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een vrouw van 72 jaar meldt zich bij je met macroscopische
(2p) hematurie en een zeurend gevoel in de onderbuik. De urinekweek is negatief en je
verwijst de patiënt naar een uroloog.

Wat is het aangewezen beleid door de uroloog?

a cytologisch onderzoek van de urine


b een blaasfunctieonderzoek
c een CT scan van onderbuik en bekkengebied
d een cystoscopie

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 5 / 33

Casus 6

5 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Je verwijst een 55-jarige vrouw naar de chirurg omdat er bij
(2p) bevolkingsonderzoek een afwijking op het mammogram is vastgesteld.

Wat is de waarde van het bepalen van de HER-2-NEU expressie bij een primair
mammacarcinoom T2N2M0?

a Het bepaalt de kans op het krijgen van metastasen.


b Het bepaalt of er al of niet hormonale therapie gegeven kan worden.
c Het bepaalt de mogelijkheden voor behandeling in zowel de adjuvante als
gemetastaseerde setting.
d Het is een onafhankelijke prognostische marker voor het krijgen van
contralateraal mammacarcinoom.

Casus 7

6 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 44-jarige gezonde vrouw komt op je spreekuur omdat ze zich
(2p) zorgen maakt over een nichtje bij wie recent borstkanker met lymfeklieruitzaaiingen
werd vastgesteld en een oom (de vader van het nichtje) bij wie terzelfder tijd
darmkanker ook met lymfeklieruitzaaiingen werd geconstateerd. Aan beide
familieleden is chemotherapie voorgesteld. De vrouw vraagt zich af of dat wel zinvol
is voor haar familieleden, gezien de metastasen.

Wat is de belangrijkste waarde van adjuvante systemische behandeling bij


mammacarcinoom en coloncarcinoom?

a Het voorkomt klachten.


b Het voorkomt locale recidieven.
c Het is bewezen levensverlengend.
d Het maakt een betere resectie van de primaire tumor mogelijk.

Casus 8

7 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 50-jarige vrouw komt op het spreekuur naar aanleiding van
(2p) jouw uitnodiging voor een Gezondheidsrisicotest in de huisartspraktijk. Je meet haar
bloeddruk, haar lengte en gewicht en bespreekt haar leefstijl met haar. Zij krijgt een
laboratoriumformulier mee om haar nuchter plasma glucosespiegel en serum lipiden
te laten meten.

Onder welke type preventie valt het meten van nuchter plasma glucosespiegel
en onder welke type het advies om af te vallen?

Meten nuchter plasma glucosespiegel Advies afvallen


a primaire preventie primaire preventie
b primaire preventie secundaire preventie
c secundaire preventie primaire preventie
d secundaire preventie secundaire preventie

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 6 / 33

Casus 9

8 meerkeuzevraag Als arts Maatschappij en Gezondheid werkzaam bij de lokale GGD houd je je bezig
(2p) met de jaarlijkse monitoring van de gezondheid van de inwoners in gemeente A. Uit
de laatste gezondheidsmonitoring blijkt dat 1000 personen in gemeente A zijn
overleden aan coronaire hartziekten, terwijl in de aangrenzende gemeente B 500
personen overledenen zijn aan coronaire hartziekten.

Je wilt het sterfteniveau van deze twee gemeenten vergelijken door middel van de
Standardized Mortality Ratio (SMR) en je neemt hiervoor de Nederlandse bevolking
als standaardbevolking. Na de berekening vind je een SMR van 0,91 voor gemeente
A en een SMR van 1,50 voor gemeente B.

Wat is een correcte uitleg van de betekenis van deze bevindingen?

a In gemeente A is de direct gestandaardiseerde sterfte aan coronaire hartziekten


hoger dan in gemeente B.
b In gemeente A is de direct gestandaardiseerde sterfte aan coronaire hartziekten
lager dan in gemeente B.
c In gemeente A is de indirect gestandaardiseerde sterfte aan coronaire
hartziekten hoger dan in gemeente B.
d In gemeente A is de indirect gestandaardiseerde sterfte aan coronaire
hartziekten lager dan in gemeente B.

Casus 10

9 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Het valt je op dat je de diagnose diabetes mellitus type 2 op steeds
(2p) jongere leeftijd stelt.

In het laatste nummer van The Lancet lees je een Nederlands artikel waarin wordt
vermeld dat ondanks de verbetering in de diabeteszorg in Nederland, de
levensverwachting van diabetes patiënten gelijk is gebleven.

Wat is de juiste interpretatie van deze bevinding in combinatie met diagnose


van de ziekte op steeds jongere leeftijd?

a Er treedt compressie van morbiditeit op, omdat de gezonde levensverwachting


afneemt
b Er treedt compressie van morbiditeit op, omdat de gezonde levensverwachting
toeneemt.
c Er treedt expansie van morbiditeit op, omdat de gezonde levensverwachting
afneemt
d Er treedt expansie van morbiditeit op, omdat de gezonde levensverwachting
toeneemt.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 7 / 33

Casus 11

10 meerkeuzevraag Je bent arts-onderzoeker en bent bezig met een onderzoek naar een nieuwe test
(2p) voor een zeldzame metabole aandoening die zich meestal rond de puberteit
openbaart met visusproblemen. De ziekte kent dan een langzaam progressief
beloop en eindigt rond het 25ste levensjaar in ernstige slechtziendheid of zelfs
volledige blindheid. Bij vroegtijdig ingrijpen met medicijnen is er kans dat het proces
tot staan kan worden gebracht.

Met de nieuwe test kan nu al vlak na de geboorte in het hielprikbloedmonster worden


vastgesteld of een kind aan deze zeldzame metabole aandoening lijdt. Er zijn geen
andere manieren om de ziekte vroeg op te sporen. De test heeft een specificiteit van
100% en een sensitiviteit van 99%. De positief voorspellende waarde van deze test
voor deze zeldzame aandoening is 12%.

Wat houdt een positief voorspellende waarde van 12% in?

a Dit houdt in dat van elke 100 kinderen die uit de test komen als positief,
er 88 vals positief zijn, dat wil zeggen, de ziekte niet hebben, en 12 wel.
b Dit houdt in dat van elke 100 kinderen die uit de test komen als positief,
er 12 vals positief zijn, dat wil zeggen, de ziekte niet hebben, en 88 wel.
c Dit houdt in dat van elke 100 kinderen die uit de test komen als positief,
er 88 vals negatief zijn, dat wil zeggen, de ziekte niet hebben, en 12 wel.
d Dit houdt in dat van elke 100 kinderen die uit de test komen als positief,
er 12 vals negatief zijn, dat wil zeggen, de ziekte niet hebben, en 88 wel.

Casus 12

11 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 32-jarige vrouw afkomstig uit de Ivoorkust komt op het
(2p) spreekuur in verband met hevige hoofdpijn. Zij heeft acht jaar geleden asiel
aangevraagd. Tijdens haar verblijf in het asielzoekerscentrum was zij onder
behandeling voor migraineaanvallen.

Twee maanden geleden is haar asielverzoek definitief afgewezen en verblijft zij nu


illegaal in Nederland.

Onder welke regeling krijg je als huisarts je honorarium vergoed indien een
patiënt niet verzekerd is?

a oninbare kosten conform Regeling Koppelingswet


b oninbare kosten conform Regeling Zorg Asielzoekers
c oninbare kosten conform Regeling Zorgverzekeringswet
d oninbare kosten conform Regeling van het College Voor Zorgverzekeringen

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 8 / 33

Casus 13

12 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 51-jarige alleenstaande man (ICT specialist) heeft sinds 8 jaar
(2p) regelmatig last van hoofd- en nekpijn en concentratieproblemen waarvoor hij bij je op
het spreekuur komt. De klachten zijn ontstaan na een auto-ongeval, waarbij hij –
stilstaand bij een stoplicht – van achteren is aangereden. Door een neuroloog is de
diagnose whiplash gesteld. Na het auto-ongeval is hij arbeidsongeschikt geworden
en is hij in de WIA terechtgekomen.

Sindsdien is hij erg somber geworden en gaat hij zich regelmatig te buiten aan
overmatig alcoholgebruik. Hij verwaarloost het huishouden, waardoor zijn woning
dreigt te vervuilen. Een internist heeft recent een verminderde leverfunctie bij hem
vastgesteld.

De klachten en/of symptomen van deze 51-jarige alleenstaande man zijn:


1 hoofd- en nekpijn
2 concentratieproblemen
3 arbeidsongeschiktheid
4 somberheid
5 verminderde leverfunctie

Welke van de volgende symptomen en/of klachten van deze 51 jarige


alleenstaande man zijn ‘activity limitations’ en welke zijn ‘impairments’ in de
zin van het ICF model?

activity limitations impairments


a 2 1, 4, 5
b 3 4, 5
c 2,4 1, 5
d 3,4 1, 2, 5

Casus 14

13 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 47-jarige vrouw komt op het spreekuur met de klacht dat haar
(2p) handen zo trillen. Ze heeft daar al een aantal jaar last van, maar de laatste tijd wordt
het steeds erger. Vooral schrijven en handwerken lukken haar bijna niet meer. De
vrouw praat duidelijk, loopt goed en zeker, en heeft geen gestoorde
houdingsreflexen.

Welke van onderstaande aandoeningen is het meest waarschijnlijk?

a cerebellaire tremor
b essentiële tremor
c hersentumor
d multipele sclerose
e ziekte van Parkinson

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 9 / 33

14 meerkeuzevraag Stel: patiënt blijkt de ziekte van Parkinson te hebben.


(2p)
Wat is het aangewezen beleid in eerste instantie?

a doorsturen neurochirurg
b doorsturen voor Deep Brain Stimulation
c voorschrijven anticholinergicum
d voorschrijven levodopa
e voorschrijven propanolol

Casus 15

15 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Pieternel, een 7-jarig meisje komt op je spreekuur omdat ze voor
(2p) de zesde keer een urineweginfectie doormaakt. Het meisje lijkt hiervan nauwelijks
klachten te hebben, maar moeder vindt haar urine telkens sterk ruiken en vraagt je
om een kweek te doen, welke dan bacteriegroei laat zien.
Moeder vertelt dat de laatste maand het meisje veel vaker dan normaal struikelt en
ook dat het rennen niet meer zo goed lukt. Ook is er al langere tijd een wondje aan
haar linker voet dat maar niet wil helen.
Bij lichamelijk onderzoek is er een gestoorde sensibiliteit aan de voeten en is de
kracht van de teenheffers sterk verminderd. De anusreflex is afwezig. Bij inspectie
van de rug zie je geen specifieke afwijkingen.

Welk onderzoek is het meest geschikt om de klinische


waarschijnlijkheidsdiagnose te bevestigen?

a CT-scan brein
b MRI ruggemerg
c myctiecystogram
d zenuwgeleidingsonderzoek (SEP)

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 10 / 33

Casus 16

16 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend kinderarts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Mehmet,


(2p) een 13-jarige jongen van Syrische afkomst bezoekt, met zijn ouders de SEH wegens
het ophoesten van bloed. Hij hoest al ongeveer 4 weken, maar de laatste 2 dagen
zitten er sliertjes bloed bij. Moeder klaagt dat hij de afgelopen 2 maanden al niet fit is
en sterk is afgevallen (3 kg). Er is geen koorts en geen nachtzweten. Beide ouders
zijn gezond en hij heeft geen bijzondere reizen gemaakt. Hij is in 2009 nog in Syrië
geweest waar zijn ouders zijn geboren.
Bij lichamelijk onderzoek is een licht verhoogde ademfrequentie waarneembaar en is
bij auscultatie er een verminderd ademgeruis links onder hoorbaar. Daarnaast hoor
je ronchi. Verder is er een opvallend verschil in omvang tussen linker en rechter
bovenbeen. Er is een zwelling palpabel ter hoogte van het linker femur met
uitbreiding naar het liesgebied. De jongen heeft geen koorts en heeft een wat pipse
kleur.
Je laat een X-thorax en X-bovenbeen maken. In afbeelding 2, zie bijlage, zie je de
uitslag.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose op basis van de bevindingen?

a chronische osteomyelitis
b leukemie
c osteosarcoom
d reumatoïde artritis

Casus 17

17 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Gerard, een 6 maanden oude zuigeling bezoekt met zijn moeder je
(2p) spreekuur in verband met zeer veelvuldig spugen. Moeder moet het kind 2 tot 3 per
dag verschonen omdat de kleding doordrenkt is met een zuur ruikend braaksel. Er
zijn verder geen klachten, met name geen luchtwegklachten of huidklachten. Het
kind krijgt als voeding nutrilon standaard.
De werkdiagnose wordt gesteld op gastro-oesofageale reflux.

Vier voedingsadviezen zijn:


1 switch naar enfamil
2 switch naar nutrilon comfort
3 switch naar nutrilon pepti
4 toevoegen johannesbroodboompitmeel

Welk drie voedingsadviezen zijn mogelijk in deze situatie?

a 1, 2 en 3
b 1, 2 en 4
c 1, 3 en 4
d 2, 3 en 4

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 11 / 33

Casus 18

18 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp. Benthe, een 4-jarig
(2p) meisje bezoekt met haar moeder je avondspreekuur. Het meisje had al enkele
dagen klachten van een loopoor rechts. Sinds vanochtend is het kind ziek met een
temperatuur van 39.2 graden Celsius. Bij inspectie blijkt haar oor enigszins af te
staan en is er sprake van roodheid achter het oor, zie afbeelding 3, zie bijlage.

Wat is het aangewezen beleid?

a antibiotica intraveneus
b antibiotica lokaal
c antibiotica per os
d paracentese van trommelvlies

Casus 19

19 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Laila, een 3-jarig meisje bezoekt met haar moeder je spreekuur
(2p) wegens hoestklachten vooral in samenhang met virale infecties. Moeder bemerkt
tijdens een dergelijke episode een zagende ademhaling met af en toe een piep
tijdens de uitademing. Ongeveer 1 keer per 2 maanden heeft het kind ruim een week
hoestklachten en slaapt dan slecht. Klachten lijken vooral in de avond- en nachturen
het meest uitgesproken. Familieanamnese is positief voor eczeem, hooikoorts en
astma.

Wat is het aangewezen beleid?

a flixotide inhalatie onderhoud


b formeterol inhalatie tijdens verkoudheid
c montelukast per os onderhoud
d salbutamol inhalatie tijdens verkoudheid

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 12 / 33

Casus 20

20 meerkeuzevraag Je bent kinderarts. Anouska, een 14 jarig meisje presenteert zich op de polikliniek
(2p) met pijnlijke verdikte rode bulten aan de benen (zie afbeelding 4, zie bijlage).
Regelmatig heeft ze koorts en nachtzweten en voelt ze zich al weken niet lekker.
Haar ontlastingsfrequentie is toegenomen ten opzichte van vroeger en ze is
ongeveer 2 kilo afgevallen in gewicht.
Bij lichamelijk onderzoek zijn er in de mond diverse afteuze laesies zichtbaar en zijn
er normale tonsillen in situ. Bij palpatie van de buik wordt het meisje misselijk en
vraagt je om haar buik niet verder te onderzoeken. Bij rectaal toucher is er wat bloed
aan de handschoen. Buiten de laesies op de benen zijn er geen andere
huidafwijkingen zichtbaar. Bij aanvullende diagnostiek is er een Hb van 6,1 mmol/l
en een MCV van 71 fl, trombocyten bedragen 411 x 109/l en de BSE 76 mm/uur.
Lever en nierfunctie zijn ongestoord.

Welke afwijking is zichtbaar op deze afbeelding?

a erythema infantum
b erythema infectiosum
c erythema marginatum
d erythema migrans
e erythema nodosum
f erythema subitum

Casus 21

21 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een man van 60 jaar in verband met sinds
(2p) één dag heftige pijn in zijn rechter knie. De knie is rood, warm en erg dik. Patiënt
heeft thuis geen koorts gemeten, maar is bleek en rillerig. Patiënt is bekend met
diabetes mellitus en hypertensie. In de praktijk meet je een temperatuur van 38.5
graden Celsius en een bloeddruk van 110/70 mmHg. Er komen geen reumatische
ziekten in de familie voor en patiënt heeft eerder nooit gewrichtsklachten gehad.

Wat is nu de eerstvolgende stap?

a Je verwijst patiënt direct met spoed door naar de reumatoloog of de


Spoedeisende Hulp.
b Je laat direct bloedonderzoek doen en vraagt de patiënt de volgende dag terug
te komen.
c Je geeft een NSAID en instrueert patiënt over 3 dagen voor beoordeling terug te
komen.
d Je verwijst patiënt naar de reumatoloog, met de vraag of hij binnen 1 week kan
worden beoordeeld.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 13 / 33

22 meerkeuzevraag Zoals vermeld is de patiënt bekend met diabetes mellitus, een auto-immuunziekte
(2p) van het pancreas. In het pancreas is zowel exocrien als endocrien weefsel
aanwezig.

Welke bewering over een coupe van het pancreas, gekleurd met hematoxiline
en eosine (H&E) is juist?

a In het exocriene weefsel kunnen veel bloedvaten onderscheiden worden.


b Bindweefselcomponenten zijn vooral in het endocriene deel van het pancreas
aanwezig.
c Het exocriene deel van de pancreas is donkerder aangekleurd dan het
endocriene deel van het pancreas.
d In coupes van het pancreas, gekleurd met H&E, kunnen α- en ß-cellen duidelijk
van elkaar worden onderscheiden, omdat eiwitproductie alleen in ß-cellen
plaatsvindt.

Casus 22

23 meerkeuzevraag Je bent reumatoloog. Op je spreekuur zie je een vrouw van 35 jaar in verband met
(2p) een sinds 6 maanden bestaande reumatoïde artritis (RA). De diagnose werd toen
gesteld op basis van een polyartritis, een hoge anti- CCP titer en een erosie aan de
processus styloideus rechts. Patiënte is inmiddels behandeld met een combinatie
van methotrexaat, sulfasalazine en hydroxychloroquine. Op je spreekuur vertelt ze
dat het duidelijk beter gaat, maar ze is niet klachtenvrij. Je ziet nog duidelijk artritis
aan de handen en polsen.

Wat is nu de volgende stap in de behandeling om de ziekte zo snel mogelijk tot


rust te brengen?

a alle medicatie stoppen en starten met een TNF-alfa blokker


b een NSAID aan de huidige medicatie toevoegen
c een prednisolon aan de huidige medicatie toevoegen
d een TNF-alfa blokker aan de huidige medicatie toevoegen

24 meerkeuzevraag Afbeelding 5, zie bijlage, laat een opname zien van een histologische coupe van
(2p) botweefsel.

Welke cellen zijn verantwoordelijk voor de erosie van de processus


styloïdeus?

a osteoblasten (aangeduid met pijl 1)


b osteoblasten (aangeduid met pijl 2)
c osteoclasten (aangeduid met pijl 1)
d osteoclasten (aangeduid met pijl 2)

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 14 / 33

Casus 23

25 meerkeuzevraag Je bent medische studente en je huisgenootje heeft een avondje stappen afgezegd
(2p) in verband met migraine. Ze heeft vandaag te horen gekregen dat ze gezakt is voor
een belangrijk tentamen. Dat had ze niet verwacht. Ze heeft wel vaker last van
migraine en bij spanningen krijgt ze bijna altijd last. Maar zo erg als deze keer heeft
ze het nog nooit gehad. De pijn is verschrikkelijk en ze heeft al verschillende keren
gebraakt. De klachten begonnen met tintelingen in haar linker arm. Zo beginnen
haar migraine aanvallen meestal. De pijn zat eerst links, maar breidt zich nu ook uit
naar de andere kant van haar hoofd. De imigran die ze een half uur geleden
ingenomen heeft, werkt nog niet.

Wat is het aangewezen beleid: bel je wel of niet naar de huisartsenpost, en


waarom?

a Nee, je belt niet omdat ze vaker migraine heeft en deze altijd door emoties
geluxeerd worden. Je blijft bij haar, als het erger wordt kun je altijd nog bellen.
b Nee, je belt niet, je raadt haar aan een extra imigran te gebruiken, omdat in de
bijsluiter staat tot dat mag. Als dat niet helpt, kun je altijd nog bellen.
c Ja, je belt naar de huisartsenpost en vraagt om een advies omdat haar hoofdpijn
nog nooit zo erg is geweest.
d Ja, je belt naar de huisartsenpost en vraagt of een arts langs wil komen omdat je
de tintelingen in de linker arm en de uitbreiding van de pijn naar de rechter kant
niet vertrouwt.

Casus 24

B CIP vraag Je bent huisarts, op je spreekuur komt een 30-jarige vrouw met onderbuiksklachten.
(8p) In je differentiaal diagnose staan de volgende diagnosen:
- endometriosis
- IBS
- ziekte van Crohn
- PID

Aan de hand van welke bevindingen en therapie kan tussen deze


aandoeningen worden gedifferentieerd?

Instructies
1 Vul de tabel in op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de items uit de tabel in afbeelding 6, zie bijlage.
4 Items kunnen meerdere keren voorkomen, of helemaal niet.

Schrijf de letters behorende bij je antwoorden als HOOFDLETTERS in de tabel.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 15 / 33

Casus 25

26 meerkeuzevraag Je bent student geneeskunde en hebt zojuist een college gevolgd over genetisch
(2p) bloedverwantschap.

Hoeveel genetisch materiaal deel je met je tante?

a gemiddeld 25%
b meer dan 25%
c minder dan 25%
d precies 25%

27 meerkeuzevraag Stel: je tante is draagster van een cystische fibrose (CF) delta-508 mutatie.
(2p)
Hoeveel kans heb je eveneens drager te zijn van deze mutatie?

a gemiddeld 25%
b meer dan 25%
c minder dan 25%
d precies 25%

Casus 26

28 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een voorheen gezonde vrouw van 32 jaar bezoekt je spreekuur in
(2p) verband met hartkloppingen. Deze treden op in aanvallen, beginnen plotseling,
duren een paar minuten en verdwijnen dan weer meteen.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a atriumflutter
b AV-nodale re-entry tachycardie
c boezemfibrilleren
d ventriculaire tachycardie

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 16 / 33

Casus 27

29 meerkeuzevraag Je bent gynaecoloog. Op je spreekuur komt een 40-jarige zwangere vrouw


(2p) doorverwezen door de verloskundige in verband met hypertensie.

Drie antihypertensiva zijn:


1 ACE-remmers
2 angiotensine II receptorblokkers
3 alfa-methyldopa (aldomet)

Welke van deze antihypertensiva zijn gecontraïndiceerd in de zwangerschap


wegens teratogene effecten?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1 en 2 en 3

Casus 28

30 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 3-maanden oud meisje komt op je spreekuur. Sinds kort na de
(2p) geboorte heeft ze een huidafwijking op de rug die groter wordt. Sinds enkele dagen
is er een wond in ontstaan. Zie afbeelding 7, zie bijlage.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a congenitale moedervlek
b hemangioom
c naevus flammeus
d vasculaire malformatie

Casus 29

31 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 4-jarige jongen komt met zijn vader op het spreekuur in
(2p) verband met chronische verkoudheid, met name gedurende de wintermaanden. Zijn
juffrouw op school denkt dat hij niet goed hoort en vindt dat hij achter is in
taalontwikkeling. Hij heeft geen oorpijn, maar soms ontstaat een loopoor dat
spontaan weer overgaat. Hij is niet allergisch. Je kijkt in het oor en ziet een beeld dat
goed kan passen bij otitis media met effusie (OME). Er bestaat een forse retractie
van de pars tensa in het achter- boven kwadrant aan beide zijden, waarbij het
trommelvlies op de gehoorbeentjesketen ligt.

Wat is het aangewezen beleid op dit moment?

a een kuur met antibiotica en decongestiva van de neus


b je verwijst het kind voor adenotomie en buisjes
c neus spoelen met fysiologisch zout

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 17 / 33

Casus 30

32 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 60-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met
(2p) duizeligheid. Bij aanvullend onderzoek zie je onder de bril van Frenzel een
nystagmus naar rechts. Het gehoor is normaal en de stemvorkproeven zijn niet
afwijkend.

Wat is de juiste interpretatie van de uitslag van het aanvullend onderzoek?

a Er kan sprake zijn van neuritis vestibularis links.


b Er kan sprake zijn van neuritis vestibularis rechts.
c Er kan sprake zijn van morbus Meniere aanval links.
d Er kan sprake zijn van morbus Meniere aanval rechts.
e De mogelijke oorzaak van de duizeligheid is in ieder geval niet cerebellair.

Casus 31

33 meerkeuzevraag Je bent huisarts en een 65-jarige man komt op je spreekuur omdat hij de laatste tijd
(2p) vaak duizelig is. De duizeligheid ontstaat alleen bij bewegingen van het hoofd. Het
gaat om een draaisensatie, waarbij hij een misselijk gevoel krijgt. Je denkt aan
Benigne Paroxysmale Positie Duizeligheid (BPPD).

Welke uitspraak is juist?

a De manoeuvre volgens Epley is evidence based.


b Medicamenteuze therapie met medicatie tegen bewegingsziekte is effectief.
c Het werkingsmechanisme van de manoeuvre volgens Epley is wetenschappelijk
bewezen.
d Een negatieve provocatie met de manoeuvre volgens DIX en Hallpike sluit de
diagnose uit.

Casus 32

34 meerkeuzevraag Je bent werkzaam als arts in een travel-clinic. Je hebt een bezoeker geadviseerd om
(2p) zich tegen hepatitis B te laten vaccineren. Patiënt heeft inmiddels een volledig
vaccinatie-schema achter de rug, en komt nu, twee maanden na de laatste
vaccinatie, terug voor controle.

Welke uitkomst van de hepatitis B serologie is te verwachten?

HBsAG antiHBs antiHBc


a negatief negatief negatief
b negatief negatief positief
c negatief positief negatief
d positief negatief positief
e positief positief negatief
f positief positief positief

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 18 / 33

Casus 33

35 meerkeuzevraag Je bent als arts werkzaam op de afdeling Klinische Genetica. Een 30-jarige man
(2p) bezoekt het spreekuur voor advies. Vorig jaar is zijn vader overleden aan de
gevolgen van een hepatocellulair carcinoom, op 60-jarige leeftijd. Een oom, een
broer van vader, bleek een paar jaar geleden op 48-jarige leeftijd levercirrose te
hebben. Zowel vader als zijn broer zijn niet bekend met een leverziekte en
gebruikten geen overmatige hoeveelheid alcohol. Je vermoedt een erfelijke
leverziekte.

Welke genetische bepaling is als eerste aangewezen?

a ATP7B, vanwege verdenking op de ziekte van Wilson


b HFE, vanwege verdenking op hemochromatose
c SERPINA1, vanwege verdenking op alfa-1-antitrypsine deficiëntie
d UGT1A1, vanwege verdenking op de ziekte van Crigler-Najjar

Casus 34

36 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Bij je op het spreekuur komt een 52-jarige vrouw die recent 2 keer
(2p) niersteentjes/niergruis heeft geloosd in enkele maanden tijd. Zij heeft op Wikipedia
(http://nl.wikipedia.org/wiki/Niersteen) gelezen dat nierstenen calciumhoudend
kunnen zijn. Zij verzoekt je om haar “calciumhuishouding” te controleren. Je gaat
hiermee akkoord en vraagt laboratorium onderzoek aan. Dezelfde week krijg je de
volgende uitslagen toegemaild: Serum calcium: 3,04 mmol/l (Referentie: 2,20 – 2,65
mmol/l), serum fosfaat: 0,57 mmol/l (Referentie: 0,80-1,40 mmol/l), serum albumine:
46 g/l (Referentie: 35-50 g/l). 24-uurs urine uitscheiding op calcium: 12,2 mmol
(Referentie < 7,5 mmol/24 uur), volume: 3 liter. Je hebt met de patiënte afgesproken
om terug te bellen over de uitslagen.

Wat is het aangewezen beleid?

a Een verwijzing naar de uroloog voor vergruizing van de nierstenen.


b Een verwijzing naar de internist onder verdenking van de ziekte van Kahler.
c Een verwijzing naar de internist onder verdenking van een primaire
hyperparathyreoïdie.
d Een verwijzing naar de internist onder verdenking van de diagnose
hypocalciëmische hypercalciurie.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 19 / 33

Casus 35

37 meerkeuzevraag Je bent chirurg. Recent is er bij een 20-jarige vrouw een medullair
(2p) schildkliercarcinoom gediagnosticeerd. Zij komt langs met haar 40-jarige moeder en
die is ongerust, want bij een zus van moeder is 1,5 jaar geleden ook een medullair
schildkliercarcinoom gediagnosticeerd.

Je wordt gevraagd of één en ander familiair kan zijn en dan consequenties heeft
voor de rest van de familie.

Wat is het aangewezen antwoord op deze vraag?

a “Er is geen reden tot ongerustheid. Één en ander berust louter op toeval.”
b “Afwachten, want de andere familieleden kunnen niet gescreend worden op
medullair schildkliercarcinoom.”
c “Ik adviseer u en uw moeder een consult bij de klinische genetica om een erfelijk
tumorsyndroom vast te stellen.”
d “Ik adviseer alle eerstegraads familieleden om een totale thyreoïdectomie te
ondergaan ter preventie van medullair schildkliercarcinoom.”

Casus 36

38 meerkeuzevraag Je bent kinder- en jeugdpsychiater. Een 7-jarige jongen, bekend met ADHD, komt
(2p) samen met zijn moeder op het spreekuur met de vraag naar medicamenteuze
behandeling. De jongen loopt behoorlijk vast op school door de symptomen van
ADHD, maar ook thuis gaat het functioneren zeer moeizaam, geeft moeder aan.

Wat is het aangewezen medicamenteuze beleid op dit moment?

a clonidine
b dexamfetamine
c methylfenidaat
d risperidon

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 20 / 33

Casus 37

39 meerkeuzevraag Je bent kinder- en jeugdpsychiater. Je ziet een 10-jarige jongen vanwege problemen
(2p) op school. De problemen liggen vooral op het terrein van het leren op school, maar
lijken een grote impact te hebben op zijn emotioneel-sociaal welbevinden. Inmiddels
zijn een aantal testresultaten binnen: zijn totaal IQ is 95; verbaal IQ 85; performaal
IQ 107; achterstand in taalproductie van 1 jaar en 2 maanden; achterstand in
taalbegrip van 1 maand; er is geen sprake van dyscalculie.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a autismespectrumstoornis
b dyslexie
c expressieve taalstoornis
d fonologische stoornis
e non-verbal learning disorder
f spraakstoornis
g stotteren
h verstandelijke beperking

Casus 38

40 meerkeuzevraag Je bent kinder- en jeugdpsychiater en je ziet een 3-jarig meisje met


(2p) contactproblemen. Ze had tot de leeftijd van 1 jaar een normale ontwikkeling maar
vanaf dan maakte ze minder wederkerig contact, geeft moeder aan. Daarnaast klapt
ze de hele tijd in de handen en maakt ze steeds bewegingen met de handen alsof
haar handen wast. Moeder vertelt verder dat ze ook een aantal vaardigheden op
motorisch gebied lijkt te zijn kwijtgeraakt.

Wat is op basis van bovenstaande gegevens de meest waarschijnlijke oorzaak


van de klachten en bevindingen bij patiënte?

a een genetische factor


b een gen-omgevingscorrelatie
c een gen-omgevingsinteractie
d een omgevingsfactor

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 21 / 33

Casus 39

C CIP vraag Je bent kinder- en jeugdpsychiater. Een 14-jarige adolescente komt op het
(10p) spreekuur in verband met concentratieproblemen.

In de differentiële diagnose staan de volgende diagnosen:


- ADHD
- aanpassingsstoornis
- depressie
- bipolaire stoornis
- posttraumatische stressstoornis (PTSD)

Aan de hand van welke bevindingen kan tussen deze diagnosen worden
gedifferentieerd?

Instructies:
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in. Zoek de beste combinatie aan
bevindingen bij iedere diagnose.
2 Maak gebruik van de items uit de tabel in afbeelding 8, zie bijlage.
3 Items kunnen meerdere keren voorkomen.

Schrijf de letters behorende bij je antwoorden als HOOFDLETTERS in de tabel.

Casus 40

41 meerkeuzevraag Je bent AIOS chirurgie en hebt dienst voor de afdeling Spoedeisende Hulp. Er wordt
(2p) een meisje van 7 jaar binnengebracht omdat ze haar linker been niet meer kan
belasten nadat haar broertje met stoeien op haar been is gevallen.
Het meisje heeft Down syndroom. Bij nader lichamelijk en aanvullend onderzoek
blijkt er sprake te zijn van een posterieure heupluxatie links. Dit is een vrij zeldzame
aandoening. De heup kan makkelijk gereponeerd worden.

Wat is de meest waarschijnlijke onderliggende pathologie waardoor de heup


bij dit meisje luxeerde?

a afwijkend bindweefsel
b dysplastische heupontwikkeling
c hyperlordose lumbale wervelkolom
d spasticiteit van haar spieren

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 22 / 33

Casus 41

42 meerkeuzevraag Je bent huisarts en ziet op je spreekuur een jongen van 13 jaar oud. Hij loopt mank
(2p) en heeft pijn in zijn rechter knie. De klachten zijn een aantal weken geleden
begonnen en zijn belastingsafhankelijk. Als hij stil ligt, heeft hij geen pijn. Bij
lichamelijk onderzoek zie je een mollige jongen. Het functieonderzoek van zijn
rechter knie toont geen afwijkingen. Het functieonderzoek van zijn heupen toont
10 graden beperking van zijn endorotatie van zijn rechter heup.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a dysplastische heupontwikkeling
b epifysiolysis capitis femoris
c osteochondritis dissecans knie
d ziekte van Osgood Schlatter
e ziekte van Perthes
f ziekte van Scheuermann

Casus 42

43 meerkeuzevraag Je bent orthopedisch chirurg. Op je spreekuur komt een ongeruste moeder met haar
(2p) zoontje van 5 jaar oud. Hij is in een ander ziekenhuis behandeld vanwege een
gebroken pols. Dat is nu drie maanden geleden.
Moeder maakt zich ongerust over de scheve stand van zijn pols. Bij onderzoek vind
je inderdaad een angulatiestand naar dorsaal. Er zit een knik in de onderarm net
proximaal van de pols. Moeder vertelt dat ze de pols alleen maar gegipst hebben.
De jongen heeft geen pijn meer en doet alles. De laatste röntgenfoto uit het andere
ziekenhuis die twee maanden na het ongeval is genomen toont een standsafwijking
van 30 graden dorsaalangulatie net proximaal van de groeischijf van de distale
radius.

Wat is de beste uitleg aan moeder?

a De initiële behandeling is onjuist geweest.


b De functie van de pols zal door de afwijkende stand langzaam achteruit gaan.
c Er zal een correctieosteotomie moeten plaatsvinden om de stand te corrigeren.
d De standsafwijking zit op een gunstige plaats en volledige remodelling zal
plaatsvinden.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 23 / 33

Casus 43

44 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 46-jarige vrouw met de klacht dat ze
(2p) onwillekeurig urine verliest. Zij verliest vooral urine tijdens tillen, sporten en andere
onverwachte bewegingen. Zij heeft een zwelling in haar vagina bemerkt die het
laatste jaar duidelijk verergerd is. Gedurende de nacht is zij droog. Wel moet zij bij
het wakker worden met volle blaas snel naar het toilet, omdat zij anders urine
verliest. Mevrouw is G3P2, de geboortegewichten van de kinderen waren 3500 en
3800 gram.
Bij gynaecologisch onderzoek lijkt het orificium urethrae wat verwijdt en in de
vaginavoorwand te liggen, die op zichzelf enigszins buiten de introitus puilt. De
vagina verloopt dorsaal van deze afwijking. De afwijking is zichtbaar in
steensnedeligging in rust, maar neemt toe in omvang bij persen.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a Er is sprake van urge-incontinentie, veroorzaakt door de cystocele.


b Er is sprake van urge-incontinentie, veroorzaakt door instabiliteit van de
blaashals.
c Er is sprake van stress-incontinetie, veroorzaakt door de prolaps uteri.
d Er is sprake van stress-incontinetie, veroorzaakt door instabiliteit van de
blaashals.

45 meerkeuzevraag Bij deze patiënte is er een probleem in het voorste compartiment. Zij vraagt zich af of
(2p) er ook andere vormen van verzakking zijn. Jij legt haar uit dat er ook verzakkingen in
het achterste compartiment kunnen voorkomen.

Wat voor soort verzakking komt voor in het achterste compartiment?

a cystocèle
b descensus uteri
c omphalocèle
d rectocèle

Casus 44

46 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 66-jarige vrouw bezoekt je spreekuur wegens vaginaal
(2p) bloedverlies. Het blijkt dat zij al 15 jaar post-menopauzaal is. Het bloedverlies is
pijnloos en treedt zonder bijkomende verschijnselen op.

Wat is in dit geval het aangewezen beleid en waarom?

a Onmiddellijke verwijzing naar de gynaecoloog om endometriumcarcinoom uit te


sluiten.
b Verwijzing naar de gynaecoloog ter diagnose en behandeling van de meestal
goedaardige klacht en uitsluiten dat het kwaadaardig is.
c Geruststelling door uit te leggen dat een dergelijke klacht meestal op vaginale
atrofie berust en derhalve zelden behandeling behoeft.
d Geruststelling door uit te leggen dat een dergelijke klacht meestal op vaginale
atrofie berust en waarvoor je oestriol-houdende creme (Synapause) voorschrijft.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 24 / 33

Casus 45

47 meerkeuzevraag Je bent gynaecoloog. Op je spreekuur verschijnt een 34-jarige zwangere vrouw met
(2p) het verzoek voor een vlokkentest.

Drie coassistenten discussiëren met elkaar over de noodzaak om bij deze vrouw dit
onderzoek te verrichten. Zij doen de volgende beweringen:
- Coassistent 1 beweert dat de meeste kinderen met Down syndroom worden
geboren uit zwangerschappen van moeders van 36 jaar en ouder.
En dus is een vlokkentest niet nodig.
- Coassistent 2 beweert dat een vlokkentest geschikt is voor het opsporen van
neuraalbuisdefecten, welke onafhankelijk zijn van de maternale leeftijd.
- Coassistent 3 beweert dat kans op iatrogeen verlies van de zwangerschap
groter bij het verrichten van een vlokkentest is dan de kans op het vinden van
een afwijking.

Welke coassistent heeft of welke hebben gelijk?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d 1 en 2
e 1 en 3
f 2 en 3

Casus 46

48 meerkeuzevraag Je bent gynaecoloog. Op je spreekuur komt een 36-jarige vrouw die 32 weken
(2p) zwanger is van haar derde kind. Ze is verwezen door haar verloskundige in verband
met een verhoogde bloeddruk. De bloeddruk was 120/80 mmHg aan het begin van
de zwangerschap. Je meet een bloeddruk van 150/100 mmHg. Patiënte heeft geen
klachten.
Eerder verricht routine echoscopisch onderzoek bij 19 weken toonde toen een foetus
met een normale groei (foetale biometrie op de P50). De twee voorgaande
zwangerschappen waren uit een eerdere relatie. Die kinderen werden a terme
geboren met geboortegewichten tussen de 3000 en 3400 gram. De huidige
zwangerschap is tot stand gekomen met IVF.

