You are on page 1of 41

HOOFDSTUK 3.

GRAFISCHE VOORSTELLINGEN
We hebben gezien dat we ruwe data kunnen verwerken in frequentietabellen maar het is je
misschien ook opgevallen in de oefeningen dat je data ook uit grafieken kan halen. In dit
hoofdstuk gaan we verder in op het grafisch voorstellen van verwerkte data. Ook hier maken
we het onderscheid tussen het grafisch voor stellen van niet−gegroepeerde gegevens en
het grafisch voor stellen van gegroepeerde gegevens.

3.1. GRAFISCHE VOORSTELLINGEN VAN NIET-GEGROEPEERDE GEGEVENS


Bij het voorstellen van niet−gegroepeerde gegevens maak je het onderscheid tussen
kwalitatieve en kwantitatieve gegevens.
Sommige grafische voorstellingen lenen zich beter toe tot het voorstellen van kwalitatieve
gegevens dan die van kwantitatieve gegevens.

3.1.1. Cirkeldiagram

Je kan van zowel kwalitatieve als kwantitatieve niet-gegroepeerde gegevens een


cirkeldiagram opstellen.

Het cirkeldiagram of schijfdiagram wordt meestal


gebruikt om de relatieve frequenties van de gegevens
voor te stellen.
Een cirkeldiagram toont in een cirkel de verhouding
van de verschillende delen t.o.v. het geheel. Het
geheel (alle gegevens) stemt overeen met de hele
cirkel, d.w.z. met 360°.

De middelpuntshoek van een sector is rechtevenredig


met de relatieve frequentie van de bijhorende categorie.
Bij het tekenen van een cirkeldiagram is de middelpuntshoek die hoort bij een waarde met
"#$°
relatieve frequentie 𝑟𝑓! , gelijk aan 𝑎𝑓! . & 𝑜𝑓 𝑟𝑓! . 360°, waarbij 𝑛 de omvang is van de
steekproef.

Werkwijze:

Om een schijfdiagram te tekenen ga je als volgt te werk:

1. Bereken de middelpuntshoeken die overeenstemmen met de realtieve frequenties


van elk vak.
2. Teken een cirkel. De straal van de cirkel mag je vrij kiezen.
3. Verdeel de cirkel volgens de berekende middelpuntshoeken.
4. Schrijf bij elke cirkelsector de waarde van de variabele en de overeenkomstige
relatieve frequentie.
5. Gebruik een legende om duidelijk te maken welke cirkelsectoren bij welke variabelen
passen.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 47
Voorbeeld
Als voorbeeld nemen we het statistisch onderzoek die werd uitgevoerd bij 90 leerlingen uit
de school met de vraag naar het favoriete vak.

𝑖 𝑥! (𝑣𝑎𝑘𝑘𝑒𝑛) 𝑎𝑓! 𝑟𝑓! 𝑟𝑓! % 𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑝𝑢𝑛𝑡𝑠ℎ𝑜𝑒𝑘 °


1 Aardrijkskunde 8 0,089 8,9% 32°
2 Frans 10 0,111 11,1% 40°
3 Geschiedenis 10 0,111 11,1% 40°
4 Godsdienst 6 0,067 6,7% 24°
5 Informatica 13 0,144 14,4% 52°
6 Nederlands 19 0,211 21,1% 76°
7 Wiskunde 24 0,267 26,7% 96°
totaal 90 1 100% 360°

Als eerste berekenen we de middelpuntshoeken horende bij de relatieve frequentie


uitgedrukt in %. We berekenen in het voorbeeld de middelpuntshoek voor het vak Wiskunde
en de overige berekeningen gebeuren analoog zoals uitgelegd onder “Algemeen”.

Wiskunde Algemeen

relatieve frequentie middelpuntshoek relatieve frequentie middelpuntshoek


100% → 360° 100% → 360°
360° 360°
1% → = 3,6° 1% →
100 100

26,7 % → 26,7%. 3,6° = 96° 𝑟𝑓! % → 𝑟𝑓! . 3,6°

Favoriete vak op school


Opmerking:
- De middelpuntshoeken kunnen ook berekend worden met de 𝑎𝑓! van een
"#$°
waarnemingsgetal. Hiervoor gebruik je de formule 𝑎𝑓! . & .
- Maak je gebruik van 𝑟𝑓! (niet 𝑟𝑓! %) dan vermenigvuldig je met 360° i.p.v. 3,6°.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 48
Verwerkingsopdracht.5

Teken een cirkeldiagram horende bij het gegeven statistisch onderzoek. Vervolledig de
frequentietabel en bereken de middelpuntshoek horende bij de gegeven relatieve
frequentie.

𝑖 𝑥! 𝑟𝑓! 𝑟𝑓! % 𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑝𝑢𝑛𝑡𝑠ℎ𝑜𝑒𝑘 °


1 nooit 0,14 14 14 . 3,6 = 50,4
2 bijna nooit 0,20 20 20 . 3,6 = 72
3 paar keer per jaar 0,11 11 11 . 3,6 = 39,6
4 elke maand 0,12 12 12 . 3,6 = 43,2
5 elke week 0,24 24 24 . 3,6 = 86,4
6 dagelijks 0,19 19 19 . 3,6 = 68,4
totaal 1 100% 360°

Hoeveel van de ondervraagde leerlingen gamen bijna nooit? 20% van 340 leerlingen is 68
leerlingen.

Hoe vaak gamen jongeren?

19% 14%

20%
24%
11%
12%

nooit bijna nooit paar keer per jaar elke maand elke week dagelijks

Teken het cirkeldiagram. Voorzie de grafische voorstelling van een titel en legende.

5 Onderzoek bij 340 leerlingen in 22 klassen van de 2de graad. Cijfers uitgedrukt in procenten. BRON: Klasse 2010

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 49
3.1.2. Staafdiagram
Het staafdiagram leent zich er toe zowel kwalitatieve als kwantitatieve niet−gegroepeerde
gegevens grafisch voor te stellen.

Het staafdiagram maakt gebruik van de


waarnemingsgetallen of categorieën en de
absolute frequentie horende bij deze
waarnemingsgetallen.
Dit sluit echter niet uit dat ook de relatieve
frequentie kan gebruikt worden bij het
opstellen van een staafdiagram. Elk staafje
stelt één catogerie of waarnemingsgetal voor.

Werkwijze:

1) Teken een horizontale en verticale as.


2) Bij de horizontale as plaats je de verschillende categorieën of waarnemingsgetallen.
3) Op de verticale as kies je een passende eenheid. Hou hierbij rekeninge met de
grootste frequentie.
4) Bij een staafdiagram tekent men de staven niet tegen elkaar.
5) De breedte van de staafjes zijn even groot. Hou rekening met de lengte van de
horizontale as. De breedte wordt bepaald door het aantal staafjes en de plaats tussen
de staven.
6) Ter verduidelijking wordt de frequentie soms ook als getal vermeld, op de grafiek zelf
of in een aparte tabel.

Voorbeeld
We hernemen het statistisch onderzoek ‘Hoe vaak gamen jongeren?’.

Hoe vaak gamen jongeren?


90 81
80 68
70 65
Aantal jongeren

60 48
50 41
37
40
30
20
10
0
nooit bijna paar keer elke elke week dagelijks
nooit per jaar maand

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 50
Verwerkingsopdracht
In het vorig hoofdstuk hebben we een 𝒊 𝒙𝒊 𝑎𝑓! 𝑟𝑓! %
frequentietabel opgesteld met de scores van 21 1 4 2 9,6%
toetsen wiskunde.
2 5,5 1 4,8%
Stel twee staafdiagrammen op, één met de
absolute frequenties, de andere met de 3 6 5 24%
relatieve frequenties uitgedrukt in %. 4 6,5 2 9,6%
5 7 2 9,6%
6 8 2 9,6%
7 8,5 3 14%
8 9 3 14%
9 10 1 4,8%
SOM 𝟐𝟏 𝟏𝟎𝟎%

Score toets wiskunde


6
5
5
Aantal leerlingen

4
3 3
3
2 2 2 2
2
1 1
1

0
4 4,5 5 5,5 6 6,5 7 7,5 8 8,5 9 9,5 10
Score

Score wiskunde toets


30

24
25

20
percentage

15 14 14

9,6 9,6 9,6 9,6


10
4,8 4,8
5

0
4 4,5 5 5,5 6 6,5 7 7,5 8 8,5 9 9,5 10
Score

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 51
3.1.3. Ogief (Cumulatief frequentiepolygoon)
Voor de kwalitatieve niet-gegroepeerde gegevens bestaat er nog een andere mogelijkheid om de
gegevens voor te stellen gebruik makende van de cumulatieve frequenties.

Deze voorstelling wordt ook wel de cumulatieve frequentiepolygoon genoemd of het ogief en ziet
eruit als een lijngrafiek die in stijgende lijn gaat.

Als je kijkt naar de reeds gebruikte voorbeelden in de kaders (zie afbeeldingen hieronder), die het
statistisch onderzoek naar het aantal landen per werelddeel beschrijft, wordt het al snel duidelijk dat
het hier weinig zin heeft om de cumulatieve frequenties voor te stellen.

Heeft het zin je de vraag te stellen hoeveel werelddelen er 23 landen of minder hebben?

Of beter: Heeft het zin, mits de beperkte waarnemingsgetallen, een grafiek op te stellen waarbij je
onmiddellijk op deze vraag kan antwoorden, vertrekkende vanuit een grafiek?

Het antwoord op bovenstaande vraag, leid je al zeer snel af met de gegeven grafieken. Zo zijn er 3
werelddelen die bestaan uit 23 landen of minder.

Kwalitatieve variabele zijn vaak zeer beperkt en hebben geen nood aan deze voorstelling. Ook zou
het ogief een vertekend beeld geven en leiden tot een verkeerde interpretatie van de gegevens. We
werken hier immers met kwalitatieve nominale gegevens waarbij zinvol ordenen niet mogelijk is.
Hierdoor kan het ogief op verschillende manieren worden getekend met verkeerde interpretatie tot
gevolg.

250
250 196
196 200
184
200 170 149
Aantal landen

147
Aantal landen

150
150 95
100 100
100 49
54 35
50 12
50 0
0 0
0
-…

pa
d-

a

id

rik
ni

Az
or
-…

ro
Zu

ea

Af
ë
pa

d-
a

No

Eu
id
rik

ni

Oc
or
Az

ro

Zu
ea
Af

No
Eu

Oc

Werelddelen Werelddelen

We beperken ons dus tot het opstellen van het ogief met de cumulatieve frequenties, tot deze van
kwantitatieve gegevens.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 52
Indien je in een grafiek de cumulatieve frequenties gebruikt, dan bekom je een cumulatieve
frequentiepolygoon of ogief.

Het ogief is een lijndiagram van de cumulatieve frequenties en start altijd op de horizontale as.

Werkwijze:

1) Zet op de horizontale as de waarnemingsgetallen uit. Houd hier rekening met het beginpunt
van het ogief, namelijk de horizontale as met als cumulatieve frequentie 0.
2) Plaats op de horizontale as de cumulatieve frequenties uit, dit kan zowel voor de
cumulatieve absolute als voor de cumulatieve relatieve frequentie.
3) Verbind de opeenvolgende punten door lijnstukken.

Opmerkingen:

- De verbindingslijnen dienen enkel om de leesbaarheid te verhogen


en hebben daarnaast geen betekenis.
- Als de verticale as te ver ligt van de verschillende waarden 𝑥! , kan
je altijd gebruik maken van een scheurlijn.
- Het ogief van de cumulatieve relatieve frequenties wordt analoog
getekend aan deze van de cumulatieve absolute frequenties. Je zal
opmerken dat je dezelfde tekening verkrijgt.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 53
Voorbeeld
Aan de leerlingen van een klas werd de volgende vraag gesteld: “Hoeveel dagen per week doe jij aan
sport?”

In de tabel hieronder vind je de ruwe data. Stel voor deze gegevens een frequentietabel op en teken
een bijhorend ogief. Beantwoord de vragen.

2 7 2 1 3 𝑖 𝑥! 𝑎𝑓! 𝑐𝑎𝑓! 𝑟𝑓! (%) 𝑐𝑟𝑓! (%)


1 0 2 2 8 8
3 1 2 5 1 2 1 5 7 20 28
6 1 3 0 3 3 2 4 11 16 44
4 3 7 18 28 72
3 1 3 3 0 5 4 0 18 0 72
5 6 5 2 5 6 5 4 22 16 88
7 6 2 24 8 96
8 7 1 25 4 100
TOT 25 100

Ogief:

Aantal dagen per week sport

Hoeveel leerlingen uit de klas doen 5 dagen per week of minder aan sport?

Het antwoord werd aangeduid met een blauwe pijl. 22 leerlingen uit de klas doen 5 dagen per week
of minder aan sport.

Hoeveel leerlingen uit de klas doen precies 2 dagen per week aan sport?