Bij uitwendig bimanueel onderzoek valt op dat de fundus uteri reikt tot boven de
navel op ¼ navel-xyphoid afstand. De afstand tussen de symphyse en fundus uteri
bedraagt 26 cm. Aanvullend laboratoriumonderzoek toont een proteinurie 3+ (met
albustick). Echoscopisch onderzoek laat een disproportionele groei van de foetus
zien.

Wat is het aangewezen beleid?

a Je maakt een controle afspraak voor over 1 week.


b Je laat patiënte direct opnemen voor bedrust en antihypertensieve therapie.
c Je laat een amniocentese doen om een chromosomale afwijking uit te sluiten
d Je stelt patiënte gerust dat alles met het kindje orde is, en stuurt haar terug naar
de verloskundige.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 25 / 33

Casus 47

49 meerkeuzevraag Je bent verloskundige. Een 29-jarige vrouw is zwanger van haar eerste kind. Zij
(2p) bevalt thuis onder jouw leiding na een ongestoorde zwangerschap bij een
amenorroe van 39 3/7 weken. Na een ontsluitingstijdperk van 9 uur en een uitdrijving
die ongeveer 55 minuten duurde, wordt het kind in hoofdligging geboren en weegt
3870 gram. Als de placenta geboren is, treedt gelijk een forse bloeding op.

Wat is de meest voorkomende oorzaak van fluxus postpartum?

a achterblijven van een deel van de placenta


b niet goed contraheren van de uterus
c ruptuur van het baringskanaal
d stollingsstoornissen
e vliesrest

Casus 48

50 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 62-jarige man die klaagt over
(2p) toenemende moeite met lopen.

Sinds een paar maanden nu heeft hij klachten, maar de laatste weken gaat hij snel
achteruit. Hij heeft tintelingen in de voeten, en de benen voelen stijf aan. Vooral in
het donker valt hij gemakkelijk en loopt hij als een dronkenman. Hij plast frequent
kleine beetjes. Bij onderzoek zie je een slecht verzorgde man, waarbij de gnostische
sensibiliteit beiderzijds gestoord. Verder is er beiderzijds hypertonie en spierzwakte
en zijn er beiderzijds hoge reflexen met voetzoolreflexen volgens Babinski.
In de voorgeschiedenis lees je dat hij 30 jaar geleden een maagresectie heeft
ondergaan wegens rediciverende ulcera.

Je denkt aan een laesie in het ruggenmerg.

Welke structuren in het ruggenmerg zijn het meest waarschijnlijk aangedaan


en wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

Aangedane structuren Diagnose


a fasciculus antrolateralis en corticospinale baan lues
b fasciculus antrolateralis en corticospinale baan vitamine B12 gebrek
c fasciculus gracilis, fasciculus cuneatus en corticospinale lues
baan
d fasciculus gracilis, fasciculus cuneatus en corticospinale vitamine B12 gebrek
baan
e fasciculus gracilis, fasciculus cuneatus en voorhoorn lues
f fasciculus gracilis, fasciculus cuneatus en voorhoorn vitamine B12 gebrek

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 26 / 33

Casus 49

51 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 31-jarige man komt op je spreekuur vanwege klachten over
(2p) dubbelzien.

Aanvankelijk had hij alleen ’s avonds last als hij de ondertitels op de televisie moest
lezen, maar gaandeweg heeft hij nu vrijwel de hele dag last. ’s Ochtends lukt het nog
wel om de koppen te lezen in de krant. Bij neurologisch onderzoek valt op dat de
oogleden tot over de bovenrand van de pupil hangen. Als je de patiënt een poosje
naar links laat kijken, zakken de oogleden nog verder.
Aan de armen en de benen vind je bij neurologisch onderzoek geen afwijkingen.

Je denkt aan een stoornis van de neuromusculaire overgang en wel aan myasthenia
gravis.

Twee beweringen over myasthenia gravis zijn:


1 Myasthenia gravis is sterk geassocieerd met de aanwezigheid van thymoom.
2 Bij myasthenia gravis zijn er vaak antistoffen aanwezig tegen de
acetylcholinereceptor op de presynaptische membraan.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

Casus 50

52 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 46-jarige man komt op je spreekuur omdat hij na het slopen
(2p) van een betonnen vloer met een boorhamer pijn in zijn rechterarm heeft gekregen.

Het betreft uitstralende pijn die vanuit de nek via de flexorzijde van de arm naar
onder trekt en die toeneemt bij hoesten en persen. Er zijn tintelingen in de duim. Bij
onderzoek is er een parese graad 4 van de m. biceps brachii en van de
polsextensoren. De reflexen zijn als volgt: BPR -3/0, TPR 0/0.

Wat is op grond van de gegevens op dit moment de beste benaming van de


aandoening?

a hernia nucleus pulposis wortel C6


b hernia nucleus pulposis wortel C7
c hernia nucleus pulposis wortel C8
d radiculair syndroom wortel C6
e radiculair syndroom wortel C7
f radiculair syndroom wortel C8

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 27 / 33

Casus 51

53 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Een 23-jarige
(2p) jongeman wordt binnengebracht nadat hij met zijn motor onderuit tegen de vangrail
is beland.

Het ongeval gebeurde om 10:00 uur in de ochtend. Om 10:15 uur is hij op de SEH.
Hij blijft maar vragen waar hij is en wat er is gebeurd. Pas om 10:45 uur lukt het hem
om te onthouden dat hij een ongeluk heeft gehad met zijn motor. Patiënt weet nog
dat hij om 9:30 uur van huis is gegaan, maar weet zich vanaf zijn vertrek van huis tot
aan het ongeluk niets meer te herinneren.

Van welke type amnesie is het meest waarschijnlijk sprake?

a alleen een retrograde amnesie van 30 minuten


b alleen een retrograde amnesie van 45 minuten
c alleen een posttraumatische amnesie van 30 minuten
d alleen een posttraumatische amnesie van 45 minuten
e zowel een retrograde amnesie van 30 minuten en een posttraumatische
amnesie van 45 minuten
f zowel een retrograde amnesie van 45 minuten en een posttraumatische
amnesie van 30 minuten

Casus 52

54 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 57-jarige man die klaagt over
(2p) toenemende spierzwakte aan de handen en de benen.

Bij onderzoek zijn de spieren wat atrofisch. Er is krachtsverlies graad 4 voornamelijk


distaal en graad 5- proximaal. Er zijn fasciculaties aan armen en benen. Aan de
armen en de benen is het gevoel intact. De reflexen zijn symmetrisch normaal.

Waar is de aandoening het meest waarschijnlijk gelokaliseerd?

a in de motore vezels van perifere zenuwen


b in de neuromusculaire overgang
c in de spieren
d in de voorhoorncellen

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 28 / 33

Casus 53

55 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 39-jarige vrouw bij wie recent multiple sclerose is
(2p) gediagnosticeerd, komt op je spreekuur voor meer uitleg over haar ziekte.

Op de MRI-scan die in het ziekenhuis is gemaakt, is te zien dat laesies in de


hersenen aanwezig zijn. De klachten van MS-patiënten ontstaan als gevolg van een
ontstekingsreactie in het centraal zenuwstelsel, waardoor de myeline om de axonen
verdwijnt. Nu is er tijdens MS sprake van aanvallen en van herstelperiodes (relapsen
en remissies). Tijdens de remissie is er enige klinische verbetering. In de laesies kan
dan nieuw myeline worden gevormd.

Welke cellen zorgen ervoor dat nieuw myeline om de axonen wordt gevormd?

a astrocyten
b gliacellen
c oligodendrocyten
d Schwanncellen

Casus 54

56 meerkeuzevraag Je bent internist en je wilt samen met een collega een wetenschappelijk onderzoek
(2p) opzetten naar de behandeling van de ziekte van Crohn. De deadline voor het
indienen van een subsidieaanvraag is morgen. Je collega zit met zijn handen in het
haar en roept: “Ik ga dit echt nooit afkrijgen! Help!” Jij loopt direct naar hem toe en
zegt: “Kom op joh, je kunt het wel! Waar loop je tegenaan?” Uiteindelijk lukt het om
de aanvraag op tijd in te dienen.

Welk actie-reactie patroon uit de Roos van Leary is aanwezig in


bovenbeschreven situatie?

a aanvallend (boven-tegen) → verdedigend (onder-tegen)


b leidend (boven-samen) → volgend (onder-samen)
c verdedigend (onder-tegen) → aanvallend (boven-tegen)
d volgend (onder-samen) → leidend (boven-samen)

Casus 55

57 meerkeuzevraag Je bent huisarts en een 38-jarige vrouw komt op je spreekuur in verband met een
(2p) aantal klachten, waaronder vermoeidheid, gewichtstoename en kouwelijkheid. Na je
anamnese denk je primair aan hypothyreoïdie. Het aanvullend bloedonderzoek
bevestigt je vermoeden. Je gaat de patiënt nu uitleggen wat hypothyreoïdie is.

Welke gesprekstechnieken zijn het beste bruikbaar bij het informeren van je
patiënte over de diagnose?

a doseren van informatie, motiveren en herhalen


b doseren van informatie, motiveren en parafraseren
c doseren van informatie, structureren en herhalen
d open vragen stellen, motiveren en parafraseren
e open vragen stellen, structureren en herhalen

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 29 / 33

Casus 56

58 meerkeuzevraag Je werkt als huisarts in een gezondheidscentrum met o.a. drie andere huisartsen,
(2p) een fysiotherapeut, een diëtist, een maatschappelijk werker en drie
doktersassistenten. Je vindt een goede onderlinge samenwerking belangrijk, omdat
je dan gemakkelijk vragen en problemen met elkaar kunt bespreken. Dit komt
volgens jou de zorg ten goede. Je leest in een artikel over de VIA vuistregels voor
samenwerken. Je herkent je eigen manier van samenwerken wel in die vuistregels.

Wat zijn de VIA vuistregels voor samenwerken?

a Voorkeur bij de ander opmerken;


Inleven in de voorkeur van de ander;
Aanpassen aan de voorkeur van de ander.
b Voorkeur bij de ander opmerken;
Investeren in de voorkeur van de ander;
Aanspreken als er geen wederkerigheid is.
c Voorspellen van de voorkeur van de ander;
Inleven in de voorkeur van de ander;
Aanspreken als er geen wederkerigheid is.
d Voorspellen van de voorkeur van de ander;
Investeren in de voorkeur van de ander;
Aanpassen aan de voorkeur van de ander.

Einde

Dit was de laatste vraag van het hertentamen.


Controleer of je je naam op het antwoordformulier hebt gezet, en lever het
opgavenformulier, de bijlage en het antwoordformulier in.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 30 / 33

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 31 / 33

Kladpapier student

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 32 / 33

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Integratietoets / Studiejaar 3 33 / 33

Aanteken-/antwoordvel student

Thema

Examennummer

Antwoorden 1 21 41 61
meerkeuzevragen: 2 22 42 62
3 23 43 63
4 24 44 64
5 25 45 65
6 26 46 66
7 27 47 67
8 28 48 68
9 29 49 69
10 30 50 70
11 31 51
12 32 52
13 33 53
14 34 54
15 35 55
16 36 56
17 37 57
18 38 58
19 39 59
20 40 60

Open vragen:

(Ook de achterzijde kun je gebruiken voor het maken van eigen aantekeningen.)

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2010-2011 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20110801a


Studiejaar 3

Integratietoets
11 juli 2012

Tentamencoördinator Dr. A. van ‘t Spijker

Naam

Examennummer

Overzicht

Het tentamen bestaat uit 75 vragen, waarvan 74 gesloten en 1 CIP.


In totaal kun je 154 punten behalen.

Instructies

1 Controleer of je de volgende formulieren hebt ontvangen:


- een opgavenformulier en kladpapier;
- een bijlage bij het opgavenformulier, waarin afbeeldingen, tabellen,
schema’s en de referentiewaarden klinische chemie zijn opgenomen,
- een antwoordformulier voor de meerkeuzevragen.
2 Controleer of van deze formulieren alle pagina’s bedrukt zijn.
3 Schrijf je naam en examennummer op dit voorblad en op het antwoordformulier.
4 Let bij het beantwoorden van de meerkeuzevragen op het volgende:
- Per vraag is slechts één antwoord juist; bij het invullen van meerdere
alternatieven wordt het antwoord altijd fout gerekend.
- Vul het antwoord op de vraag in bij het juiste nummer op het
antwoordformulier voor de meerkeuzevragen.
5 Het gebruik van een rekenmachine is bij dit tentamen niet toegestaan.
6 Controleer voor het inleveren zorgvuldig of je alle vragen hebt beantwoord, en of
je overal je naam en examennummer hebt ingevuld.

Succes!

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 2 / 35

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 3 / 35

Casus 1

1 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur verschijnt een 43-jarige vrouw met pijn in haar
(2p) rechter schouder. Ze werkt als verkoopster op de markt. De meeste klachten heeft
ze als ze spullen hoog uit een rek moet pakken. Ook statische belasting zoals
autorijden is pijnlijk. Patiënte is verder lichamelijk gezond. Ze heeft een
voorgeschiedenis van een kortdurende opname in een psychiatrisch ziekenhuis in
verband met een postnatale depressie. Ze sport niet. Ze rookt 15 sigaretten per dag.
Ze gebruikt regelmatig paracetamol en ibuprofen. Bij lichamelijk onderzoek zie je een
niet zieke patiënt. Het actief bewegingsonderzoek van de schouder toont een
beperkte anteflexie en abductie. De exorotatie is beiderzijds volledig. Passief is de
functie volledig. Het oriënterend neurovasulair onderzoek is niet afwijkend.

Je stelt voor jezelf een differentiaaldiagnose gebaseerd op een lijst van specifieke
aandoeningen in het kader van klachten van nek, arm en schouder:
- cervicale hernia nucleï pulposi
- cervicaal radiculair syndroom
- tension neck syndroom
- frozen shoulder
- glenohumerale instabiliteit
- labrum glenoïdale letsel
- rotator cuff scheur
- bursitis subacromialis
- tendinitis van de m supraspinatus en/of m infraspinatus en/of m subscapularis
- nervus suprascapularis compressie syndroom

Welke van bovenstaande aandoeningen is op basis van de bevindingen uit


anamnese en lichamelijk onderzoek zeker uitgesloten?

a bursitis subacromialis
b cervicaal radiculair syndroom
c frozen shoulder
d glenohumerale instabiliteit
e nervus suprascapularis compressie syndroom
f tendinitis van de m supraspinatus en/of m infraspinatus en/of m subscapularis

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 4 / 35

Casus 2

2 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur verschijnt een moeder met haar 13-jarige dochter.
(2p) Het meisje heeft sinds 2 weken pijn in haar linker been en ze loopt mank. Ze speelt
hockey maar kon dit vanwege de pijn de afgelopen week niet meer doen. Er is geen
trauma bekend. Ze is verder altijd gezond geweest. De familieanamnese vermeldt
geen bijzonderheden voor wat betreft aandoeningen van het steun- en
bewegingsapparaat. Bij lichamelijk onderzoek zie je dat ze inderdaad mankt over
links. Ze kan het linker been nog wel belasten, maar het is pijnlijk. Bij het
functieonderzoek van beide heupen is met name de endorotatie links pijnlijk. Je
vraagt aanvullend röntgenonderzoek van beide heupen aan.

Welke diagnose die uitgesloten of aangetoond moet worden, moet zeker


vermeld worden op de röntgenaanvraag?

a artrose
b coxitis fugax
c dysplastische heupontwikkeling
d epifysiolysis capitis femoris
e ziekte van Bechterew
f ziekte van Perthes

Casus 3

3 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Je gaat op kraamvisite bij een gezin uit je praktijk. Er is een meisje
(2p) geboren, echter 6 weken voor de uitgerekende datum. Na een kortstondige opname
in het ziekenhuis is zij nu 3 weken oud uit. Opvallend is een witte verkleuring met
uitgezette vaatjes op de linker wang.

Je twijfelt tussen een infantiel hemangioom en een vasculaire malformatie.

Waarin onderscheidt een infantiel hemangioom zich van een vasculaire


malformatie?

a Een infantiel hemangioom wordt in de loop van de tijd groter en een vasculaire
malformatie niet.
b Een infantiel hemangioom kan behandeld worden met medicijnen of laser en
een vasculaire malformatie niet.
c Beide zijn tumoren van het vaatstelsel en ontstaan door zuurstofgebrek.
d Beide zijn vaatafwijkingen, maar een vasculaire malformatie is bij de geboorte
aanwezig en een infantiel hemangioom ontstaat later.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 5 / 35

Casus 4

4 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een moeder met haar zoon van 1 jaar. Hij
(2p) heeft een kale plek op zijn behaarde hoofd. Deze plek is verdikt en oranje geel van
kleur (zie afbeelding 1 in de bijlage), en sinds de geboorte aanwezig.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a aplasia cutis
b juveniel xanthogranuloom
c langerhanscel histiocytoom
d naevus sebaceus

Casus 5

5 meerkeuzevraag Je bent huisarts en een 67-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met hoge
(2p) koorts, hoesten, benauwdheid en opgeven van geel sputum sinds enkele dagen. Zij
heeft 40 jaar gerookt en is een halfjaar geleden gestopt omdat de sigaret haar niet
meer smaakte. Zij is bekend met decompensatio cordis, sinds zij een hartinfarct
kreeg 3 jaar geleden.

Je stuurt haar in naar het ziekenhuis. De röntgenfoto die bij opname in het
ziekenhuis wordt gemaakt, toont een beeld passend bij een pneumonie in de gehele
rechter onderkwab. In de nacht na opname wordt de vrouw toenemend benauwd. Zij
overlijdt onder het beeld van een respiratoire insufficiëntie. Bij obductie wordt een
bronchuscarcinoom in de rechter hoofdbronchus gevonden.

Wat is op basis van bovenstaande gegevens de onderliggende doodsoorzaak


van de patiënte?

a bronchuscarcinoom
b decompensatio cordis
c respiratoire insufficiëntie
d pneumonie

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 6 / 35

Casus 6

6 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Bij een 55-jarige man is 3 jaar geleden hemochromatose
(2p) vastgesteld. Hieraan was een traject van twee jaar voorafgegaan, waarin diverse
medisch specialisten geconsulteerd werden en geen duidelijke verklaring kon
worden gevonden voor zijn klachten. De behandeling van deze patiënt bestaat nu uit
aderlatingen (twee keer per jaar) en NSAID’s.

Sinds de behandeling is het ziekteproces gestopt, maar is er geen verbetering


opgetreden in zijn reeds bestaande klachten en symptomen. Hij heeft last van stijve
schouders en polsen en pijn in de heupen en enkels. Hij is snel vermoeid en heeft
last van concentratieverlies en impotentie. In het ziekenhuis zijn hartritmestoornissen
en afwijkende leverfuncties vastgesteld. Hij is niet meer in staat om op een dag
meerdere activiteiten tegelijk uit te voeren. Voor zijn zelfverzorging gebruikt hij
verschillende hulpmiddelen. Hij is 3 jaar geleden arbeidsongeschikt verklaard en kan
ook zijn hobby, klaverjassen, niet meer uitoefenen.

Negen klachten en symptomen van patiënt zijn:


1 stijve schouders en polsen
2 pijn in de heupen en enkels
3 vermoeidheid
4 concentratieverlies
5 impotentie
6 afwijkende leverfuncties
7 arbeidsongeschiktheid
8 problemen met zelfverzorging
9 verlies van hobby

Welke van de bovenstaande klachten en/of symptomen zijn ‘impairments’ en


welke zijn ‘participation restriction’ in de zin van het ICF model?

impairments participation restriction


a 1 en 2 4, 7, 8 en 9
b 7 en 9 1, 2, 3, 5 en 6
c 1, 2, 5 en 6 3, 4, 7, 8 en 9
d 4, 7, 8 en 9 1 en 2
e 4, 7, 8 en 9 1, 2, 3, 5 en 6
f 1, 2, 3, 5 en 6 7 en 9
g 1, 2, 3, 5 en 6 4, 7, 8 en 9
h 3, 4, 7, 8 en 9 1, 2, 5 en 6

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 7 / 35

Casus 7

7 meerkeuzevraag Je bent huisarts en een meisje van 9 jaar komt met haar moeder op het spreekuur in
(2p) verband met aanvallen van heftig en langdurig hoesten (een harde droge hoest),
waarbij taai slijm wordt opgegeven, en een piepende, gierende ademhaling sinds
twee weken.

Op basis van lichamelijk onderzoek stel je vast dat zij kinkhoest heeft. Je vraagt
aanvullende diagnostiek aan om de diagnose te bevestigen. Kinkhoest is een
infectieziekte uit de groep B2.

Wat is in het kader van de Wet op de Publieke Gezondheid de aangewezen


vervolgstap?

a Je meldt dit direct aan de arts-infectieziektebestrijding van de GGD.


b Je meldt dit direct aan het Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding.
c Je meldt dit binnen 24 uur aan de arts-infectieziektebestrijding van de GGD.
d Je meldt dit binnen 24 uur aan het Landelijke Coördinatie
Infectieziektebestrijding.
e Je wacht de definitieve uitslag van het diagnostisch onderzoek af. Pas als de
diagnose definitief is, doe je hiervan melding bij de arts-infectieziektebestrijding
van de GGD.
f Je wacht de definitieve uitslag van het diagnostisch onderzoek af. Pas als de
diagnose definitief is, doe je hiervan melding bij het Landelijke Coördinatie
Infectieziektebestrijding.

Casus 8

8 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 45-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met
(2p) kortademigheid. Ze vertelt dat zij dagelijks 20 sigaretten rookt en ’s ochtends meteen
na het opstaan haar eerste sigaret rookt.

Je vraagt haar vervolgens of zij wel eens heeft overwogen om te stoppen met roken.
Zij blijkt het afgelopen jaar zelfstandig twee stoppogingen te hebben gedaan. Beide
keren is het mislukt, en zij is van plan om binnen een maand weer te proberen te
stoppen met roken. Je stelt vast dat zij in de preparatie fase van gedragsverandering
zit.

Wat is de aangewezen vervolgstap om stoppen met roken mogelijk te maken


volgens de Minimale Interventie Strategie (MIS)?

a barrières inventariseren en bespreken


b hulpmiddelen uitreiken met instructies
c motivatie verhogen
d stopafspraak maken

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 8 / 35

Casus 9

9 meerkeuzevraag Als arts-infectieziektenbestrijding ben je als lid gevraagd van de commissie van de
(2p) Gezondheidsraad die moet beslissen over het vaccineren van alle pasgeborenen
tegen hepatitis B in plaats van alleen pasgeborenen uit risicogroepen zoals dat nu
gebeurt in het bestaande programma.

Om een beslissing te kunnen maken over deze aanpassing van het


Rijksvaccinatieprogramma is de kosten-effectiviteitanalyse belangrijk. Hiervoor krijg
je de gegevens in tabel 1 in afbeelding 2, zie bijlage, van de gezondheidseconoom in
de commissie tot je beschikking.

Wat kost het de gezondheidszorg extra per gewonnen levensjaar als alle
pasgeborenen worden gevaccineerd tegen hepatitis B ten opzichte van
vaccineren van alleen pasgeborenen uit de risicogroep?

a 2,50 euro/gewonnen levensjaar


b 8.000,00 euro/gewonnen levensjaar
c 20.000,00 euro/gewonnen levensjaar
d 32.000,00 euro/gewonnen levensjaar

Casus 10

10 meerkeuzevraag Je bent student geneeskunde en hebt zojuist een college gevolgd over dysmorfie.
(2p)
Van welke dysmorfie is er sprake in afbeelding 3, zie bijlage?

a hypertelorisme
b strabismus
c synophris
d telecanthus

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 9 / 35

Casus 11

11 meerkeuzevraag Je bent student geneeskunde en hebt zojuist een college gevolgd over genetische
(2p) bloedverwantschap.

Genetische bloedverwantschap wordt uitgedrukt in graden van verwantschap.


Hieronder worden een viertal familierelaties genoemd, waarbij geen sprake is van
consanguiniteit. Hierbij geldt dat een “neefje” de zoon is van je broer of zus en een
“neef” de zoon is van je oom of tante.

Vier familierelaties zijn:


I Jijzelf en de zoon van je neefje
II Jijzelf en je overgrootvader
III Je broer en je halfoom
IV De zoon van de zus van je moeder en de dochter van de broer van je moeder

Bekijk de volgende twee beweringen:


1 Familierelaties I - IV zijn alle vier 3e graads bloedverwantschappen.
2 Familierelaties I en II zijn in termen van graden van verwantschap juridisch en
genetisch gelijk.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

Casus 12

12 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 30-jarige vrouw bezoekt je spreekuur en vertelt last te hebben
(2p) van ‘vreemde en vervelende gedachten’. Zij is ziekenverzorgster van beroep en kan
haar werk niet meer uitvoeren, omdat zij steeds denkt verkeerde zorg aan haar
patiënten te hebben geleverd, waardoor zij bijvoorbeeld zullen verhongeren en
overlijden. Ook thuis voelt zij zich angstig, bijvoorbeeld omdat zij denkt afwasmiddel
in het eten te zullen doen, waardoor haar gezin ziek zal worden. Zij heeft
bovengenoemde klachten al vele maanden. Zij vertelt niemand kwaad te willen doen
en schaamt zich voor haar klachten. De reden dat zij je nu bezoekt, is dat zij de
afgelopen maand ook lichamelijke klachten erbij heeft gekregen, waaronder trillen en
hartkloppingen. Deze lichamelijke klachten treden aanvalsgewijs op.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a drangstoornis
b gegeneraliseerde angststoornis
c obsessieve-compulsieve stoornis
d paniekstoornis
e psychotische stoornis

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 10 / 35

Casus 13

13 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 70-jarige vrouw bezoekt samen met haar echtgenoot je
(2p) spreekuur vanwege een sinds 2 maanden bestaande vergeetachtigheid. Daarnaast
kan zij zich slecht concentreren en komt tot weinig activiteiten. Haar echtgenoot
vertelt dat zij soms uren apathisch in haar stoel kan zitten. Haar stemming is somber,
vooral ’s ochtends, en schommelt over de dag.

Welk gegeven uit de anamnese pleit meer voor een depressie dan voor
dementie?

a apathie
b concentratieprobleem
c dagschommeling
d leeftijd
e tot weinig komen
f vergeetachtigheid

Casus 14

14 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 59-jarige man bezoekt je spreekuur vanwege depressieve
(2p) klachten die 6 maanden bestaan. Je stelt de diagnose depressieve stoornis, eerste
episode, licht tot matig in ernst. Patiënt wil liever geen medicatie, maar wel
psychotherapie.

Wat is het aangewezen beleid, en waarom?

a Geen medicatie en geen psychotherapie, maar een ‘vinger aan de pols’ contact
omdat de kans groot is dat de klachten spontaan herstellen.
b Na uitleg aan patiënt toch medicatie starten, omdat dit effectiever is dan
psychotherapie bij een lichte tot matige depressie.
c Verwijzen voor psychotherapie, omdat dit de voorkeur heeft van de patiënt en
psychotherapie even effectief is als medicatie bij een lichte tot matige depressie.
d Verwijzen voor psychotherapie starten en na motivatie ook medicatie starten,
omdat een combinatiebehandeling bij een lichte tot matige depressie het meest
effectief is.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 11 / 35

Casus 15

15 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 75-jarige vrouw komt op het spreekuur en vertelt dat ze zich
(2p) thuis niet meer veilig voelt. Sinds enige tijd verdwijnen er regelmatig spullen uit haar
kledingkast, vooral zakdoeken, die ze nog heeft bewaard van haar overleden man.
Ze heeft al aangifte gedaan, maar bij de politie wordt ze niet serieus genomen. Ook
heeft ze het slot laten vervangen, maar toch blijven spullen verdwijnen. Bij
psychiatrisch onderzoek is patiënte goed georiënteerd en zijn er geen
geheugenstoornissen te vinden zijn. Het lichamelijk onderzoek levert geen
bijzonderheden op. De vraag, of ze andere ongewone belevenissen of
waarnemingen heeft, wordt door patiënte genegeerd.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a dementie van het Alzheimer type


b psychotische depressie
c schizofrenie
d waanstoornis

Casus 16

16 meerkeuzevraag Je bent huisarts. De dochter van een 82-jarige vrouw verzoekt telefonisch om een
(2p) consult aan huis, omdat haar moeder verward overkomt. Als je bij het huis van de
patiënte komt, wordt opengedaan door de dochter. Deze vertelt dat zij naar haar
moeder is gekomen, omdat deze haar ’s nachts in paniek opbelde dat haar man,
acuut benauwd was. Toen dochter aankwam zag zij dat haar moeder angstig naar
een omgevallen stoel keek en riep “Jan er komt hulp”. Als huisarts weet je dat de
echtgenoot van patiënte twee jaar geleden is overleden aan longkanker. Patiënte
zelf lijkt moeite te hebben wakker te blijven en kan zich niets meer van de nachtelijke
situatie herinneren. Ze heeft 38,5 ºC koorts, komt kortademig over en spreekt
onduidelijk met een sleurende spraak.

Wat is de meest waarschijnlijke psychiatrische diagnose?

a amnestische stoornis
b delier
c dementie
d pathologische rouw
e psychotische stoornis

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 12 / 35

Casus 17

17 meerkeuzevraag Je bent hematoloog en een 52-jarige man wordt naar je verwezen door de huisarts
(2p) in verband met een afwijkende klier in de lies. Je vindt bij lichamelijk onderzoek een
milde splenomegalie, 2 centimeter palpabel onder de linker ribbenboog. En
behoudens de klier van 3 cm in de linker lies geen andere klieren. De CT bevestigt
dit. Je laat de klier door de chirurg verwijderen en deze toont een folliculair B-cel
non-Hodgkin lymfoom Berard graad 1 aan.

Wat is het aangewezen beleid op dit moment?

a expectatief
b chemotherapie met immunotherapie (Rituximab met CHOP)
c radiotherapie van het gebied van de lymfklier in de lies
d verwijderen van de milt

Casus 18

A CIP vraag Je bent hematoloog en een 41-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met
(6p) hematomen en recidiverende neusbloedingen. Ook is zij meer moe dan anders. Bij
lichamelijk onderzoek valt met name bloedend tandvlees op. De
laboratoriumuitslagen zijn: een Hb van 5.5 mmol/L, leucocyten van 2,2 x10E9/L met
in de differentiatie 65% lymfocyten, 25% segmentkernigen en 10% blasten. Je ziet in
het perifere bloed onder de microscoop grote cellen met Auerse staven.

In de differentiële diagnose staan de volgende diagnosen:


I chronische infectie
II acute promyelocyten leukemie
II chronische myeloide leukemie

Aan de hand van welke bevindingen kan tussen deze diagnosen worden
gedifferentieerd?

Instructies
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de genummerde antwoordalternatieven onder in tabel 2 in
afbeelding 4, zie bijlage.
3 Een bevinding kan meerdere keren voorkomen.

Schrijf je antwoorden in CIJFERS in de tabel op het bijgevoegde antwoordformulier.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 13 / 35

Casus 19

18 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een moeder met haar 7-jarige zoontje. Drie
(2p) dagen eerder heb je hem ook gezien en toen is de diagnose otitis media gesteld.
Moeder vindt dat haar zoontje niet opknapt maar juist zieker wordt.
Je denkt aan een mastoïditis.

Vier mogelijke bevindingen tijdens het lichamelijk onderzoek zijn:


1 een afstaand rood oor
2 een afgesloten uitwendige gehoorgang
3 kloppijn achter het oor
4 uitvloed van liquor uit het oor

Welke twee van de deze bevindingen passen bij de diagnose mastoïditis?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

Casus 20

19 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 70-jarige vrouw die klaagt over
(2p) hoofdpijn aan de rechter zijkant van haar hoofd. Je denkt aan een arteriitis
temporalis.

Drie mogelijke bevindingen tijdens anamnese zijn:


1 ochtendstijfheid
2 pijnlijk gezwollen arteria temporalis
3 angina van de kauwspieren

Welke bevinding past of welke bevindingen passen bij arteriitis temporalis?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1, 2 en 3

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 14 / 35

Casus 21

20 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 70-jarige man, die je als huisarts kent met zowel COPD als
(2p) decompensatio cordis, vraagt een huisbezoek aan vanwege acute kortademigheid.

Stel: de acute kortademigheid van patiënt wordt veroorzaakt door een exacerbatie
van zijn COPD.

Wat is dan de meest waarschijnlijke bevinding tijdens het lichamelijk


onderzoek?

a een toegenomen CVD


b een verlengd expirium
c pitting oedeem
d toename van de epigastrische hoek

Casus 22

21 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 70-jarige man met kortademigheid.
(2p)
Vier mogelijke bevindingen bij lichamelijk onderzoek zijn:

1 een temperatuur van 38,5 C
2 een grotere voor-achterwaartse diameter van de thorax
3 een bij percussie gevonden longgrens ter hoogte van de 7e thoracale wervel
4 bronchiaal ademgeruis over de onderste longvelden

Welke van bovengenoemde bevindingen kunnen passen bij empyeem?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

Casus 23

22 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 24-jarige vrouw komt op het spreekuur met plotseling ontstane
(2p) klachten van kortademigheid en pijn op de borst. Je denkt aan een longembolie.

Welke van de onderstaande vragen tijdens de anamnese is het meest


discriminerend voor de diagnose longembolie?

a Rookt u?
b Gebruikt u de pil?
c Bent u vaak verkouden?
d Is de pijn op de borst vastzittend aan de ademhaling?

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 15 / 35

Casus 24

23 meerkeuzevraag Je bent student. Je bent bezig met de voorbereiding van het VO-PKV-longen.
(2p) Je leest over de stemfremitus.

Vier beweringen over de stemfremitus zijn:


1 De linker en de rechter long worden na elkaar beoordeeld.
2 De stemfremitus wordt met de radiale zijde van de handpalmen gepalpeerd.
3 De stemfremitus is versterkt bij een pneumonie aan de aangedane zijde.
4 De stemfremitus is een onderdeel van de palpatie van de longen.

Welke twee van bovenstaande beweringen zijn juist?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

Casus 25

24 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 68-jarige man komt op het spreekuur omdat hij klachten heeft
(2p) tijdens het lopen. Hij moet telkens stoppen omdat hij pijn in de rechter kuit krijgt.
Hij rookt en hij werkt als computerprogrammeur. Je kent ook zijn familie: vader
overleden aan een hartinfarct, zijn oudere broer heb je recent gezien met angina
pectoris. Je denkt aan claudicatio intermittens.

Zes mogelijke bevindingen bij lichamelijk onderzoek zijn:


1 atrofie blanche
2 een souffle over de arteria femoralis
3 koude voeten
4 niet palpabele arteria dorsalis pedis
5 pitting oedeem
6 verminderde beharing op de onderbenen

Welke van deze bevindingen past niet bij deze klacht?

a 1
b 2
c 3
d 4
e 5
f 6

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 16 / 35

Casus 26

25 meerkeuzevraag Je bent huisarts en op het spreekuur komt een 60-jarige man die bij je bekend is met
(2p) hartlijden. Hij is nu toenemend kortademig en heeft opgezette voeten. Verder moet
hij ’s nachts 3x opstaan voor de mictie.

Wat is de meest waarschijnlijke bevinding tijdens het lichamelijk onderzoek bij


deze patiënt?

a crepitaties posterobasaal
b CVD is R-4
c ictus is palpabel, IC 5, ter hoogte van de midclaviculairlijn
d non-pitting oedeem

Casus 27

26 meerkeuzevraag Je bent student. Je bent bezig met de voorbereiding van het VO-PKV-abdomen.
(2p) Tijdens het buikonderzoek worden ook de nieren onderzocht.

Welke bewering betreffende de nieren is juist?

a Beide nieren zijn in principe palpabel.


b De nieren bevinden zich retro-peritoneaal.
c De urethra is de verbinding van de nieren met de blaas.
d Slagpijn in de nierloges wordt met de vlakke hand gedaan.

Casus 28

27 meerkeuzevraag Je bent student. Je gaat je voorbereiden voor het VO-PKV- over de metingen.
(2p)
Vier beweringen over de bloeddrukmeting zijn:
1 De palpatoire bloeddrukmeting is een nauwkeurige meting.
2 De bloeddruk meet je met de stethoscoop over de arteria radialis.
3 De geluiden die je hoort tijdens het meten van de bloeddruk worden de
Korotkov-tonen genoemd.
4 De bovendruk meet je eerst palpatoir om een silent gab uit te sluiten.

Welke twee beweringen zijn juist?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 17 / 35

Casus 29

28 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 30-jarige vrouw met een oligomenorroe
(2p) en kinderwens. Het afgelopen jaar is zij 5 kg in gewicht aangekomen. Zij heeft
toename van haargroei in haar gezicht bemerkt.

Van welke endocriene stoornis is hier het meest waarschijnlijk sprake?

a hyperprolactinemie
b hypothyreoidie
c polycysteus ovariumsyndroom
d premature ovarian failure

Casus 30

29 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 26-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met
(2p) buikklachten, tussentijds bloedverlies en dyspareunie. Bij lichamelijk onderzoek vindt
je geringe opstootpijn links.

Je twijfelt tussen endometriose en PID.

Wat is het aangewezen beleid op dit moment om tussen beide diagnosen te


kunnen differentiëren?

a banale kweek van fluor vaginalis en SOA kweek


b CT onderzoek van de uterus en adnexen
c echo onderzoek van de uterus en adnexen
d klachten dagboek met basale temperatuurcurve bijhouden

Casus 31

30 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 35-jarige vrouw met een rood, pijnlijk
(2p) rechter onderbeen. Ze is net terug na een vakantie in India. Medicatie: orale
anticonceptie. Bij lichamelijk onderzoek vind je een ademhalingsfrequentie van 30
teugen per minuut, temperatuur 37,8 °C (oorthermometer) en een scherp
afgegrensde roodheid tot aan de onderzijde van de kuit. Je twijfelt tussen een
trombosebeen en erysipelas.

Twee redenen om hierover snel diagnostische zekerheid te krijgen zijn:


1 Een trombosebeen moet worden behandeld om het risico op longembolieën te
verlagen.
2 Erysipelas kan in meer dan 10% van de gevallen leiden tot een sepsis.

Welke reden is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 18 / 35

Casus 32

31 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 26-jarige patiënte komt op je spreekuur met klachten over
(2p) hoofdpijn. Zij heeft de hoofdpijn al jaren in wisselende mate, maar de laatste tijd is ze
er misselijk bij en kan dan niet verder werken. Ze heeft net een nieuwe baan als
filiaal chef bij een drogisterij keten en kan zich niet veroorloven ziek thuis te blijven.
Zij vraagt of u haar middelen kan geven die de hoofdpijn wel kunnen laten
verdwijnen. Ze gebruikt paracetamol en af en toe ibuprofen.

In de DD staan drie diagnosen:


1 Spanningshoofdpijn
2 Migraine
3 Middelen geïnduceerde hoofdpijn

Kan op basis van de beschikbare gegevens een diagnose worden uitgesloten,


en zo ja, welke?

a Ja, alleen 1
b Ja, alleen 2
c Ja, alleen 3
d Ja, 1 en 2
e Ja, 1 en 3
f Ja, 2 en 3
g Nee, er is onvoldoende informatie beschikbaar

Casus 33

32 meerkeuzevraag Je bent huisarts en een 30-jarige vrouw, moeder van twee kleine kinderen, komt op
(2p) je spreekuur vergezeld van haar echtgenoot, met klachten van moeheid en
aankomen in gewicht. Je ziet bij binnenkomst een goed verzorgde vrouw met een
sombere gelaatsuitdrukking. Haar echtgenoot vertelt dat hij zijn vrouw heeft zien
veranderen: ze is trager geworden en ze lijkt het altijd koud te hebben.