Het antwoord werd aangegeven met een oranje pijl. Je kan aflezen hoeveel leerlingen er bij gekomen
zijn tussen 1 dag per week en 2 dagen per week. Er zijn dus 4 leerlingen die 2 dagen per week
sporten.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 54
Verwerkingsopdracht

1) Een aantal tieners kreeg de vraag: ‘hoeveel keer per dag poets
Hoeveel keer poets jij je tanden?
jij je tanden?’.
De informatie werd verwerkt in een ogief.

a. Hoeveel leerlingen hebben op deze vraag


geantwoord? 480

b. Hoeveel van de ondervraagde tieners poetsen


nooit hun tanden? 24

c. Hoeveel van de ondervraagde tieners poetsen


maximaal 2 keer per dag hun tanden? 360

d. Hoeveel procent van de ondervraagde tieners poets drie keer per dag hun tanden? 25%

e. Stel een frequentietabel op. (Het is mogelijk dat er rijen te veel staan)

𝑖 𝑥! 𝑎𝑓! 𝑐𝑎𝑓! 𝑟𝑓! (%) 𝑐𝑟𝑓! (%)


1 0 24 24 5 5
2 1 108 132 22,5 27,5
3 2 228 360 47,5 75
4 3 120 480 25 100

TOT

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 55
2) Bij een enquête werd aan 36 leerlingen gevraagd hoeveel huisdieren ze hebben.
Vervolledig de tabel en beantwoord de vragen.

𝑖 𝑥! 𝑎𝑓! 𝑐𝑎𝑓! 𝑟𝑓! (%) 𝑐𝑟𝑓! (%)


1 0 15 15 (15:36).100=41,67 41,67
2 1 25.0,36 =9 15+9=24 25 41,67+25=66,67
3 2 6 24+6=30 (6:36).100 = 16,67 66,67+16,67=83,33
4 3 32-30=2 32 (2:36).100=5,56 83,33+5,56=88,89
5 4 36-32=4 36 (4:36).100 =11,11 88,89+11,11=100
TOT 36 100

a. Wat betekent de 𝑐𝑎𝑓! bij gegeven 2?


30 leerlingen hebben hoogstens 2 huisdieren.
b. Wat betekent de 𝑐𝑟𝑓! bij het gegeven 3?
83,33 % hebben hoogstens 3 huisdieren.
c. Teken het ogief voor de cumulatieve absolute frequentie.

40
36
35 32
30
30
24
Aantal leerlingen

25

20
15
15

10

5
0
0
0 1 2 3 4
Aantal huisdieren

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 56
3.1.4. Werken met GRM
Voor het verwerken van de gegevens tot een grafiek, bepreken we ons tot het opstellen van
het ogief en het staafdiagram.

STAAFDIAGRAM
We hernemen de verwerkingsopdracht p 51 en stellen een staafdiagram op voor de scores
van de 21 toetsen wiskunde met behulp van de GRM.

Je kan voor het staafdiagram zowel de absolute als de relatieve frequenties gebruiken. Wij
zullen gebruik maken van de absolute frequenties. (Probeer dit zelf ook eens voor de
realtieve frequenties)

Voor het verwijderen van vorige lijsten en het ingeven van de waarnemingsgetallen /
frequenties verwijzen we naar p 33 in de cursus.

Op de horizontale as komen de waarnemingsgetallen te staan; op de verticale as de


absolute of relatieve frequenties. We zullen in dit voorbeeld beide frequenties
ingeven.

L1 → 𝑥! , L2 → 𝑎𝑓! , L3 → 𝑟𝑓! , L4 → 𝑟𝑓! 𝑖𝑛 %

STAT 1:EDIT 2ND y= (=STAT PLOT) 1: Plot1 ENTER

Vervolgens gaan we de soort grafiek selecteren en de bijhorende lijsten om het


staafdiagram te kunnen tekenen.
Instellingen van Plot1 wijzigen: On, Type (staafdiagram), Xlist: L1 , Freq: L2
Belangrijk is ook de instelling van de assen. Deze passen we aan in het menu Window.
Voor het instellen van de assen, hou je rekening met het kleinste waarnemingsgetal
en de grootste frequentie die in de lijst staat.

Window

Xmin = 4 à kleinste 𝑥!
Xmax = 10,5 à grootste 𝑥! + staafbreedte
XSCL = 0,5 à staafbreedte
Ymin = 0à enkel positieve y-as nodig
Ymax = 6 à hoogste absolute frequentie + 1
YSCL = 1

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 57
Via GRAPH kan je nu het staafdiagram laten tekenen.
Opgelet!! Zorg ervoor dat er in het menu y= geen functies meer staan. (Kijk dit even
na en verwijder alle vergelijkingen!)

Je kan nu met behulp van TRACE de absolute frequenties of relatieve frequenties


aflezen in het staafdiagram. Je kan met de cursor naar de verschillende staafjes
toegaan en voor elk van de staafjes de frequentie aflezen.

Graph Trace

Opmerking:
- De staafjes zijn hier wel aan elkaar getekend, dit wordt enkel door de vingsers gezien
bij het tekenen van de grafiek met behulp van de GRM.
- Wil je dit voor de relatieve frequentie uitvoeren dan neem je bij Freq: L4 → 𝑟𝑓! 𝑖𝑛 %
Vergeet hier dan niet de vensterinstellingen aan te passen!

- Of je neemt bij Freq: L3 → 𝑟𝑓!

2ND STAT PLOT 4: PlotsOff ENTER ENTER


- Als je eender welke grafiek wil
tekenen met de GRM, moet je ervoor
zorgen dat er geen vergelijkingen van
functies meer in de GRM staan.
Omgekeerd is dit ook zo!!
Wil je de grafiek van een functie
tekenen, moet je alle plots uitzetten.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 58
Verwerkingsopdracht
Een klas van de tweede graad voert een statistisch onderzoek uit naar het aantal rozijnen in een
doosje van 50 gram. De klas stelt een steekproef samen van 114 doosjes en telt alle rozijnen. De
resultaten staan in de tabel.

Stel een staafdiagram op voor dit onderzoek met de relatieve frequentie in %.

Welke lijsten bevatten welke gegevens? Schrijf op met behulp van de formules. Geef de lijsten in en
pas de vensterinstellingen aan. Maak een schets van wat jouw GRM laat zien.

𝐿" → 𝑊𝑎𝑎𝑟𝑛𝑒𝑚𝑖𝑛𝑔𝑠𝑔𝑒𝑡𝑎𝑙𝑙𝑒𝑛

𝐿# → 𝑎𝑏𝑠𝑜𝑙𝑢𝑡𝑒 𝑓𝑟𝑒𝑞𝑢𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒

𝐿$ → 𝑅𝑒𝑙𝑎𝑡𝑖𝑒𝑣𝑒 𝑓𝑟𝑒𝑞𝑢𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒 = (𝐿# /114).100

𝐿% → 𝑐𝑢𝑚𝑠𝑢𝑚 𝐿$

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 59
OGIEF
Het ogief maakt gebruik van de cumulatieve absolute of cumulatieve relatieve frequenties
en de daarbijhorende waarnemingsgetallen.