Wat is op grond van bovenstaande (summiere) gegevens de meest


waarschijnlijke diagnose?

a depressie
b diabetes mellitus
c hypothyreoïdie
d morbus Addison
e persoonlijkheidsstoornis

Casus 34

33 meerkeuzevraag Je werkt arts-assistent op de afdeling Neurochirurgie en neemt eens een kijkje in de


(2p) medicijnkast.

Van welke endogene stof is desmopressine een afgeleide?

a antidiuretisch hormoon
b cortisol
c erytropoëtine
d renine

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 19 / 35

Casus 35

34 meerkeuzevraag Je bent uroloog, gespecialiseerd in erectiele dysfunctie. Je schrijft hiertegen vaak


(2p) sildenafil voor. Het vaatverwijdende effect van sildenafil wordt ook toegepast bij
andere ziektebeelden.

Voor welk ziektebeeld wordt sildenafil ook toegepast?

a angina pectoris
b claudicatio intermittens
c pulmonale hypertensie
d syndroom van Raynaud

Casus 36

35 meerkeuzevraag Je bent in opleiding tot endocrinoloog, en loopt de lijst hormonen eens door.
(2p) Oxytocine is een lichaamseigen stof die ook als geneesmiddel wordt gebruikt.

Wat is een belangrijk orgaan waar oxytocine op aangrijpt?

a myocard
b testes
c thyroïd
d uterus

Casus 37

36 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 35-jarige vrouw komt op je spreekuur in verband met een
(2p) vaginale schimmelinfectie. Clotrimazol wordt gebruikt als vaginaal crème bij
vulvovaginale schimmelinfecties. Deze infecties kunnen ook behandeld worden met
orale therapie zoals itraconazol.

Waarom heeft de lokale therapie in dit geval de voorkeur?

a Het gebruiksgemak van lokale therapie is voor de patiënt groter.


b Lokale therapie is goedkoper en staat opgenomen als eerste keus behandeling
in de richtlijn.
c Bij systemische therapie wordt het doelorgaan onvoldoende bereikt.
d Systemische therapie heeft potentieel ernstige bijwerkingen zoals
leverbeschadiging.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 20 / 35

Casus 38

37 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Op het spreekuur komt een 45-jarige man die klaagt dat hij
(2p) onhandig is geworden en last heeft van intentie tremor. Na onderzoek vermoed je
dat de patiënt een vorm van spinocerebellaire ataxie heeft.

Vier mogelijke omschrijvingen van de neuroanatomische relatie tussen ruggenmerg


en cerebellum zijn:
1 Axonen van spinale ganglioncellen verlopen via het ruggenmerg naar het
cerebellum.
2 Axonen van zenuwcellen gelegen in het ruggenmerg vormen directe input voor
het cerebellum.
3 Het ruggenmerg ontvangt directe output van de cerebellaire kernen.
4 Het ruggenmerg ontvangt directe output van de cerebellaire schors.

Welke omschrijving is correct?

a 1
b 2
c 3
d 4

38 meerkeuzevraag Een MRI scan laat vervolgens een tumor zien in de rechter hemisfeer van het
(2p) cerebellum. De locatie van de tumor doet suggereren dat de man specifieke
cerebellaire problemen heeft. In een vervolgconsult wil je die specifiek vaststellen.

Welke symptomen treden het meest waarschijnlijk op gezien de locatie van de


tumor?

a ataxie aan de linkerzijde van het lichaam


b ataxie aan de rechterzijde van het lichaam
c nystagmus naar links
d nystagmus naar rechts
e valneiging naar links
f valneiging naar rechts

Casus 39

39 meerkeuzevraag Je bent neonatoloog en je wordt geroepen bij een baby van 4 dagen oud. De baby
(2p) heeft koorts en drinkt niet meer. Je besluit te starten met het gangbare
sepsisprotocol.

De medicatie die je wilt gebruiken wordt door de baby sneller geklaard dan bij een
volwassene. Het is alleen geregistreerd voor gebruik bij volwassenen, dus de
dosering voor een neonaat staat niet in de betreffende bijsluiter, maar wel in het
kinderformularium.

Wat is het aangewezen medicamenteuze beleid op dit moment?

a Je besluit om dezelfde dosering te starten als bij volwassenen.


b Je besluit om een lagere dosering te starten dan bij volwassenen.
c Je besluit om een hogere dosering te starten dan bij volwassenen.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 21 / 35

Casus 40

40 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Je wordt geroepen bij een 78-jarige man met een temperatuur van
(2p) 38 graden Celsius, met misselijkheid en braken en waterdunne diarree. Hij is ziek
geworden 24 uur na een receptie in de serviceflat waar hij woont. De receptie was
ter ere van het tienjarig bestaan van de biljartclub en er werden allerlei lekkere
hapjes geserveerd. Patiënt is een gezonde op zichzelf wonende en actieve man.
Je besluit tot afwachten.

Twee dagen na de receptie zijn de klachten al weer duidelijk spontaan verminderd


en heeft hij alleen nog wat diarree, maar voelde zich verder stukken beter. Vier
dagen na de receptie voelt patiënt zich al weer kiplekker.

Vier mogelijke verwekkers zijn:


1 Campylobacter jejuni
2 Noro virus
3 Salmonella enteritidis
4 Staphylococcus aureus

Welke volgorde (van meest waarschijnlijke naar minst waarschijnlijke oorzaak)


is het meest waarschijnlijk als verklaring voor het ziektebeeld van de patiënt?

a 1–3–2–4
b 2–1–3–4
c 3–1–4–2
d 4–2–1–3

Casus 41

41 meerkeuzevraag Tijdens je werk als poortarts op de afdeling Spoedeisende Hulp zie je een 34-jarige
(2p) vrouw met een sinds 2 dagen bestaande pijnlijke, dikke rechter knie. Zij heeft lichte
temperatuursstijging gemeten tot maximaal 37.8 graden Celcius. Een week voor het
ontstaan van de knieklachten heeft zij op vakantie in Tunesië een salade met kip
gegeten. Ongeveer 1 dag hierna heeft zij gedurende 2 dagen waterdunne diarree
gehad. Dit is nu helemaal over. Zij heeft eerder nooit gewrichtsklachten gehad.

Welke diagnose is op dit moment het meest waarschijnlijk?

a jicht
b reactieve artritis op basis van een E-coli infectie
c reactieve artritis op basis van een salmonella infectie
d septische artritis

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 22 / 35

Casus 42

42 meerkeuzevraag Je bent reumatoloog. Op je spreekuur zie je een vrouw van 35 jaar in verband met
(2p) een sinds 6 maanden bestaande reumatoïde Artritis (RA). De diagnose werd toen
gesteld op basis van een polyartritis, een hoge anti- CCP titer en een erosie aan de
processus styloideus rechts. Patiënte is inmiddels behandeld met een combinatie
van methotrexaat, sulfasalazine en hydroxychloroquine. Op je spreekuur vertelt ze
dat het duidelijk beter gaat, maar ze is niet klachtenvrij. Je ziet nog duidelijk artritis
aan de handen en polsen.

Wat is de aangewezen vervolgstap in de behandeling om de ziekte zo snel


mogelijk tot rust te brengen?

a huidige medicatie stoppen en starten met een TNF-alfa blokker


b een TNF-alfa blokker aan de huidige medicatie toevoegen
c toevoegen prednisolon
d toevoegen van een NSAID

Casus 43

43 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Een 43-jarige vrouw die een subarachnoidale bloeding heeft
(2p) doorgemaakt vanuit een arteria communicans anterior aneurysma wordt succesvol
gecoiled. 1 dag na coiling is ze neurologisch maximaal. Desondanks gaat ze 5
dagen later in 1 dag tijd in bewustzijn achteruit naar E3M6V3, ontwikkelt een afasie
en heeft een pronerende proef van Barré rechts.

Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar neurologische


achteruitgang?

a cerebrale ischemie
b epileptische insulten
c hydrocephalus
d hypokaliemie

Casus 44

44 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Een 68-jarige man met hypertensie in de voorgeschiedenis, die
(2p) daarbij ook nog rookt, heeft gisteren een herseninfarct gehad. Je loopt visite op de
neurologie afdeling waar hij is opgenomen.

De CT-scan is afgebeeld in afbeelding 5, zie bijlage.

Welk symptoom wordt bij neurologisch onderzoek meest waarschijnlijk


gevonden?

a acalculie
b afasie
c dysarthrie
d homonieme hemianopsie links
e homonieme hemianopsie rechts
f neglect

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 23 / 35

45 meerkeuzevraag Afbeelding 6, zie bijlage, toont het ECG van patiënt.


(2p)
Welk van onderstaande behandelingen gericht op secundaire preventie van
herseninfarcten dient bij deze patiënt 1 à 2 weken na het herseninfarct te zijn
gestart?

a alleen Ascal 100 mg 1 dd


b Ascal 100 mg 1 dd in combinatie met Dipyridamol 2 dd 200 mg
c Ascal 100 mg 1 dd + Dipyridamol 2 dd 200 mg + Simvastatine 1 dd 40 mg
d Sintrom of Marcoumar met streef INR tussen 2,5 en 3,5

Casus 45

46 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 63-jarige vrouw komt op je spreekuur met klachten over
(2p) dubbelzien.

Zij ziet dubbel bij het lezen en durft de trap niet af te lopen. Bij het neurologisch
onderzoek zie je dat patiënt haar hoofd scheef houdt. Het lukt patiënte niet om met
het rechteroog in de adductiestand naar beneden te kijken. Verder is de
oogbolmotoriek ongestoord. Met het linkeroog is er helemaal geen probleem.

Welke hersenzenuw is bij deze patiënte uitgevallen, en aan welke kant?

a n. abducens links
b n. abducens rechts
c n. oculomotorius links
d n. oculomotorius rechts
e n. ophthalmicus links
f n. ophthalmicus rechts
g n. trochlearis links
h n. trochlearis rechts

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 24 / 35

Casus 46

47 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp. Een 23-jarige man
(2p) bekend met epilepsie wordt binnengebracht.

Behoudens zijn epilepsie waarvoor patiënt depakine 2 dd 750 mg gebruikt is hij


gezond. Na een drukke tentamenperiode is patiënt eens goed gaan feesten. Hij
heeft daarbij weinig geslapen, veel gedronken en weinig gegeten. Zijn huisgenoten
treffen hem de ochtend na het feest aan, waarbij hij niet reageert op aanspreken.
Dan draaien plots de ogen naar boven, verstart zijn lichaam, waarna hij 15 seconden
later eerst langzaam, maar daarna wat sneller begint te schokken met beide armen
en benen gedurende enkele minuten. Er komt schuim op de mond.
Ze bellen 112. In de ambulance draaien de ogen weer weg met verstijving en
schokken gedurende enkele minuten het nog eens. Al die tijd is patiënt niet goed
aanspreekbaar.

Als je patiënt op de SEH ziet, is zijn saturatie is 95% met 2 liter zuurstof.

Wat is naast ondersteunende therapie het eerst aangewezen medicamenteuze


beleid?

a dormicum 5 mg intraveneus
b extra gift van depakine 750 mg intraveneus
c pentobarbital 1 tot 2 mg/kg/uur intraveneus
d tegretol 2 x daags 200 mg p.o. bij geven

Casus 47

48 meerkeuzevraag Je bent kinderarts. Bij een 4-jarige jongen wordt de diagnose immuundeficiëntie
(2p) gesteld. Hij blijkt geen aantoonbare immunoglobulines te hebben. De uiteindelijke
diagnose is X-Linked agammaglobulinemie.

Waardoor wordt X-linked agammaglobulinemie (XLA) veroorzaakt?

a door een defect in Bruton’s tyrosine kinase


b door een defect in een B-cel activerende factor uit de tumor necrosis factor
familie receptor (BAFF-R)
c door een defect in het nicotinamide adenine dinucleotide phosphate (NADPH)
oxidase complex
d door een defect in Janus kinase 3

Casus 48

49 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Bij een 24-jarige vrouw met recidiverende bovenste en onderste
(2p) luchtweginfecties is de diagnose Common Variable Immunodeficiency (CVID)
gesteld. Patiënten met een immuundeficiëntie als CVID hebben een verhoogd risico
op de ontwikkeling van maligniteiten.

Welke van onderstaande maligniteiten is niet geassocieerd met CVID?

a maagcarcinoom
b Non-Hodgkin lymfoom
c longcarcinoom

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 25 / 35

Casus 49

50 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 75-jarige man komt op je spreekuur in verband met hoofdpijn.
(2p) Verder heeft hij last van pijnlijke bovenarmen en bovenbenen.
Laboratoriumonderzoek toont een sterk verhoogde bezinking.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a arteritis temporalis
b de ziekte van Kawasaki
c de ziekte van Wegener
d polyarteriitis nodosa

Casus 50

51 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 45-jarige, rokende man is bekend met een niet-allergisch
(2p) astma en komt op je spreekuur in verband met klachten van kortademigheid en
piepen.

Wat hebben niet-allergisch astma, poliepen in de neus en overgevoeligheid


voor aspirine gemeen?

a activatie van basofiele leucocyten


b activatie van dendritische cellen
c activatie van eosinofiele granulocyten
d activatie van mestcellen

Casus 51

52 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent cardiologie. Een tevoren gezonde patiënt van 80-jaar wordt
(2p) opgenomen met een acuut hartinfarct. De familie informeert naar zijn kansen.

Hoe groot is de kans dat patiënt in het ziekenhuis komt te overlijden?

a ongeveer 10%
b ongeveer 25%
c ongeveer 30%
d ongeveer 50%
e ongeveer 75%

Casus 52

53 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Je denkt aan de diagnose angina pectoris bij een 60-jarige patiënt
(2p) met pijn op de borst. Een proefbehandeling met een anti-angineus medicijn geeft
geen verlichting van de klachten.

Wat betekent dit voor de kans op de aanwezigheid van deze ziekte?

a De diagnose angina pectoris wordt waarschijnlijker.


b De diagnose angina pectoris wordt minder waarschijnlijk.
c De kans wordt hierdoor niet beïnvloed.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 26 / 35

54 meerkeuzevraag Welke ECG afwijking past bij een acuut groot hartinfarct?
(2p)
a de aanwezigheid van een sterk negatieve T-top
b ST segment elevatie
c veranderd QRS complex (diepe Q golven)
d verminderde amplitude van het QRS-complex

55 meerkeuzevraag Welk onderzoek levert de meeste informatie op bij onzekerheid over de


(2p) diagnose hartfalen?

a lichamelijk onderzoek
b laboratoriumonderzoek, inclusief NT-proBNP bepaling
c röntgen onderzoek van de thorax

56 meerkeuzevraag Welke klepafwijking gaat gepaard met de meest ongunstige prognose?


(2p)
a aortaklep stenose
b mitraalklep insufficiëntie
c pulmonaalklep stenose
d tricuspidalis insufficiëntie

Casus 53

57 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent en werkt samen met een collega arts-assistent. Deze collega
(2p) communiceert erg direct, je hebt hier soms moeite mee. Je besluit daarom om te
kijken of jij wellicht iets aan de situatie kunt veranderen door je eigen gedrag aan te
passen. Je vult voor jezelf een kernkwadrantenmodel in om te bekijken wat jouw
sterke en zwakkere kanten zijn.

Uit welke vier kwadranten bestaat het kernkwadrantenmodel, en in welke


logische volgorde staan ze?

a Je kernkwaliteit, dus jouw goede eigenschap.


Je allergie, je irritatie aan gedrag van een ander.
Je valkuil dat je geïrriteerd reageert op irritant gedrag van de ander.
Je uitdaging om vanuit de irritatie naar een oplossing te zoeken.
b Je kernkwaliteit, dus jouw goede eigenschap.
Je allergie, namelijk het tegenovergestelde van jouw kwaliteit.
Je valkuil dat je geïrriteerd reageert op irritant gedrag van de ander.
Je uitdaging, namelijk wat je kunt verbeteren om te voorkomen dat je in je valkuil
valt.
c Je kernkwaliteit, dus jouw goede eigenschap.
Je valkuil om te ver door te schieten in die goede eigenschap.
Je allergie, je irritatie aan gedrag van een ander.
Je uitdaging om de eigenschap waarvoor je allergisch bent, te gaan uitproberen.
d Je kernkwaliteit, dus jouw goede eigenschap.
Je valkuil om te ver door te schieten in die goede eigenschap.
Je allergie, namelijk het tegenovergestelde van jouw kwaliteit.
Je uitdaging, namelijk wat je kunt verbeteren om te voorkomen dat je in je valkuil
valt.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 27 / 35

Casus 54

58 meerkeuzevraag Je bent student en je bereidt je voor op een adviesgesprek over leefstijlverandering


(2p) dat je tijdens een bijeenkomst van PKV-CA gaat oefenen met een simulatiepatiënt.

Hieronder staan acht mogelijke gesprekstechnieken om rekening mee te houden


tijdens een adviesgesprek.
1 Begrijpelijk uitleggen
2 Doseren van informatie
3 Doorvragen
4 Motivatie patiënt bespreken
5 Geen suggestieve vragen stellen
6 Belemmerende factoren bespreken
7 Haalbare doelen stellen
8 Samenwerken met de patiënt

Welke zes gesprekstechnieken gelden specifiek voor het voeren van een
adviesgesprek?

a 1, 2, 3, 4, 5 en 6
b 1, 2, 3, 4, 7 en 8
c 1, 2, 3, 5, 6 en 7
d 1, 2, 4, 6, 7 en 8
e 1, 3, 5, 6, 7 en 8
f 2, 4, 5, 6, 7 en 8
g 2, 3, 4, 5, 7 en 8
h 3, 4, 5, 6, 7 en 8

Casus 55

59 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een moeder met een 4 maanden oude baby,
(2p) die sinds vanochtend een huiduitslag heeft op de romp.

Sinds 5 dagen was moeder gestopt met geven van borstvoeding en is overgegaan
op standaard flesvoeding. Vorige week heeft het kind de derde serie vaccinaties
gekregen via het consultatiebureau. Moeder is alleenstaand en leeft van een
uitkering.
De huiduitslag jeukt en is over het hele lichaam verspreid. Ook achter de oren zijn
kloofjes waarneembaar. Het kind is verder in redelijke conditie met een gewicht -1SD
op de groeicurve. Zie afbeelding 7 in de bijlage.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a huiduitslag door applicatie irritatieve stoffen


b immuun-vasculitis na vaccinatie
c urticariële uitslag op koemelkeiwit
d virale infectie door enterovirus

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 28 / 35

Casus 56

60 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent op de afdeling Spoedeisende Hulp en wordt gevraagd om een


(2p) acuut benauwd kind van 3 jaar te beoordelen.

Sinds vanavond is het kind in beloop van 2 uur benauwd geworden met een
blafhoest. Volgens moeder was het kind die middag hees geworden en was er
sprake van een loopneus. Volgens haar zijn er die middag geen bijzonderheden
voorgevallen. Temperatuur bedraagt 38.6 °C, pols 140/min en ademfrequentie
28/min met forse intrekkingen subcostaal en in jugulo. Bij auscultatie hoor je een
inspiratoire stridor.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a aspiratie van vreemd lichaam


b astma exacerbatie
c pneumonie
d pseudocroup

Casus 57

61 meerkeuzevraag Je bent huisarts en je wordt gebeld door een moeder die ongerust is over haar
(2p) 4-jarige dochter dat maar hoge koorts blijft houden. Het is vandaag al dag 5 met
koorts boven de 40 °C. Het kind is voorheen altijd gezond geweest.

Het kind is jengelig, maakt een zieke indruk en heeft typische afwijkingen aan mond
en huid. Er is tevens een conjunctivitis en roodheid aan handen en vingers. Ook op
de romp zijn erythemateuze laesies te zien conform de laesies in het gelaat. Zie
afbeelding 8 in de bijlage.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose op basis van dit klinisch beeld?

a acute exacerbatie eczeem


b parvovirus infectie
c systemische lupes erythematodes
d ziekte van Kawasaki

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 29 / 35

Casus 58

62 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een moeder met haar 14-jarige dochter.
(2p) Moeder is ongerust over het feit dat het meisje nog steeds niet in de puberteit is.

De medische voorgeschiedenis is blanco. Het kind heeft de basisschool normaal


doorlopen en volgt nu HAVO klas 2. Het meisje is altijd al klein geweest en het
lengteverschil met leeftijdsgenootjes is nu heel opvallend. Ze meet thans 143 cm
(ruim -2SD). De midouderlengte bedraagt 165 cm. Haar moeder had haar eerste
menstruatie op de leeftijd van 14 jaar en 8 maanden.
Bij onderzoek heeft ze een wat gedrongen nek en wijd uiteenstaande tepels. Er zijn
geen secundaire geslachtskenmerken.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a androgeen receptor deficiëntie


b constitutioneel vertraagde puberteit
c hypofysetumor met hormoon uitval
d syndroom van Turner

Casus 59

63 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 14-jarige jongen komt op je spreekuur in verband met de
(2p) klacht dat hij op school slecht het bord voor in de klas kan lezen. Hij heeft geen
problemen met het lezen van een boek. Hij draagt geen bril.
Bij onderzoek heeft hij een visus van rechts 0.2 zonder correctie en stenopeisch 0.8;
en links 0.2 zonder correctie en stenopeisch 0.8.

Wat is op basis van bovenstaande gegevens de meest waarschijnlijke oorzaak


van de klachten en bevindingen bij patiënt?

a congenitaal cataract
b hypermetropie
c myopie

Casus 60

64 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 64-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met
(2p) lichtflitsen in haar perifere gezichtsveld. De lichtflitsen ziet zij voornamelijk in haar
rechteroog. Zij vertelt daarbij dat zij vele vlekjes en floaters ziet. Op de dag van
presentatie heeft zij in haar superotemporale gezichtsveld een donkere vlek
waargenomen. Haar visus is 1.0 in beide ogen en het fundusonderzoek met
onverwijde pupillen is normaal.

Wat is op basis van bovenstaande gegevens de meest waarschijnlijke oorzaak


van de klachten (en bevindingen) bij patiënt?

a migraine ophthalmique
b retina loslating
c refractie probleem
d veneuze takocclusie

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 30 / 35

Casus 61

65 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Je wordt geroepen bij een 64-jarige vrouw die gevallen is met haar
(2p) gezicht op de koffietafel. Zij heeft een bloedneus aan één zijde na de val. Je ziet
haar 2 uur na de val met ecchymosis en oedeem van de oogleden met een doof
gevoel van de wang en kaak aan de zijde van de val.

Wat is het aangewezen beleid op dit moment?

a de oogbol palperen en beoordelen of de oogdruk normaal is


b de oogleden proberen te openen om de oogbol op perforatie te onderzoeken
c de patiënt insturen voor een CT
d ooglidlaceraties hechten

Casus 62

66 meerkeuzevraag Je bent MDL-arts. Een 31-jarige Chinees Nederlandse vrouw komt op je spreekuur
(2p) in verband met chronische hepatitis B. Zij heeft geen klachten.

Het aanvullend onderzoek toont:


- transaminasen niet verhoogd.
- HBsAg positief, antiHBsAg negatief
- HBeAG negatief, antiHBeAg positief
- HBV-DNA 105 IU/mL
- Leverbiopt: matige fibrose

Wat is het aangewezen beleid?

a geruststelling
b indicatie antivirale therapie mits positieve familie-anamnese voor hepatocellulair
carcinoom
c indicatie antivirale therapie, ongeacht of er sprake is van een positieve familie-
anamnese voor hepatocellulair carcinoom

Casus 63

67 meerkeuzevraag Je bent chirurg. Op je preoperatief spreekuur komt een 46-jarige vrouw waarbij met
(2p) behulp van endoscopisch onderzoek een coloncarcinoom is vastgesteld.
Zij vraagt je hoe preoperatief de N-status van coloncarcinoom wordt vastgesteld.

Wat is het correcte antwoord?

a Het vaststellen van de N-status gebeurt tijdens de colonoscopie.


b Het vaststellen van de N-status gebeurt met behulp van een CT scan.
c Het vaststellen van de N-status gebeurt aan de hand van de bepaling van
tumormerkstoffen.
d De N-status kan preoperatief niet worden vastgesteld; dit gebeurt na de operatie.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 31 / 35

Casus 64

68 meerkeuzevraag Je bent oncoloog. Bij een 83-jarige zeer vitale man is een hepatogeen
(2p) gemetastaseerd coloncarcinoom vastgesteld met metastasen in de rechter en linker
leverkwab waarbij de primaire tumor nog in situ. Je bespreekt de
behandelingsmogelijkheden door.

Wat is de waarde van chemotherapie voor deze patiënt?

a bereiken van optimale resectabiliteit van de primaire tumor


b levensverlenging
c palliatie van mogelijke icterus
d preventie van ileus

Casus 65

69 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 32-jarige, overigens gezonde man, geboren en getogen in
(2p) Naaldwijk, bezoekt je spreekuur. Hij komt omdat hij een enkele maal ‘geel ziet’
volgens zijn vrouw. Een paar weken geleden was dat bijvoorbeeld het geval, hij
voelde zich daarbij een beetje grieperig. Het griep-gevoel is volledig verdwenen,
evenals het ‘geel zien’. De man heeft een blanco voorgeschiedenis, en gebruikt
geen medicijnen.
Laboratoriumonderzoek toont de volgende bevindingen: leverenzymen normaal,
bilirubine gehalte bedraagt 26 μmol/L, waarvan het grootste gedeelte bestaat uit
ongeconjugeerd bilirubine.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a Crigler Najjar type 2


b heterozygote beta-thalassemie
c sikkelcel-anemie
d syndroom van Gilbert

Casus 66

70 meerkeuzevraag Je bent huisarts en ziet een 62-jarige man op het spreekuur. De man is gekomen
(2p) vanwege pijn in epigastrio met uitstraling naar de rug en gewichtsverlies. De laatste
dagen is het oogwit geel geworden.
Bij lichamelijk onderzoek kun je dit bevestigen. Je differentiaal-diagnostische
gedachten gaan uit naar een obstructie-icterus. Je vraagt de man naar zijn
ontlasting.

Wat zou een antwoord in de richting van obstructie-icterus kunnen zijn?

a de ontlasting heeft een vreemde grijze kleur


b sinds enkele dagen waterdunne diarree
c sinds een week toenemende verstopping

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 32 / 35

Casus 67

71 meerkeuzevraag Je bent kinderarts. Een moeder meldt zich samen met haar dochter op je spreekuur.
(2p) Haar dochter is net 15 jaar en heeft nog niet gemenstrueerd. De moeder maakt zich
hierover erg ongerust. De adrenarche was op 12-jarige leeftijd terwijl de telarche nog
niet is opgetreden. Uit de algemene en speciële anamnese komt naar voren dat
beide oudere zussen de menarche hadden op hun 12e levensjaar. Bij lichamelijk
onderzoek blijkt de puberteitsontwikkeling conform Tanner stadia P2 en T1 te zijn.

Bij het aanvullend onderzoek blijkt het serum FSH: 1.9 IU/L (normaal: 2 – 10 IU/L) en
blijkt het serum LH: 0.8 IU/L te bedragen. Het E2 gehalte is 20 pmol/L (normaal > 90
pmol/L) terwijl het Testosteron gehalte 0.3 nmol/L (normaal: 1 – 3 nmol/L) is.

Op welk niveau van hypothalame hypofysaire gonade lijkt de oorzaak van de


stoornis gelokaliseerd en wordt deze stoornis geclassificeerd?

a Het betreft ovariële oorzaak en er is sprake van hypergonadotroop


hypogonadisme.
b Het betreft ovariële oorzaak en er is sprake van hypogonadotroop
hypogonadisme.
c Het betreft hypothalame of hypofysiare oorzaak en er is sprake van
hypergonadotroop hypogonadisme.
d Het betreft hypothalame of hypofysiare oorzaak en er is sprake van
hypogonadotroop hypogonadisme.

72 meerkeuzevraag De dochter en haar moeder informeren ook naar de uitslag van het echoscopisch
(2p) onderzoek. Ook vraagt de dochter zich af of ze nog verder onderzoek moet
ondergaan.

Gegeven de uitslag van het laboratoriumonderzoek, welke uitslag van het


echscopisch onderzoek past hierbij en welk aanvullend onderzoek is
aangewezen?

a Bij het echoscopisch onderzoek werd een kleine uterus en kleine inactieve
ovaria gezien en je spreekt chromosomen onderzoek af.
b Bij het echoscopisch onderzoek werd een normale uterus en normaal actieve
ovaria gezien en je spreekt chromosomen onderzoek af.
c Bij het echoscopisch onderzoek werd een kleine uterus en kleine inactieve
ovaria gezien en je spreekt een CT scan van de hypofyse af.
d Bij het echoscopisch onderzoek werd een normale uterus en normaal actieve
ovaria gezien en je spreekt een CT scan van de hypofyse af.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 33 / 35

Casus 68

73 meerkeuzevraag Je bent longarts. Op je spreekuur komt een 76-jarige man met klachten van
(2p) ophoesten van sputum met geregeld een draadje bloed daarbij. Hij rookt sinds zijn
16e jaar 15 sigaretten per dag. Op de X-thorax wordt een haardvormige afwijking
van 1 cm in de rechter bovenkwab gezien. Tevens is er ter plaatse van costa 4
lateraal een opheldering met onderbreking van de cortex zichtbaar.

Welke diagnose past het best bij deze combinatie van gegevens?

a longembolie met longinfarct


b longembolie zonder longinfarct
c longkanker
d osteoporose
e purulente bronchitis

Casus 69

74 meerkeuzevraag Je bent longarts. Op je spreekuur komt een 58-jarige vrouw met klachten van
(2p) kortademigheid bij inspanning. Bij een fysiotherapeut is een keer haar perifere
saturatie gemeten en die bleek toen 89% te bedragen. Bij lichamelijk onderzoek hoor
je beiderzijds basaal crepiteren. Je besluit tot aanvullend onderzoek met onder
andere een bloedgas analyse bij kamerlucht.

Uitslag:
Ph 7,48
PO2 7,0 kPa
pCO2 3,5 kPa
BE +4

Van welke type stoornis is hier het meest waarschijnlijk sprake?

a bradypnoe
b hyperventilatie
c hypoventilatie
d metabole acidose
e respiratoire acidose
f tachypnoe

Einde

Dit was de laatste vraag van het tentamen.


Controleer of je je naam op het antwoordformulier hebt gezet, en lever het
opgavenformulier, de bijlage en het antwoordformulier in.

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 34 / 35

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Integratietoets / Studiejaar 3 35 / 35

Aanteken-/antwoordvel student

Thema

Examennummer

Antwoorden 1 21 41 61
meerkeuzevragen: 2 22 42 62
3 23 43 63
4 24 44 64
5 25 45 65
6 26 46 66
7 27 47 67
8 28 48 68
9 29 49 69
10 30 50 70
11 31 51
12 32 52
13 33 53
14 34 54
15 35 55
16 36 56
17 37 57
18 38 58
19 39 59
20 40 60

Open vragen:

(Ook de achterzijde kun je gebruiken voor het maken van eigen aantekeningen.)

2011 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20120711a


Studiejaar 3

Integratietoets - her
23 juli 2012

Tentamencoördinator Dr. A. van ‘t Spijker

Naam

Examennummer

Overzicht

Het tentamen bestaat uit 76 vragen, waarvan 75 gesloten en 1 CIP.


In totaal kun je 158 punten behalen.

Instructies

1 Controleer of je de volgende formulieren hebt ontvangen:


- een opgavenformulier;
- een bijlage bij het opgavenformulier, waarin afbeeldingen, tabellen,
schema’s en de referentiewaarden klinische chemie zijn opgenomen,
- een antwoordformulier voor de meerkeuzevragen.
2 Controleer of van deze formulieren alle pagina’s bedrukt zijn.
3 Schrijf je naam en examennummer op dit voorblad en op het antwoordformulier.
4 Let bij het beantwoorden van de meerkeuzevragen op het volgende:
- Per vraag is slechts één antwoord juist; bij het invullen van meerdere
alternatieven wordt het antwoord altijd fout gerekend.
- Vul het antwoord op de vraag in bij het juiste nummer op het
antwoordformulier voor de meerkeuzevragen.
5 Het gebruik van een rekenmachine is bij dit tentamen niet toegestaan.
6 Controleer voor het inleveren zorgvuldig of je alle vragen hebt beantwoord, en of
je overal je naam en examennummer hebt ingevuld.

Succes!

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 2 / 35

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 3 / 35

Casus 1

1 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur verschijnt een 43-jarige vrouw met pijn in haar
(2p) rechter schouder. Ze werkt als verkoopster op de markt. De meeste klachten heeft
ze als ze spullen hoog uit een rek moet pakken. Ook statische belasting zoals
autorijden is pijnlijk. Patiënte is verder lichamelijk gezond. Ze heeft een
voorgeschiedenis van een kortdurende opname in een psychiatrisch ziekenhuis in
verband met een postnatale depressie. Ze sport niet. Ze rookt 15 sigaretten per dag.
Ze gebruikt regelmatig paracetamol en ibuprofen. Bij lichamelijk onderzoek zie je een
niet-zieke patiënt. Het actief bewegingsonderzoek van de schouder toont een
beperkte anteflexie en abductie. De exorotatie is beiderzijds volledig. Passief is de
functie volledig. Het oriënterend neurovasulair onderzoek is niet afwijkend.

Je stelt voor jezelf een differentiaaldiagnose op gebaseerd op een lijst van specifieke
aandoeningen in het kader van klachten van nek, arm en schouder:
- cervicale hernia nucleï pulposi
- cervicaal radiculair syndroom
- tension neck syndroom
- frozen shoulder
- glenohumerale instabiliteit
- labrum glenoïdale letsel
- rotator cuff scheur
- bursitis subacromialis
- tendinitis van de m supraspinatus en/of m infraspinatus en/of m subscapularis
- nervus suprascapularis compressie syndroom

Welke van bovenstaande aandoeningen is op basis van de bevindingen uit


anamnese en lichamelijk onderzoek en op basis van voorkomen in de
bevolking het meest waarschijnlijk?

a cervicaal radiculair syndroom


b frozen shoulder
c glenohumerale instabiliteit
d labrum glenoïdale letsel
e nervus suprascapularis compressie syndroom
f tendinitis van de m supraspinatus en/of m infraspinatus en/of m subscapularis

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 4 / 35

Casus 2

2 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur verschijnt een moeder met haar 14-jarige dochter.
(2p) De dochter heeft al enige tijd last van haar rechter knie. Er is geen trauma bekend.
Ze kan het rechter been wel belasten, maar dit geeft meer pijnklachten. Fietsen gaat
grotendeels zonder pijn, maar als ze in een hoge versnelling probeert weg te fietsen,
krijgt ze pijn aan de voorzijde van de knie. Ook traplopen geeft pijnklachten aan de
voorzijde van de knie. Ze is verder altijd gezond geweest. In de familie komen geen
ziekten van het steun- en bewegingsapparaat voor. Bij inspectie van de knie is geen
afwijking zichtbaar. Het bandapparaat is intact en de functie is volledig. De test van
McMurray is pijnlijk zowel lateraal als mediaal. Je voelt geen click bij het uitvoeren
van deze test en de pijn wordt diffuus aangegeven. De patella spoort goed in de
trochlea femoris en is niet drukpijnlijk.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a juveniele idiopatische arthritis


b meniscuslaesie
c osteochondritis dissecans
d patella instabiliteit
e patellofemorale pijnsyndroom

Casus 3

3 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Je legt een huisbezoek af bij een gezin waarbij een meisje is
(2p) geboren, 6 weken voor de uitgerekende datum. Na een korte opname in het
ziekenhuis is zij nu 3 weken oud uit. Opvallend is een witte verkleuring met
uitgezette vaatjes op de linker wang.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a naevus depigmentosis
b precursor van infantiel hemangioom
c uiting verdacht voor Tubereuze sclerose complex
d vitiligo

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 5 / 35

Casus 4

4 meerkeuzevraag Je bent huisarts en brengt bij een 55-jarige man bij wie 3 jaar geleden
(2p) hemochromatose is vastgesteld een visite aan huis.

Hij kan nog maar ongeveer 100 meter lopen zonder problemen en trappen lopen
gaat met grote moeite. Je adviseert hem in verband met zijn loopproblemen een
traplift en een scootmobiel aan te vragen. Hiervoor kan hij een beroep doen op een
wettelijke regeling.

Op welke wettelijke regeling kan hij hiervoor een beroep doen en waar moet hij
zijn aanvraag indienen?

a Hij kan een beroep doen op de AWBZ en kan zijn aanvraag indienen bij zijn
gemeente.
b Hij kan een beroep doen op de AWBZ en kan zijn aanvraag indienen bij zijn
zorgverzekeraar.
c Hij kan een beroep doen op de WMO en kan zijn aanvraag indienen bij zijn
gemeente.
d Hij kan een beroep doen op de WMO en kan zijn aanvraag indienen bij zijn
zorgverzekeraar.

Casus 5

5 meerkeuzevraag Als arts Maatschappij en Gezondheid werkzaam bij de lokale GGD, houd je je bezig
(2p) met de jaarlijkse monitoring van de gezondheid en sterfte in je GGD-regio. In de
laatste Gezondheidsmonitoring werd gekeken naar sterfteverschillen tussen
gemeenten in de GGD-regio, die werden ingedeeld op basis van hun sociaal-
economische positie (SEP) afgemeten aan het inkomens- en opleidingsniveau van
de bevolking in de regio.

In tabel 1 in afbeelding 1, zie bijlage, wordt voor enkele doodsoorzaken de SMR


(=Standardized Mortality Ratio) van de gemeenten met respectievelijk de hoogste en
de laagste SEP gepresenteerd, waarbij de inwoners met hoogste SEP als
standaardbevolking (referentie) zijn genomen.

Wat is de correcte interpretatie van de gegevens in deze tabel?

a In de gemeenten met de hoogste sociaal-economsiche positie zijn er geen


verschillen in sterfte tussen alle genoemde doodsoorzaken.
b In de gemeenten met de laagste sociaal-economische positie hebben
ongevalsletsels de hoogste sterfte van alle genoemde doodsoorzaken.
c In de gemeenten met de hoogste sociaal-economische positie is de sterfte door
ongevalsletsels lager dan in regio’s met de laagste sociaal-economosche positie.
d In de gemeenten met de laagste sociaal-economische positie is de sterfte voor
alle genoemde doodsoorzaken hoger dan in regio’s met de hoogste sociaal-
economsiche positie.

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 6 / 35

Casus 6

6 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent cardiologie en je doet onderzoek naar patiëntveiligheid in het


(2p) ziekenhuis waar je werkzaam bent.