We hernemen het voorbeeld van de 21 toetsen wiskunde en tekenen hiervoor het ogief met
de GRM.

Opmerking:
- We zullen in de verwerkingsopdracht weer aan de slag gaan
met het voorbeeld van de rozijnen.
Een andere optie, om de lijsten niet opnieuw te wissen, is
gebruik maken van andere lijsten. Bij sommige GRM’s, zijn er
zelfs 11 lijsten voorzien waar je in kan werken.
Let wel op dat je dan de juiste lijsten gebruikt bij Xlist en
Freq!!!
- Het ogief start altijd op de horizontale as! Hou hier rekening
mee bij het instellen van het venster en het ingeven van de frequentietabel! We
zullen een “1ste nieuw waarnemingsgetal” moeten tovoegen met frequentie 0”. In dit
voorbeeld voegen we als nieuwe eerste waarnemingsgetal 3,5 in met 𝑎𝑓 = 0

L6 → 𝑥! , L7 → 𝑎𝑓! , L8 → 𝑐𝑎𝑓! , L9 → 𝑟𝑓! 𝑖𝑛 %, L10 → 𝑐𝑟𝑓! 𝑖𝑛 %

Opstellen van de frequentietabel: Na ingeven L6 en L7 geven we de overige lijsten in.


Voor het berekenen van de cumulatieve frequenties maken we gebruik van de optie
cumsum ( . Ga in de hoofding van de lijst staan! Ik maak gebruik van mijn extra lijsten,
deze kun je niet versneld terugvinden boven de cijfertoetsen (deze zijn beperkt t.e.m.
L6). Volg het stappenplan hieronder als jij dit ook op deze manier gedaan hebt!

2ND STAT (=LIST) 6:cumSum( 2ND LIST NAMES L7 ENTER

Analoog voor de overige lijsten. (Formules onderaan weergegven)

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 60
Vensterinstellingen en keuze grafiek:
Het ogief maakt gebruik van de cumulatieve frequenties. Afhankelijk van welke
cumulatieve frequentie er wordt gevraagd, verschillen de vensterinstellingen.
Zo is in dit voorbeeld de grootste 𝒄𝒂𝒇𝒊 = 21, YMAX kan je dan instellen op
bijvoorbeeld 23 of ten hoogste 25.
Kies je de cumulatieve relatieve frequentie in % dan is de grootste frequnetie 100%.
Kies hier dan bijvoorbeeld YMAX= 105.

Cumulatieve absolute frequentie:

Instellingen van Plot1 wijzigen: On, Type (frequentiepolygoon),


Xlist: L6 , Freq: L8

2ND STAT PLOT WINDOW GRAPH

Cumulatieve relatieve frequentie:

Instellingen van Plot1 wijzigen: On, Type (frequentiepolygoon),


Xlist: L6 , Freq: L10

2ND STAT PLOT WINDOW GRAPH

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 61
Verwerkingsopdracht

We hernemen de opdracht van het statistisch onderzoek naar het aantal rozijnen in een doosje van
50 gram.

Stel een ogief op voor dit onderzoek met de cumulatieve absolute frequentie.

Welke lijsten bevatten welke gegevens? Schrijf op met behulp van de formules. Geef de lijsten in en
pas de vensterinstellingen aan. Maak een schets van wat jouw GRM laat zien.

𝐿" → 𝑤𝑎𝑎𝑟𝑛𝑒𝑚𝑖𝑛𝑔𝑠𝑔𝑒𝑡𝑎𝑙𝑙𝑒𝑛

𝐿# → 𝑎𝑓!

𝐿$ → 𝑐𝑢𝑚𝑢𝑙𝑎𝑡𝑖𝑒𝑣𝑒 𝑎𝑏𝑠𝑜𝑙𝑢𝑡𝑒 𝑓𝑟𝑒𝑞𝑢𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒 ∶ 𝐶𝑢𝑚𝑠𝑢𝑚 𝐿#

𝐿% → 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑛𝑜𝑑𝑖𝑔

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 62
3.2. GRAFISCHE VOORSTELLINGEN VAN GEGROEPEERDE GEGEVENS
Zoals eerder besproken in het vorig hoofdstuk, kunnen we kwantitatieve continue gegevens
groeperen in klassen en hiervan het klassenmidden bepalen. Het zijn ook deze klassen en
klassenmidden die we zullen gebruiken om de gegevens grafisch voor te stellen. Afhankelijk
van de keuze van de frequentie, krijg je een andere grafische voorstelling.

3.2.1. Histogram
Zoals je voor de kwantitatieve discrete en de kwalitatieve gevens een staafdiagram kan
tekenen, kan je dit ook voor de kwalitatieve continue gegevens. Dit staafdiagram, opgesteld
voor de kwantitatieve continue gegevens, gegroepeerd in klassen, noemt men een
histogram.

Het histogram maakt gebruik van de klassen


en de absolute frequentie horende bij deze
klassen.
Dit sluit echter niet uit dat ook de relatieve
frequentie kan gebruikt worden bij het
opstellen van een histogram. Elk staafje stelt
één klasse voor.

Werkwijze:

1) Teken een horizontale en verticale as.


2) Bij de horizontale as plaats je de verschillende klassen of klassenmiddens. Zorg ervoor
dat je een extra klasse voor de eerste en een extra klasse na de laatste klasse plaats,
“spookklassen” genaamd. Beide nieuwe klassen hebben een absolute frequentie
gelijk aan 0.
3) Op de verticale as kies je een passende eenheid. Hou hierbij rekening met de grootste
frequentie.
4) Bij een histogram tekent men de staven tegen elkaar.
5) De breedte van de staafjes zijn even groot en komen overeen met de
klassenbreedten. Hou rekening met de lengte van de horizontale as. De breedte
wordt bepaald door het aantal klassen +2.
6) Ter verduidelijking wordt de frequentie soms ook als getal vermeld, op de grafiek zelf
of in een aparte tabel.