Tijdens je onderzoek krijg je de volgende casus:


Een 50-jarige vrouw ondergaat een coronaire angiografie in verband met instabiele
angina pectoris. Tijdens de angiografie krijgt zij een anafylactische reactie op het
contrastmiddel. Dit leidt tot een hartstilstand. Zij wordt succesvol gereanimeerd en
houdt geen functionele beperkingen. Men zoekt naar aanwijzingen voor eerdere
reacties op contrastmiddelen, maar deze worden niet gevonden.

Hoe wordt in het kader van patiëntveiligheid de gebeurtenis in bovenstaande


casus aangeduid?

a een complicatie
b een medische fout
c onbedoelde, maar niet vermijdbare schade
d onbedoelde vermijdbare schade

Casus 7

7 meerkeuzevraag Je bent student en volgt Thema 3.C. Je hebt net een college gevolgd over preventie.
(2p)
Preventie kan worden onderscheiden in primaire, secundaire en tertiaire preventie,
zo ook in de preventie van myocard infarct.

Lees onderstaande casus.

Casus 1
Je bent cardioloog en een 68-jarige man komt op het spreekuur ter controle. Hij
heeft een hartinfarct gehad en een dotterbehandeling ondergaan. Hij heeft verder
geen klachten. Je schrijft hem statines en ACE-remmers voor.

Casus 2
Je bent huisarts en schrijft statines voor aan een 68-jarige man bij wie na routine
check-up een totaal cholesterol gehalte van 7.2 mmol/l is gemeten. Je adviseert hem
te stoppen met roken. Verder heeft hij een normaal bloedsuikergehalte, geen
verhoogde bloeddruk en een normaal lichaamsgewicht.

Van welke type preventie van hartinfarct is er sprake?

Casus 1 Casus 2
a primaire preventie secundaire preventie
b primaire preventie tertiaire preventie
c secundaire preventie primaire preventie
d secundaire preventie tertiaire preventie
e tertiaire preventie primaire preventie
f tertiaire preventie secundaire preventie

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 7 / 35

Casus 8

8 meerkeuzevraag Je bent binnenkort klaar met je opleiding tot huisarts en hebt een aanbod tot
(2p) overname van een praktijk gekregen. Hierdoor ben je je alvast aan het verdiepen in
de Zorgverzekeringswet.

Bij de uitvoering van de Zorgverzekeringswet speelt het zogenoemde


risicovereveningsysteem een belangrijke rol.

Wat wordt bedoeld met “risicoverevening” in het kader van deze wet?

a Een compensatie die ouderen en chronisch zieken ontvangen van de overheid.


b Een compensatie die een huisarts van de zorgverzekeraar ontvangt voor oude
en chronisch zieke patiënten.
c Een compensatie die ziekenhuizen van de zorgverzekeraar ontvangen voor
oude en chronisch zieke patiënten.
d Een compensatie aan zorgverzekeraars van het College voor zorgverzekeringen
(CVZ) voor oude en chronisch zieke verzekerden.

Casus 9

9 meerkeuzevraag Je bent klinisch geneticus. Een echtpaar heeft kinderwens, maar in de familie van
(2p) mevrouw komt mentale retardatie voor bij drie familieleden. De zwart gekleurde
jongens (1-3) in de stamboom in afbeelding 2, zie bijlage, zijn aangedaan. Persoon 4
is jouw adviesvraagster.

Twee beweringen over de overdraagbaarheid van de mentale retardatie in de familie


is:
1 De kans dat een kind van patiënt 4 dezelfde aandoening krijgt als achterneef 1 is
groter dan dat een kind van patiënt 4 dezelfde aandoening krijgt als achterneef
3.
2 De kans dat jongen 1 en jongen 2 dezelfde aandoening hebben is groter dan dat
jongen 2 en jongen 3 dezelfde aandoening hebben.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 8 / 35

Casus 10

10 meerkeuzevraag Je bent psychiater. Op je spreekuur komt een 31-jarige vrouw met sinds twee
(2p) maanden bestaande angstklachten. Je stelt de diagnose paniekstoornis met
agorafobie. Zij wil graag advies over behandeling.

Wat is het aangewezen beleid, en waarom?

a Ook al bestaat de paniekstoornis nog maar kort, hij zal waarschijnlijk niet vanzelf
over gaan. De beste behandeling is een combinatie van cognitieve
gedragstherapie en een SSRI.
b Een paniekstoornis gaat meestal binnen een half jaar vanzelf over. Behandeling
met medicatie of psychotherapie is dus nog niet nodig. Je spreekt af haar over
vier maanden weer te zien of eerder wanneer de klachten verergeren. In dat
geval is wel behandeling nodig.
c Bij een paniekstoornis zijn cognitieve gedragstherapie en een serotonine
heropname remmer (SSRI) ongeveer even effectief. Patiënte kan dus haar
voorkeur uitspreken voor één van de twee. Wanneer patiënte voor een SSRI
kiest, moet zij er rekening mee houden dat in de eerste weken van behandeling
de angst kan toenemen.
d Een paniekstoornis die nog maar kort bestaat, kan in eerste instantie het best
behandeld worden met een benzodiazepine. Dit werkt sneller dan een
antidepressivum en is zeer effectief tegen angst. Na twee tot vier weken moet
het benzodiazepine afgebouwd worden en zijn de klachten vaak verdwenen. Zo
niet, dan pas is een verdere behandeling nodig.

Casus 11

11 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 63-jarige vrouw bezoekt je spreekuur omdat zij last heeft van
(2p) somberheid en slecht slapen. Zij is moe en komt tot weinig. Zij heeft minder
interesse in dingen, maar kan nog wel genieten van haar hond en tv-kijken. Af en toe
heeft zij suïcidegedachten, zonder suïcideplannen. De klachten zijn een maand
geleden begonnen, na het overlijden van haar zus en nemen in ernst toe. Patiënte
heeft een blanco psychiatrische voorgeschiedenis en is lichamelijk gezond.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a aanpassingsstoornis met depressieve stemming


b depressieve stoornis
c dysthyme stoornis
d normale rouwreactie

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 9 / 35

Casus 12

12 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 25-jarige man komt op je spreekuur. Hij vertelt dat hij stemmen
(2p) hoort die hem opdrachten geven, dat mensen op straat hem aankijken, en dat op zijn
computer regelmatig wordt ingebroken en data worden verwijderd. Je wilt hem
verwijzen voor verdere diagnostiek, maar de patiënt wil dat niet. Hij wil wel medicatie
gaan gebruiken. Je schrijft hem 2 mg haloperidol voor.

Welke bijwerking treedt meest waarschijnlijk als eerste op, al na enkele giften?

a acute dystonie
b hoofdpijn
c koorts
d tardieve dyskinesie

Casus 13

13 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Er komt een alleenstaande 57-jarige man op je spreekuur die
(2p) recent ontslagen is vanuit het ziekenhuis na een myocard infarct met “out of hospital-
reanimatie”. Patiënt klaagt over problemen met het onthouden van alledaagse
zaken. Hij vertelt dat hij vroeger nooit problemen had met het onthouden van zijn
boodschappen, maar dat hij sinds zijn ontslag uit het ziekenhuis niet meer weet wat
hij moet kopen in de supermarkt en afspraken vergeet. Hij gebruikt dagelijks
2 eenheden bier als hij thuiskomt vanuit zijn werk als computerprogrammeur. Op zijn
werk functioneert patiënt nog goed. Patiënt vertoont geen afwijkingen bij oriënterend
neurologisch onderzoek. Bij cognitief onderzoek zijn er tekorten in het recente
geheugen waarbij de aangeboden informatie ook niet goed herkend wordt.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a amnestische stoornis
b alzheimer dementie, preseniele type
c lewy body dementie
d vasculaire dementie

Casus 14

14 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Er komt een 28-jarige man op je spreekuur. Hij denkt achtervolgd te
(2p) worden en hoort stemmen die hem commentaar geven. Hij vertelt dat weervrouw
Marjon de Hond via de televisie zijn gedachten kan lezen.

Welk psychiatrische symptoom is deze laatste klacht?

a beïnvloedingswaan
b betrekkingsidee
c gedachtevlucht
d grootheidswaan

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 10 / 35

Casus 15

15 meerkeuzevraag Je bent hematoloog. Een 70-jarige man wordt naar je verwezen door de huisarts in
(2p) verband met rugpijn en een anemie. Laboratoriumonderzoek laat een Hb van
5,6 mmol/L zien, een normaal leucocyten en trombocyten aantal, maar wel een
totaal IgG van 100 g/L (normaal 8-15 g/L).

Wat is de juiste interpretatie van de uitslag van het aanvullend onderzoek?

a acute leukemie
b coloncarcinoom met botmetastasen
c HIV infectie
d multipel myeloom

Casus 16

A CIP vraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt Sonya, een 13-jaar oud meisje met een
(8p) subacute unilaterale zwelling in de hals (zie afbeelding 3, zie bijlage). Zij is van
Antilliaanse origine.

In de differentiële diagnose staan de volgende diagnosen:


I kattekrabziekte
II kliertuberculose
III laterale halscyste
IV Hodgkin lymfoom

Aan de hand van welke bevindingen kan tussen deze aandoeningen worden
gedifferentieerd?

Instructies:
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de genummerde antwoordalternatieven onder in tabel 2 in
afbeelding 4, zie bijlage.
3 Een bevinding mag meerdere keren voorkomen. Bij een aantal opties dien je
twee of meer bevindingen te noemen (aangegeven op het antwoordformulier).

Schrijf je antwoorden in CIJFERS in de tabel op het bijgevoegde antwoordformulier.

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 11 / 35

Casus 17

16 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 70-jarig vrouw die klaagt over hoofdpijn
(2p) aan de rechter zijkant van haar hoofd. Je denkt aan een arteriitis temporalis.

Mogelijke bevindingen tijdens anamnese en lichamelijk onderzoek zouden kunnen


zijn:
1 sterke pulsaties arteria temporalis
2 angina van de kauwspieren
3 tijdelijke visusdaling
4 ochtendstijfheid
5 polycythemie

Welke drie bevindingen passen bij deze diagnose?

a 1, 2 en 3
b 1, 2 en 4
c 1, 3 en 5
d 1, 4 en 5
e 2, 3 en 4
f 2, 4 en 5
g 3, 4 en 5

Casus 18

17 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 75-jarige man voor zijn rijbewijskeuring.
(2p) Je test zijn ogen en je hebt het vermoeden dat er sprake is van een hemianopsie.

Door middel van welk oogonderzoek kan een hemianopsie in beeld worden
gebracht?

a convergentie pupilreflex
b indirecte pupilreflex
c oogvolgbeweging verticaal
d test volgens Donders

Casus 19

18 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Je ziet op het spreekuur een 24-jarige basketballer. Hij heeft
(2p) plotseling klachten van kortademigheid. Je vermoedt een pneumothorax.

Vier mogelijke bevindingen tijdens het lichamelijk onderzoek zijn:


1 De trachea bevindt zich niet meer in de middenlijn.
2 Bij de vergelijkende percussie is de aangedane zijde hypersonoor.
3 Crepitaties van de aangedane zijde.
4 Je vindt geen enkele afwijking.

Welke drie beweringen passen bij een pneumothorax?

a 1, 2 en 3
b 1, 2 en 4
c 1, 3 en 4
d 2, 3 en 4

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 12 / 35

Casus 20

19 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een Rotterdamse 56-jarige havenarbeider van allochtone afkomst
(2p) komt op het spreekuur. Hij hoest sinds enkele dagen bloed op.

Vier mogelijke diagnoses zijn:


1 longcarcinoom
2 maagcarcinoom
3 mesothelioom
4 TBC

Welke twee diagnosen zijn het meest waarschijnlijk?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

Casus 21

20 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Je wordt met spoed geroepen bij een 56-jarige man die plotseling
(2p) pijn op de borst kreeg. Hij zit op de stoel, is misselijk en moet hevig transpireren. De
pijn blijft hevig aanwezig en trekt ook door naar de kaken. Je hebt een sterk
vermoeden dat deze patiënt een acuut myocard infarct heeft.

Vijf onderdelen van het lichamelijk onderzoek van hart- en bloedvaten zijn:
1 inspectie
2 percussie
3 auscultatie
4 bloeddrukmeting
5 polsmeting

Is er een onderdeel van het lichamelijk onderzoek waarbij aanwijzingen kunnen


worden gevonden voor de diagnose acuut myocard infarct, en zo ja welke?

a ja, bij 2 en 3
b ja, bij 2 en 5
c ja, bij 3 en 4
d ja, bij 4 en 5
e ja, bij 1, 2 en 3
f ja, bij 1, 4 en 5
g nee, bij geen enkel onderdeel

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 13 / 35

Casus 22

21 meerkeuzevraag Je bent student. Tijdens de voorbereiding van het VO-PKV-hart lees je over de
(2p) auscultatie van het hart.

Vier beweringen over de hartauscultatie zijn:


1 Splijting van de 2e harttoon is altijd fysiologisch.
2 Het gallopritme komt voor in het geval van een 3e harttoon.
3 De eerste harttoon is het sluiten van de aortaklep en de pulmonalisklep.
4 De derde en vierde harttoon zijn laag frequente geluiden en dienen dan ook
beluisterd te worden met de klok van de stethoscoop.

Welke twee beweringen zijn juist?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 2 en 4
d 3 en 4

Casus 23

22 meerkeuzevraag Je bent student. Tijdens de voorbereiding het VO-PKV-hart lees je over de palpatie
(2p) van het hart.

Vier beweringen over de palpatie van het hart zijn:


1 Thrills die parasternaal gevoeld worden bij een 18-jarige student zijn
fysiologisch.
2 In het geval van een normale hartgrootte is de ictus in de midaxillaire lijn
voelbaar.
3 De ictus is bij een gezond hart voelbaar in de 5e intercostaal ruimte.
4 De ictus is niet in alle gevallen bij de inspectie te vinden.

Welke twee beweringen zijn juist?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 14 / 35

Casus 24

23 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Er komt een 21-jarige vrouw op het spreekuur. Zij heeft
(2p) onbeschermd seksueel contact gehad en is bang voor een SOA.

Mogelijke bevindingen tijdens de anamnese zijn:


1 patiënte heeft geen klachten
2 patiënte klaagt over contactbloedingen
3 patiënte klaagt over fluor
4 patiënte klaagt over buikpijn

Welke van bovengenoemde bevindingen tijdens de anamnese past of passen


bij een chlamydia-infectie?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 4
e alleen 2 en 3
f alleen 1 en 4
g alleen 3 en 4
h 1, 2, 3 en 4

Casus 25

24 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 52-jarige vrouw. Ze is moe, heeft veel
(2p) last van haar gewrichten en ze heeft opvliegers.

Vier beweringen over de menopauze zijn:


1 Een vrouw is postmenopausaal als zij tenminste 1 jaar niet gemenstrueerd heeft.
2 De uterus van een postmenopausale vrouw is in volume toegenomen.
3 Postmenopausale vrouwen kunnen klachten hebben van vaginale droogheid.
4 Een postmenopausale vrouw heeft iedere maand een ovulatie, alleen geen
menstruatie.

Welke twee van bovenstaande beweringen zijn juist?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 15 / 35

Casus 26

25 meerkeuzevraag Je bent student. Je bereidt je voor op het VO-PKV- over de metingen.


(2p)
Vier beweringen over de meting van de pols zijn:
1 Bij voorkeur meet je de pols aan de arteria ulnaris.
2 Bij voorkeur voel je de pols tenminste 30 seconden.
3 Een hartslag van 40/min wordt bradycardie genoemd.
4 Polsdeficit is bewijzend voor atriumfibrilleren.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 4
e 1 en 2
f 1 en 4
g 2 en 3
h 3 en 4

Casus 27

26 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 78-jarige man komt op je spreekuur in verband met pijn op de
(2p) borst. Hij vertelt dat de pijn verergert door inspanning, tevens heeft hij last van
slikklachten. Hij vertelt verder 5 kilo in gewicht te hebben verloren in de laatste 3
maanden. Bij lichamelijk onderzoek vind je bleke conjunctivae. Verder geen
duidelijke afwijkingen.

Wat is de meest waarschijnlijke werkhypothese, en waarom?

a anemie met angina pectoris door oesophaguscarcinoom


b angina pectoris door anemie als gevolg van oesophaguscarcinoom
c oesophaguscarcinoom door anemie bij angina pectoris
d oesophaguscarcinoom met angina pectoris door anemie

Casus 28

27 meerkeuzevraag Je bent huisarts en een moeder komt met haar 4 weken oude zoon op je spreekuur.
(2p) Het kind drinkt iets minder dan anders, spuugt niet, heeft diarree en bij het meten
een rectale thermometer stelde moeder 38,4°C vast. Bij lichamelijk onderzoek zie je
een zuigeling, temp 39,0°C rectaal, ademhaling frequentie
50 p.m. cor 140 p.m, over de longen en cor zijn geen afwijkingen te horen.

Wat is de aangewezen vervolgstap?

a Je stelt moeder gerust en vraagt haar terug te komen na 2 dagen.


b Je schrijft paracetamol zetpillen voor om de temperatuur te verlagen.
c Je verwijst het kind na telefonisch overleg met spoed naar de kinderarts.
d Je stelt moeder gerust en vraagt haar terug te komen bij alarmsymptomen.

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 16 / 35

Casus 29

28 meerkeuzevraag Je bent huisarts en een 35-jarige vrouw komt op het spreekuur met een rood, pijnlijk
(2p) rechter onderbeen. Ze is net terug na een vakantie in India. Medicatie: orale
anticonceptie. Bij lichamelijk onderzoek vind je een ademhalingsfrequentie van
20 teugen per minuut, een temperatuur 37,9 °C (oorthermometer) en een scherp
begrensde roodheid tot aan de onderzijde van de kuit. Je twijfelt tussen een
trombosebeen en erysipelas.

Drie mogelijke beweringen over de betekenis van bevindingen tijdens het lichamelijk
onderzoek zijn:
1 Een ademhalingsfrequentie van 20 teugen per minuut past bij longembolie bij
een trombosebeen.
2 Een temperatuur van 37,9°C (oor) past bij een trombosebeen en maakt een
erysipelas onwaarschijnlijk.
3 De scherp begrensde roodheid past bij erysipelas.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1, 2 en 3
h geen

Casus 30

29 meerkeuzevraag Je bent huisarts en een moeder komt bij je met haar 4-jarig zoontje. Hij heeft sinds
(2p) 3 dagen koorts en moeder vindt hem zieker worden. Een week geleden is hij ziek
geworden, het begon met een snotneus en hoesten. Bij lichamelijk onderzoek zie je
een ziek jongetje, met een normale huid zonder exantheem. Hij hoest gedurende het
onderzoek. Temperatuur 39,2°C, ademhalingsfrequentie 40 teugen per minuut. Er
zijn geen meningeale prikkelingsverschijnselen. Beide trommelvliezen zijn normaal,
bij onderzoek van de longen hoor je geen afwijkingen, de buik is soepel en palpatie
van de buik is niet pijnlijk.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a bovenste luchtweginfectie
b koorts e.c.i
c longontsteking
d urineweginfectie

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 17 / 35

Casus 31

30 meerkeuzevraag Je bent oogarts. Een 60-jarige man wordt door jou behandeld voor glaucoom. Je
(2p) overweegt te starten met timolol oogdruppels.

Welke overweging is van belang bij het voorschrijven van timolol


oogdruppels?

a Indien patiënt hypertensie heeft, zijn timolol oogdruppels gecontraindiceerd.


b Indien patiënt ernstige astma heeft, hebben timolol oogdruppels hebben hier
geen invloed op.
c Indien patiënt COPD heeft, kunnen timolol oogdruppels alleen voor de nacht
worden gegeven.
d Indien patiënt diabetes mellitus type I heeft, kunnen hypoglycemieen bij gebruik
van deze oogdruppels makkelijker optreden.

Casus 32

31 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Je treft op


(2p) zaterdagnacht een verwarde 21-jarige man aan die tijdens het uitgaan onwel is
geworden en door zijn vrienden naar de SEH is gebracht. Bij lichamelijk onderzoek
blijkt patiënt wijde pupillen te hebben die slecht reageren op licht.

Twee beweringen betreffende wijde pupillen zijn:


1 Atropine zorgt voor wijde pupillen.
2 Cocaine zorgt voor wijde pupillen.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

Casus 33

32 meerkeuzevraag Je werkt op de afdeling Spoedeisende Hulp en ziet daar in de avond een zeer
(2p) slaperige man van 72 jaar. Hij ademt zwak en onregelmatig. Zijn dochter is
meegekomen en ze vermoedt dat haar vader zijn slaappillen heeft ingenomen,
omdat hij al de hele week zo moe was.

Welk antidotum is geschikt bij een intoxicatie met benzodiazepines?

a acetylcysteïne
b bupropion
c flumazenil
d naloxon

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 18 / 35

Casus 34

33 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Op het spreekuur komt een 57-jarige man die zich presenteert
(2p) met de typische symptomen van de ziekte van Parkinson. Een van die
kernsymptomen betreft bewegingsarmoede.

Waardoor wordt deze bewegingsarmoede verklaard volgens de gangbare


hypothese omtrent de werking van de basale kernen?

a overexcitatie van de motorcortex


b overexcitatie van het interne deel van de globus pallidus
c overexcitatie van het motorische deel van de thalamus
d overexcitatie van substantia nigra

34 meerkeuzevraag Dopamine depletie in het striatum resulteert in de ziekte van Parkinson. Het belang
(2p) van dopamine kan op verschillende manieren worden omschreven.

Vier omschrijvingen van de functie van dopamine in het striatum zijn:


1 Dopamine moduleert de activiteit van neuronen in het striatum.
2 Dopamine werkt vooral op de overige aanvoerende (= afferente) vezelsystemen
van het striatum.
3 Dopamine zorgt voor een positieve terugkoppeling van positief uitpakkende
acties en kan als zodanig gezien worden als een beloningssignaal.
4 Dopamine zorgt voor differentiatie in de activiteit van de zogenaamde ‘medium
spiny neurons’ van het striatum die voorzien zijn van hetzij D1-, hetzij D2-
receptoren.

Welk van deze omschrijvingen is niet juist?

a 1
b 2
c 3
d 4

35 meerkeuzevraag In de anatomische tekening in afbeelding 5, zie bijlage, zijn met pijlen A, B, C en D


(2p) een aantal verschillende onderdelen van het centraal zenuwstelsel aangegeven.

Welke pijl wijst op (een deel van) het striatum?

a pijl A
b pijl B
c pijl C
d pijl D

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 19 / 35

Casus 35

36 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 36-jarige vrouw vertelt op het spreekuur over haar
(2p) zwangerschapswens. Sinds een jaar gebruikt zij metformine in een normale
dosering.

De diabetes is goed onder controle met het gebruik van de metformine en het
navolgen van de leefadviezen. Nu mevrouw zwanger wil worden, is andere
medicatie nodig

Wat is, naast foliumzuur het aangewezen medicamenteuze beleid op dit


moment?

a glibenclamide
b heparine
c insuline
d tolbutamide

Casus 36

37 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp. Een 66-jarige vrouw
(2p) opgenomen in het ziekenhuis met hoge koorts (> 39 0C), koude rillingen en
hypotensie. Bij navraag blijkt zij zes weken daarvoor klachten van misselijkheid,
braken, diarree en koorts te hebben ontwikkeld één dag na een bezoek aan een
restaurant. Deze klachten zijn na een paar dagen spontaan over gegaan, al heeft ze
zich wel twee weken nogal slapjes gevoeld.

Vier mogelijke verwekkers zijn:


1 Campylobacter jejuni
2 Noro virus
3 Salmonella enteritidis
4 Staphylococcus aureus

Welke volgorde (van meest waarschijnlijke naar minst waarschijnlijke oorzaak)


is het meest waarschijnlijk als verklaring voor het ziektebeeld van patiënte?

a 1–3–4–2
b 2–4–3–1
c 3–1–4–2
d 4–3–1–2

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 20 / 35

Casus 37

38 meerkeuzevraag Tijdens je werk als poortarts op de afdeling Spoedeisende Hulp zie je een 34-jarige
(2p) vrouw met een sinds 2 dagen bestaande pijnlijke, dikke rechter knie. Zij heeft lichte
temperatuursstijging gemeten tot maximaal 37.8 graden Celcius. Een week voor het
ontstaan van de knieklachten heeft zij op vakantie in Tunesië een salade met kip
gegeten. Ongeveer 1 dag hierna heeft zij gedurende 2 dagen waterdunne diarree
gehad. Dit is nu helemaal over. Zij heeft eerder nooit gewrichtsklachten gehad.
Je stelt de diagnose reactive artritis op basis van een salmonella infectie.

Wat is het aangewezen beleid in eerste instantie?

a antibiotica gericht op salmonella


b antibiotica en een NSAID
c een NSAID en ijspakkingen op het gewricht
d sulfasalazine (Salazopyrine®)

Casus 38

39 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een vrouw van 30 jaar die bekend is met
(2p) reumatoïde artritis (RA). Je hebt röntgenfoto’s laten maken van de handen en voeten
om eventuele gewrichtsschade te beoordelen.

Welke mogelijk afwijking op deze foto’s is niet specifiek voor RA?

a erosies
b gewrichts spleet versmalling
c osteofyten (haken)
d periarticulaire ontkalking

Casus 39

40 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Op de Intensive Care beoordeel je een 44-jarige man die een
(2p) subarachnoïdale bloeding heeft doorgemaakt.

Op de CT-scan zie je diffuus bloed in arachnoidale ruimten. De zijventrikels, de


derde ventrikel en de vierde ventrikel zijn evident vergroot. Er zijn geen
intraparenchymateuze bloedingen.
Patiënt gaat in een geleidelijk tempo, in een uur tijd, in bewustzijn achteruit van
E4M6V5 naar E3M5V2.

Wat is het aangewezen therapeutisch beleid?

a acetazolamide
b externe lumbale drainage
c externe ventrikel drainage
d intraveneus corticosteroïden

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 21 / 35

41 meerkeuzevraag Na de behandeling knapt patiënt op. Twee weken later stop je de ingestelde
(2p) behandeling. Hierop krijgt patiënt hoofdpijn en wordt wat trager.
Bij neurologisch onderzoek vind je ongekruist dubbelzien bij kijken naar links en bij
kijken naar rechts. Verder vind je geen afwijkingen.

Wat is de lokalisatorische diagnose?

a n. abducens parese links


b n. abducens parese rechts
c n. abducens parese beiderzijds
d n. oculomotorius parese links
e n. oculomotorius parese rechts
f n. oculomotorius parese beiderzijds
g n. abducens parese links en n. oculomotorius parese rechts
h n. abducens parese rechts en n. oculomotorius parese links

42 meerkeuzevraag Waardoor worden de klachten op dit moment het meest waarschijnlijk


(2p) veroorzaakt?

a cerebrale ischemie
b hydrocephalus
c recidief subarachnoidale bloeding
d subduraal hematoom

Casus 40

43 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 37-jarige vrouw komt op het spreekuur omdat ze bij het
(2p) traplopen merkt dat ze minder kracht in haar bovenbenen heeft.

Ze heeft een aantal weken geleden na een barbecue voor het eerst dit krachtsverlies
bemerkt. De klachten zijn begonnen met dubbelzien, dat wisselend aanwezig is. Aan
het eind van de dag is dat erger dan aan het begin van de dag. Het eten gaat ook
wat moeizamer, vooral vlees krijgt ze niet goed meer gekauwd. Aan de benen heeft
ze alleen last bij traplopen, ze moet namelijk vier trappen op om in haar portiek
woning te komen en de laatste trap lukt bijna niet als ze ’s avonds van haar werk
terug komt.

Bij standaard neurologisch onderzoek vind je geen afwijkingen. Met name geen
oogbolmotoriek stoornissen en geen krachtsverlies aan de armen of benen. De
reflexen zijn symmetrisch normaal. Er zijn geen sensibele stoornissen.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a Guillain Barre
b Myasthenia Gravis
c polymyositis
d thoracale dwarslaesie

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 22 / 35

Casus 41

44 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent op de afdeling neurologie. Een 68-jarige man wordt naar je
(2p) verwezen in verband met slecht lopen en vallen.

Patiënt valt veel, omdat hij vaak struikelt. Bovendien wordt het vaak zwart voor de
ogen als hij snel opstaat. Hij is ook enkele keren flauw gevallen na snel opstaan. Hij
kan zijn plas niet meer goed ophouden en heeft meerdere keren in zijn broek
geplast. De klachten zijn nu enkele maanden aanwezig.

Bij onderzoek loopt hij met schuifelige pasjes. Hij is rigide aan beide extremiteiten.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a herseninfarct
b multisysteematrofie (MSA)
c progressieve supranucleaire palsy (PSP)
d ziekte van Parkinson

Casus 42

45 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 16-jarige jongen is bekend met allergisch astma. Hij komt nu
(2p) met benauwdheid na contact met een kat. Er blijkt sprake te zijn van een late
astmatische reactie.

Wat is kenmerkend voor een late astmatische reactie?

a Deze treedt 48 uur op na de directe reactie.


b Deze wordt gedomineerd door mestcel activatie.
c Deze gaat gepaard met bronchiale hyperreactiviteit.
d Deze wordt onderdrukt door gebruik van anti-histaminica.

Casus 43

46 meerkeuzevraag Je bent internist. Een 30-jarige Antilliaanse vrouw is bekend met SLE komt op je
(2p) spreekuur voor controle.

Welke uiting van SLE is sterk geassocieerd met een verhoogd risico op
overlijden?

a discoide huidafwijkingen
b glomerulonefritis
c positieve ANA
d positieve ANCA

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 23 / 35

Casus 44

47 meerkeuzevraag Je bent kinderarts. Bij een jongen van 1,5 jaar wordt de diagnose immuundeficiëntie
(2p) gesteld. Hij blijkt geen aantoonbare immunoglobulines te hebben. De uiteindelijke
diagnose is X-linked agammaglobulinemie.

Wat is kenmerkend bij patiënten die een X-linked agammaglobulinemie (XLA)


hebben bij immunofenotypering?

a afwezige T-lymfocyten en normaal aantal B-lymfocyten


b afwezige T-lymfocyten en verlaagde tot afwezig aantal B-lymfocyten
c normaal aantal T-lymfoycten en verlaagde tot afwezig aantal B-lymfocyten
d verlaagd totaal aantal T-lymfoycten en normaal aantal B-lymfocyten

Casus 45

48 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 24-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met
(2p) recidiverende bovenste en onderste luchtweginfecties. Er blijkt sprake van een
zogenaamde Common Variabe Immunodeficiency (CVID).

Bij patiënten met CVID is er sprake van een verhoogde gevoeligheid voor het
optreden van sinopulmonale infecties.

Vier verwekkers zijn:


1 Mycoplasma
2 Hemophilus
3 Pneumokokken
4 Staphylokokken

Welke twee ziekteverwekkers worden het meest aangetroffen bij patiënten met
CVID?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

49 meerkeuzevraag Waardoor wordt Common Variable Immunodeficiency (CVID) gekenmerkt?


(2p)
a verlaagd aantal B-lymfocyten
b verlaagd aantal CD8-positieve T-lymfocyten
c verlaagde antistofproductie
d verlaagd totaal aantal T-lymfocyten

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 24 / 35

Casus 46

50 meerkeuzevraag Je bent internist. Bij een 45-jarige man wordt de diagnose ziekte van Wegener
(2p) gesteld.

Welk orgaansysteem is bij deze vorm van vasculitis zelden aangedaan?

a de longen
b de nieren
c het KNO gebied
d maag- en darmstelsel

Casus 47

51 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 55-jarige patiënt krijgt een hartinfarct, en overlijdt plotseling
(2p) binnen een uur na het ontstaan van de eerste symptomen, nog buiten het
ziekenhuis.

Wat is de meest waarschijnlijke doodsoorzaak?

a hartfalen
b ruptuur van het septum
c ventrikelfibrilleren

Casus 48

52 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur verschijnt een 60-jarige patiënt die enige jaren
(2p) geleden een hartinfarct doormaakte. De laatste weken maanden heeft hij met zekere
regelmaat pijn op de borst.

Wat is het aangewezen hulpmiddel om de diagnose angina pectoris te kunnen


stellen?

a anamnese
b bloedonderzoek op cardiale markers (troponine of CPK-MB).
c coronair angiografie door middel van CT
d elektrocardiogram

53 meerkeuzevraag Welke uitspraak over het optreden van hart- en vaatziekten op verschillende
(2p) leeftijd en bij mannen en vrouwen is niet juist?

a Hart- en vaatziekten treden eerder op bij mannen dan bij vrouwen.


b Bij personen < 50 jaar is angina pectoris meestal de eerste uiting van een
ischemische hartziekte.
c Bij personen >80 jaar overlijden meer vrouwen dan mannen aan een hart- of
vaatziekte.

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 25 / 35

Casus 49

54 meerkeuzevraag Je bent huisarts en controleert een 60-jarige patiënt met een klepafwijking. Het gaat
(2p) om een ernstige mitralis insufficiëntie.

Met welke bevinding gaat een ernstige mitralis insufficiëntie gepaard?

a basale crepitaties bij longauscultatie


b een verhoogde bloeddruk
c een diastolische souffle
d schokkende bewegingen van het lichaam (homo pulsans).

55 meerkeuzevraag Bij welke klepafwijking is endocarditis profylaxe niet geïndiceerd?


(2p)
a aanwezigheid kunstklep
b aortaklepstenose
c eerder doorgemaakte endocarditis

Casus 50

56 meerkeuzevraag Je bent internist en je wilt samen met een arts-assistent een wetenschappelijk
(2p) onderzoek opzetten naar de behandeling van de ziekte van Crohn. De deadline voor
het indienen van een subsidieaanvraag is morgen.
De arts-assistent zit met zijn handen in het haar en roept: “Dit gaat mij dus niet
lukken met al die patiënten die vandaag nog op de poli komen!”. Jij hebt het echter
ook druk en zegt: “Stel je niet zo aan! Jouw poli duurt maar tot 15.30, dan heb je
toch nog genoeg tijd om het af te maken!”. Uiteindelijk lukt het de arts-assistent om
de aanvraag op tijd in te dienen.

Welk actie-reactie patroon uit de Roos van Leary is aanwezig in bovenstaande


situatie?

a aanvallend (boven-tegen) → verdedigend (onder-tegen)


b leidend (boven-samen) → volgend (onder-samen)
c verdedigend (onder-tegen) → aanvallend (boven-tegen)
d volgend (onder-samen) → leidend (boven-samen)

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 26 / 35

Casus 51

57 meerkeuzevraag Je bent student en je bereidt je voor op familiegesprek dat je tijdens een bijeenkomst
(2p) van het PKV-CA gaat oefenen.

Een familiegesprek vraagt een andere benadering dan een gesprek met één patiënt.
Hieronder staan vijf mogelijke aspecten om rekening mee te houden tijdens een
familiegesprek:
1 Het is belangrijk dat je eerst nagaat wat iedereen weet en hoeveel iedereen wil
weten.
2 Het is belangrijk dat je rekening houdt met de behoeftes van de voornaamste
informele verzorger (mantelzorger) van de patiënt.
3 Het is belangrijk om te weten wie iedereen is en wat de relatie van ieder is tot de
patiënt.
4 Het is belangrijk dat je bespreekt wat de motivatie is van iedereen voor dit
gemeenschappelijke gesprek.
5 Het is belangrijk dat je je aandacht goed verdeelt tussen de verschillende
aanwezigen.

Welke aspecten zijn het beste bruikbaar wanneer je een familiegesprek voert?

a alleen 1, 2 en 4
b alleen 1, 3 en 5
c alleen 1, 4 en 5
d alleen 2, 3 en 5
e alleen 1, 2, 3 en 4
f alleen 2, 3, 4 en 5
g 1, 2, 3, 4 en 5

Casus 52

58 meerkeuzevraag Je bent student en je bereidt je voor op een bijeenkomst van het PKV-CA over
(2p) medische fouten.

Bij het omgaan met fouten kun je gebruikmaken van de zogenoemde STEL-STEL
regels. Deze regels bieden handvaten voor het bespreken van eenmaal gemaakte
fouten met de patiënt.

Waar staan beide letters E voor in de STEL-STEL regels?

a Eenduidig zijn & Eerlijk zijn


b Eenduidig zijn & Eerst steun bieden
c Eerst steun bieden & Eerlijk zijn
d Eerst steun bieden & Erkennen van de fout
e Erkennen van de fout & Eenduidig zijn
f Erkennen van de fout & Eerlijk zijn

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 27 / 35

Casus 53

59 meerkeuzevraag Je bent huisarts en op je spreekuur komt een moeder met haar 6 weken oude zoon
(2p) Karel. Haar hoofdklacht is dat Karel veel en met kracht spuugt.

Het gaat de laatste week al niet zo lekker. Hij geeft steeds meer voeding terug, de
laatste 2 dagen met grote golven. Hij is wel hongerig, maar halverwege de fles stopt
hij acuut met drinken en wil dan niet meer. Spugen is gerelateerd aan de voeding.
Moeder heeft het idee dat hij de laatste week in gewicht is afgevallen. Na het geven
van een proefvoeding wordt hyperperistaltiek gezien in de buik. Zie afbeelding 6 in
de bijlage.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose op basis van dit klinisch beeld?

a duodenum atresie
b gastro-oesofageale reflux
c oesophagus atresie
d pylorus hypertrofie

Casus 54

60 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een moeder met haar 4 jaar oude dochtertje
(2p) Kaylee. Het is moeder opgevallen dat het kind geel is gaan, zien vooral aan de huid.

Het is niet de eerste keer dat moeder geelzucht heeft opgemerkt bij Kaylee.
Eenmaal eerder is zij in aansluiting aan een verkoudheid geel geweest.

Je besluit tot aanvullende diagnostiek en laat de volgende bepalingen uitvoeren:


- bilirubine totaal 90 micromol/l (verhoogd)
- bilirubine geconjugeerd < 5 micromol/l (normaal)
- ASAT 17 U/l (normaal)
- ALAT 23 U/l (normaal)
- Hb 7,4 mmol/l (normaal)
- MCV 86 fl (normaal)
- Reticulocyten 27‰ (normaal)

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a galstenen
b hemoglobinopathie
c hepatitis B infectie
d ziekte van Gilbert

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 28 / 35

Casus 55

61 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent op de afdeling Spoedeisende Hulp. Je wordt gevraagd om


(2p) acuut naar kamer 3 te komen in verband met een ernstig zieke jongen van 9 jaar.

De jongen heeft gisteravond hoge koorts gekregen en is vroeg naar bed gegaan.
Vanochtend was hij nauwelijks wekbaar waarop zijn moeder de ambulance heeft
gebeld. Ook nu is het een somnolente patiënt die niet erg adequaat reageert. Op de
monitor lees je dat hij een ademfrequentie heeft van teugen 40 per minuut en een
hartactie van 170 slagen per minuut. Hij maakt een wat kreunend geluid bij het
ademen. Je bepaalt dat de capillairy refill 3 seconden bedraagt terwijl ondertussen
de verpleegkundige een bloeddruk meet van 90/40 mmHg.

Wat is het aangewezen beleid?

a eerst bepalen van bloedbeeld, glucose en Na/K en Å


b eerst bloedkweek en liquorpunctie onder verdenking sepsis
c eerst intraveneuze vulling met 10 ml/kg NaCl 0,9%
d eerst verder lichamelijk onderzoek om tot een diagnose te komen

Casus 56

62 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent op de afdeling Spoedeisende Hulp en wordt gevraagd om een


(2p) acuut benauwd kind van 3 jaar te beoordelen.