Merk op:
- De grafische voorstelling van het histogram onderscheidt zich van deze van het
staafdiagram in het feit dat de rechthoekjes elkaar hier moeten raken. De
rechthoekjes stellen nu continue variabele voor en volgen elkaar op. De bovengrens
van de ene klasse is immers de onderklasse van de daaropvolgend klasse. Het staafje
bevat alle gevens van de bijhorende klasse.
- Aangezien de klassen aaneensluitende intervallen zijn, komt de breedte van elk
rechthoekje overeen met de klassenbreedte en raken de rechthoekjes elkaar. Dit is
een fundamenteel onderscheid met een staafdiagram waar je de breedte van de
staafjes zelf kan kiezen.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 63
Voorbeeld
Een callcenter wil graag weten hoelang een klant bereid is om te wachten aan de telefoon voor hij
geholpen wordt. Een onderzoeksteam doet een test en laat 250 klanten wachten tot ze het gesprek
beëindigen. In de tabel kun je zien hoeveel geduld deze klanten hadden voor ze opgaven.

Wachttijd (in 𝑎𝑓! 𝑐𝑎𝑓!


minuten)
[0,1[ 1 1
[1,2[ 9 10
[2,3[ 28 38
[3,4[ 38 76
[4,5[ 48 124
[5,6[ 52 176
[6,7[ 37 213
[7,8[ 20 233
[8,9[ 15 248
[9,10[ 2 250

a) Teken een histogram met de gegevens uit de tabel.

60
52
50 48

40 38 37
aantal personen

30 28

20
20 15
9
10
1 2
0
[0,1[ [1,2[ [2,3[ [3,4[ [4,5[ [5,6[ [6,7[ [7,8[ [8,9[ [9,10[
Wachttijden in minuten

b) Hoelang wachten de meeste mensen voor ze het gesprek beëindigen?


5 tot 6 minuten.
c) Wachten er veel mensen langer dan 9 minuten?
Neen, het staafje is zeer kort en geeft dus weer dat er maar heel weinig mensen langer dan 9
minuten wachten.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 64
Verwerkingsopdracht
In de tabel vind je de lichaamslengte in cm van 249 leerlingen uit de tweede graad van een
middelbare school.
𝐾! 𝑚! 𝑎𝑓! 𝑐𝑎𝑓! 𝑟𝑓! % 𝑐𝑟𝑓! %
[136,144[ 140 5 5 2,008 2,008
[144, 152[ 148 14 19 5,6225 7,6305
[152, 160[ 156 56 75 22,49 30,12
[160, 168[ 164 117 192 46,988 77,108
[168, 176[ 172 38 230 15,261 92,394
[176, 184[ 180 15 245 6,0241 98,394
[184, 192[ 188 4 249 1,6064 100

a) Vul de tabel verder aan.


b) Teken het histogram met de 𝑟𝑓! %.

50 46,988
45
relatieve frequentie in %

40
35
30
25 22,49
20 15,261
15
10 5,6225 6,0241
5 2,008 1,6064
0
[136,144[[144,152[[152,160[[160,168[[168,176[[176,184[[184,192[
Lengte in cm

c) Hoveel procent van de leerlingen is minstens 1m76?


6,0241 + 1,6064= 7,6305. 7,6305 % is minstens 1m76
d) Hoeveel procent van de leerlingen is kleiner dan 1m52 ?
7,6305 % is minstens 1m76

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 65
3.2.2. Frequentiepolygoon
Een frequentiepolygoon maakt gerbuik van de relatieve frequenties van de gegevens en is de
lijngrafiek die de klassenmiddens met elkaar verbindt. Een frequentiepolygoon geeft een
goed zicht op de evolutie van de klassenfrequenties.

Het frequentiepolygoon maakt gebruik


van de klassenmiddens en de relatieve
frequentie horende bij deze
klassenmiddens. Een frequentiepolygoon
vertrekt steeds op de horizontale as en
komt daar ook terug toe. Hiervoor zullen
we terug gebruik maken van de
“spookklassen” zoals bij het histogram.

Men kan voor het opstellen van het frequentieplygoon vetrekken vanuit het histogram maar
ook een geheel nieuwe grafiek maken.
Vertrekkende vanuit het histogram is de werkwijze zeer eenvoudig: Verbind de middens van
elke staaf door lijnstukken, vergeet hier niet dat je ook moet verbinden met de middens van
de spookklassen.
Vertrek je vanuit een nieuwe grafiek, kan je ook de klassenmiddens uitzetten op de
horizontale as met bijhorende relatieve frequentie en zo de grafiek tekenen.

Werkwijze:

1) Teken een horizontale en verticale as. Op de horizontale as komen de klassen of


klassenmiddens te staan, op de verticale as de relatieve frequenties.
2) Voeg links en rechts een spookklasse toe en plaats een punt met frequentie 0 in het
midden van die klasse of bij het klassenmidden
3) Plaats boven het midden van elke klasse / klassenmidden een punt ter hoogte van de
bijhorende frequentie.
4) Vervolgens verbind je deze punten door lijnstukken.

Opmerking:

Je kan de klassen op verschillende wijzen


aanduiden op de horizontale as. Je kan
gebruik maken van de klassen als
intervalnotatie of je kan de onder− en
bovengrenzen van de klassen aanduiden
op de as.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 66
Voorbeeld
Een callcenter wil graag weten hoelang een klant bereid is om te wachten aan de telefoon voor hij
geholpen wordt. Een onderzoeksteam doet een test en laat 250 klanten wcahten tot ze het gesprek
beëindigen. In de tabel kun je zien hoeveel geduld deze klanten hadden voor ze opgaven.

Wachttijd (in 𝑎𝑓! 𝑐𝑎𝑓!


minuten)
[0,1[ 1 1
[1,2[ 9 10
[2,3[ 28 38
[3,4[ 38 76
[4,5[ 48 124
[5,6[ 52 176
[6,7[ 37 213
[7,8[ 20 233
[8,9[ 15 248
[9,10[ 2 250

a) Teken een frequentiepolygoon met de gegevens uit de tabel.

60
52
48
50

38 37
40
Aantal personen

28
30
20
20 15
9
10
1 2
0 0
0
[0,1[ [1,2[ [2,3[ [3,4[ [4,5[ [5,6[ [6,7[ [7,8[ [8,9[ [9,10[
Wachttijden in minuten

b) Hoeveel mensen bleven minstens 7 minuten aan de telefoon?


20 + 15 + 2 = 37. 37 mensen.
c) Hoelang wachten de meeste mensen om het gesprek te beëindigen?
5 tot 6 minuten.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 67
Verwerkingsopdracht
In de tabel vind je de lichaamslengte in cm van 249 leerlingen uit de tweede graad van een
middelbare school.