Sinds vanavond is het kind in beloop van 2 uur benauwd geworden met een
blafhoest. Volgens moeder was het kind die middag al hees en was er sprake van
een loopneus. Volgens haar zijn er die middag geen bijzonderheden voorgevallen.
Temperatuur bedraagt 38,8 °C, pols 140/min en ademfrequentie 28/min met forse
intrekkingen subcostaal en in jugulo. Bij auscultatie hoor je een inspiratoire stridor.
Op basis van deze gegevens stel je de diagnose pseudocroup.

Wat is de aangewezen behandeling in deze situatie?

a vernevelen met adrenaline


b vernevelen met cromoglicaat
c vernevelen met NaCl 0,9%
d vernevelen met salbutamol

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 29 / 35

Casus 57

63 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 45-jarige man komt op het spreekuur in verband met klachten
(2p) van roodheid, ernstige pijn en fotofobie van zijn linker oog sinds 2 dagen. Hij zegt
geen trauma te hebben doorgemaakt.

Vier mogelijke bevindingen zijn:


1 visus van 0.1
2 conjunctivale vaatinjectie
3 ciliaire vaatinjectie
4 sereuze uitvloed

Welke twee bevindingen passen niet bij een diagnose conjunctivitis?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

Casus 58

64 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 25-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met een
(2p) rood oog en pijn boven het oog. De moeder van patiënte heeft een chronisch open-
kamerhoek glaucoom en de patiënte wil graag weten of zij hetzelfde heeft. Patiënte
beschrijft daarbij dat zij verschillende periodes heeft gehad met een rood en pijnlijk
linker oog welke verminderde met slapen. Bij onderzoek zie je een irregulaire pupil
met een vaatinjectie van het linkeroog.

Wat is op basis van bovenstaande gegevens de meest waarschijnlijke oorzaak


van de klachten (en bevindingen) bij patiënte?

a chronisch open kamerhoek glaucoom


b conjunctivitis
c iridocyclitis
d kamer-hoek afsluitings glaucoom
e keratoconjunctivitis sicca

Casus 59

65 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 78-jarige man komt op het spreekuur in verband met de klacht
(2p) dat hij moeite heeft met zowel het lezen van boeken en als met het lezen van
verkeersborden. Bij onderzoek vind je een visus rechts van 0.3 en links van 0.4,
beiderzijds geen verbetering met de stenopeische opening.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a cataract
b glaucoom
c maculadegeneratie
d uveitis
e veneuze occlusie

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 30 / 35

Casus 60

66 meerkeuzevraag Je bent MDL-arts en een 37-jarige man wordt binnengebracht op de afdeling


(2p) Spoedeisende Hulp. Hij braakt al 4 dagen zeer fors, sinds vandaag ook af en toe
een spoortje bloed, en nu plots hevige pijn achter het borstbeen. Bij lichamelijk
onderzoek is de hals opgezet en als je erin drukt lijkt het alsof het knispert.

Wat is meest waarschijnlijke diagnose?

a intrathoracale maag
b ruptuur oesophagus
c sclerodermie
d varix-bloeding

Casus 61

67 meerkeuzevraag Je bent oncoloog. Een 52-jarige vrouw wordt naar je verwezen in verband met een
(2p) pijnloos knobbeltje in haar rechter borst dat al enige weken bestaat.

Hoe wordt de primaire diagnostiek van mammacarcinoom opgebouwd?

a Triple diagnostiek: anamnese, lichamelijk onderzoek, familieanamnese


b Triple diagnostiek: beoordeling operatie, radiotherapie, chemotherapie
c Triple diagnostiek: echo, CT, botscan
d Triple diagnostiek: palpatie, röntgendiagnostiek, cytologische punctie

Casus 62

68 meerkeuzevraag Je bent oncoloog. Een 49 jarige man bekend met een gemetastaseerd
(2p) prostaatcarcinoom heeft op een beperkt aantal plaatsen botmetastasen in zijn
lumbale wervelkolom. Hij klaagt over progressieve pijnklachten vanuit zijn rug en kan
steeds moeilijker overeind komen.

Wat is de snelst werkzame behandeling voor deze afwijking met de daarbij


behorende klacht?

a bisfosfonaten
b chemotherapie
c operatie
d radiotherapie

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 31 / 35

Casus 63

69 meerkeuzevraag Je bent MDL-arts in een levertransplantatiecentrum. Een 56-jarige vrouw komt op


(2p) het spreekuur. Zij is 3 maanden geleden getransplanteerd vanwege een PBC
(primair biliaire cirrose) en ontwikkelde een vernauwing van de extra-hepatische
galwegen, op de overgang van haar eigen galweg naar die van de donorgalweg
(ductus choledochus). Om dit op te heffen werd 2 weken geleden een stent
geplaatst. Het plan was om de stent 6 weken te laten zitten, maar patiënte heeft haar
poli-afspraak vervroegd omdat last heeft gekregen van gegeneraliseerde jeuk en de
ontlasting niet meer bruin, maar grijs-wit is geworden.

Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak voor het optreden van deze klachten?

a Waarschijnlijk is de ‘ oude’ ziekte teruggekeerd.


b Zeer waarschijnlijk is de stent in de galwegen verstopt.
c Zo kort na transplantatie is waarschijnlijk afstoting opgetreden.
d Ten gevolge van de vele medicijnen die zij moet innemen, heeft zij een
hemolytische anemie ontwikkeld.

Casus 64

70 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 48-jarige man. Hij is bekend met
(2p) hypertensie en insuline-afhankelijke diabetes mellitus, bij fors overgewicht. Enkele
maanden geleden is hij ‘bewust’ gaan afvallen, en met succes: in 3 maanden tijd is
zijn gewicht gedaald van 102 naar 86 kg. Echter, sinds een week heeft hij nu last
van aanvalsgewijze buikpijn met misselijkheid. De klachten treden op tijdens de
maaltijd, en zakken na zo’n 3 uur weer weg. Hij heeft nu al 4 aanvallen gehad, en
eigenlijk weet hij tijdens zo’n aanval niet wat hem overkomt.

Wat is een correcte conclusie op basis van bovenstaande gegevens?

a De klachten duidt je in het kader van hypoglycemien: patiënt eet minder, maar
heeft zeer waarschijnlijk zijn insuline-doseringen niet aangepast
b Ten gevolge van het drastisch gewijzigde eetpatroon, heeft de patiënt
waarschijnlijk last van obstipatie; je vraagt naar het ontlastingspatroon.
c Ten gevolge van het drastisch gewijzigde eetpatroon heeft de patiënt last van
maagkrampen; je stelt patiënt gerust en vraagt hem om over 3 weken terug te
komen.
d Ten gevolge van het snelle en forse gewichtsverlies, heeft patiënt galstenen
ontwikkeld. De pijnaanvallen zijn galkolieken. Je vraagt een echo van de buik
aan om het vermoeden van galblaasstenen te bevestigen.

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 32 / 35

Casus 65

71 meerkeuzevraag Je bent gyneacoloog. Een 40-jarige vrouw komt met haar nieuwe partner op je
(2p) spreekuur wegens kinderwens. Hij is 34 jaar oud, is gezond en heeft geen kinderen.
Zij heeft 3 kinderen uit een voorgaande relatie, respectievelijk 17, 15 en 12 jaar oud.
Zij heeft zich na de laatste bevalling laten steriliseren waarbij haar tubae beiderzijds
zijn gecoaguleerd over een traject van 3 cm.

Welke mogelijke behandelingen om zwanger te worden zijn er voor dit paar?

a alleen in-vitro fertilisatie


b alleen intra-uteriene inseminaties
c intra-uteriene inseminaties en/of in-vitro fertilisatie
d operatieve re-anastomose van de tubae en/of in-vitro fertilisatie

72 meerkeuzevraag Patiënte komt na behandeling op je spreekuur. Haar laatste menstruatie is 7 weken


(2p) geleden geweest en ze heeft buikpijn. Gisteren was haar zwangerschapstest
positief. Bij de verdere speciële anamnese blijkt dat zij intermitterend krampende
buikpijn heeft in de onderbuik. Zij heeft geen pijn in de linker schouder noch loze
aandrang. Bij onderzoek vind je geen aanwijzingen voor peritoneale prikkeling maar
er blijkt wel sprake te zijn van gering helderrood bloedverlies uit de cervix.

Wat is de differentiaaldiagnose naar volgorde van belangrijkheid?

a beginnende miskraam, extra-uteriene graviditeit (EUG), appendicitis


b beginnende miskraam, appendicitis, extra-uteriene graviditeit (EUG)
c complete miskraam, extra-uteriene graviditeit (EUG), appendicitis
d complete miskraam, appendicitis, extra-uteriene graviditeit (EUG)

73 meerkeuzevraag Stel dat bij patiënte sprake is van een beginnende miskraam.
(2p)
Welk vervolgonderzoek is aangewezen?

a Er wordt zwangerschapstest in de urine gedaan en er wordt een transvaginale


echoscopie verricht.
b Er wordt zwangerschapstest in de urine gedaan en er wordt een
transabdominale echoscopie verricht.
c Er wordt humaan Chorio Gonadotrofine (hCG) in het bloed bepaald en er wordt
een transvaginale echoscopie verricht.
d Er wordt humaan Chorio Gonadotrofine (hCG) in het bloed bepaald en er wordt
een transabdominale echoscopie verricht.

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 33 / 35

Casus 66

74 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 72-jarige vrouw die een week geleden is
(2p) ontslagen uit het ziekenhuis na een opname van 5 dagen. Ze was opgenomen in
verband met klachten van kortademigheid en een piepende ademhaling zonder
koorts. Ze rookt 5 tot 10 sigaretten per dag sinds haar 16e jaar. Tot haar 65e jaar
heeft ze eigenlijk nooit lichamelijke klachten gehad.
In de ontslagbrief wordt bij het lichamelijk onderzoek een tonthorax vermeld.

Wat was de meest waarschijnlijke diagnose bij opname?

a astma cardiale
b exacerbatie astma
c exacerbatie COPD
d exacerbatie longfibrose
e pneumonie
f ruiterembolus

Casus 67

75 meerkeuzevraag Je bent longarts. Op je spreekuur komt een 58-jarige vrouw met klachten van
(2p) kortademigheid bij inspanning. Bij een fysiotherapeut is een keer haar perifere
saturatie gemeten en die bleek toen 89% te bedragen. Bij lichamelijk onderzoek hoor
je beiderzijds basaal crepiteren. Je besluit tot aanvullend onderzoek met onder
andere een bloedgas analyse bij kamerlucht.

De uitslag van de bloedgasanalyse is:


pH 7,36
pCO2 4,3 kPa
pO2 7,5 kPa.
Base overschot: 1 mmol/l

Van welke type stoornis is hier het meest waarschijnlijk sprake?

a bradypnoe
b hyperventilatie
c hypoventilatie
d hypoxemie
e metabole alkalose
f respiratoire alkalose
g tachypnoe

Einde

Dit was de laatste vraag van het tentamen.


Controleer of je je naam op het antwoordformulier hebt gezet, en lever het
opgavenformulier, de bijlage en het antwoordformulier in.

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 34 / 35

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 35 / 35

Aanteken-/antwoordvel student

Thema

Examennummer

Antwoorden 1 21 41 61
meerkeuzevragen: 2 22 42 62
3 23 43 63
4 24 44 64
5 25 45 65
6 26 46 66
7 27 47 67
8 28 48 68
9 29 49 69
10 30 50 70
11 31 51 71
12 32 52 72
13 33 53 73
14 34 54 74
15 35 55 75
16 36 56
17 37 57
18 38 58
19 39 59
20 40 60

Open vragen:

(Ook de achterzijde kun je gebruiken voor het maken van eigen aantekeningen.)

2012 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2011-2012 \ Integratietoets studiejaar 3 - her – 20120723a


Studiejaar 3

Integratietoets
11 juli 2013

Tentamencoördinator Dr. P.C.J. de Laat

Naam

Examennummer

Overzicht

Het tentamen bestaat uit 50 vragen, waarvan 47 gesloten en 3 CIP.


In totaal kun je 120 punten behalen.

Instructies

1 Controleer of je de volgende formulieren hebt ontvangen:


- een opgavenformulier;
- een bijlage bij het opgavenformulier, waarin afbeeldingen, tabellen,
schema’s en de referentiewaarden klinische chemie zijn opgenomen,
- een antwoordformulier voor de meerkeuzevragen.
2 Controleer of van deze formulieren alle pagina’s bedrukt zijn.
3 Schrijf je naam en examennummer op dit voorblad en op het antwoordformulier.
4 Let bij het beantwoorden van de meerkeuzevragen op het volgende:
- Per vraag is slechts één antwoord juist; bij het invullen van meerdere
alternatieven wordt het antwoord altijd fout gerekend.
- Vul het antwoord op de vraag in bij het juiste nummer op het
antwoordformulier voor de meerkeuzevragen.
5 Het gebruik van een rekenmachine is bij dit tentamen wel toegestaan.
6 Controleer voor het inleveren zorgvuldig of je alle vragen hebt beantwoord, en of
je overal je naam en examennummer hebt ingevuld.

Succes!

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 2 / 29

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 3 / 29

Casus 1

1 meerkeuzevraag Het is juni en zonnig weer Je bent huisarts en een 26-jarige vrouw komt op het
(2p) spreekuur. Ze heeft waterige rode ogen en gebruikt tijdens het consult regelmatig
haar zakdoek om haar neus te vegen. Ze heeft al enkele jaren last van een loopneus
en rode ogen en in de ochtend heeft ze niesbuien in deze periode van het jaar. Ze
denkt dat ze hooikoorts heeft en ze vraagt je iets voor te schrijven

Wat is het aangewezen beleid op dit moment?

a Nader allergologisch onderzoek is nodig voordat je kunt starten met medicatie.


b Nader allergologisch onderzoek is nodig; start in overleg met patiënte alvast met
orale histaminica en corticosteroïd neusspray.
c Nader allergologisch onderzoek is niet nodig: je start in overleg met patiënte
direct met orale corticosteroïden.
d Nader allergologisch onderzoek is niet nodig: je start in overleg met de patiënte
direct met lokale en/of systemische therapie.

Casus 2

2 meerkeuzevraag Je bent huisarts op de huisartsenpost. Een vader komt met zijn zoon van 5 weken
(2p) oud op het spreekuur met klachten van koorts en diarree. Het kind drinkt iets minder
dan anders, spuugt niet, en bij het meten een rectale thermometer stelde vader
39,0°C vast. Vader maakt zich zorgen.
Bij lichamelijk onderzoek zie je een zuigeling met een normale huidskleur,
temperatuur 39.0°C rectaal, ademhaling frequentie 50 teugen per minuut, cor 140
slagen per minuut, over de longen en cor zijn geen afwijkingen te horen.

Wat is het aangewezen vervolgbeleid op dit moment?

a Je schrijft paracatamol zetpillen voor om de temperatuur te verlagen.


b Je stelt vader gerust en vraagt hem terug te komen bij alarm symptomen.
c Je stelt vader gerust en vraagt hem terug te komen na 2 dagen als de koorts
aanhoud.
d Je overlegt telefonisch met de kinderarts om het kind direct door de kinderarts te
kunnen laten beoordelen.

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 4 / 29

Casus 3

3 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 45-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met de
(2p) laatste weken spontane hematomen. Bij bloedonderzoek vind je een
trombocytenaantal van 13x10E 9/L.

In de differentiaaldiagnose worden de volgende vier ziektebeelden opgenomen:


1 Idiopathisch Thrombocytopenische Purpura (ITP)
2 Thrombotische Thrombocytopenische Purpura (TTP)
3 Myelodysplastisch Syndroom (MDS)
4 Leukemie

Wat is de volgorde van waarschijnlijkheid van deze ziektebeelden bij deze


patiënte?
Zet op positie 1 de meest waarschijnlijke diagnose, enz.

a 1–2–3–4
b 1–2–4–3
c 1–4–3–2
d 2–3–1–4
e 2–3–4–1
f 3–4–2–1
g 3–2–4–1
h 4–3–1–2

Casus 4

4 meerkeuzevraag Je bent hematoloog en vertelt een 33-jarige man dat hij een acute myeloïde
(2p) leukemie (AML) heeft.

Welke onderliggende oorzaak voor AML gaat gepaard met een overleving op
de lange termijn van ongeveer 65%?

a BCR-ABL fusiegen
b MLL of een afwijking aan chromosoom 11q23
c monosomaal karyotype
d NPM1 mutatie
e PML-RARalpha fusiegen

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 5 / 29

Casus 5

5 meerkeuzevraag Je bent student en je bent bezig met de voorbereiding PKV MT hoofd/hals.


(2p)
Vier beweringen over de bevindingen van het lymfeklier onderzoek zijn:
1 Vergrote lymfeklieren als gevolg van een infectie hebben een elastische
consistentie.
2 Vergrote lymfklieren als gevolg van een infectie voelen warmer aan bij palpatie.
3 Vergrote lymfeklieren als gevolg van een maligniteit hebben een vaste
consistentie.
4 Vergrote lymfeklieren als gevolg van een maligniteit zijn pijnlijk bij palpatie.

Welke twee beweringen zijn juist?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

Casus 6

6 meerkeuzevraag Je bent huisarts en je ziet op het spreekuur een 34-jarige vrouw (para 2). Zij is 8
(2p) weken geleden bevallen van een gezonde dochter na een ongestoorde
zwangerschap en fysiologische bevalling. Ze vertelt dat ze erg moe is, veel meer dan
na de eerste zwangerschap.

Zeven onderdelen in anamnese en lichamelijk onderzoek zijn:


1 Endocriene tractus
2 Psychosociale anamnese
3 Seksuele anamnese
4 Tractus circulatorius
5 Tractus digestivus
6 Tractus hematopoieticus
7 Tractus urogenitalis

Welke vier onderdelen dienen aan bod komen tijdens het consult bij deze
patiënte om meer duidelijkheid te krijgen over de onderliggende oorzaak van
haar klachten?

a 1, 2, 3 en 5
b 1, 2, 6 en 7
c 1, 4, 5 en 6
d 1, 5, 6 en 7
e 2, 3, 4 en 5
f 2, 3, 4 en 6
g 3, 4, 6 en 7

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 6 / 29

Casus 7

7 meerkeuzevraag Je bent huisarts en je ziet een nieuwe patiënt. Je leest in de status dat de 74-jarige
(2p) man bekend is met een aortaklepstenose. Om in de toekomst de progressie van
deze klepafwijking te kunnen volgen, is het belangrijk deze souffle zorgvuldig te
ausculteren.

Vier beweringen over een souffle ten gevolge van een aortaklepstenose zijn:
1 De souffle is beter te beluisteren in linker zijligging met de klok van de
stethoscoop.
2 De souffle kan worden voort geleid over de a. carotis.
3 De vorm van een souffle bij een aortaklepstenose is bandvormig.
4 Een aortaklepstenose geeft een systolische souffle.

Welke twee beweringen zijn juist?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

Casus 8

8 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 87-jarige vrouw, verwezen naar je door
(2p) de opticien, omdat de oogboldruk te hoog was. Je inspecteert de ogen en ziet een
beeld zoals op de foto in afbeelding 1, zie bijlage.

Hoe heet de bevinding zichtbaar op de afbeelding?

a arcus lipoides
b arcus senilis
c cataract
d uveitis

Casus 9

9 meerkeuzevraag Je bent orthopedisch chirurg. Een 27-jarige voetballer bezoekt je spreekuur nadat hij
(2p) twee weken daarvoor zijn knie heeft verdraaid tijdens een landing na een kopbal. Er
is een MRI van zijn knie gemaakt. Hierop is een voorste kruisbandruptuur, een
mensicuslaesie en een bone bruise te zien.

In welk botdeel zal deze ‘bone bruise’ het meest waarschijnlijk aanwezig zijn?

a laterale femurcondyl
b mediale tibiaplateau
c patella
d proximale fibula

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 7 / 29

Casus 10

10 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 57-jarige vrouw samen met haar man.
(2p) Sinds enige maanden loopt de vrouw onzeker en moeizaam, en gisteren is ze
gevallen. De vrouw heeft een lichte rust tremor van haar linkervoet en –hand en
vertoont ook bradykinesie links. Haar houdingsreflex is matig. Je vermoedt dat de
vrouw een vroeg stadium van de ziekte van Parkinson heeft.

In welk van de volgende hersendelen zullen zenuwcellen degenereren indien


dit vermoeden juist is?

a in de linker pars reticulata van de substantia nigra


b in de linker thalamus
c in het linker striatum
d in de rechter globus pallidus
e in de rechter nucleus caudatus
f in de rechter pars compacta van de substantia nigra

11 meerkeuzevraag Bij ernstige gevallen van de ziekte van Parkinson kan ‘deep brain stimulation’ (DBS)
(2p) worden overwogen.

Welke van de volgende hersengebieden komen in aanmerking als target voor


DBS ter verbetering van de symptomen van de ziekte van Parkinson?

a de capsula interna
b de premotor cortex
c de substantia nigra
d het interne deel van de globus pallidus
e het putamen
f het zogenaamde ‘motordeel’ van de thalamus

Casus 11

12 meerkeuzevraag Als radioloog wil je de MRI-beelden voor en na toediening van intraveneus contrast
(2p) met elkaar vergelijken. Doordat bepaalde structuren aan kleuren, kun je met
zekerheid zeggen dat dit de MRI-beelden zijn na toediening van intraveneus
contrast.

Welke structuren zijn dat?

a bloedvaten
b bot
c meningen
d neusslijmvlies

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 8 / 29

Casus 12

13 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Een jongen van
(2p) 6 weken oud presenteert zich met projectiel braken. Je vermoedt een hypertrofie van
de pylorus.

Welk beeldvormend onderzoek is als eerste aangewezen?

a conventioneel buikoverzicht
b echografie van de bovenbuik
c maag-darm passage onder Röntgendoorlichting met toediening van
contrastmateriaal via de maagsonde.
d MRI abdomen

Casus 13

14 meerkeuzevraag Je bent oudste coassistent op de afdeling Longziekten van een groot academisch
(2p) ziekenhuis. Die middag wordt er een 65-jarige man overgeplaatst vanuit een klein
perifeer ziekenhuis. Hij was daar opgenomen in verband met niet-productief hoesten
en progressieve dyspnoe d’effort sinds een half jaar. Verder zijn er geen klachten en
zijn voorgeschiedenis is blanco. Op de CT-thorax worden beiderzijds afwijkingen aan
de longen gezien.
Je mag anamnese en lichamelijk onderzoek verrichten bij patiënt en door de zaalarts
word je gevraagd een differentiaal diagnose op te stellen. Als werkhypothese kom je
uiteindelijk tot idiopathische longfibrose (IPF) en je vraagt je af of de afwijkingen op
de CT-thorax daarbij kunnen passen.

Mogelijke afwijkingen die kunnen worden gezien op een CT-thorax zijn:


1 honingraatstructuur (“honey combing”)
2 tractiebronchiectasieën
3 bullae

Welke van deze afwijkingen op een CT-thorax kan of kunnen goed passen bij
de diagnose IPF?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1, 2 en 3

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 9 / 29

Casus 14

15 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) en in je


(2p) avonddienst wordt een 23-jarige man aangekondigd die op de fiets is aangereden
door een auto. Bij binnenkomst blijkt de man kortademig, bestaat er hypersonore
percussie zonder ademgeruis over de linker long. Hij heeft een blanco
voorgeschiedenis. Er wordt een X-thorax gemaakt en daar zijn verschillende
afwijkingen op te zien, waaronder twee ribfracturen links.

Welke afwijking is gezien het klinisch beeld het meest waarschijnlijk zichtbaar
op de X-thorax?

a hematothorax
b infiltraat met luchtbronchogram
c obstructie atelectase
d pneumothorax

Casus 15

16 meerkeuzevraag Je bent net klaar met de opleiding tot huisarts en neemt een dienst waar voor een
(2p) collega werkzaam in een praktijk op het platteland. Het is vrijdag middag en je ziet
een 24-jarige vrouw met klachten van kortademigheid, die er door de assistente nog
net voor 17 uur op je spreekuur is bij gezet.

Patiënte vertelt dat zij iets kortademig is geworden in de middag, terwijl ze niets
bijzonders aan het doen was. Ze zat toen de klachten begonnen op de bank omdat
ze sowieso geïmmobiliseerd is vanwege diep veneuze trombose (DVT) waarvoor de
thuiszorg nu nog 2dd injecties Fragmin komt geven. Los van de kortademigheid zijn
er weinig andere klachten. Pas bij de derde keer dat je naar pijn vraagt vertelt de
patiënt dat het ademhalen ook wat gevoelig is. Tractus anamnese levert verder geen
bijzonderheden op.

Bij lichamelijk onderzoek vind je de volgende waarden: T 38,4°C, pols 107/min, RR


110/75mmHg, sat 98% bij kamerlucht. Over hart en longen hoor je niets bijzonders,
er is een soepele niet pijnlijke buik en een linker kuit die rood, gezwollen en pijnlijk is.

Wat is het aangewezen beleid?

a Je hoogt de dosis Fragmin op om ook therapeutisch te behandelen voor een


longembolie.
b Je stuurt de patiënt naar het ziekenhuis in de nabij gelegen stad voor aanvullend
onderzoek om een longembolie uit te sluiten.
c Je verandert niets omdat het risico op een longembolie zeer klein is door de
Fragmin die patiënt krijgt en de dosis Fragmin is voor zowel een DVT als een
longembolie gelijk.
d Je start met een kuur antibiotica (breed-spectrum antibiotica) omdat je denkt dat
er helemaal geen sprake is van een DVT maar u denkt eerder aan een cellulitis
en mogelijk een beginnende pneumonie.

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 10 / 29

Casus 16

17 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 36-jarige vrouw voor anticonceptie en
(2p) behandeling van haar acne. Bij binnenkomst zie je forse acne in het gezicht van
patiënte.

Je kent deze patiënt, die nieuw in je praktijk is, niet en ze vertelt tijdens de anamnese
dat zij rookt (10 sigaretten per dag) en verder goed gezond is. Haar grootste
probleem op dit moment is dat de acne die zij al sinds haar jeugd in milde vorm heeft
plots fors is toegenomen. Met betrekking tot de anticonceptiewens vertelt ze het
volgende. Ze is G2P2, en al jaren gelukkig getrouwd met de vader van haar
kinderen. Er is ook geen kinderwens meer. Momenteel gebruiken ze condooms als
anticonceptie. Sterilisatie zien zij en haar partner niet zitten. Een koper spiraal heeft
ze vroeger al eens gehad en wil ze niet nog eens, omdat ze daarbij fors bloedverlies
had. Het enige wat verder opvalt in haar voorgeschiedenis is dat zij een longembolie
heeft gekregen toen ze als 18-jarige was opgenomen in het ziekenhuis met een
femur fractuur na een scooter ongeval.
Bij lichamelijk onderzoek zie je forse acne in het gelaat en op de schouders. Verder
onderzoek levert geen bijzonderheden op.

Wat is het aangewezen anticonceptie advies bij deze patiënte?

a Diane 35 (cyproteron/ethinylestradiol)
b Microgynon 30 (ethinylestradiol/levonorgestrel)
c Mirena spiraal (levonorgestrel)
d Yasmin (ethinylestradiol/drospirenon)

Casus 17

18 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 24-jarige studente komt op je spreekuur in verband met koorts
(2p) sinds 5 dagen. Bij binnenkomst zie je een ziek ogende vrouw die veel kleding aan
heeft en ogenschijnlijk door pijn wat voorovergebogen loopt.

Patiënte vertelt net 5 weken terug te zijn na een stage in een hotel in Kenia. Ze is
ruim 6 maanden weg geweest en heeft altijd haar malaria profylaxe (lariam) gebruikt.
Ze heeft een temperatuur van 39,8°C en is erg slap. Ze is nu toch bang dat ze
malaria heeft.

Bij welke malariaparasiet is de kans op een ernstig ziektebeeld het grootst?

a P. Falciparum
b P. Ovale
c P. Vivax

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 11 / 29

Casus 18

19 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 44-jarige vrouw komt op je spreekuur in verband met de klacht
(2p) dat zij bij computerwerk het scherm niet goed kan lezen. Zij heeft geen problemen bij
kijken in de verte. Zij draagt geen bril.

Bij onderzoek heeft zij een visus van rechts 1.0 zonder correctie; en links 1.0 zonder
correctie.

Wat is op basis van bovenstaande gegevens de meest waarschijnlijke oorzaak


van de klachten (en bevindingen) bij patiënte?

a congenitaal cataract
b hypermetropie
c myopie
d presbyopie

Casus 19

20 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 74-jarige man komt op het spreekuur in verband met plotseling
(2p) opgetreden troebelingen in het gezichtsveld. Hij vertelt daarbij dat hij ook wat
lichtsensaties heeft gehad. Op de dag van presentatie ziet hij ook minder met het
linkeroog. De visus is 1.0 in het rechteroog en 0.2 in het linkeroog.

Wat is op basis van bovenstaande gegevens de meest waarschijnlijke oorzaak


van de klachten (en bevindingen) bij patiënt?

a migraine ophthalmique
b retina loslating linkeroog
c retina loslating rechteroog
d refractie probleem linkeroog
e refractie probleem rechteroog
f veneuze takocclusie links
g veneuze takocclusie rechts

Casus 20

21 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Je wordt


(2p) geroepen bij een 34-jarige man die tijdens een epileptisch insult met zijn hoofd tegen
zijn bureau is gevallen. Je ziet hem 2 uur na de val op de SEH. Hij weet niet precies
wat er gebeurd is, maar hij kan zijn oog niet zelf openen. Bij onderzoek zie je een
fors ooglidhaematoom met laceratie van het ooglid.

Wat is het aangewezen beleid op dit moment?

a De oogbol palperen en beoordelen of de oogdruk normaal is.


b De oogleden proberen te openen om de oogbol op perforatie te onderzoeken.
c Het oog beschermen met een beschermkapje en de oogarts in consult vragen.
d Ooglidlaceraties hechten.

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 12 / 29

Casus 21

22 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 59-jarige vrouw komt op het spreekuur met klachten van
(2p) kortademigheid. Patiënte heeft een BMI van 29.6 kg/m2 en rookt dagelijks 3-7
sigaretten.

Het te hoge gewicht zou mogelijk kunnen bijdragen aan de kortademigheid. Voor
mevrouw zou het belangrijk zijn om wat minder te gaan eten en wat meer te
bewegen, om het gewicht op peil te houden. Mevrouw weet zelf niet dat haar gewicht
te maken kan hebben met de klachten en heeft er ook nog nooit over nagedacht om
minder te gaan eten of meer te bewegen. Na het gesprek met de arts geeft ze aan er
wel over na te willen denken om in de komende tijd te veranderen.

In welke fase van gedragsverandering (stages of change) zit deze patiënte?

a actie
b contemplatie
c gedragsbehoud
d preparatie

Casus 22

23 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent MDL en leest een artikel over de economische evaluatie van
(2p) behandeling bij mensen met slokdarmkanker.

In een gerandomiseerde trial werden de kosten en effecten van twee vormen van
palliatieve behandeling, namelijk brachytherapie en stentplaatsing, met elkaar
vergeleken. Voor wat betreft de verschillen in kosten werd onder andere gekeken
naar de kosten van ligdagen en naar de kosten door ziekteverzuim van de patiënt.

Behoren de genoemde kostenposten in het doelmatigheidsonderzoek tot de


directe of tot de indirecte kostensoorten?

Kosten ligdagen Kosten door ziekteverzuim


a directe kosten directe kosten
b directe kosten indirecte kosten
c indirecte kosten directe kosten
d indirecte kosten indirecte kosten

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 13 / 29

Casus 23

24 meerkeuzevraag Je bent aangesteld als bedrijfsarts bij een Arbodienst in de regio Rijnmond en valt
(2p) onder het vakgebied arbeids- en bedrijfsgeneeskunde volgens het
Arbeidsomstandighedenbesluit.

Volgens dit besluit moet elke arbodienst beschikken over ten minste een
gecertificeerde deskundige op nog drie andere vakgebieden, naast arbeids- en
bedrijfsgeneeskunde.

Vijf vakgebieden (deskundigen) zijn:


1 arbeidshygiëne (arbeidshygiënist)
2 arbeidspsychologie (arbeidspsychologe)
3 arbeids- en organisatiekunde (arbeids- en organisatiedeskundige)
4 arboverpleegkunde (arboverpleegkundige)
5 veiligheidskunde (veiligheidskundige)

Welke drie van de genoemde vakgebieden (deskundigen) dienen binnen de


arbodienst, naast arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, ook vertegenwoordigd te
zijn?

a 1, 2 en 3
b 1, 2 en 4
c 1, 3 en 4
d 1, 3 en 5
e 1, 4 en 5
f 2, 3 en 5
g 2, 4 en 5
h 3, 4 en 5

Casus 24

25 meerkeuzevraag Je bent gynaecoloog en een 63-jarige vrouw met diabetes type 2 komt op het
(2p) spreekuur in verband met postmenopauzaal bloedverlies. Uit onderzoek blijkt een
uitgebreide adenocarcinoma van het endometrium. Zij ondergaat een hysterectomie
gevolgd door postoperatieve radiotherapie.

Twee jaar later worden metastasen in de longen gediagnosticeerd. Haar gezondheid


gaat sterk achteruit en ze krijgt veel last van kortademigheid en benauwdheid, maar
ze weigert opname in het ziekenhuis. Ze ontwikkelt vervolgens cachexie en overlijdt
enige weken later.

Wat is op basis van bovenstaande gegevens de onderliggende doodsoorzaak


van de patiënte?

a cachexie
b diabetes type 2
c endometriumcarcinoom
d longmetastasen

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 14 / 29

Casus 25

26 meerkeuzevraag Je bent binnenkort klaar met je opleiding tot huisarts en hebt een aanbod tot
(2p) overname van een praktijk gekregen. Hierdoor ben je je alvast aan het verdiepen in
de verschillende wetten die hierop van toepassing zijn.

Een van de wetten die je tegenkomt is de Mededingingswet.

Wanneer is de Mededingingswet van toepassing?

a De Mededingingswet is van toepassing op artsen in loondienst.


b De Mededingingswet is van toepassing op alle vrijgevestigde artsen.
c De Mededingingswet is uitsluitend van toepassing op maatschappen van
tenminste 4 artsen.
d De Mededingingswet is uitsluitend van toepassing op artsen werkzaam binnen
erkende gezondheidscentra.

Casus 26

27 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent op de afdeling Interne Oncologie. Op de polikliniek zie je een


(2p) patiënte van 34 jaar die verwezen is door de chirurg voor nabehandeling na een
operatie voor een mammacarcinoom.

Het PA rapport van het operatiepreparaat luidt als volgt:


Mamma-amputatiepreparaat met daarin een slecht gedifferentieerd (BR graad III)
adenocarcinoom van 5 cm. In 12 van de 15 onderzochte lymfklieren worden
metastasen gevonden. De ER-, PR- en Her2-neu receptor zijn allen positief.

Patiënte heeft uitvoerig op internet gezocht naar de behandelingsmogelijkheden en


zij denkt dat zij in aanmerking komt voor behandeling met chemotherapie, hormonale
therapie en behandeling met trastuzumab (anti-groeifactor therapie).

Is het aangewezen beleid bij patiënte inderdaad de door patiënte zelf


voorgestelde behandeling? En zo niet, waarom niet?

a Ja.
b Nee, want trastuzumab kan niet gecombineerd worden met hormonale therapie.
c Nee, want adjuvante hormonale therapie is niet effectief bij jonge
premenopauzale vrouwen.
d Nee, want bij deze ‘slechte’ kenmerken van het mammacarcinoom (grote tumor,
veel aangetaste klieren) is er sprake van gemetastaseerde ziekte (metastasen
op afstand) en dan is een behandeling met alleen met chemotherapie in
combinatie met trastuzumab aangewezen.

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 15 / 29

Casus 27

28 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 3-jarig jongen met zijn moeder. Moeder
(2p) vertelt dat het kind sinds een paar dagen mank loopt. Bij onderzoek heeft het kind
geen koorts en is de flexie in de heup beperkt in het laatste traject. Endo- en
exorotatie zijn ongestoord.

Wat is de meest voorkomende oorzaak van mank lopen op de peuterleeftijd?

a bacteriële osteoartritis
b coxitis fugax
c jicht
d reumatoïde artritis
e ziekte van Perthes

Casus 28

29 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent kindergeneeskunde en bent geroepen bij een bevalling


(2p) vanwege diepe deceleraties van de foetus. De zwangerschapsduur bedraagt 39
weken. Zwangerschap is tot heden ongecompliceerd verlopen. De zwangere heeft
bloedgroep AB pos en is HIV/Hepatitis B negatief. De partus is 5 uur geleden
begonnen, de vrouw perst sinds 30 minuten en het hoofd is thans zichtbaar. Er wordt
een vacuümextractie verricht waarna het kind in 2 tracties wordt geboren.
Het kind is slap, bleek, reageert niet en ademt niet zelfstandig. Hartactie bedraagt
40/min. Reanimatie wordt gestart. De bleekheid is uitgesproken en je vermoedt een
neonatale anemie als oorzaak voor de slechte start. Het kind is normaal
geproportioneerd en heeft een normaal geboortegewicht.

Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor deze neonatale anemie?

a ABO antagonisme
b hemoglobinopathie
c rhesus antagonisme
d solutio placentae

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 16 / 29

Casus 29

30 meerkeuzevraag Je bent anesthesioloog en je ontvangt een klachtenbrief van een patiënte van 26
(2p) jaar. Deze patiënte kwam 10 maanden geleden voor een korte kijkoperatie (40
minuten) van de knie, waarvoor zij een algehele anesthesie moest ondergaan. Zij
was gezond, rookte 10 sigaretten per dag en gebruikte op dat moment een
anticonceptie-hormoon-pil. Nu laat zij je weten dat zij 1 maand geleden moeder is
geworden. Dit was niet gepland, en eist nu dat jij meebetaalt voor de opvoeding van
het kind, omdat jij had haar niet verteld dat hormoonpillen rondom een operatie met
narcose minder goed werken.

Welke redenering is hier de meest adequate?

a Patiënte zal zeker gelijk krijgen, zelfs als in het dossier een aantekening staat,
dat de anesthesioloog over het risico van een verminderde werking van de
hormoonpil met haar heeft gesproken. Zonder een handtekening van haar op
een desbetreffend informatie-briefje, die de anesthesioloog in kopie in het
dossier moet hebben, is hij min of meer kansloos tegen haar klacht.
b Patiënte zal mogelijk gelijk krijgen als de anesthesioloog niet aan kan tonen dat
hij over het risico van een verminderde werking van de hormoonpil daadwerkelijk
met patiënte heeft gesproken. Gezien dit een relevante bijwerking van de door
de anesthesioloog toegediende anesthesie is en hij op de hoogte was van haar
pil-gebruik, had hij dit zeker moeten vertellen.
c Patiënte zal geen gelijk krijgen, omdat in de bijsluiter van die hormoon-pil staat
dat een narcose dit effect kan hebben. Er is hier sprake van gedeelde
verantwoordelijkheid, ook als de anesthesioloog het nalaat de patiënte correct te
informeren over mogelijke bijwerkingen van de narcose.
d Patiënte zal geen gelijk krijgen, omdat zij natuurlijk niet pas rondom de geboorte
erachter is gekomen dat zij zwanger was. Patiënten hebben ook een verplichting
om schaden en claims actief tegen te werken. Had zij dit eerder laten weten, had
de anesthesioloog haar nog over abortus kunnen adviseren of andere dingen
voor haar kunnen regelen. Door de anesthesioloog nu zo met de klare feiten en
haar eisen te confronteren maakt haar positie erg zwak.

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 17 / 29

Casus 30

31 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur verschijnt een 42-jarige man die heeft opgemerkt,
(2p) dat zijn beide handen meer trillen dan hij gewend is. Bij binnenkomst in de
spreekkamer zie je direct een symmetrische tremor van beide handen. Patiënt was
een half jaar geleden nog opgenomen wegens een chronische pancreatitis.

Vier mogelijke overwegingen voor je DD en aanvullend beleid zijn:


1 Essentiele tremor is de meest voorkomende vorm van tremor. Alcohol helpt om
de tremor te onderdrukken. Sinds zijn pancreatitis drinkt de patiënt misschien
minder alcohol en heeft daarom meer tremor.
2 Dit is een typisch vroeg teken van de ziekte van Parkinson, zeker als de tremor
symmetrisch rechts en links even sterk is. Ik zal de patiënt doorverwijzen naar de
neuroloog voor een 18F-dopa-PET-scan ter bevestiging van de diagnose.
3 Chronische pancreatitis ontstaat vaak door alcoholmisbruik. De trillende handen
kunnen ook een onthoudingsverschijnsel zijn.
4 Deze patiënt heeft waarschijnlijk complex partiële epilepsie, die mogelijk op een
temporopariëtale tumor berust. Hier moet op niet te lange termijn een CT of MRI
worden uitgevoerd.

Welke overwegingen zijn correct?

a alleen 1 en 3
b alleen 2 en 4
c alleen 3 en 4
d alleen 1, 2, en 4
e alleen 1, 2, en 3
f alleen 2, 3 en 4
g 1, 2, 3 en 4

Casus 31

32 meerkeuzevraag Je bent klinisch geneticus. De zoon van het echtpaar Peters (Jan) is verstandelijk
(2p) gehandicapt. De zoon van een volle nicht van meneer Peters (Henk) is ook
verstandelijk gehandicapt. Bekijk de stamboom in afbeelding 2, zie bijlage.

Vier overervingspatronen zijn:


1 chromosomaal
2 autosomaal dominant
3 X-linked (geslachtsgebonden) recessief met een trinucleotide repeat
4 X-linked (geslachtsgebonden) recessief zonder trinucleotide repeat

Als de aandoeningen van Jan en Henk met elkaar te maken hebben, wat is dan
het meest waarschijnlijke overervingspatroon?

a 1
b 2
c 3
d 4

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 18 / 29

33 meerkeuzevraag Na erfelijkheidsonderzoek blijkt Jan het fragiele X syndroom te hebben.


(2p)
Twee beweringen zijn:
1 Bij het fragiele X syndroom zijn met name mannen aangedaan. Dit maakt het
waarschijnlijk dat Henk ook het fragiele X syndroom heeft.
2 De kans is groter dat meneer Peters drager is van het fragiele X syndroom dan
mevrouw Peters.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

Casus 32

34 meerkeuzevraag Je bent neuroloog en ziet op de polikliniek neurologie een 27-jarige man met in de
(2p) voorgeschiedenis een niertransplantatie, die sinds een week hevige uitstralende pijn
in de rechter arm heeft met tintelingen in wijs- en middelvinger.

De klachten zijn ontstaan na het sjouwen van een zware kast. De pijn begint rechts
in de nek en trekt langs de strekzijde van de arm naar de hand.
Bij het neurologisch onderzoek vind je krachtsverlies in de musculus triceps en een
afwezige tricepsreflex rechts.

Wat is op dit moment het aangewezen beleid, naast het geven van pijnstilling?

a Je doet liquor onderzoek.


b Je vraagt met spoed een MRI aan van de hersenen.
c Je vraagt met spoed een MRI aan van de cervicale wervelkolom.
d Je maakt een controleafspraak over een maand of 2-3 en geeft hem advies
direct terug te komen indien er meer klachten bijkomen.

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 19 / 29

Casus 33

35 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Je wordt op de verpleegafdeling van de geriatrie in consult


(2p) gevraagd bij een 66-jarige man vanwege een verdenking op een dementiesyndroom.

Tot 2 a 3 maanden geleden was deze man kerngezond en gebruikte geen


medicijnen.
Patiënt is sinds 2 maanden erg vergeetachtig, heeft steeds meer moeite om op
woorden te komen en verdwaalt sinds enkele weken ook in zijn eigen omgeving. Hij
is stijf en onzeker ter been geworden. Hij heeft rare schokjes met zijn schouders. Een
en ander is zo ernstig dat hij niet meer zelfstandig kan functioneren. Hiervoor is hij
mede voor analyse twee weken geleden op de geriatrieafdeling opgenomen.

Wat is bij deze patiënt de meest waarschijnlijke diagnose?

a diffuse lewy-lichaampjesziekte
b frontotemporale dementie
c normal pressure hydrocephalus
d ziekte van Alzheimer
e ziekte van Creutzfeldt-Jakob
f ziekte van Parkinson

Casus 34

36 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent neurologie en ziet op de polikliniek een 75-jarige man die
(2p) verwezen wordt door de KNO-arts omdat hij sinds kort toenemend gehoorverlies
rechts heeft.

Daarbij heeft hij ook pijnlijke tintelingen rechts in het gezicht. Bovendien heeft hij
minder controle over zijn rechter hand.
Bij neurologisch onderzoek vind je een afwezige corneareflex rechts, hypesthesie in
de hele rechter gelaatshelft, een geringe perifere facialisparese rechts en een
gestoorde topneusproef rechts.

Waar is de afwijking gelokaliseerd?

a in de brughoek links
b in de brughoek rechts
c in de cerebrale hemisfeer links
d in de cerebrale hemisfeer rechts
e in het cerebellum links
f in het cerebellum rechts

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 20 / 29

Casus 35

37 meerkeuzevraag Je bent neuroloog en ziet op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) een 40-jarige
(2p) man die vanochtend aan het ontbijt merkte dat hij niet zonder te knoeien kon drinken
en die volgens zijn vrouw erg onduidelijk sprak. Bovendien vond ze dat zijn gezicht er
uitgezakt uit zag. Ze zijn direct naar de SEH gereden.

Tijdens het tanden poetsen de avond tevoren had hij gezien dat hij zijn rechter oog
niet goed kon sluiten maar hij had daar verder niet veel aandacht aan besteed. Hij
had geen koorts en was gedurende de afgelopen periode niet ziek geweest, maar er
was wel een paar weken eerder een groter wordende rode plek op zijn bovenbeen
geweest die inmiddels weer was verdwenen.
Bij het neurologisch onderzoek vind je behoudens een dubbelzijdige perifere
facialisparese geen afwijkingen.

Welk beleid is op dit moment geïndiceerd?

a bloedonderzoek en liquoronderzoek
b expectatief beleid, controle afspraak 2 weken
c MRI hersenen
d starten met een Prednison behandeling
e starten met plaatjes aggregatieremmers

Casus 36

38 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 18-jarig meisje bezoekt het spreekuur omdat zij gedurende de
(2p) afgelopen twee weken drie keer een aanval van slecht zien gehad heeft die steeds
op dezelfde manier verloopt.

Ineens bemerkt ze glinsterende karteltjes aan de randen van het gezichtsveld die in
ongeveer 20 minuten het hele gezichtsveld van beide ogen opvullen. Lezen lukt dan
niet omdat er stukken tekst verdwenen zijn. Geleidelijk verdwijnen deze beelden en
na ongeveer 10 minuten is alles weer normaal. Ze heeft geen pijn.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a amaurosis fugax
b herseninfarct
c migraine
d obscuraties
e vasovagale syncope

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 21 / 29

Casus 37

39 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Bij een 72-jarige vrouw heb je de ziekte van Parkinson
(2p) vastgesteld.

Je wilt vanwege hypokinetische symptomen waar patiënte last van heeft, starten met
medicamenteuze therapie.

Zes medicijnen zijn:


1 atropine
2 clozapine
3 lamotrigine
4 oxybutynine
5 dopamineagonisten
6 levodopa met perifere decarboxylase remmer

Welke van bovenstaande medicamenten zijn geschikt om te worden


voorgeschreven bij deze patiënte?

a alleen 1 en 2
b alleen 1 en 4
c alleen 2 en 5
d alleen 3 en 4
e alleen 3 en 6
f alleen 5 en 6
g 1, 2 en 3
h 4, 5 en 6

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 22 / 29

Casus 38

40 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 30-jarige vrouw (G3P2A1) komt op je spreekuur in verband met
(2p) een moe en zwaar gevoel in het rechter been op het einde van de dag. Het is
begonnen tijdens het laatste trimester van haar zwangerschap en is sinds de partus,
een half jaar geleden, wel verminderd maar het blijft aanhouden. Tijdens de
zwangerschap had ze duidelijke spataderen, maar die zijn nu grotendeels
verdwenen. Ze is huisvrouw. Ze verkeert in goede algemene conditie, rookt 20
sigaretten per dag. Haar BMI is 28. Ze gebruikt geen medicatie. Bij klinisch
onderzoek zie je alleen bilateraal besemrijsvarices en een uitgesproken pitting
oedeem ter hoogte van de rechter malleolus. De arteriele pulsaties zijn goed,
behalve de rechter arteria dorsalis pedis, die is moeilijk voelbaar. Verder zijn er geen
afwijkingen bij klinisch onderzoek.

Vijf mogelijke diagnoses zijn:


1 arteriële insufficiëntie van arteria poplitea
2 chronisch veneuze insufficiëntie
3 bekkeninstabiliteit
4 hernia van L5-S1
5 post-thrombotisch syndroom

Welke twee diagnosen staan bovenaan in de DD?


Zet op positie 1 de meest waarschijnlijke diagnose.

a 1, 2
b 1, 5
c 2, 1
d 2, 3
e 3, 2
f 3, 4
g 4, 5
h 5, 4

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 23 / 29

Casus 39

A CIP Je bent kinder- en jeugdpsychiater. Een 14-jarige adolescent komt op het


(10p) spreekuur, waarbij moeder over hem aangeeft dat hij erg afwezig is en veel staart.
In de differentiële diagnose staan de volgende diagnosen:
I ADHD, aandachtstekorttype (ADD)
II autismespectrumstoornis (ASS)
III depressie
IV verstandelijke beperking (VB)
V epilepsie (absences)

Match de gegeven opties voor de in de kolommen aangegeven categorieën


met de juiste diagnose of patiëntvignet, zodat een logische en coherente
casus ontstaat.

Instructies:
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de genummerde antwoordalternatieven onder in de tabel in
afbeelding 3, zie bijlage.
3 Items uit kolom B kunnen meerdere keren worden gebruikt, items uit de overige
kolommen kunnen slechts 1 keer worden gebruikt.

Schrijf je antwoorden in CIJFERS in de tabel op het bijgevoegde antwoordformulier.

Casus 40

B CIP Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je de volgende vier patiënten:


(8p) I Een 24-jarige zwangere met jeuk aan de schaamlippen
II Een 33-jarige rookster met bloedverlies na het vrijen
III Een 46-jarige reizigster met buikpijn en wisselende ontlasting
IV Een 57-jarige alcoholiste met opboeren en maagpijn

Match de gegeven opties voor de in de kolommen aangegeven categorieën


met de juiste diagnose of patiëntvignet, zodat logische en coherente casus
ontstaan.

Instructies:
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de genummerde antwoordalternatieven onder in de tabel in
afbeelding 4, zie bijlage.
3 Items kunnen slechts 1 keer worden gebruikt.

Schrijf je antwoorden in CIJFERS in de tabel op het bijgevoegde antwoordformulier.

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 24 / 29

Casus 41

C CIP Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je de volgende vier patiënten:


(8p) I Een 28-jarige man met pericarditis
II Een 48-jarige vrouw met pneumonie
III Een 60-jarige roker met COPD
IV Een 62-jarige rookster met decompensatio cordis

Match de gegeven opties voor de in de kolommen aangegeven categorieën


met de juiste diagnose of patiëntvignet, zodat logische en coherente casus
ontstaan.

Instructies:
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de genummerde antwoordalternatieven onder in de tabel in
afbeelding 5, zie bijlage.
3 Items kunnen slechts 1 keer worden gebruikt.

Schrijf je antwoorden in CIJFERS in de tabel op het bijgevoegde antwoordformulier.

Casus 42

41 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp. Een 65-jarige man
(2p) wordt binnengebracht met de ambulance. Patiënt was op straat onwel geworden en
omstanders hadden de ambulance gebeld.
Toen de ambulance arriveerde, was patiënt alweer wat opgeknapt. Met behulp van
de ECG-monitor stelden de verpleegkundigen vast dat er op het ECG van patiënt
sprake was van sinusritme met een frequentie van 90 / minuut waarbij de P-toppen
af en toe niet gevolgd worden door QRS-complexen. Op grond van deze ECG
bevinding werd besloten om patiënt voor verdere cardiologische analyse naar de
Spoedeisende Hulp van het Erasmus MC te brengen.

Welke ritmestoornis zagen de ambulanceverpleegkundigen op het ECG?

a 2e graads AV-blok
b atriumfibrillatie
c atriumtachycardie met AV-blok
d sinusarrest

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 25 / 29

Casus 43

42 meerkeuzevraag Je bent internist in opleiding. Een 53-jarige man ligt een week in het ziekenhuis. Er
(2p) wordt iedere dag een serum creatinine bepaald. De waarden zijn: 87, 87, 86, 88, 87,
87 umol/L. Patiënt wordt ontslagen en 6 maanden later weer opgenomen. Van die
tweede opname zijn de serum creatinine waarden 157, 158, 156 umol/L. Tijdens
beide opnames is ook een aantal malen de 24 uurs urine uitscheiding van creatinine
gemeten.

Welke bewering met betrekking tot de productie en uitscheiding van creatinine


is juist?

a Creatinine wordt geproduceerd in de lever en de uitscheiding per 24 uur zal


tijdens beide opnameperioden gelijk zijn.
b Creatinine wordt geproduceerd in de spieren en de uitscheiding per 24 uur zal
tijdens beide opnameperioden gelijk zijn.
c Creatinine wordt geproduceerd in de lever en de uitscheiding per 24 uur zal
tijdens de eerste opname groter zijn dan tijdens de tweede opname.
d Creatinine wordt geproduceerd in de spieren en de uitscheiding per 24 uur zal
tijdens de eerste opname groter zijn dan tijdens de tweede opname.

Casus 44

43 meerkeuzevraag In de nieren vindt reabsorptie van calcium plaats.


(2p)
In welk deel van het nefron wordt de grootste hoeveelheid calcium
gereabsorbeerd?

a distale tubulus
b lis van Henle
c proximale tubulus
d verzamelbuis

Casus 45

44 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 45-jarige vrouw komt op je spreekuur met klachten van
(2p) kortademigheid bij matige inspanning. Bij lichamelijk onderzoek hoor je een
systolische souffle aan de punt van het hart.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose bij deze patiënte?

a aortaklepinsufficiëntie
b aortastenose
c dissectie aorta
d hypertrofische obstructieve cardiomyopathie
e mitralisklepinsufficiëntie
f mitralisstenose
g pericarditis

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 26 / 29

Casus 46

45 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Een 32-jarige vrouw komt op je spreekuur met krachtsverlies in
(2p) armen en benen. Verder heeft zij een doof gevoel aan haar handen en voeten. Zij
heeft deze klachten ontwikkeld in een periode van 3 maanden. Bij onderzoek is er
duidelijk krachtsverlies van armen en benen waardoor zij niet meer zelfstandig kan
lopen. Er is een verminderd gevoel distaal van ellebogen en knieën en zij heeft een
areflexie.
Bij EMG onderzoek blijkt dat de zenuwgeleidingssnelheid sterk vertraagd is
waarmee de klinische diagnose polyneuropathie wordt bevestigd.

Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze polyneuropathie?

a diabetes
b een chronisch inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie (CIDP)
c een hereditaire polyneuropathie
d het syndroom van Guillain-Barré

Casus 47

46 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 32-jarige vrouw meldt zich op je spreekuur en vertelt sinds het
(2p) laatste jaar niet meer gemenstrueerd te hebben. Voordien had zij altijd een
regelmatige cyclus variërend tussen de 26 en 32 dagen waarbij zij gedurende 4 – 5
dagen vloeide. De adrenarche en thelarche waren op 11-jarige leeftijd, terwijl de
menarche op 12-jarige leeftijd viel. Uit de familie anamnese komt naar voren dat één
van haar beide oudere zussen, die 38 jaar is, sinds kort ook niet meer menstrueert.
Haar moeder was 43 jaar toen zij in de menopauze kwam. Er is sprake van een
secundaire amenorrhoe.
Patiënte meldt dat zij klachten heeft van dyspareunie en nachtzweten. Daarnaast
heeft zij geen premenstruele spanningsverschijnselen. Bij lichamelijk onderzoek vind
je atrofie van de vulvae en een droge huid als gevolg van oestrogene derving.

Bij het aanvullend laboratorium onderzoek blijkt het serum FSH 170 IU/L (normaal: 2
– 10 IU/L) en het serum LH 84 IU/L (normaal 2- 10 IU/L) te bedragen. Het E2 gehalte
is 85 pmol/L (normaal > 90 pmol/L) terwijl het testosteron gehalte 0.3 nmol/L
(normaal: 1 – 3 nmol/L) is.

Op welk niveau van de hypothalamus-hypofyse-gonade-as lijkt de oorzaak van


de stoornis gelokaliseerd, en hoe wordt deze stoornis geclassificeerd?

a Het betreft een ovariële oorzaak en er is sprake van hypergonadotroop


hypogonadisme.
b Het betreft een ovariële oorzaak en er is sprake van hypogonadotroop
hypogonadisme.
c Het betreft een hypothalame of hypofysaire oorzaak en er is sprake van
hypergonadotroop hypogonadisme.
d Het betreft een hypothalame of hypofysaire oorzaak en er is sprake van
hypogonadotroop hypogonadisme.

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 27 / 29

Casus 48

47 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent gynaecologie en verloskunde. Een 36-jarige primigravida komt


(2p) op je spreekuur bij een zwangerschapsduur van 32 weken. Zij heeft hevige hoofdpijn
sinds twee dagen. Zij heeft een bloeddruk van 145/100 mmHg. Bij lichamelijk
onderzoek heeft zij oedemen aan handen en voeten. De fundus uteri reikt tot ¼ NX.

Vier mogelijkheden voor aanvullend onderzoek zijn:


1 bloedonderzoek
2 cardiotocografie (CTG)
3 microbloedonderzoek
4 urine onderzoek

Welk aanvullend onderzoek is geïndiceerd bij deze zwangere vrouw?

a alleen 1 en 2
b alleen 2 en 4
c alleen 3 en 4
d alleen 1, 2 en 3
e alleen 1, 2 en 4
f alleen 1, 3 en 4
g alleen 2, 3 en 4
h 1, 2, 3 en 4

Einde

Dit was de laatste vraag van het tentamen.


Controleer of je je naam op het antwoordformulier hebt gezet, en lever het
opgavenformulier, de bijlage en het antwoordformulier in.

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 28 / 29

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Integratietoets / Studiejaar 3 29 / 29

Aanteken-/antwoordvel student

Thema

Examennummer

Antwoorden 1 21 41 61
meerkeuzevragen: 2 22 42 62
3 23 43 63
4 24 44 64
5 25 45 65
6 26 46 66
7 27 47 67
8 28 48 68
9 29 49 69
10 30 50 70
11 31 51
12 32 52
13 33 53
14 34 54
15 35 55
16 36 56
17 37 57
18 38 58
19 39 59
20 40 60

Open vragen:

(Ook de achterzijde kun je gebruiken voor het maken van eigen aantekeningen.)

2013 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2012-2013 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20130711a


Studiejaar 3

Integratietoets
10 juli 2014

Tentamencoördinator Dr. P.C.J. de Laat

Naam

Examennummer

Overzicht
Het tentamen bestaat uit 61 vragen, waarvan 58 gesloten en 3 CIP.
In totaal kun je 138 punten behalen.

Instructies
1 Controleer of je de volgende formulieren hebt ontvangen:
- een opgavenformulier;
- een bijlage waarin afbeeldingen, tabellen, schema’s en de referentiewaarden
klinische chemie zijn opgenomen,
- een antwoordformulier voor de meerkeuzevragen,
- de antwoordformulieren voor de open vragen.
2 Controleer of van deze formulieren alle pagina’s bedrukt zijn.
3 Schrijf je naam en examennummer op dit voorblad en op alle
antwoordformulieren.
4 Let bij het beantwoorden van de meerkeuzevragen op het volgende:
- Per vraag is slechts één antwoord juist; bij het invullen van meerdere
alternatieven wordt het antwoord altijd fout gerekend.
- Vul het antwoord op de vraag in bij het juiste nummer op het
antwoordformulier voor de meerkeuzevragen.
Let op: belangrijke 5 Let bij het beantwoorden van de open vragen op het volgende:
aanwijzingen bij het - Als er bijvoorbeeld twee argumenten worden gevraagd en je noemt er drie,
gebruik van de dan tellen alleen de eerste twee genoemde argumenten mee.
formulieren voor de - Als je een antwoord in meer dan 25 woorden uitlegt, terwijl gevraagd is dit in
open vragen 25 woorden te doen, dan tellen alleen de eerste 25 woorden van je antwoord
mee.
- De formulieren mogen niet worden gevouwen.
- Vul de formulieren in met een zwarte of blauwe pen.
- Vul op elk formulier je naam in bij (1), je examennummer in cijfers bij (2), en
nogmaals je examennummer bij (3) door het plaatsen van zes kruisjes (X)
binnen de juiste vakjes.
- Indien je bij (3) het verkeerde vakje hebt aangekruist dien je dit te corrigeren
door het foutieve vakje met de typex-correctiepen volledig wit te maken en
vervolgens het juiste vakje aan te kruisen.
6 Het gebruik van een rekenmachine is bij dit tentamen niet toegestaan.
7 Controleer voor het inleveren zorgvuldig of je alle vragen hebt beantwoord, en of
je overal je naam en examennummer hebt ingevuld.
Succes!

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 2 / 29

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 3 / 29

Casus 1

1 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Een 20-jarige
(2p) vrouw wordt als fietser aangereden door een auto met 40 km/uur. Je bekijkt een CT
cerebrum welke direct na aankomst op de SEH werd gemaakt. Je ziet hierop een
lensvormige bloeding rechts temporaal en een fractuur van het os temporale rechts.

Twee mogelijke interpretaties van de bevindingen op het CT zijn:


1 Het betreft een subdurale bloeding.
2 De bloeding is meest waarschijnlijk arterieel van oorsprong.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

Casus 2

2 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Een 50-jarige
(2p) vrouw met blanco voorgeschiedenis komt naar de SEH, met plotseling ontstane, zeer
heftige hoofdpijn. De CT toont een subarachnoïdale bloeding.

Vier beweringen over een subarachnoïdale bloeding zijn:


1 De reden om vroegtijdig te behandelen is om een herbloeding te voorkomen.
2 Een behandeling is niet nodig, de patiënt heeft immers geen neurologische
uitval.
3 Een subarachnoïdale bloeding wordt in de meeste gevallen veroorzaakt door een
geruptureerd aneurysma.
4 Een subarachnoïdale bloeding wordt in de meeste gevallen veroorzaakt door een
ruptuur van de a. meningea media.

Welke twee beweringen zijn juist?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 2 en 4
d 3 en 4

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 4 / 29

Casus 3

3 meerkeuzevraag Je bent assistent-internist en ziet op je spreekuur een 48-jarige vrouw die recent
(2p) geopereerd is wegens een mammacarcinoom. Zij is verwezen door de chirurg voor
behandeling met adjuvante systemische therapie.

Patiënte heeft op internet de volgende beweringen gelezen over adjuvante


systemische therapie:
1 Adjuvante systemische therapie wordt alleen gegeven aan patiënten bij wie
uitzaaiingen in de okselklieren zijn geconstateerd.
2 Adjuvante systemische therapie bestaat altijd uit een combinatie van
chemotherapie en hormonale therapie.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

Casus 4

4 meerkeuzevraag Je bent assistent-internist en ziet op je spreekuur een 46-jarige vrouw die 3 jaar
(2p) geleden is behandeld wegens T1N0M0 mammacarcinoom. Op basis van een
pathologische klier is vastgesteld dat zij een gemetastaseerd mammacarcinoom
heeft. Naast de pathologisch klier in de hals zijn er botmetastasen en meerdere
levermetastasen. De oestrogeen-, progesteron- en HER2-neu receptor van de
tumorcellen in de halsklier zijn positief.

Vier behandelingen zijn:


1 bisfosfonaat
2 chemotherapie
3 hormonale therapie
4 anti-groeifactor therapie (trastuzumab)

Welke combinatie van behandelingen dient aan patiënte te worden


voorgesteld?

a alleen 1 en 2
b alleen 1 en 3
c alleen 2 en 3
d alleen 2 en 4
e alleen 3 en 4
f 1, 2 en 3
g 1, 2 en 4
h 1, 3 en 4

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 5 / 29

Casus 5

5 meerkeuzevraag Je bent dermatoloog. Een 3-jarig kind wordt naar je verwezen via de
(2p) consultatiebureau arts in verband met bruine pigmentvlekken (zie afbeelding 1 in de
bijlage).

Bij welk van onderstaande aandoeningen past dit klinische beeld het best?

a congenitale melanocytaire naevi


b FAMM syndroom
c naevus sebaceus syndroom
d neurofibromatose
e tubereuze sclerose

Casus 6

6 meerkeuzevraag Je bent kinderarts. Er wordt een meisje geboren met een rode vlek op het linker been
(2p) en is er sprake van een duidelijk omvangverschil tussen beide benen (zie afbeelding
2 in de bijlage). Er blijkt geen arteriële betrokkenheid bij deze afwijking.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a acromegalie
b diffuse neonatale hemangiomatose
c Klinefelter syndroom
d Klippel-Trénaunay syndroom
e Naevus flammeus syndroom
f Parkes-Weber syndroom
g Sturge-Weber syndroom

Casus 7

A CIP Je bent kinderdermatoloog. Op je spreekuur zie je vier kinderen met huidafwijkingen:


(8p) I een 3 maanden oude baby met een rode bult op de billen, ontstaan enkele
dagen na de geboorte
II een 6 maanden oude baby met vanaf de geboorte een rode vlek in het gezicht
III een 6-jarig meisje met vanaf de geboorte een blauwe zwelling kuit
IV een 14-jarige jongen met vanaf de geboorte bultjes op de thorax rechts

Zoek per patiënt de beste combinatie van bevindingen uit lichamelijk


onderzoek, beloop en diagnose, zodat logische en coherente casus ontstaan.

Instructies:
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de genummerde antwoordalternatieven onder in de tabel in
afbeelding 3, zie bijlage.
3 Items uit kolom B kunnen meerdere keren worden gebruikt, items uit de overige
kolommen kunnen slechts 1 keer worden gebruikt. Kies het best passende item.

Schrijf je antwoorden in CIJFERS in de tabel op het bijgevoegde antwoordformulier.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 6 / 29

Casus 8

7 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 28-jarige vrouw met sinds 2 dagen
(2p) toenemende, hevige pijn in de onderbuik links. Zij heeft sinds drie maanden een
spiraal. Na anamnese en lichamelijk onderzoek besluit je tot aanvullend onderzoek.

Verschillende mogelijkheden voor aanvullend onderzoek zijn:


1 echo abdomen
2 CRP-meting
3 urinekweek
4 zwangerschapstest

Welk onderzoek is op dit moment als eerste aangewezen?

a 1
b 2
c 3
d 4

Casus 9

8 meerkeuzevraag Je bent klinisch geneticus. Bij het beoordelen van erfelijkheidsrisico’s is het hebben
(2p) van kennis van overervingspatronen en stamboominformatie van je patiënt van
belang.

Lees de volgende twee situaties:


1 Een aangedane vader krijgt een aangedane zoon en twee niet aangedane
dochters.
2 Een aangedane vader krijgt een aangedane dochter en twee niet aangedane
dochters.

Bij welke van deze situaties kan het onderscheid gemaakt worden tussen een
autosomaal dominant en een X-linked dominant overervende (volledige
penetrante) aandoening?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 7 / 29

Casus 10

9 meerkeuzevraag Je bent klinisch geneticus. Een adviesvrager in wiens familie het fragiele X syndroom
(2p) voorkomt wil iets over zijn/haar eigen risico’s weten.
Zie afbeelding 4 in de bijlage.

Waar in deze familie kan het begin van het genetische defect liggen dat
uiteindelijk leidt tot het fragiele X syndroom bij de jongen, als persoon B een
man is?

a alleen bij persoon A of diens voorouders


b alleen bij persoon B of diens voorouders (inclusief C en D)
c alleen bij persoon C of diens voorouders
d alleen bij persoon D of diens voorouders
e bij persoon A of B of bij de patiënt zelf
f bij persoon A of B of hun voorouders
g bij persoon C of D of hun voorouders

10 meerkeuzevraag Waar in deze familie kan het begin van het genetische defect liggen dat
(2p) uiteindelijk leidt tot het fragiele X syndroom bij de jongen, als persoon B een
vrouw is?

a alleen bij persoon A of diens voorouders


b alleen bij persoon B of diens voorouders (inclusief C en D)
c alleen bij persoon C of diens voorouders
d alleen bij persoon D of diens voorouders
e bij persoon A of B of bij de patiënt zelf
f bij persoon A of B of hun voorouders
g bij persoon C of D of hun voorouders

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 8 / 29

Casus 11

11 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent interne geneeskunde en je hebt een röntgenfoto laten maken
(2p) bij een 55-jarige man bij wie je vermoedt dat hij kanker heeft. Je hebt de uitslag
binnen en je vermoeden op kanker is bevestigd. Je bent echter in alle drukte
vergeten om de uitslag in de status te doen of te melden aan een collega. Je bent
ook vergeten om verdere actie te nemen op basis van deze uitslag. Het komt pas 3
dagen later aan het licht tijdens een overdrachtsbespreking, als de zaalarts zegt dat
de patiënt haar had gevraagd waarom het zo lang duurt voor de uitslag er is. Je
erkent tegenover je collega’s dat je het vergeten bent. Je zet zo snel mogelijk samen
met je collega’s een behandeltraject op. Vervolgens heb je een afspraak met deze
patiënt. De patiënt vraagt je waarom het zo lang duurde voor die uitslag er was.

Wat is de meest aangewezen ‘professionele’ reactie volgens de GOMA en


andere literatuur over medische fouten?

a “Ik merk wel vaker dat uitslagen van röntgenfoto’s lang op zich laten wachten.
Erg vervelend, ik erger me er ook vaak aan.”
b “Het spijt mij heel erg. De uitslag was 3 dagen geleden al bij mij binnen en in alle
drukte ben ik het vergeten. Ik kan me voorstellen dat u boos op mij bent, want
het gaat natuurlijk om uw gezondheid.”
c “Het is heel vervelend dat u zo lang moest wachten op die uitslag. De uitslag was
al een paar dagen geleden bij mij binnen, maar het is ontzettend druk geweest
met allerlei spoedgevallen. Ik heb de uitslag bekeken en ik heb nu tijd voor u om
samen door te nemen wat u heeft en welke behandeling ik voorstel.”

Casus 12

12 meerkeuzevraag Je bent internist en je wilt samen met een collega een wetenschappelijk onderzoek
(2p) opzetten naar de behandeling van de ziekte van Crohn. De deadline voor het
indienen van een subsidieaanvraag is morgen. Je collega zit met zijn handen in het
haar en roept: “Ik ga dit echt nooit afkrijgen! Help!”. Jij loopt direct naar hem toe en
zegt: “Kom op joh, je kunt het wel! Waar loop je tegenaan?” Uiteindelijk lukt het om
de aanvraag op tijd in te dienen.

Welk actie-reactie patroon uit de Roos van Leary is aanwezig in bovenstaande


situatie?

a aanvallend (boven-tegen) → verdedigend (onder-tegen)


b leidend (boven-samen) → volgend (onder-samen)
c verdedigend (onder-tegen) → aanvallend (boven-tegen)
d volgend (onder-samen) → leidend (boven-samen)

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 9 / 29

Casus 13

13 meerkeuzevraag Je bent coassistent en je bereidt je voor om samen met de arts een familiegesprek te
(2p) voeren.

Een familiegesprek vraagt een andere benadering dan een gesprek met één patiënt.
Hieronder staan vijf mogelijke aspecten om rekening mee te houden tijdens een
familiegesprek:
1 De patiënt moet expliciet toestemming geven (mondeling of schriftelijk) om de
diagnose ook met familie te bespreken.
2 Als arts moet je weten wie alle aanwezige familieleden zijn en wat hun relatie is
tot de patiënt.
3 Als arts moet je je aandacht goed verdelen tussen alle gesprekspartners.
4 Als arts moet je de moeilijkheid van je uitleg afstemmen op het niveau van het
familielid met de laagst genoten opleiding.
5 Als arts moet je inventariseren wat de behoefte is van degene die thuis voor de
patiënt zorgt.

Welke aspecten dienen vertegenwoordigd te zijn in een familiegesprek?

a alleen 1, 2 en 3
b alleen 1, 3 en 4
c alleen 1, 4 en 5
d alleen 2, 3 en 5
e alleen 1, 2, 3 en 4
f alleen 1, 2, 3 en 5
g alleen 2, 3, 4 en 5
h 1, 2, 3, 4 en 5

Casus 14

14 meerkeuzevraag Je bent psychiater. Een 35-jarige man van beroep kok, heeft een goed op paroxetine
(2p) responderende depressie. Hij heeft echter last van verminderde eetlust, hetgeen
hem hindert in zijn werk. Een vriend van hem heeft goede ervaring met nortriptyline.
Patiënt vraagt je of hij kan overstappen op dit medicijn.

Is het waarschijnlijk dat verminderde eetlust ook zal optreden bij nortriptyline,
en waarom?

a Ja, dit is immers een serotonerge bijwerking.


b Ja, dit is immers een antihistaminerge bijwerking.
c Nee, dit is immers een serotonerge bijwerking.
d Nee, dit is immers een antihistaminerge bijwerking.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 10 / 29

Casus 15

15 meerkeuzevraag Je bent neuroloog en stelt bij een 59-jarige vrouw de diagnose M. Parkinson. Je
(2p) besluit te starten met medicamenteuze therapie voor de motorische symptomen.

Vijf geneesmiddelen zijn:


1 apomorfine
2 amantadine
3 carbidopa
4 pramipexol
5 selegiline

Welke twee van bovenstaande geneesmiddelen zijn D2-receptor agonisten?

a 1 en 2
b 1 en 4
c 1 en 5
d 2 en 3
e 2 en 4
f 2 en 5
g 3 en 4
h 3 en 5

Casus 16

16 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 40-jarige man met klachten van pijn in
(2p) zijn pols. Hij fietst ieder week 200 kilometer op zijn racefiets. Regelmatig moet hij zijn
rechter hand op het stuur verplaatsen omdat hij pijn heeft in zijn pols. Bij lichamelijk
onderzoek heeft hij drukpijn volair net proximaal van de hypothenar. Hij kan niet goed
een paperclip van je buro oppakken. Je vermoedt een perifere drukneuropathie.

Welke zenuw is het meest waarschijnlijk aangedaan?

a n. cutaneus antebrachii latralis


b n. interosseus posterior
c n. medianus
d n. musculocutaneus
e n. radialis superficialis
f n. ulnaris

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 11 / 29

Casus 17

17 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 20-jarige man die klachten heeft van zijn
(2p) linker schouder. Bij lichamelijk onderzoek is er sprake van een gestoord
scapulothoracaal ritme. Bij het tegelijkertijd abduceren en exoroteren van zijn linker
bovenarm treedt er een afweerreactie op.

Wat is het aangewezen beleid op dit moment, en waarom?

a verwijzing naar de afdeling radiodiagnostiek voor een MRI linker schouder


b verwijzing naar de fysiotherapeut
c verwijzing naar de Mensendieck therapeut voor houdingscorrectie
d verwijzing naar de neuroloog met de vraag of er letsel is van de n. thoracicus
longus

Casus 18

18 meerkeuzevraag Je bent huisarts. De man van een 52-jarige vrouw vraagt om een visite, omdat zijn
(2p) vrouw sinds enkele dagen toenemend ziek is en gebrek heeft aan eetlust. Tot vier
jaar voor de visiteaanvraag heeft zij veel gerookt, dertig jaar lang, circa één pakje per
dag. Door een myocard infarct is zij destijds meteen gestopt met roken.

Zij is zes maanden voor deze visiteaanvraag gediagnostiseerd met een kleincellig
longcarcinoom en metastasen in botten en heeft daardoor veel pijnklachten. Door het
gebrek aan eetlust, algehele malaise en vermoeidheid is zij toenemend verzwakt en
bedlegerig geraakt.

Enkele dagen na de visite ontwikkelt zij een pneumonie en overlijdt.

Welke ziekte wordt als onderliggende (primaire) doodsoorzaak ingevuld op het


B-doodsoorzaakformulier van deze vrouw?

a algehele malaise
b longkanker
c myocardinfarct
d pneumonie

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 12 / 29

Casus 19

19 meerkeuzevraag Je bent bedrijfsarts. Op het spreekuur is er een werknemer met een gedeeltelijk
(2p) herstel van een hernia. Hij kan niet zwaar tillen en niet lang achtereen zitten. Je
verwijst hem door naar de UWV voor de aanvraag van een
arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Hiervoor wordt hij medisch beoordeeld om zijn belastbaarheid en functionele


mogelijkheden in te schatten. De medische beoordeling wijst uit dat er functionele
mogelijkheden zijn als hij alleen lichte voorwerpen hoeft te tillen en regelmatig van
houding kan veranderen door een afwisseling in zitten, staan en lopen.

Welke arts of deskundige gaat op basis van deze informatie bekijken welk werk
geschikt is voor deze werknemer en hoeveel hij daarmee nog zou kunnen
verdienen?

a arbeidsdeskundige
b arts sociaalmedische indicatiestelling en advies
c organisatiedeskundige
d veiligheidsdeskundige
e verzekeringsarts

Casus 20

20 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 45-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met
(2p) kortademigheid. Ze vertelt dat zij dagelijks 20 sigaretten rookt en ’s ochtends meteen
na het opstaan haar eerste sigaret rookt.

Je vraagt haar vervolgens of zij wel eens heeft overwogen om met roken te stoppen.
Zij blijkt het afgelopen jaar zelfstandig twee stoppogingen te hebben gedaan. Beide
keren is het mislukt en zij is van plan om binnen een maand weer te proberen te
stoppen met roken. Je stelt vast dat zij in de preparatie fase van gedragsverandering
zit.