𝐾! 𝑚! 𝑎𝑓! 𝑐𝑎𝑓! 𝑟𝑓! % 𝑐𝑟𝑓! %


[136,144[ 140 5 5 2,008 2,008
[144, 152[ 148 14 19 5,6225 7,6305
[152, 160[ 156 56 75 22,49 30,12
[160, 168[ 164 117 192 46,988 77,108
[168, 176[ 172 38 230 15,261 92,394
[176, 184[ 180 15 245 6,0241 98,394
[184, 192[ 188 4 249 1,6064 100

a) Vul de tabel verder aan.


b) Teken het frequentieploygoon met 𝑟𝑓! %

50 46,988
45
40
Relatieve frequentie in %

35
30
25 22,49

20 15,261
15
10 5,6225 6,0241
5 2,008 1,6064
0 0
0
[

[
36

44

52

60

68

76

84

92

00
,1

,1

,1

,1

,1

,1

,1

,1

,2
28

36

44

52

60

68

76

84

92
[1

[1

[1

[1

[1

[1

[1

[1

[1

Lengte in cm

c) Wat zijn de lengtes die het minste voorkomen?


De lengtes van 1m84 tot 1m92.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 68
3.2.3. Cumulatieve frequentiepolygoon of ogief
Met behulp van het ogief stellen we de cumulatieve frequenties van de klassen voor. Ook het
ogief start op de horizontale as en zal dus ook een spookklasse nodig hebben.

Indien je in een grafiek de cumulatieve frequenties gebruikt, dan bekom je een cumulatieve
frequentiepolygoon of ogief.

Het ogief is een lijndiagram van de cumulatieve frequenties en start altijd op de

horizontale as.

Werkwijze:

1) Zet op de horizontale as de klassen uit en zorg voor een spookklasse aan de


linkerkant.
2) Plaats op de verticale as de cumulatieve frequenties, dit kan zowel voor de
cumulatieve absolute als voor de cumulatieve relatieve frequentie.
Bedenk dat de grootste cumulatieve frequentie gelijk is aan het aantal gegevens of
100%.
3) Aan de bovengrens van elke klasse wordt de bijhorende cumulatieve frequentie van
die klasse toegekend. De bovengrens van de spookklasse heeft dus als frequentie 0.
4) Verbind deze punten één voor één met een rechte streep.
5) De bovengrens van de laatste klasse komt overeen met het totaal aantal gegevens of
100%.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 69
Toepassingen:

1) Karen is 27 en heeft pas een baby gekregen. Om te bepalen of ze, ten opzichte van
andere moeders, eerder jong of eerder oud te noemen is, ga je als volgt te werk.
Zet op de horizontale as van het ogief de leeftijd 27 uit, trek een verticale naar boven
tot tegen het ogief en vervolgens vanuit dit snijpunt een horizontale naar de
frequentie-as: je vind ongeveer 28%.

Dit wil zeggen dat slechts ongeveer 28% van de nieuwe moeders jonger is dan Karen.
Aangezien de meeste dus ouder zijn, kun je besluiten dat ze een ‘jonge moeder’
genoemd kan worden.

2) Omgekeerd kan je bij een ogief schatten dat bij ongeveer één kwart van de
bevallingen de moeder ouder dan 34 jaar is. Daartoe vertrek je nu van de waarde
75% op de verticale as van het ogief en zoek je de overeenkomstige leeftijd op de
horizontale as. Dit blijkt ongeveer 34 jaar te zijn.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 70
Voorbeeld
Een callcenter wil graag weten hoelang een klant bereid is om te wachten aan de telefoon voor hij
geholpen wordt. Een onderzoeksteam doet een test en laat 250 klanten wachten tot ze het gesprek
beëindigen. In de tabel kun je zien hoeveel geduld deze klanten hadden voor ze opgaven.

Wachttijd (in 𝑎𝑓! 𝑐𝑎𝑓!


minuten)
[0,1[ 1 1
[1,2[ 9 10
[2,3[ 28 38
[3,4[ 38 76
[4,5[ 48 124
[5,6[ 52 176
[6,7[ 37 213
[7,8[ 20 233
[8,9[ 15 248
[9,10[ 2 250

a) Teken het ogief met de gegevens uit de tabel.

300

248 250
250 233
213

200 176
Aantal personen

150
124

100 76

50 38

10
0 1
0
[0,1[ [1,2[ [2,3[ [3,4[ [4,5[ [5,6[ [6,7[ [7,8[ [8,9[ [9,10[
Wachttijd in minuten

b) Hoeveel mensen wachten tot 7 minuten om het gesprek te beëindigen?


233 mensen.
c) Hoeveel mensen beëindigden het gesprek voor 3 minuten?
38 mensen.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 71
Verwerkingsopdracht
In de tabel vind je de lichaamslengte in cm van 249 leerlingen uit de tweede graad van een
middelbare school.

𝐾! 𝑚! 𝑎𝑓! 𝑐𝑎𝑓! 𝑟𝑓! % 𝑐𝑟𝑓! %


[136,144[ 140 5 5 2,008 2,008
[144, 152[ 148 14 19 5,6225 7,6305
[152, 160[ 156 56 75 22,49 30,12
[160, 168[ 164 117 192 46,988 77,108
[168, 176[ 172 38 230 15,261 92,369
[176, 184[ 180 15 245 6,0241 98,394
[184, 192[ 188 4 249 1,6064 100

a) Vul de tabel verder aan.


b) Teken het ogief met 𝑐𝑟𝑓! %.

120
98,394 100
100 92,369
Cumulatieve frequentie in %

77,108
80

60

40 30,12

20
7,6305
0 2,008
0
[128,136[ [136,144[ [144,152[ [152,160[ [160,168[ [168,176[ [176,184[ [184,192[
Lengte in cm

c) Hoeveel procent van de leerlingen is is groter dan 1m62. (ongeveer)


Ongeveer 42% is kleiner, dus 58% is groter dan 1m62.
d) Wat is de mimimale lengte van de grootste 30% leerlingen?
Ongeveer 1m67.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 72
3.2.4. Werken met GRM
Hoe gegevens in lijsten verwerken met de GRM komen nu niet meer aan bod. Deze werden
al uitvoerig besproken in het onderdeel van niet-gegroepeerde gegevens.
Hou in dit onderdeel rekening met de spookkklassen die je moet toevoegen aan de
frequentietabel in je GRM.

Voor de verwerking van deze gegevens tot de juiste grafiek, maken we gebruik van de
verwerkingsopdracht uit vorige deeltjes:

In de tabel vind je de lichaamslengte in cm van 249 leerlingen uit de tweede graad van een
middelbare school.

𝐾! 𝑚! 𝑎𝑓! 𝑐𝑎𝑓! 𝑟𝑓! % 𝑐𝑟𝑓! %


[128,136[ 132 0 0 0 0
[136,144[ 140 5 5 2,008 2,008
[144, 152[ 148 14 19 5,6225 7,6305
[152, 160[ 156 56 75 22,49 30,12
[160, 168[ 164 117 192 46,988 77,108
[168, 176[ 172 38 230 15,261 92,369
[176, 184[ 180 15 245 6,0241 98,394
[184, 192[ 188 4 249 1,6064 100
[192,100[ 196 0 249 0 100

We maken een frequentietabel aan in de GRM.