Wat is de aangewezen vervolgstap volgens de Minimale Interventie Strategie


(MIS) stoppen met roken?

a verhogen motivatie
b stopafspraak maken
c barrières inventariseren en bespreken
d hulpmiddelen uitreiken met instructies

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 13 / 29

Casus 21

21 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 55-jarige man komt op je spreekuur met aanhoudende keelpijn.
(2p) Aan het einde van het consult vertelt hij dat zijn broer onlangs is overleden aan
prostaatkanker. Twee jaar geleden is de vader van zijn beste vriend ook hieraan
overleden.

Om hem gerust te stellen, meet je zijn bloeddruk en geef je hem een


aanvraagformulier mee voor het huisartsenlaboratorium voor het bepalen van het
PSA (prostaatspecifiek antigeen) in het bloed.

Van welke type preventie is er sprake in deze casus?

a primaire preventie
b secundaire preventie
c tertiaire preventie
d quartaire preventive

Casus 22

22 meerkeuzevraag Je bent binnenkort klaar met je opleiding tot huisarts en hebt een aanbod tot
(2p) overname van een praktijk gekregen. Hierdoor ben je je alvast aan het verdiepen in
alles over de bedrijfsvoering en de Zorgverzekeringswet.

De Zorgverzekeringswet staat toe dat zorgverzekeraars zowel naturapolissen als


restitutiepolissen aanbieden.

Moet een zorgverzekeraar de zorgkosten van zijn verzekerden altijd vergoeden,


en wat is hiervan de reden?

a Ja, de zorgverzekeraar moet altijd de rekening van de doktersbehandelingen van


zijn verzekerden vergoeden.
b Nee, de zorgverzekeraar hoeft de kosten van een behandeling alleen te
vergoeden als de arts de patiënt behandelt volgens door de beroepsgroep
bepaalde protocollen.
c Nee, een zorgverzekeraar mag in de polisvoorwaarden bepalen dat slechts een
gedeelte van de zorgkosten wordt vergoed als de behandelende arts geen
contract heeft met de zorgverzekeraar.
d Nee, een zorgverzekeraar hoeft de kosten van een dure behandeling alleen te
vergoeden als het door de overheid ingestelde regionale indicatieorgaan instemt
met de door de arts (huisarts, medisch specialist) gestelde indicatie.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 14 / 29

Casus 23

23 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 55-jarige vrouw die pijn in de kuiten krijgt
(2p) na 200 meter lopen. Je onderzoekt de vaatboom.

In afbeelding 5, zie bijlage, zie je twee foto’s van het onderzoek van de vaatboom.

Twee beweringen hierover zijn:


1 Op afbeelding 5a staat de palpatie van de a. dorsalis pedis correct afgebeeld.
2 Op afbeelding 5b staat de palpatie van de a. tibialis posterior correct afgebeeld.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

Casus 24

24 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 47-jarige patiënt die geel ziet.
(2p)
Bevindingen bij lichamelijk onderzoek zijn:
1 testikelatrofie
2 laterale wenkbrauw uitval
3 hematomen rechter onderbeen
4 spidernaevi

Welke van bovenstaande bevindingen passen bij levercirrose?

a alleen 1 en 2
b alleen 1 en 3
c alleen 1 en 4
d alleen 2 en 4
e alleen 3 en 4
f 1, 2 en 3
g 1, 3 en 4
h 2, 3 en 4

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 15 / 29

Casus 25

25 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 30-jarige vrouw met klachten van
(2p) moeheid en een zwelling in de hals.

Anamnese en lichamelijk onderzoek leveren de volgende gegevens op:


1 gewichtstoename
2 opgejaagd gevoel
3 menstruatiecyclusstoornis
4 moeheid
5 diffuus vergrote schildklier

Welke vier gegevens passen bij de diagnose hypothyreoïdie?

a 1, 2, 3 en 4
b 1, 2, 3 en 5
c 1, 3, 4 en 5
d 2, 3, 4 en 5

Casus 26

26 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 59-jarige man met klachten van
(2p) hartkloppingen en sinds kort kortademigheid bij het hardlopen.
Je denkt aan decompensatio cordis.

Het lichamelijk onderzoek levert de volgende bevindingen:


1 een galopritme
2 pericardwrijven
3 ictus cordis in de voorste axillairlijn
4 piepend verlengd expirium over alle longvelden

Welke combinatie van bevindingen past bij decompensatio cordis?

a 1 en 2
b 1 en 3
c 1 en 4
d 2 en 3
e 2 en 4
f 3 en 4

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 16 / 29

Casus 27

27 meerkeuzevraag Je bent longarts. Er komt een vrouw op je spreekuur van 40 jaar. Ze klaagt over
(2p) kortademigheid bij inspanning. Als kind heeft ze eczeem gehad. Patiënte heeft ook
fors gerookt. (20 pakjaren). Je twijfelt tussen de diagnose astma en COPD. Je laat
een flow-volume blazen met reversibiliteit.

Stel: patiënte heeft een FEV1 uitgangswaarde van 65%.

Welke van de overige longfunctieresultaten maken de diagnose COPD


waarschijnlijk?

a vitale capaciteit 65%, na salbutamol verneveling FEV1 70%


b vitale capaciteit 65%, na salbutamol verneveling FEV1 90%
c vitale capaciteit 90%, na salbutamol verneveling FEV1 70%
d vitale capaciteit 90%, na salbutamol verneveling FEV1 90%

Casus 28

28 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Er wordt een
(2p) 21-jarige vrouw binnen gebracht. Zij is 10 minuten geleden gecollabeerd. Ze is heeft
thoracale pijn vastzittend aan de ademhaling, ze is kort van adem en heeft een snelle
pols. Je hoort beiderzijds goed ademgeruis, rechts onder denk je mogelijk wat
pleurawrijven te horen. Je denkt aan een massale longembolie.

Wat is de meest waarschijnlijke bevinding op de ventilatie- perfusie


scintigrafie?

Ventilatie Perfusie
a ventilatiedefect aan de rechterzijde perfusiedefect aan de rechterzijde
b normale ventilatie aan de rechterzijde perfusiedefect aan de rechterzijde
c ventilatie defect aan de rechterzijde normale perfusie aan de rechterzijde
d normale ventilatie aan de rechterzijde normale perfusie aan de rechterzijde

Casus 29

29 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 80-jarige man komt op je spreekuur nadat hij bij het opstaan
(2p) vanochtend merkte dat hij blind is aan zijn rechter oog. Hij voelt zich al een tijdje niet
zo lekker. Heeft regelmatig koorts en daarbij de laatste tijd ook veel
hoofdpijnklachten.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose en wat is het daarbij behorende


aangewezen beleid?

a Er is waarschijnlijk sprake van een bacteriële meningitis en je laat een MRI scan
verrichten.
b Er is waarschijnlijk sprake van een bacteriële meningitis en je laat een liquor
punctie verrichten.
c Er is waarschijnlijk sprake van een vasculitis van de grote vaten en ter
bevestiging meet je de BSE.
d Er is waarschijnlijk sprake van een vasculitis van de grote vaten en ter
bevestiging neem je een arteria temporalis biopt.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 17 / 29

Casus 30

30 meerkeuzevraag Je bent kinderarts. Een 4-jarige jongen is het laatste jaar 4 keer opgenomen geweest
(2p) voor een longontsteking. Verder heeft hij voortdurend last van looporen. Een 6-jarig
neefje had dezelfde problemen.

Welke primaire immunodeficiëntie is het meest waarschijnlijk?

a common variable immunodeficiency


b hyper-IgM-syndroom
c selectieve IgA-deficiëntie
d X-linked agammaglobulinemie

Casus 31

31 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Je ziet een 76-jarige man op je spreekuur met geheugenklachten.
(2p) Patiënt is in toenemende mate afhankelijk van zijn echtgenote. Na uitgebreide
anamnese weet je dat de klachten ongeveer twee jaar bestaan en steeds erger
worden. Door de geheugenklachten is hij gestopt met bridgen. Hij mist de sociale
contacten.

Vier mogelijke diagnosen zijn:


1 geheugenklachten passend bij de leeftijd
2 beginnende dementie
3 delier
4 depressie

Welke diagnose kan worden uitgesloten op basis van de informatie die


beschikbaar is?

a 1
b 2
c 3
d 4

Casus 32

32 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Je gaat op visite bij een 80-jarige man met een gevorderde Lewy
(2p) body dementie. Echtgenote vertelt dat haar man sinds enkele dagen weer opnieuw in
de war is en ziet in huis dingen die er niet zijn. De wens van echtgenoot is om de
man niet te laten opnemen.

Welk medicamenteuze behandeling is aangewezen?

a Diazepam
b Haloperidol
c Risperidon
d Quetiapine

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 18 / 29

Casus 33

33 meerkeuzevraag Je bent geriater. Je start bij een 78-jarige vrouw die bekend is met een Alzheimer
(2p) dementie een atypisch antipsychoticum in verband met psychotische klachten. Je
staakt het klassieke antipsychoticum dat patiënt tot op heden had gebruikt.

Wat is de meest waarschijnlijke reden voor deze medicatiewisseling bij


patiënte?

a Er is geen risico meer op QTC verlenging.


b De kans op het optreden van tardieve dyskinesieen wordt hiermee verkleind.
c De kans op somnolentie (als bijwerking van de medicatie) wordt hiermee
verkleind.
d De kans dat Alzheimer gerelateerde psychotische verschijnselen in remissie
gaan wordt hiermee vergroot.

Casus 34

34 meerkeuzevraag Je bent geriater. Een 85-jarige man komt op de polikliniek met zijn familie. Uit de
(2p) anamnese blijkt dat patiënt hallucinaties heeft, waarbij hij kinderen en kleine dieren
ziet. Bij vlagen is hij hierbij bang en onrustig. Het is de familie opgevallen dat het
lopen moeilijker gaat, en dat er soms bij stilzitten trillingen in een hand zijn. Sinds
een jaar zijn er problemen met het korte termijn geheugen en heeft patiënt
woordvindstoornissen.
Bij lichamelijk onderzoek wordt er een tandradfenomeen gevonden en rusttremoren.

Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?

a alzheimer dementie
b depressie
c Lewy Body dementie
d ziekte van Huntington

Casus 35

35 meerkeuzevraag Je bent arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Een 41-jarige vrouw wordt
(2p) door de ambulance aangevoerd nadat zij liggend op de grond in de badkamer is
gevonden. Zij heeft een hoofdwond.

Patiënte is motorisch onrustig en kreunt bij een pijnprikkel. Zij voert geen opdrachten
uit. Zij strekt met rechts en buigt met links. Haar ogen gaan alleen open na een
pijnprikkel.

Wat is de EMV score van deze patiënt?

a E1M2V2
b E1M2V3
c E1M2V2
d E1M2V3
e E2M4V2
f E2M4V3
g E2M4V2
h E2M4V3

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 19 / 29

Casus 36

36 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Een 28-jarige man met in de voorgeschiedenis voorbijgaande


(2p) blindheid van het linker oog, heeft sinds 2 dagen zwakte bemerkt in het rechter been.

Daarnaast heeft hij gemerkt dat hij met het linker been de temperatuur van het water
niet goed kan aanvoelen en het been voelt dof aan. Aan de armen heeft hij geen last.
Hij is voorafgaand aan deze klachten niet ziek geweest. Gisteravond heeft hij voor
het laatst geplast, dat ging nog zonder problemen.
Het neurologisch onderzoek is als volgt: Hersenzenuwen en bovenste extremiteiten:
geen afwijkingen. Aan de benen is er links een iets lagere tonus dan rechts. Er is
krachtsverlies aan het rechterbeen, proximaal graad 4 en distaal graad 3. De pijnzin
is links gestoord, tot op de romp ter hoogte van de navel. Rechts is er sprake van
een verminderde tastzin, is de positiezin gestoord en de vibratiezin aan het
rechterbeen afwezig. De reflexen zijn als volgt: (rechts/links) BPR: 0/0, TPR: 0/0,
HT: -/-, KPR: +3/+1, APR: +3/+1, VZR: extensie / flexie.

Hoe wordt dit syndroom genoemd?

a syndroom van Brown-Sèquard


b syndroom van Horner
c syndroom van Parinaud
d syndroom van Ramsay-Hunt
e syndroom van Verbiest
f syndroom van Wallenberg

Casus 37

37 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Een 30-jarige
(2p) vrouw wordt door haar huisgenoten naar de SEH gebracht. Zij is na een avond
stappen, twee dagen terug, grieperig geworden. Vandaag had zij toenemend
hoofdpijn en heeft zij gebraakt.

De laatste uren heeft zij veel geslapen en is zij volgens haar huisgenoten moeilijk
wekbaar en wat in de war. Haar temperatuur is 39,5 C.
Bij neurologisch onderzoek is haar Glasgow Coma Score: E3M6V4. Zij is somnolent,
maar er zijn geen focale neurologische afwijkingen. De nek kan soepel worden
gedraaid, patiënte krijgt de kin niet op de borst en het teken van Brudzinski en het
teken van Kernig zijn beiden positief. Tijdens het onderzoek zie je kleine vlekjes op
de huid ontstaan.

Wat is bij deze patiënte de meest waarschijnlijke diagnose?

a cryptococcen meningitis
b herpes simplex meningitis
c meningococcen meningitis
d pneumococcen meningitis
e tuberculeuze meningitis

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 20 / 29

Casus 38

38 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Een 73-jarige man heeft een wervelmetastase op Th 6 bij een
(2p) prostaat carcinoom. Hij heeft toenemend rugpijn op dit niveau, met uitstraling
linksom naar de voorzijde van de romp. Bij onderzoek is er kloppijn op Th6 en
verminderde sensibiliteit in dermatoom Th6 links.

Patiënt gebruikt paracetamol en NSAID’s in de optimale doseringen, maar toch is


volgens hem de pijn ondragelijk geworden.

Wat is de volgende stap in de pijnbehandeling bij deze patiënt?

a starten invasieve pijnbestrijding en staken bestaande medicatie


b starten invasieve pijnbestrijding naast bestaande medicatie
c starten oraal opioid of transdermaal fentanyl en staken bestaande medicatie
d starten oraal opioid of transdermaal fentanyl naast bestaande medicatie

Casus 39

39 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent op de polikliniek verloskunde en gynaecologie.


(2p) Je eerste patiënte is een mevrouw van 32 jaar die voor het eerst zwanger is en
waarbij je een echoscopisch onderzoek doet om de zwangerschapstermijn te
bepalen. Volgens de cyclusanamnese zou zij rond de 10 weken zwanger zijn.

Welke meting is aangewezen om vast te stellen hoe ver de zwangerschap


gevorderd is?

a biparietale diameter
b Crown Rump length
c femur lengte
d hoofdomtrek
e transcebellaire diameter

40 meerkeuzevraag De dooierzak is bij deze foetus ook goed te zien. Dit is een structuur die onder
(2p) andere zorgt voor de voedselvoorziening van het embryo en na het eerste trimester
verdwijnt.

Waar is de dooierzak gelegen?

a extra-amniotisch, extrachoriaal
b extra-amniotisch, intrachoriaal
c intra-amniotisch, extrachoriaal
d intra-amniotisch, intrachoriaal

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 21 / 29

41 meerkeuzevraag De zwangere vrouw wil graag weten waar de bloedcellen van haar baby worden
(2p) gemaakt. Je legt uit dat afhankelijk van het ontwikkelingsstadium de bloedcellen in
verschillende weefsels worden gevormd.

In welke structuur worden bij deze zwangerschapstermijn de bloedcellen


gevormd?

a de allantois
b de dooierzakwand
c de navelstreng
d het embryonale hart

42 meerkeuzevraag Bij deze patiënte stel je een gemellizwangerschap vast.


(2p) Bij echoscopie vroeg in de zwangerschap kan worden vastgesteld wat voor soort
gemellizwangerschap het betreft.

Drie soorten gemellizwangerschap zijn:


1 monochoriaal monoamniotisch
2 monochoriaal diamniotisch
3 dichoriaal diamniotisch

Bij welke soort gemellizwangerschap is de kans op een foetus met aangeboren


afwijkingen verhoogd?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1, 2 en 3

Casus 40

43 meerkeuzevraag Een 38-jarige primigravida is bij de gynaecoloog onder controle vanwege haar
(2p) overgewicht. Haar BMI voor de zwangerschap bedraagt 42.

Welke uitspraak over obese zwangeren is juist?

a Bij obese zwangeren bestaat meer kans op een sectio caesarea.


b Bij obese zwangeren bestaat meer kans op de vaginale kunstverlossing.
c Bij obese zwangeren bestaat minder kans op zwangerschaps diabetes.
d Bij obese zwangeren bestaat minder kans op zwangerschaps hypertensie.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 22 / 29

Casus 41

44 meerkeuzevraag Je bent gynaecoloog in opleiding. Je begeleidt een bevalling en overweegt een


(2p) vaginale kunstverlossing.
De vaginale kunstverlossing heeft nadelen voor zowel moeder als kind.

Welk nadeel heeft forcipale extractie?

a meer kans op bloeding in de schedelhuid


b meer kans op fluxus postpartum
c meer kans op foetale schedelbreuken
d meer kans op laesies van het baringskanaal

Casus 42

45 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 35-jarige vrouw bezoekt je spreekuur vanwege somberheid. De
(2p) somberheid bestaat ongeveer drie jaar. Er is sprake van een dagschommeling,
slaapproblemen en een toegenomen eetlust. Ze vindt zichzelf weinig waard. Zij heeft
geen suïcidegedachten. Patiënte is lichamelijk gezond en heeft een blanco
psychiatrische voorgeschiedenis.

Welk gegeven uit de casus pleit meer voor een depressie dan voor een
dysthyme stoornis?

a dagschommeling
b duur van de somberheid
c gering gevoel van eigenwaarde
d leeftijd
e ontbreken suïcidegedachten
f slaapproblemen
g toegenomen eetlust

Casus 43

46 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 27-jarige vrouw bezoekt je spreekuur vanwege angstklachten.
(2p) Zij is al langere tijd bang dat zij besmet zal raken met een ernstige ziekte wanneer zij
naar het toilet gaat. Zij probeert zo min mogelijk naar het toilet te gaan. Wanneer zij
gaat, maakt zij met handschoenen aan eerst het toilet schoon met chloordoekjes. Zij
vertelt zich te realiseren dat haar gedachten vreemd zijn, maar kan de gedachten
niet uit haar hoofd zetten. Een en ander maakt haar somber en wanhopig en beperkt
haar fors in haar functioneren.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a depressie
b hypochondrie
c obsessief compulsieve stoornis
d paranoïde persoonlijkheidsstoornis
e schizofrenie
f waanstoornis

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 23 / 29

Casus 44

47 meerkeuzevraag Je bent psychiater en hebt bij een 33-jarige patiënt de diagnose bipolaire stoornis
(2p) gesteld. Je wilt de patiënt gaan behandelen met lithium en legt hem onder andere uit
welke bijwerkingen het middel kan hebben.

Wat is, bij een normale bloedspiegel, een veel voorkomende bijwerking van
lithium?

a ataxie
b duizeligheid
c grove tremor
d misselijkheid
e obstipatie
f orthostatische hypotensie

Casus 45

48 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 35-jarige vrouw met een persoonlijkheidsstoornis bezoekt je
(2p) spreekuur voor een hevige verkoudheid. Tijdens het consult vertelt zij dat zij zich
vaak te kort voelt schieten en daardoor geen nieuwe activiteiten durft te ondernemen.
Zo heeft zij een promotie op haar werk aangeboden gekregen, maar durft deze
uitdaging niet aan te gaan. Zij is bang voor kritiek en om in verlegenheid gebracht te
worden. Patiënte is niet getrouwd en heeft slechts één keer een kortdurende relatie
gehad. Zij heeft drie goede vriendinnen, die zij al heel lang kent van een leesclub.

Wat is de meest waarschijnlijke persoonlijkheidsstoornis?

a afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
b ontwijkende persoonlijkheidsstoornis
c paranoïde persoonlijkheidsstoornis
d schizoïde persoonlijkheidsstoornis
e theatrale persoonlijkheidsstoornis

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 24 / 29

Casus 46

49 meerkeuzevraag Je bent arts op de intensive care waar een 64-jarige patiënt wordt behandeld die 7
(2p) dagen geleden een open-hartoperatie heeft ondergaan, waarin hij vier cardiale
bypasses heeft gekregen. Vervolgens is er een mediastinitis als complicatie
ontstaan, waarvoor ciprofloxacine (een antibioticum) gestart is. Patiënt is wisselend
somnolent en heeft moeite zich te concentreren in een gesprek met verpleging of
artsen. Hij zag zijn dochter aan voor zijn echtgenote, en reageerde boos toen een
antibiotica infuus werd aangehangen. “Jullie willen mij vergiftigen”, verweet hij de
verpleging, waarbij hij probeerde het infuus uit zijn arm te trekken. Patiënt was tot
een maand voor zijn operatie werkzaam als zzp-er in de informatie beveiliging. Zijn
vrouw vertelt dat hij altijd goed functioneerde en behoudens zijn cardiale problemen
geen somatische klachten had.

Wat is de meest passende medicamenteuze behandeling voor de


bovenstaande psychiatrische problemen?

a clozapine
b haloperidol
c lorazepam
d methylfenidaat

Casus 47

50 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 16-jarige adolescent meldt zich samen met haar moeder op je
(2p) spreekuur en haar moeder vertelt dat haar dochter nog steeds niet gemenstrueerd
heeft. De adrenarche is niet opgetreden en de thelarche was op 11-jarige leeftijd. Uit
de familie anamnese komt naar voren dat één van haar beide oudere zussen, die
24 jaar is, ook nog nooit gemenstrueerd heeft.

Van welke cyclusstoornis is sprake bij dit meisje?

a Er is sprake van een primaire amenorrhoe.


b Er is sprake van een secundaire amenorrhoe.
c Er is sprake van een primaire oligomenorrhoe.
d Er is sprake van een secundaire oligomenorrhoe.

51 meerkeuzevraag Patiënte meldt dat zij géén flushes noch nachtzweten heeft. Daarnaast heeft zij geen
(2p) premenstruele spanningsverschijnselen. Vervolgens verricht je lichamelijk
onderzoek. Rekening houdend met haar klachten let je specifiek op symptomen die
je differentiaal diagnose kunnen vergemakkelijken.

Welke symptomen zijn dat?

a afwezigheid van schaam- en okselbeharing en een afwijkende vagina


b afwezigheid van schaam- en okselbeharing en een normale vagina
c virilisatie verschijnselen en atrofie van de clitoris
d virilisatie verschijnselen en hypertrofie van de clitoris

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 25 / 29

52 meerkeuzevraag Patiënte wordt verwezen naar de gynaecoloog.


(2p)
Stel: bij het aanvullend laboratorium onderzoek blijkt het serum FSH: 9 IU/L
(normaal: 2 – 10 IU/L) en blijkt het serum LH: 64 IU/L (normaal 2- 10 IU/L) te
bedragen. Het E2 gehalte is 200 pmol/L (normaal > 90 pmol/L) en het Testosteron
gehalte 3.6 nmol/L (normaal: 1 – 3 nmol/L) is.

Is het waarschijnlijk dat de oorzaak van de stoornis gelokaliseerd is op de


hypothalame hypofysaire gonade as, en zo ja, op welk niveau?

a Ja, het betreft ovariële oorzaak.


b Ja, het betreft hypofysaire oorzaak.
c Ja, het betreft hypothalame oorzaak.
d Nee

53 meerkeuzevraag Vier onderzoeken zijn:


(2p) 1 bloedonderzoek naar auto-antistoffen tegen ovarieel weefsel
2 DNA onderzoek naar het X chromosoom
3 MRI van het kleine bekken
4 karyogram

Welke twee vervolgonderzoeken zijn nu aangewezen bij patiënte?

a 1 en 2
b 1 en 4
c 2 en 3
d 3 en 4

Casus 48

54 meerkeuzevraag Je bent gynaecoloog. Een 81-jarige vrouw is verwezen naar de polikliniek


(2p) gynaecologie wegens recidief verzakkingklachten. Zij heeft een balgevoel en
klachten zijn met name ’s avonds aanwezig. Uit de aanvullende anamnese komt naar
voren dat zij sinds haar 49e jaar in de menopauze is. Zij is G3P3 en heeft drie
kinderen van 3000, 3200 en 4300 gram gebaard. Bij de laatste bevalling liep zij een
totaalruptuur op die goed herstelde. Uit de aanvullende anamnese komt naar voren
dat patiënte sinds kort ook type II diabetes mellitus heeft. Zij rookt verder 10
sigaretten per dag. Op haar 63e levensjaar is haar baarmoeder vaginaal verwijderd.
Bij onderzoek vind je inderdaad een duidelijke prolaps in het bijzonder van de
achterwand.

Wat is de correcte medische term voor deze prolaps?

a cystocèle
b enterocèle
c rectocèle
d sigmoidocèle

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 26 / 29

55 meerkeuzevraag De gynaecoloog verricht gynaecologisch onderzoek.


(2p)
Welke onderzoeksmethode is niet geschikt om een prolaps vast te stellen?

a Baden Walker
b POP-Q
c transabdominale echografie
d transperineale echografie

56 meerkeuzevraag Stel: je stelt tijdens het onderzoek een achterwand prolaps vast. Mevrouw vraagt zich
(2p) ook af waarom de klachten terug gekomen zijn terwijl zij toch al eerder hiervoor
geopereerd werd.

Wat is, kijkend naar de specifieke anamnese van deze vrouw, de belangrijkste
risicofactor voor de recidief prolaps?

a de diabetes
b de totaal ruptuur
c de uterusextirpatie
d het roken

57 meerkeuzevraag Tenslotte bespreekt je de verschillende behandelingsmethoden voor de achterwand


(2p) prolaps met patiënte.

Welke behandeling is aangewezen bij deze patiënte?

a een achterwandplastiek
b een operatie volgens Burch
c een TVT-O bandje
d een vaginale ring

Casus 49

58 meerkeuzevraag Je bent dienstdoende arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Een zuigeling
(2p) van 3 maanden oud, wordt door ongeruste ouders naar de SEH gebracht vanwege
toenemende benauwdheid sinds enkele uren, zodat het drinken maar moeizaam
wilde lukken. De zuigeling was al enkele dagen neusverkouden. De ouders hadden
geen temperatuur gemeten.
Je ziet een niet-zieke zuigeling met een ademfrequentie van 64/minuut, intercostaal
intrekken, en neusvleugelen. Bij longauscultatie zijn er diffuus enkele crepitaties en
een piepend verlengd expirium hoorbaar.

Wat is op grond hiervan de meest waarschijnlijke diagnose?

a astma
b decompensatio cordis
c pneumonie
d virale bronchiolitis

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 27 / 29

Casus 50

B CIP Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je vier patiënten met een zwelling in de hals:
(8p) I een 18-jarige jongen met keelpijn
II een 40-jarige ‘kouwelijke’ vrouw
III een 60-jarige man met nachtzweten
IV een 60-jarige vrouw met slikklachten

Zoek per patiënt de beste combinatie van bevindingen uit anamnese en


lichamelijk onderzoek, en diagnose, zodat logische en coherente casus
ontstaan.

Instructies:
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de genummerde antwoordalternatieven onder in de tabel in
afbeelding 6, zie bijlage.
3 Alle items kunnen slechts 1 keer worden gebruikt. Kies het best passende item.

Schrijf je antwoorden in CIJFERS in de tabel op het bijgevoegde antwoordformulier.

Casus 51

C CIP Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 31-jarige vrouw met hoofdpijn.
(6p)
Na de anamnese overweeg je drie diagnoses:
I Spanningshoofdpijn
II Migraine
III Clusterhoofdpijn

Welke kenmerken uit de anamnese passen het meest bij welke diagnose?

Instructies:
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de genummerde antwoordalternatieven onder in de tabel in
afbeelding 7, zie bijlage.
4 Alle items kunnen slechts 1 keer worden gebruikt. Kies het best passende item.

Schrijf je antwoorden in CIJFERS in de tabel op het bijgevoegde antwoordformulier.

Einde

Dit was de laatste vraag van het tentamen.


Controleer of je je naam op het antwoordformulier hebt gezet, en lever het
opgavenformulier, de bijlage en het antwoordformulier in.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 28 / 29

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Integratietoets / Studiejaar 3 29 / 29

Aanteken-/antwoordvel student

Thema

Examennummer

Antwoorden 1 21 41 61
meerkeuzevragen: 2 22 42 62
3 23 43 63
4 24 44 64
5 25 45 65
6 26 46 66
7 27 47 67
8 28 48 68
9 29 49 69
10 30 50 70
11 31 51
12 32 52
13 33 53
14 34 54
15 35 55
16 36 56
17 37 57
18 38 58
19 39 59
20 40 60

Open vragen:

(Ook de achterzijde kun je gebruiken voor het maken van eigen aantekeningen.)

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 – 20140710a


Studiejaar 3

Integratietoets - her
25 juli 2014

Tentamencoördinator Dr. P.C.J. de Laat

Naam

Examennummer

Overzicht
Het hertentamen bestaat uit 59 vragen, waarvan 56 gesloten en 3 CIP.
In totaal kun je 132 punten behalen.

Instructies
1 Controleer of je de volgende formulieren hebt ontvangen:
- een opgavenformulier;
- een bijlage waarin afbeeldingen, tabellen, schema’s en de referentiewaarden
klinische chemie zijn opgenomen,
- een antwoordformulier voor de meerkeuzevragen,
- de antwoordformulieren voor de open vragen.
2 Controleer of van deze formulieren alle pagina’s bedrukt zijn.
3 Schrijf je naam en examennummer op dit voorblad en op alle
antwoordformulieren.
4 Let bij het beantwoorden van de meerkeuzevragen op het volgende:
- Per vraag is slechts één antwoord juist; bij het invullen van meerdere
alternatieven wordt het antwoord altijd fout gerekend.
- Vul het antwoord op de vraag in bij het juiste nummer op het
antwoordformulier voor de meerkeuzevragen.
Let op: belangrijke 5 Let bij het beantwoorden van de open vragen op het volgende:
aanwijzingen bij het - Als er bijvoorbeeld twee argumenten worden gevraagd en je noemt er drie,
gebruik van de dan tellen alleen de eerste twee genoemde argumenten mee.
formulieren voor de - Als je een antwoord in meer dan 25 woorden uitlegt, terwijl gevraagd is dit in
open vragen 25 woorden te doen, dan tellen alleen de eerste 25 woorden van je antwoord
mee.
- De formulieren mogen niet worden gevouwen.
- Vul de formulieren in met een zwarte of blauwe pen.
- Vul op elk formulier je naam in bij (1), je examennummer in cijfers bij (2), en
nogmaals je examennummer bij (3) door het plaatsen van zes kruisjes (X)
binnen de juiste vakjes.
- Indien je bij (3) het verkeerde vakje hebt aangekruist dien je dit te corrigeren
door het foutieve vakje met de typex-correctiepen volledig wit te maken en
vervolgens het juiste vakje aan te kruisen.
6 Het gebruik van een rekenmachine is bij dit tentamen niet toegestaan.
7 Controleer voor het inleveren zorgvuldig of je alle vragen hebt beantwoord, en of
je overal je naam en examennummer hebt ingevuld.
Succes!

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 2 / 29

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 3 / 29

Casus 1

1 meerkeuzevraag Je bent radioloog. Op een T1 gewogen MRI Cerebrum zie je na toediening van
(2p) contrastmiddel een sterk aankleurende tumor.

Vier beweringen over intra-craniale aankleurende tumoren zijn:


1 Deze tumoren bevinden zich binnen de bloed-hersenbarrière.
2 Deze tumoren bevinden zich buiten de bloed-hersenbarrière.
3 Deze tumoren bevinden zich binnen de bloed-hersenbarrière, indien de bloed-
hersenbarrière is aangetast.
4 Deze tumoren bevinden zich buiten de bloed-hersenbarrière, indien de bloed-
hersenbarrière is aangetast.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 4
e 1 en 4
f 2 en 3

Casus 2

2 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp. Je beoordeelt een


(2p) 64-jarige man met een verdenking op een CVA.

In welk stroomgebied komen ischemische CVA’s het meest voor?

a arteria basillaris
b arteria cerebri anterior
c arteria cerebri media
d arteria cerebri posterior

Casus 3

3 meerkeuzevraag Je bent internist en ziet op je spreekuur een 38-jarige vrouw die recent geopereerd is
(2p) wegens een mammacarcinoom. Zij is verwezen door de chirurg voor behandeling
met adjuvante systemische therapie.

Patiënte heeft op internet de volgende beweringen gelezen over adjuvante


hormonale therapie:
1 Deze behandeling wordt standaard als eerste keuze behandeling toegepast.
2 Deze behandeling wordt standaard gecombineerd met een bisfosfonaat.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 4 / 29

Casus 4

4 meerkeuzevraag Je bent chirurg en ziet op je spreekuur een 59-jarige man die twee weken geleden
(2p) een resectie van een maligne sigmoïdtumor heeft ondergaan.
Het pathologierapport toont: adenocarcinoom, groeit half circulair over een lengte
van 4 cm. Snijranden zijn vrij. In 8 van de 15 aangetroffen lymfklieren worden
metastasen gevonden.

Is nabehandeling aangewezen? En zo ja waarom, en waaruit bestaat deze?

a Ja, wegens de kans op een lokaal recidief wordt standaard lokale radiotherapie
geadviseerd.
b Ja, wegens de kans op occulte metastasen wordt standaard adjuvante
chemotherapie geadviseerd.
c Ja, wegens de kans op occulte metastasen wordt standaard adjuvante tumorcel-
specifieke systemische therapie geadviseerd.
d Nee, nabehandeling is niet nodig gezien de bevindingen in het pathologisch
rapport.

Casus 5

5 meerkeuzevraag Je bent kinderdermatoloog. Op je spreekuur komt een 3-jarige jongen met een
(2p) aangeboren huidafwijking nabij de haargrens (zie afbeelding 1 in de bijlage). Ouders
zijn ongerust en vragen zich af of de afwijking nu onder narcose verwijderd moet
worden, omdat zij gehoord hebben dat er huidkanker in kan ontstaan.

Wat is de meest voorkomende neoplasie die in deze congenitale afwijking kan


ontstaan?

a basaalcelcarcinoom
b melanoom
c neurofibroom
d plaveiselcelcarcinoom
e sarcoom
f sebaceus carcinoom

Casus 6

6 meerkeuzevraag Je bent gynaecoloog. Er wordt een kind geboren met gepigmenteerde afwijkingen op
(2p) de billen, onderrug en bovenbeen (zie afbeelding 2 in de bijlage).

Wat is de meest waarschijnlijke klinische diagnose?

a café au lait vlekken


b congenitale naevus naevocellularis
c mongolenvlekken
d naevus van Becker
e verruceuze epidermale naevus

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 5 / 29

Casus 7

7 meerkeuzevraag Je bent kinderdermatoloog en je wordt in consult gevraagd bij een 2-jarig kind met de
(2p) verdenking op tubereuze sclerose.

Welk van onderstaande huidafwijkingen zijn het eerst én het meest frequent
aanwezig bij patiënten met tubereuze sclerose?

a café au lait maculae


b faciale angiofibromen
c gehypopigmenteerde maculae
d peau de shagrin (bindweefsel neavi)
e periungulae angiofibromen
f poliosis (witte haarlok)

Casus 8

8 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Er wordt op de spoedlijn gebeld door een 72-jarige vrouw met sinds
(2p) een kwartier plotseling niets kunnen zien met het rechter oog. Daarbij heeft zij
hoofdpijn boven het rechteroog en heeft zij tweemaal gebraakt. Patiënte heeft al
enkele dagen hoofdpijn, maar dacht dat de hoofdpijn vanuit haar nek kwam. Verder
zijn er geen begeleidende verschijnselen. Patiënte heeft rheumatoïde arthritis
waarvoor zij een lage dosering methotrexaat gebruikt.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a ablatio retinae
b acuut glaucoom
c arteriitis temporalis
d migraine met aura

Casus 9

9 meerkeuzevraag Je bent klinisch geneticus. Op je spreekuur komt een 25-jarige vrouw voor
(2p) erfelijkheidsadvies. De vrouw heeft met een normale intelligentie. De zoon van haar
broer heeft het fragiele X syndroom.

Bestaat er voor deze mevrouw een verhoogd risico op een genetische


afwijking gezien de familiaire belasting? En zo ja, waarop?

a Ja, er bestaat een verhoogd risico op een zoon met fragiele X syndroom.
b Ja, er bestaat een verhoogd risico op een prematuur ovariële insufficientie (POI).
c Ja, er bestaat een verhoogd risico op een fragiele X gerelateerd tremor ataxia
syndroom (FXTAS).
d Nee, er bestaat geen verhoogd risico.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 6 / 29

Casus 10

10 meerkeuzevraag Je bent klinisch geneticus. Op je spreekuur komt een persoon in wiens familie het
(2p) fragiele X syndroom voorkomt voor erfelijkheidsadvies. De adviesvrager wil meer
weten over zijn/haar risico’s.
Zie afbeelding 3 in de bijlage.

Wanneer personen E mannen zijn wat kun je dan zeggen over het risico op het
fragiele X syndroom voor de jongens F en G?

a F heeft geen verhoogd risico, G heeft wel een verhoogd risico.


b G heeft geen verhoogd risico, F heeft wel een verhoogd risico.
c Beiden hebben een verhoogd risico; F > G.
d Beiden hebben een verhoogd risico; F < G.
e Beiden hebben een verhoogd risico; F = G.
f F en G hebben geen verhoogd risico.

11 meerkeuzevraag Wanneer personen E vrouwen zijn wat kun je dan zeggen over het risico op het
(2p) fragiele X syndroom voor de jongens F en G?

a F heeft geen verhoogd risico, G heeft wel een verhoogd risico.


b G heeft geen verhoogd risico, F heeft wel een verhoogd risico.
c Beiden hebben een verhoogd risico; F > G.
d Beiden hebben een verhoogd risico; F < G.
e Beiden hebben een verhoogd risico; F = G.
f F en G hebben geen verhoogd risico.

Casus 11

12 meerkeuzevraag Je bent student. Je bereidt je voor op de integratietoets en neemt je aantekeningen


(2p) van het PKV-CA onderwijs door.

Je bent huisarts en een 38-jarige vrouw komt op je spreekuur in verband met een
aantal klachten, waaronder vermoeidheid, gewichtstoename en kouwelijkheid. Na je
anamnese denk je primair aan hypothyreoïdie. Het aanvullend bloedonderzoek
bevestigt je vermoeden. Je gaat de patiënt nu uitleggen wat hypothyreoïdie is.

Welke gesprekstechnieken zijn het meest aangewezen bij het informeren van je
patiënte over de diagnose?

a doseren van informatie, motiveren en herhalen


b doseren van informatie, motiveren en parafraseren
c doseren van informatie, structureren en herhalen
d open vragen stellen, motiveren en parafraseren
e open vragen stellen, structureren en herhalen
f open vragen stellen, structureren en parafraseren

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 7 / 29

13 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent en werkt samen met een collega arts-assistent. Deze collega
(2p) communiceert erg direct, je hebt hier soms moeite mee. Je besluit daarom om te
kijken of jij wellicht iets aan de situatie kunt veranderen door je eigen gedrag aan te
passen. Je vult voor jezelf een kernkwadrantenmodel in om te bekijken wat jouw
sterke en zwakkere kanten zijn.