Klassen kunnen we niet ingeven in een lijst, hier zullen we dus moeten gebruik maken van de
klassenmidden.

L1 → 𝑚! , L2 → 𝑎𝑓! , L3 → 𝑐𝑎𝑓! , L4 → 𝑟𝑓! 𝑖𝑛 %. , L( → 𝑐𝑟𝑓! 𝑖𝑛 %

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 73
HISTOGRAM
Bij het histogram ga je op dezelfde manier te werk als bij het staafdiagram.
De lijsten zijn ingegeven, rest er nog de vensterinstellingen aan te passen en de juiste plot te
kiezen.

Xmin = 128 à waar het eerste staafje begint, de ondergrens van de eerste klasse (de spookklasse)
Xmax = 200 à waar het laatste staafje eindigt, de bovengrens van de laatste klasse (de spookklasse)
XSCL = 8 à klassebreedte
Ymin = 0à enkel positieve y-as nodig
Ymax = 125à hoogste absolute (of relatieve) frequentie + extra waarde
YSCL = 1

FREQUENTIEPOLYGOON
Het tekenen van een frequentiepolygoon verloopt op dezelfde manier als bij histogrammen.
Het enige verschil is dat je nu een ander grafiektype moet kiezen. Daarbij krijg je automatisch
ook de mogelijkheid om de stijjl van de punten te kiezen.
Kies hier hetzelfde type grafiek als voor het ogief.

OGIEF
Voor het ogief maak je gebruik van de cumulatieve frequenties, dus bij het kiezen van de plot
moet je de lijst bij Freq nog aanpassen. Voor de vensterinstellingen, verandert YMAX de
hoogste waarde van de frequentie.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 74
Verwerkingsopdracht
Elke jaar bij het begin van de ronde van Frankrijk 𝐾! 𝑚! 𝑎𝑓!
wordt van elke deelnemer de hematocrietwaarde
gemeten. De hematocrietwaarde is het
volumepercentage rode bloedlichaampjes gemeten [40,41[ 40,5 2
in het bloed van een renner. Als een waarde hoger is [41,42[ 41,5 5
dan 50% dan mag, om gezondheidsredenen, de
renner niet starten. Dit zijn de laatste [42,43[ 42,5 5
meetresultaten. [43,44[ 43,5 14
[44,45[ 44,5 22
a) Bereken de overige frequenties met GRM
b) Teken het histogram en frequentiepolygoon [45,46[ 45,5 19
van de absolute frequenties met GRM. [46,47[ 46,5 16
Schrijf de gekozen vensterinstellingen op in
[47,48[ 47,5 11
het kader, maak een schets.
c) Teken het ogief van de cumulatieve absolute [48,49[ 48,5 4
frequenties met GRM. Volg de zelfde [49,50[ 49,5 2
stappen als in b).
[50,51[ 50,5 1

b)

c)

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 75
3.3. OEFENINGEN
1) In de tabel vind je het aantal inschrijvingen van nieuwe auto’s in België voor de acht
meest voorkomende merken6.

a. Indien je manueel een cirkeldiagram zou


moeten maken voor deze acht merken, wat
zou dan de middelpuntshoek zijn van het
stuk dat overeenkomt met Opel?
Het totaal aantal nieuwe wagens is 295 483.

De middelpuntshoek voor Opel is dan


"#$°
33 852 . )*(+," ≈ 41%

b. Wanneer je alle merken beschouwt, werden in 2015 in totaal 501 066 nieuwe
wagens verkocht. Mocht je een cirkeldiagram maken dat alle merken opneemt,
welke middelpuntshoek zou dan overeenkomen met het merk Opel?

"#$°
33 852 . ($- $## ≈ 24%

2) In een brochure wil de minister van onderwijs illustreren hoe het onderwijsbudget
wordt verdeeld. Het secundair onderwijs krijgt 40% van het onderwijsbudget. Welke
hoek in het taartdiagram komt daarme overeen?

+$
40% komt overeen met een hoek van -$$ . 360° = 144°

6 Bron: Febiac. (2016). Inschrijvingen van nieuwe wagens per merk. Geraadpleegd van

http://febiac.be/statistiques/2016/2.B.3.%20lmmatriculations%20de%20voiyures%20neuves%20par%marque.xls

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 76
3) In een peiling naar de arbeidstevredenheid vonden onderzoekers van de KU Leuven
en VUB de volgende verdeling voor één van de onderzochte kenmerken7.

Hieronder zie je twee grafische voorstelllingen: bij de linkse volgens tevredenheid, bij
de rechtse volgens afnemende relatieve frequentie.

Welke grafische voorstelling vind je het meest geschikt? Waarom?

De linkerafbeelding is te verkiezen, aangezien de tevredenheid een ordinale variabele


is.

7
Bron: De Witte, H., Hooge, J., Vandoorne, J., & Glorieux, I. (2001). Prettig werken in een gezonde samenleving. In APS (Red.), Vlaanderen
gepeild! De Vlaamse overheid en burgeronderzoek 2001 (pp. 73-98). Brussel: APS - Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 77
4) Lees het onderstaand artikel. Plaats het nummer van elke onderzoeksvraag bij het
passende cirkeldiagram.

(1) Heb je ooit al eens iets gestolen?


(2) Heb je al eens iets gestolen uit de supermarkt?
(3) Moet je iets zeggen als je teveel wisselgeld terugkrijgt of de kassier iets vergeet
aan te rekenen?
(4) Ben je al eens voor de rechter moeten verschijnen?
(5) Heb je al eens muziek, software, films of tv-series illegaal gedownload?
(6) Hoe jij je aan alle milieuregels?

3 6 2

5 1 4

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 78
5) Bekijk de onderstaande grafische voorstelling gedurende enkele seconden en dek ze
vervolgens af. Lees vervolgens de vragen onder de afbeelding.

a. Probeer in één zin de voorgestelde gegevens8 samen te vatten.


Het gaat over de frequentie van vleessoorten die gegeten worden bij zeven
warme maaltijden. De kans is groot daj je afgeleid was door het beeld van de
geslachte dieren, zonder je af te vragen wat de variabele is.
b. Welke evolutie valt op in de consumptie van kip tot gevogelte tussen 2004 en
2013?
Er is een frequentere consumptie van kip of gevolgte in 2013 dan in 2004. Deze
toename komt ongeveer overeen met de afname van de frequentie waarmee
rundsvlees wordt gegeten.
c. Welk(e) zwak(ke) punt(en) zou je bij deze afbeelding kunnen opsommen?
Dit is een voorbeeld van een grafische voorstelling waarbij de opmaak de
aandacht afleidt van de gegevens.