Uit welke vier kwadranten bestaat het kernkwadrantenmodel?

a Je kernkwaliteit, dus de kern van al je kwaliteiten.


Je allergie, jouw irritatie aan gedrag van een ander.
Je valkuil, dat je geïrriteerd reageert op irritant gedrag van die ander.
Je uitdaging, om te leren omgaan met je allergie.

b Je kernkwaliteit, dus de kern van al je kwaliteiten.


Je allergie, jouw irritatie aan gedrag van een ander.
Je valkuil, om te ver door te schieten in je goede eigenschap.
Je uitdaging, om te leren omgaan met je allergie.

c Je kernkwaliteit, dus de kern van al je kwaliteiten.


Je allergie, namelijk het tegenovergestelde van jouw kwaliteit.
Je valkuil, dat je geïrriteerd reageert op irritant gedrag van die ander.
Je uitdaging, om het positief tegenovergestelde van je valkuil te zoeken.

d Je kernkwaliteit, dus jouw goede eigenschap.


Je allergie, jouw irritatie aan gedrag van een ander.
Je valkuil, om te ver door te schieten in je goede eigenschap.
Je uitdaging om te leren omgaan met je allergie.

e Je kernkwaliteit, dus jouw goede eigenschap.


Je allergie, dat een ander zich irriteert aan jouw gedrag.
Je valkuil, om te ver door te schieten in je goede eigenschap.
Je uitdaging, om te leren omgaan met je allergie.

f Je kernkwaliteit, dus jouw goede eigenschap.


Je allergie, dat een ander zich irriteert aan jouw gedrag.
Je valkuil, dat je geïrriteerd reageert op irritant gedrag van die ander.
Je uitdaging, om het positief tegenovergestelde van je valkuil te zoeken.

g Je kernkwaliteit, dus jouw goede eigenschap.


Je allergie, namelijk het tegenovergestelde van jouw kwaliteit.
Je valkuil, om te ver door te schieten in je goede eigenschap.
Je uitdaging, om het positief tegenovergestelde van je valkuil te zoeken.

h Je kernkwaliteit, dus jouw goede eigenschap.


Je allergie, namelijk het tegenovergestelde van jouw kwaliteit.
Je valkuil, dat je geïrriteerd reageert op irritant gedrag van die ander.
Je uitdaging, om het positief tegenovergestelde van je valkuil te zoeken.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 8 / 29

14 meerkeuzevraag Je bent student. Je hebt morgen APC en je bereidt je voor op een anamnesegesprek
(2p) met een simulatiepatiënt.

Welke zin is correct geformuleerd wat betreft taalgebruik in een gesprek met
een (simulatie)patiënt?

a Heeft u nog overige klachten?


b Bent u bekend met suikerziekte?
c Heeft u last van passagestoornissen?
d Gebruikt u ook luchtwegverwijderaars?
e Komen er hart- en vaatziekten voor in uw familie?
f Bent u wel eens in aanmerking gekomen met iemand met tuberculose?

Casus 12

15 meerkeuzevraag Je bent psychiater. Een 35-jarige man van beroep kok, heeft een goed op paroxetine
(2p) responderende depressie. Hij heeft echter last van verminderde eetlust, hetgeen hem
hindert in zijn werk. Een vriend van hem heeft goede ervaring met nortriptyline.
Patiënt vraagt je of hij kan overstappen op dit medicijn.

Drie bijwerkingen zijn:


1 droge mond
2 obstipatie
3 orthostatische hypotensie

Wat zijn de te verwachten bijwerkingen bij nortriptyline?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1, 2 en 3

Casus 13

16 meerkeuzevraag Je bent neuroloog en moet scholing aan huisartsen geven over geneesmiddelen die
(2p) bij de ziekte van Parkinson vermeden dienen te worden omdat zij de motorische
symptomen van de ziekte kunnen verergeren.

Twee beweringen over het voorschrijven van medicatie bij de ziekte van Parkinson
zijn:
1 Domperidon zal bij een patiënt met de ziekte van Parkinson de motorische
symptomen eerder verergeren dan metoclopramide.
2 Ter behandeling van een psychose bij een patiënt met de ziekte van Parkinson
verdient haloperidol de voorkeur boven clozapine.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 9 / 29

Casus 14

17 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Een 55-jarige man komt op je spreekuur en vertelt dat zijn huidige
(2p) medicatie die hij gebruikt in verband met de Parkinson niet meer helpt. Hij gebruikt
ropinirol 3 dd 1 mg.

Drie werkingsmechanismen zijn:


1 MAO-B remmer
2 decarboxylaseremmer
3 D2-agonist

Drie anti-parkinsonmiddelen zijn pramipexol, carbidopa en selegiline.

Wat is het correcte werkingsmechanisme per anti-parkinsonmiddel?

Pramipexol Carbidopa Selegeline


a 1 2 3
b 1 3 2
c 2 1 3
d 2 3 1
e 3 1 2
f 3 2 1

Casus 15

18 meerkeuzevraag Je bent orthopedisch chirurg. Op je spreekuur komt een 56-jarige man met
(2p) pijnklachten van zijn rechter knie. De pijn zit mediaal en treedt vooral op na lang
zitten en als hij meer dan 1 uur moet lopen. Fietsen gaat goed. Bij lichamelijk
onderzoek toont de knie een lichte hydrops en is er drukpijn over de mediale
gewrichtsspleet. De belaste röntgenfoto van zijn rechter knie toont gering versmalling
van de mediale gewrichtsspleet en sclerose van het subchondrale bot van het
tibiaplateau. Je schrijft pijnstilling voor en verwijst patiënt naar de fysiotherapeut.

Is er indicatie voor verdere diagnostiek op dit moment? En zo ja, wat en


waarom?

a Ja, arthroscopie van de rechter knie om de mate van artrose te bepalen.


b Ja, MRI rechter knie om een mediale meniscusscheur uit te sluiten of aan te
tonen.
c Ja, röntgenfoto van de rechter heup omdat er sprake kan zijn van gerefereerde
pijn.
d Nee, aanvullende diagnostiek is op dit moment niet geïndiceerd.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 10 / 29

Casus 16

19 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 13-jarige jongen bezoekt met zijn moeder je spreekuur. Hij
(2p) heeft sinds 3 weken pijn in zijn linker bovenbeen, en -knie. Het is moeder opgevallen
dat hij een beetje mank loopt. Hij sport niet. Bij lichamelijk onderzoek zie je een
adipeuze jongen. Er is geen beenlengteverschil. Bij flexie van zijn linker heup draait
zijn been in exorotatie. Endorotatie en abductie zijn pijnlijk in zijn linker lies.

Wat is de meest waarschijnlijk diagnose?

a avasculaire necrose caput femoris


b coxitis fugax
c dysplastische heupontwikkeling
d epifysiolysis capitis femoris
e osteosarcoom femur
f septische arthritis heup
g ziekte van Perthes
h ziekte van Sinding-Larsen- Johansson

Casus 17

20 meerkeuzevraag Je bent student geneeskunde en bereidt je voor op de integratietoets. Je neemt de


(2p) stof van thema 3.C door.

Je bent huisarts. Een 79-jarige man vraagt om een visite in verband met ernstige
loopproblemen. Hij is sinds jaren bekend met diabetes mellitus type 2, overgewicht,
en hypercholesterolemie.

Bij aankomst heeft de patiënt hoge koorts en is hij erg ziek. Bij lichamelijk onderzoek
vind je een diabetisch ulcus dig II van de linkervoet. Je verwijst hem door naar het
ziekenhuis, waar hij overlijdt onder het beeld van een sepsis.

Welke ziekte wordt als primaire doodsoorzaak ingevuld op het


B-doodsoorzaakformulier van deze patiënt?

a diabetes mellitus
b koorts
c sepsis
d ulcus

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 11 / 29

21 meerkeuzevraag Je bent verzekeringsarts. Op je spreekuur komt een 56-jarige alleenstaande man,


(2p) vuilnisophaler bij de Roteb, die sinds jaren bekend is met diabetes mellitus type 2,
overgewicht, en hypercholesterolemie. Enkele maanden geleden kreeg hij last van
een plotselinge visusdaling in beide ogen. Ondanks behandeling gaat zijn zicht
verder achteruit. Door zijn slechtziendheid kan hij zijn functie (vuilnis ophalen) niet
meer uitoefenen.

Aangezien zijn zicht verder achteruit gaat, adviseer je deze patiënt om een aanvraag
in te dienen voor wonen in een zorginstelling voor mensen die slechtziend of blind
zijn.

Onder welke wet valt de aanvraag van patiënt?

a Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)


b Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
c Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg)
d Zorgverzekeringswet (Zvw)

22 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 37-jarige vrouw komt op je spreekuur in verband met
(2p) keelklachten. Je hebt haar onderzocht en ziet een rode, geïrriteerde farynxwand. Je
ziet in haar medisch dossier dat ze rookt en vermoedt dat haar keelklachten hiermee
samenhangen.

Je vraagt naar haar rookgedrag. Mevrouw geeft aan dat ze ooit wel overwogen heeft
om te stoppen, maar eigenlijk best een tevreden roker is.

Wat is de aangewezen vervolgstap volgens de Minimale Interventie Strategie


(MIS) om het gesprek voor te zetten?

a motivatie vaststellen
b motivatie verhogen
c barrières inventariseren
d hulpmiddelen aanbieden

23 meerkeuzevraag Je bent huisarts en een 57-jarige vrouw komt op het spreekuur vanwege klachten
(2p) over smaakverlies en kortademigheid. Zij blijkt dagelijks 20 sigaretten te roken,
waarvan de eerste sigaret ’s ochtends meteen na het opstaan.

Je vertelt haar vervolgens dat zij echt met roken zou moeten stoppen. Zij blijkt in
verband met haar kortademigheid al te hebben overwogen om over een halfjaar te
stoppen met roken.

In welke fase van gedragsverandering zit deze patiënte?

a preparatie fase
b contemplatie fase
c actie fase
d gedragsbehoud fase

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 12 / 29

24 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Op de SEH


(2p) verschijnt een 20-jarige zwangere vrouw van Iraakse afkomst met dreigende
vroeggeboorte, samen met haar partner en zijn ouders.

Zij wordt meteen doorverwezen naar de afdeling Verloskunde & Gynaecologie.


Patiënte en haar partner blijken illegaal te verblijven in Nederland en zijn
onverzekerd.

Via welke regeling of welke wet kan het ziekenhuis aanspraak maken op een
financiële vergoeding van deze zorgkosten?

a Koppelingswet
b Regeling van College Voor Zorgverzekeringen
c Regeling Zorg Asielzoekers
d Zorgverzekeringswet

25 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 45-jarige vrouw komt op het spreekuur om een uitstrijkje te
(2p) laten maken in het kader van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker.

Zij heeft het een en ander gelezen op het internet en vraagt jou naar de betekenis
van de vertekening van de overlevingsduur door ‘length bias’.

Welk van onderstaande definities van “length bias’ is correct?

a Length bias is de afname van de overlevingsduur door het ontdekken van


voornamelijk snelgroeiende tumoren.
b Length bias is de afname van de overlevingsduur door het ontdekken van
voornamelijk langzaam groeiende tumoren.
c Length bias is de toename van de overlevingsduur door het ontdekken van
voornamelijk snelgroeiende tumoren.
d Length bias is de toename van de overlevingsduur door het ontdekken van
voornamelijk langzaam groeiende tumoren.

Casus 18

26 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 55-jarige vrouw die pijn in de kuiten krijgt
(2p) na 200 meter lopen. Je onderzoekt de vaatboom.

In afbeelding 4, zie bijlage, zie je twee foto’s van het onderzoek van de vaatboom.

Twee beweringen hierover zijn:


1 Op afbeelding 4a staat de palpatie van de a. dorsalis pedis correct afgebeeld.
2 Op afbeelding 4b staat de palpatie van de a. tibialis posterior correct afgebeeld.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 13 / 29

Casus 19

27 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 47-jarige man die geel ziet.
(2p)
Bevindingen bij lichamelijk onderzoek zijn:
1 lever palpabel 3 cm onder de ribbenboog
2 shifting dullness
3 enkeloedeem
4 teken van Courvoisier

Welke van bovenstaande bevindingen passen bij levercirrose?

a alleen 1 en 2
b alleen 1 en 4
c alleen 2 en 3
d alleen 2 en 4
e alleen 3 en 4
f 1, 2 en 3
g 1, 3 en 4
h 2, 3 en 4

Casus 20

28 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 20-jarige man met pijn in de borst
(2p) rechts. Hij rookt sinds zijn 13e jaar 20 sig/dag (7 packyears). Hij hoest niet en heeft
geen koorts.

Mogelijke bevindingen bij lichamelijk onderzoek kunnen zijn:


1 opgeheven ademgeruis rechts
2 demping linker thorax
3 verhoogde CVD
4 pleurawrijven rechter bovenkwab

Welke van bovenstaande bevindingen past of welke passen bij een spontane
pneumothorax?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 4
e 1 en 2
f 1 en 3
g 2 en 3
h 2 en 4

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 14 / 29

Casus 21

29 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Op het spreekuur komt een 63-jarige man met klachten van
(2p) kortademigheid. Je denkt op basis van de anamnese dat er mogelijk sprake is van
longemfyseem.

Onderdelen van het lichamelijk onderzoek zijn:


1 grootte epigastrische hoek
2 leverspan
3 vorm van de thorax
4 stand wervelkolom
5 beweeglijkheid longgrenzen

Met welke drie onderdelen van het lichamelijk onderzoek kan de hypothese,
dat er mogelijk sprake is van longemfyseem, worden getoetst?

a 1, 2 en 3
b 1, 3 en 4
c 1, 3 en 5
d 1, 4 en 5
e 2, 3 en 4
f 2, 4 en 5

Casus 22

30 meerkeuzevraag Je bent longarts. Er komt een vrouw op je spreekuur van 40 jaar. Ze klaagt over
(2p) kortademigheid bij inspanning. Als kind heeft ze eczeem gehad. Patiënte heeft ook
fors gerookt. (20 pakjaren). Je twijfelt tussen de diagnose astma en COPD. Je laat
een flow-volume blazen met reversibiliteit.

Stel: patiënte heeft een FEV1 met een uitgangswaarde van 65%.

Welke van de overige longfunctieresultaten maken de diagnose astma


waarschijnlijk?

a vitale capaciteit 65%, na salbutamol verneveling FEV1 70%


b vitale capaciteit 65%, na salbutamol verneveling FEV1 90%
c vitale capaciteit 90%, na salbutamol verneveling FEV1 70%
d vitale capaciteit 90%, na salbutamol verneveling FEV1 90%

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 15 / 29

Casus 23

31 meerkeuzevraag Je bent longarts. Op je spreekuur komt een patiënt van 65 jaar met een ernstig
(2p) COPD. Naast de ernst van de longfunctiestoornis zijn er andere factoren die van
invloed zijn op de overleving van patiënten met COPD.

Drie factoren zijn:


1 BMI < 29
2 het aantal exacerbaties per jaar
3 spierkracht gemeten van de quadriceps

Wat is of welke zijn de belangrijke risicofactoren op overlijden, naast de ernst,


van deze patiënt met COPD?

a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1, 2 en 3

Casus 24

32 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 34-jarige vrouw komt op het spreekuur in verband met heftig
(2p) transpireren sinds een paar weken. Verder is ze in korte tijd ongeveer 3 kg
afgevallen. Patiënte is 20 weken zwanger. Bij lichamelijk onderzoek zie je een
nerveuze vrouw met handen die trillen. De hals is verdikt. Bij onderzoek van de buik
is de uterus conform zwangerschapsduur.

Welk risico is er voor het kind van deze vrouw op basis van dit klinisch beeld?

a het ontwikkelen van een congenitale doofheid


b het ontwikkelen van een congenitaal hartblock
c het ontwikkelen van een neonatale hyperthyreoïdie
d het ontwikkelen van neonatale lupus

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 16 / 29

Casus 25

33 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Je ziet een 76-jarige man op je spreekuur met geheugenklachten.
(2p) Patiënt is in toenemende mate afhankelijk van zijn echtgenote. Na uitgebreide
anamnese weet je dat de klachten ongeveer twee jaar bestaan en steeds erger
worden. Door de geheugenklachten is hij gestopt met bridgen. Hij mist de sociale
contacten.

Vier mogelijke diagnosen zijn:


1 geheugenklachten passend bij de leeftijd
2 beginnende dementie
3 delier
4 depressie

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a 1
b 2
c 3
d 4

Casus 26

34 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 80-jarige vrouw komt met haar echtgenoot op je spreekuur.
(2p) Sinds 2 weken bemerkt zij dat haar echtgenoot in toenemende mate last heeft van
verwardheid, agitatie en visuele hallucinaties.
De medische voorgeschiedenis bestaat uit artrose, depressie, urine incontinentie,
hypertensie en Alzheimer dementie. Je ziet in het dossier dat de MMSE score 6
maanden geleden 16/30 punten was. Patiënte gebruikt de volgende medicatie:
paracetamol 4dd 500mg, memantine 1dd 20mg, hydrochloorthiazide 1dd 25mg,
lisinopril 1dd 10mg, citalopram 1dd 20mg (2 maanden geleden verhoogd, was
10mg/dag), oxybutinine 2dd 5mg (1 maand geleden verhoogd, was 2dd 2.5mg).

Welke aanpassing in de medicatie is op dit moment aangewezen?

a dosering citalopram verlagen


b dosering memantine verhogen
c staken oxybutinine
d start lorazepam
e start risperdal

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 17 / 29

Casus 27

35 meerkeuzevraag Je bent geriater. Een 95-jarige vrouw wordt behandeld met paroxetine vanwege
(2p) depressieve klachten na recent een heupoperatie te hebben ondergaan na een
heupfractuur. Tien dagen na de start van de paroxetine wordt patiënte op de afdeling
Spoedeisende Hulp gezien in verband met een delier. Patiënte heeft in de
voorgeschiedenis hypertensie en artrose. Verder gebruikt patiënte paracetamol en
enalapril.

Welke metabole ontregeling is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar


delier?

a hypercalciemie
b hyperglycemie
c hypernatriemie
d hypocalciemie
e hypoglycemie
f hyponatriemie

Casus 28

36 meerkeuzevraag Je bent arts op de afdeling Spoedeisende Hulp. Een 41-jarige vrouw wordt door de
(2p) ambulance binnengebracht nadat zij liggend op de grond in de badkamer is
gevonden. Zij heeft een hoofdwond.

Patiënte is motorisch onrustig en kreunt bij een pijnprikkel. Zij voert geen opdrachten
uit. Zij strekt met rechts en buigt met links. Haar ogen gaan alleen open na een
pijnprikkel. Ze blijkt een blanco voorgeschiedenis te hebben. Het oriënterend
bloedonderzoek toont geen afwijkingen.

Je besluit een CT-scan te maken. Afbeelding 5, zie bijlage toont een aantal coupes
van die scan.

Wat is de diagnose?

a commotio cerebri
b contusio cerebri
c epiduraal hematoom
d primair intracerebraal hematoom
e subarachnoidale bloeding
f subduraal hematoom

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 18 / 29

Casus 29

37 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Een 28-jarige man met in de voorgeschiedenis voorbijgaande


(2p) blindheid van het linker oog, heeft sinds 2 dagen zwakte bemerkt in het rechter been.

Daarnaast heeft hij gemerkt dat hij met het linker been de temperatuur van het water
niet goed kan aanvoelen en het been voelt dof aan. Aan de armen heeft hij geen
klachten. Hij is voorafgaand aan deze klachten niet ziek geweest. Gisteravond heeft
hij voor het laatst geplast, dat ging nog zonder problemen.
Het neurologisch onderzoek is als volgt. Hersenzenuwen en bovenste extremiteiten:
geen afwijkingen. Aan de benen is er links een iets lagere tonus dan rechts. Er is
krachtsverlies aan het rechterbeen, proximaal graad 4 en distaal graad 3. De pijnzin
is links gestoord, tot op de romp ter hoogte van de navel. Rechts is er sprake van
een verminderde tastzin, is de positiezin gestoord, en de vibratiezin aan het
rechterbeen afwezig. De reflexen zijn als volgt: (rechts/links) BPR: 0/0, TPR: 0/0,
HT: -/-, KPR: +3/+1, APR: +3/+1, VZR: extensie / flexie.

Waar is de laesie gelokaliseerd?

a in de linker hemisfeer
b in de rechter hemisfeer
c centraal in het ruggenmerg, laag cervicaal
d centraal in het ruggenmerg, laag thoracaal
e links in het ruggenmerg, laag cervicaal
f links in het ruggenmerg, laag thoracaal
g rechts in het ruggenmerg, laag cervicaal
h rechts in het ruggenmerg, laag thoracaal

Casus 30

38 meerkeuzevraag Je bent neuroloog. Een 73-jarige man heeft een wervelmetastase op Th 6 bij een
(2p) prostaat carcinoom. Hij heeft toenemend rugpijn op dit niveau, met uitstraling linksom
naar de voorzijde van de romp. Bij onderzoek is er kloppijn op Th6 en verminderde
sensibiliteit in dermatoom Th6 links.

Van welk type pijn is hier sprake?

a alleen nociceptieve pijn


b alleen neuropatische pijn
c idiopatische pijn
d fantoompijn
e mixed pain
f viscerale pijn

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 19 / 29

Casus 31

39 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent op de polikliniek verloskunde en gynaecologie.


(2p) Bij de anamnese van een zwangere vrouw van 29 jaar komt naar voren dat zij
Diabetes Mellitus type1 heeft, waarvoor zij al jaren lang behandeld wordt met
insuline.

Welke aangeboren afwijkingen zijn geassocieerd met een gestoorde maternale


glucosehuishouding?

a hartafwijkingen en neuraalbuisdefecten
b nieraplasie, extrophia vesicae en epispadie
c oesofagus- en duodenumatresie
d syndroom van Down en syndroom van Edwards

40 meerkeuzevraag Rondom 20 weken zwangerschapsduur wordt bij het echoscopisch onderzoek ook
(2p) gekeken naar de hoeveelheid vruchtwater.

Waar wordt het vruchtwater bij een zwangerschapsduur van 20 weken


geproduceerd?

a amnionvlies
b foetale huid
c foetale nieren
d maternale nieren

Casus 32

41 meerkeuzevraag Je bent gynaecoloog. In de loop van het spreekuur zie je twee zwangere vrouwen
(2p) waarbij bij beide een chromosomale afwijking bij hun ongeboren kind is vastgesteld:
1 Bij patiënte 1, 37 jaar, wordt bij een zwangerschapsduur van 23 weken en 2
dagen met een amniocentese vastgesteld dat haar ongeboren kind een trisomie
21 heeft. Afgezien van een afwezig neusbot zijn er bij het geavanceerd
ultrageluidonderzoek geen afwijkingen gevonden.
2 Bij patiënte 2, 34 jaar, wordt bij een zwangerschapsduur van 34 weken en 6
dagen een amniocentese verricht vanwege een ernstige intra-uteriene
groeivertraging. De uitslag vermeldt dat het ongeboren kind een trisomie 13
heeft.

Beide patiënten verzoeken om de zwangerschap te termineren.

Bij welke patiënte(n) is dit juridisch mogelijk?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 20 / 29

Casus 33

42 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent op de verloskamer. Er wordt een cardiotocogram (CTG)


(2p) gemaakt bij een patiënte die aan het bevallen is.

Twee beweringen met betrekking tot de invoering van het CTG zijn:
1 Door de invoering van het CTG is het aantal kunstverlossingen voor verdenking
foetale nood toegenomen.
2 Door de invoering van het CTG is de incidentie van cerebral palsy (spasticiteit)
bij de neonaten afgenomen.

Welke bewering is of welke zijn juist?

a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

Casus 34

43 meerkeuzevraag Je bent arts-assistent op de verloskamer. Er wordt een 30-jarige vrouw ingestuurd


(2p) door de verloskundige met een fluxus post partum.

Wat is de meest voorkomende oorzaak voor een fluxus post partum?

a atonie van de uterus


b cervicaal trauma
c placentarest
d uterusruptuur

Casus 35

44 meerkeuzevraag Je bent gynaecoloog in opleiding. Je begeleidt een bevalling en ziet dat er bij een
(2p) 33-jarige vrouw kans bestaat op inscheuren. Je hebt geleerd dat er twee manieren
zijn om een episiotomie te plaatsen, namelijk mediaan en mediolateraal.

Welk nadeel heeft een mediane episiotomie ten opzichte van een mediolaterale
episiotomie?

a Een mediane episiotomie geneest slechter.


b Een mediane episiotomie is moeilijker te hechten.
c Een mediane episiotomie scheurt gemakkelijker door tot een totaalruptuur.
d Een mediane episiotomie geeft minder ontlasting van druk op het perineum.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 21 / 29

Casus 36

45 meerkeuzevraag Je bent psychiater. Er wordt een 52-jarige man op je afdeling opgenomen vanwege
(2p) een manische episode in het kader van een bipolaire stoornis. Tijdens het gesprek
wordt de aandacht van de patiënt steeds naar andere zaken getrokken, bijvoorbeeld
naar het tikken van de klok of het ruisen van de airco.

Wat is de juiste benaming in de status mentalis voor dit psychiatrische


symptoom?

a associatief denken
b gedachtenvlucht
c incoherentie
d interesseverlies
e preoccupatie
f verhoogde afleidbaarheid
g vernauwd bewustzijn

Casus 37

46 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 60- jarige vrouw bezoekt je spreekuur vanwege angstklachten
(2p) die haar beperken in het functioneren. Zij is twee maanden geleden overvallen op
straat en heeft herbelevingen aan deze overval.

Aan welke kenmerken moet volgens de DSM IV nog meer worden voldaan om
de diagnose posttraumatische stress-stoornis (PTSS) te kunnen stellen bij
deze patiënte?

a dissociatieve verschijnselen en somberheid


b dissociatieve verschijnselen en verhoogde prikkelbaarheid
c dissociatieve verschijnselen en vermijding
d verhoogde prikkelbaarheid en somberheid
e verhoogde prikkelbaarheid en vermijding
f vermijding en somberheid

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 22 / 29

Casus 38

47 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 23-jarige vrouw bezoekt je spreekuur omdat zij zich sinds een
(2p) jaar thuis niet meer veilig voelt. Zij denkt dat haar buurman, die een jaar geleden
naast haar is komen wonen, haar via camera’s in de gaten houdt. Sinds kort zou hij
ook haar gedachten met lasers besturen. Zij heeft de afgelopen maanden meerdere
malen aangifte gedaan bij de politie, maar de agenten namen haar niet serieus. Zij
vraagt je om de politie te bellen. Patiënte ontkent hallucinaties. Patiënte vertelt dat zij
sinds een half jaar niet meer naar haar werk gaat, nauwelijks boodschappen meer
doet en meestal met de gordijnen dicht in huis zit. Zij voelt zich somber en angstig en
slaapt ‘s nachts slecht. Overdag, wanneer haar buurman naar zijn werk is, haalt ze
haar slaap in. Patiënte heeft een blanco psychiatrische en somatische
voorgeschiedenis en gebruikt geen alcohol of drugs.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a paranoïde persoonlijkheidsstoornis
b psychotische depressie
c schizofrenie
d waanstoornis

Casus 39

48 meerkeuzevraag Je bent psychiater en hebt bij een 55-jarige man de diagnose paniekstoornis met
(2p) agorafobie gesteld. Je wilt, naast cognitieve gedragstherapie, graag een
medicamenteuze behandeling starten.

Wat is het eerste keus geneesmiddel?

a benzodiazepine
b bèta-blokker
c lithium
d SSRI
e TCA

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 23 / 29

Casus 40

49 meerkeuzevraag Je bent huisarts en wordt ‘s avonds bezorgd gebeld door de echtgenote van een
(2p) 75-jarige man, dat haar man zo vreemd doet. Ondanks dat hij thuis is, lijkt hij niet te
weten waar hij is. Tevens spreekt hij tegen zijn volwassen kinderen die op dat
moment niet aanwezig zijn. Je besluit een huisbezoek af te leggen en treft de patiënt
rustig in slaap, zittend in een stoel aan.
De patiënt heeft even tijd nodig om goed wakker te worden, maar herkent je als de
hem bekende huisarts. Hij vertelt in korte zinnen, zegt pijn in zijn rug en onderbuik te
hebben, naast een aandrang te moeten plassen, maar plassen lukt niet goed. De
patiënt ontkent te hallucineren en vindt dat hij goed kan denken en dat er geestelijk
niets met hem mis is. Er is geen koorts. Je kent patiënt als een actieve oud-leraar
Engels met diabetes mellitus met enige polyneuropathie klachten die redelijk
gereguleerd is onder metformine. Verder is patiënt bekend met een benigne prostaat
hypertrofie en enig urineverlies ’s nachts, waarvoor hij met succes 50 mg
amitriptyline (TCA) gebruikt.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a beginnende vasculaire dementie


b gemaskeerde depressieve stoornis
c hypokinetisch delirium
d somatische waanstoornis

Casus 41

50 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een moeder meldt zich samen met haar dochter Rosa op je
(2p) spreekuur. Rosa is net 15 jaar en heeft nog niet gemenstrueerd. De moeder maakt
zich hierover erg ongerust. De adrenarche was op 12 jarige leeftijd terwijl de telarche
nog niet is opgetreden. Uit de algemene en speciële anamnese komt naar voren dat
beide oudere zussen de menarche hadden op hun 12e levensjaar. Bij lichamelijk
onderzoek blijkt de puberteitsontwikkeling conform Tanner stadia P2 en T1 te zijn.

Wat is het aangewezen beleid?

a Je stelt Rosa en haar moeder gerust en vertelt haar dat ze een zogenaamde
“laatbloeier” is en bestelt haar over 1 jaar terug op je spreekuur.
b Je stelt Rosa en haar moeder gerust en vertelt haar dat ze een zogenaamde
“laatbloeier” is en bestelt haar over 2 jaar terug op je spreekuur.
c Je deelt de bezorgdheid over Rosa met haar en haar moeder en verwijst haar
naar de internist.
d Je deelt de bezorgdheid over Rosa met haar en haar moeder en verwijst haar
naar de gynaecoloog.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 24 / 29

51 meerkeuzevraag Stel: Rosa wordt op enig moment naar de tweede lijn verwezen omdat haar
(2p) menarche uitblijft. Bij het aanvullend onderzoek aldaar wordt een
puberteitsontwikkeling conform Tanner stadia P2 en T1 gezien. Bij speciëel
lichamelijk onderzoek worden normale genitalia externae gezien. Het hymen is
intact.

Bij het aanvullend onderzoek blijkt het serum FSH: 1.9 IU/L (normaal: 2 – 10 IU/L) en
blijkt het serum LH: 0.8 IU/L (normaal: 1-7 IU/L) te bedragen. Het E2 gehalte is 20
pmol/L (normaal > 90 pmol/L) terwijl het Testosteron gehalte 0.3 nmol/L (normaal: 1
– 3 nmol/L) is.

Op welk niveau van hypothalame hypofysaire gonade lijkt de oorzaak van de


stoornis gelokaliseerd en hoe wordt deze stoornis geclassificeerd?

a Het betreft een hypothalame of hypofysiare oorzaak en er is sprake van


hypogonadotroop hypogonadisme
b Het betreft een hypothalame of hypofysiare oorzaak en er is sprake van
hypergonadotroop hypogonadisme
c Het betreft een ovariële oorzaak en er is sprake van hypogonadotroop
hypogonadisme
d Het betreft een ovariële oorzaak en er is sprake van hypergonadotroop
hypogonadisme

52 meerkeuzevraag Rosa en haar moeder informeren naar de uitslag van het echoscopisch onderzoek.
(2p) De specialist deelt hen desgevraagd de uitslag mee. Ook vraagt Rosa of ze nog
verder onderzoek moet ondergaan. Zij wordt hierover door de specialist
geïnformeerd.

Wat is de meest waarschijnlijke bevinding bij het echografisch onderzoek en


welk aanvullend onderzoek is aangewezen?

a Bij het echoscopisch onderzoek werden een kleine uterus en kleine inactieve
ovaria gezien en hij spreekt chromosomen onderzoek af.
b Bij het echoscopisch onderzoek werden een normale uterus en normaal actieve
ovaria gezien en hij spreekt chromosomen onderzoek af.
c Bij het echoscopisch onderzoek werden een kleine uterus en kleine inactieve
ovaria gezien en hij spreekt een CT scan van de hypophyse af.
d Bij het echoscopisch onderzoek werden een normale uterus en normaal actieve
ovaria gezien en hij spreekt een CT scan van de hypophyse af.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 25 / 29

Casus 42

53 meerkeuzevraag Je bent huisarts. Een 36-jarige vrouw komt op je spreekuur. Zij wil advies over
(2p) anticonceptie. Vorig jaar is zij bevallen van haar derde kind en tot nu toe gebruikte zij
condooms. Zij denkt zelf aan de pil. Bij het verder uitdiepen van de anamnese blijkt
dat zij eigenlijk geen actieve kinderwens heeft. Ze is recentelijk gescheiden en heeft
momenteel geen partner. Uit de verdere algemene en speciële anamnese komen
geen bijzonderheden naar voren. Zij rookt 25 sigaretten per dag en gebruikt 3 – 4
eenheden alcohol per week. De familie anamnese is blanco.

Welke contra-indicaties bestaan er ten aanzien van pilgebruik bij deze vrouw?

a alléén roken
b alléén leeftijd
c roken en leeftijd

54 meerkeuzevraag Patiënte komt na enkele weken terug en vertelt dat ze gedurende het midden van
(2p) haar cyclus een “one night stand” heeft gehad zonder dat ze daarbij enige vorm van
anticonceptie heeft gebruikt. Uit schaamte komt ze nu pas vijf dagen na het incident
op je spreekuur. Zij wil absoluut niet zwanger worden.

Welke behandeling is nu bij deze patiënte aangewezen om een zwangerschap


te voorkomen?

a direct een koperhoudende spiraal bij haar plaatsen


b binnen 5 dagen een koperhoudende spiraal bij haar plaatsen
c binnen 10 dagen een koperhoudende spiraal bij haar plaatsen
d direct een hormoon bevattende spiraal bij haar plaatsen
e binnen 5 dagen een hormoon bevattende spiraal bij haar plaatsen
f binnen 10 dagen een hormoon bevattende spiraal bij haar plaatsen

55 meerkeuzevraag Patiënte vraagt naar het verschil in werking tussen een koperhoudende spiraal en
(2p) een hormoon bevattend spiraal.

Op welk principe berust de werking van het koperhoudend IUD?

a Het werkt spemicide op zaadcellen en remt de nidatie in het endometrium.


b Het werkt spermiostatisch op zaadcellen en remt de nidatie in het endometrium.
c Het werkt spemicide op zaadcellen en remt de passage van sperma door het
cervicaal kanaal.
d Het werkt spermiostatisch op zaadcellen en remt de passage van sperma door
het cervicaal kanaal.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 26 / 29

Casus 43

56 meerkeuzevraag Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) en ziet een vrouw
(2p) van 66 jaar in verband met koorts (> 39 °C), koude rillingen en hypotensie.

Zes weken eerder had zij klachten van misselijkheid, braken, diarree en koorts
ontwikkeld één dag na een bezoek aan een restaurant. De klachten zijn na een paar
dagen spontaan weer over gegaan, al heeft ze zich wel twee weken nogal slapjes
gevoeld.

Vier mogelijke verwekkers zijn:


1 Campylobacter jejuni
2 Noro virus
3 Salmonella enteritidis
4 Staphylococcus aureus

Welke volgorde (van meest waarschijnlijke naar minst waarschijnlijke oorzaak)


is het meest waarschijnlijk als verklaring voor het huidige ziektebeeld van deze
patiënte?

a 1–2–3–4
b 1–3–2–4
c 2–3–4–1
d 2–4–3–1
e 3–1–4–2
f 3–4–1–2
g 4–1–3–2
h 4–3–1–2

Casus 44

A CIP Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je vier patiënten met vermoeidheid:


(8p) I 35-jarige vrouw met spierpijn
II 60-jarige adipeuze vrouw
III 60-jarige man met gewichtsverlies
IV 67-jarige vrouw met opgezette enkels

Zoek per patiënt de beste combinatie van bevindingen uit anamnese,


lichamelijk onderzoek, en diagnose, zodat logische en coherente casus
ontstaan.

Instructies:
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de genummerde antwoordalternatieven onder in de tabel in
afbeelding 6, zie bijlage.
3 Alle items kunnen slechts 1 keer worden gebruikt. Kies het best passende item.

Schrijf je antwoorden in CIJFERS in de tabel op het bijgevoegde antwoordformulier.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 27 / 29

Casus 45

B CIP Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je vier patiënten met geelzucht:


(8p) I een 14-jarige scholier met sinds 2 dagen koorts en icterus
II een 23-jarige, Creoolse man met sinds 1 week gele sclerea
III een 43-jarige, adipeuze vrouw met sinds 1 dag icterus
IV een 73-jarige vrouw met sinds 1 week icterus

Zoek per patiënt de beste combinatie van bevindingen uit anamnese,


lichamelijk onderzoek, en diagnose, zodat logische en coherente casus
ontstaan.

Instructies:
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de genummerde antwoordalternatieven onder in de tabel in
afbeelding 7, zie bijlage.
3 Alle items kunnen slechts 1 keer worden gebruikt. Kies het best passende item.

Schrijf je antwoorden in CIJFERS in de tabel op het bijgevoegde antwoordformulier.

Casus 46

C CIP Je bent dermatoloog en je ziet twee kinderen, verwezen in verband met


(4p) vaatafwijkingen in het gelaat.
I Patiënt 1 met een huidafwijking ontstaan na de geboorte.
II Patiënt 2 met een huidafwijking sinds de geboorte aanwezig.

Zie afbeelding 8 in de bijlage.

Zoek per patiënt de beste combinatie van mogelijke complicaties, diagnose en


voorkeursbehandeling, zodat logische en coherente casus ontstaan.

Instructies:
1 Vul de tabel op het antwoordformulier in.
2 Maak gebruik van de genummerde antwoordalternatieven onder in de tabel in
afbeelding 9, zie bijlage.
3 Items kunnen slechts 1 keer worden gebruikt. Kies het best passende item.

Schrijf je antwoorden in CIJFERS in de tabel op het bijgevoegde antwoordformulier.

Einde

Dit was de laatste vraag van het hertentamen. Controleer of je je naam op het
antwoordformulier hebt gezet, en lever het opgavenformulier, de bijlage en het
antwoordformulier in.

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 28 / 29

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a


Integratietoets / Studiejaar 3 - her 29 / 29

Aanteken-/antwoordvel student

Thema

Examennummer

Antwoorden 1 21 41 61
meerkeuzevragen: 2 22 42 62
3 23 43 63
4 24 44 64
5 25 45 65
6 26 46 66
7 27 47 67
8 28 48 68
9 29 49 69
10 30 50 70
11 31 51
12 32 52
13 33 53
14 34 54
15 35 55
16 36 56
17 37 57
18 38 58
19 39 59
20 40 60

Open vragen:

(Ook de achterzijde kun je gebruiken voor het maken van eigen aantekeningen.)

2014 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2013-2014 \ Integratietoets studiejaar 3 her – 20140725a

You might also like