8
Hanssens,S.(2014).Evolutiesinconsumentengedragtenaanzienvanvleesconsumptieenalternatieven(masterproef,FaculteitBio-
ingenieurswetenschappen, UGent). Geraadpleegd van http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/618/RUG01-
002166618_2014_0001_AC.pdf
(De grafische voorstelling is niet afkomstig uit deze bron; we gebruikten enkel de gegevens.)

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 79
6) We kochten 35 doosjes met punaises en telden hoeveel stuks ze bevatten. We
tekenden het ogief.

Waar of niet waar?

a. Er zijn geen doosjes die minder dan 47 punaises bevatten. waar


b. Meer dan 30 doosjes bevatten 53 punaises. Niet waar
c. Het aantal doosjes met 50 punaises is kleiner dan het aantal doosjes met 51
punaises. Niet waar
d. Er zijn minder dan 5 doosjes die 52 punaises bevatten. Waar
e. Meer dan de helft van de doosjes bevatten 51 of meer punaises. Niet waar.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 80
7) Hieronder krijg je een grafische voorstelling over het aantal dagen dat Vlamingen
sporten in 1 week.

a. Hoe noem je deze grafische voorstelling?


Een lijngrafiek.
b. Hoeveel Vlamingen sporten presies 2 dagen in een week?
104 - 54= 50. 50 Vlamingen sporten precies 2 dagen in de week.
c. Hoeveel Vlamingen sporten hoogstens 2 dagen in een week?
104 Vlamingen sporten hoogstens 2 dagen in de week.
d. Hoeveel Vlamingen sporten 6 dagen of meer?
300 – 251 = 49. 49 Vlamingen sporten 6 dagen of meer per week.
e. Waarom is er een stuk van deze grafiek evenwijdig met de 𝑥 − 𝑎𝑠? Verklaar je
antwoord.
Er zijn geen Vlamingen die 4 dagen in de week sporten.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 81
8) Hieronder zie je vier histogrammen van dezelfde gegevnsreeks: de oppervlakte van
de Vlaamse gemeenten.

Welke histogrammen lijken je geschikt en welke minder? Waarom?


Het histogram a is niet echt geschikt omdat er nogal weinig klassen zijn. Bij d zijn er
dan weer te veel klassen: de talrijke rechthoekjes dragen niet meer bij tot een beter
inzicht in de verdeling. Histogrammen b en c slagen er wel in een informatief
overzicht van de verdeling te geven.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 82
9) Welk histogram past bij deze frequentietabel? 𝐾! 𝑎𝑓!
[4,9[ 8
[9,14[ 3
[14,19[ 10
[19,24[ 5

(A) (B) (C) (D)

10) Verbind de onderzoeksvragen met de best passende grafische voorstelling.

Wat is jouw ideale massa?

Welke leeftijd zou jij voor altijd willen?

11) Bekijk de geven grafische voorstelling van de gegroepeerde gegevens en beantwoord


bijhorende vragen.

a. Hoe noemen we deze grafische


voorstelling?
Ogief

b. Welke uitspraken zijn juist? Omcirkel.

• Minder dan 4% van de Belgen ouder


dan 16 jaar is groter dan 2 m.

• Meer dan 20% van de Belgen ouder dan 16 jaar is 1,80m of groter.

• Minder dan 20% van de Belgen ouder dan 16 jaar is kleiner dan 1,60 m.

• Meer dan de helft van de Belgen ouder dan 16 jaar is 1,75 m of groter, maar
kleiner dan 1,80 m.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 83
12) In een groot warenhuis wordt de massa van zakken appelen bepaald. Dit is het
bijhorende ogief.

a. Hoeveel van de zakken appelen hebben een massa van 1 kg of meer, en wijken 50
gram of meer af van de ideale massa 1 kg?
120-108 = 12. 12 zakken.
b. Hoeveel zakken hebben een massa minder dan 950 gram?
12 zakken.
c. Alleen zakken met een massa van 950 gram of meer en minder dan 1500 gram
blijven in de winkelrekken. Hoeveel zakken worden uit de winkelrekken gehaald?
12+12 = 24. 24 Zakken.
d. Hoeveel procent van de zakken bleven in de winkelrekken?
)+
-)$
= 0,2 à Dus 20 % verdwijnt uit de winkel en 80% bleef in de winkelrekken.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 84
13) Hieronder vind je drie histogrammen over de leeftijdsverdeling van 200 leden van
een sportvereniging.

a. Welke klassenverdeling lijkt jou het best? Verklaar jouw antwoord.


De klassenverdeling van histogram B. Bij A zijn er te veel klassen. Bij C zijn er te
weinig klassen.
b. Hoeveel leden zijn 40 jaar of ouder? 5
c. Hoeveel leden zijn jonger dan 20? Ongeveer 50% van 200 = 100
d. Hoe verklaar je dat er bij histogram A en histogram B toch ‘lege’ plaatsen zijn en in
het histogram C niet.
Leeftijdsklasse [34,38 [ ‘verdwijnt’ in de klassen [26,36 [ en [36,46 [ .
e. Maak een ogief van histogram B met de cumulatieve relatieve frequentie in %,
stel hiervoor eerst een frequentietabel op.
(zie volgende pagina)

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 85
𝐾! 𝑚! 𝑎𝑓! 𝑐𝑎𝑓! 𝑟𝑓 𝑖𝑛 %! 𝑐𝑟𝑓 ! 𝑖𝑛 %
[6,10 [ 8 25 25 12,5 12,5
[10,14 [ 12 30 55 15 27,5
[14,18 [ 16 35 90 17,5 45
[18,22 [ 20 40 130 20 65
[22,26 [ 24 35 165 17,5 82,5
[26,30 [ 28 25 190 12,5 95
[30,34 [ 32 5 195 2,5 97,5
[34,38 [ 36 0 195 0 97,5
[38,42 [ 40 5 200 2,5 100
Totaal 200 100

120

97,5 97,5 100


95
100
cummulatieve frequentie in %

82,5
80
65
60
45

40
27,5

20 12,5
0
0
[2,6[ [6,10[ [10,14[ [14,18[ [18,22[ [22,26[ [26,30[ [30,34[ [34,38[ [38,42[
Leeftijd in jaren

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 86
14) Hieronder zie je het effect van de klassenbreedte op een frequentiepolygoon.
Welke grafische voorstelling(en) vind je het meest geschikt? Waarom?

b en c zijn het meest geschikt. Bij afbeelding a zijn er te weinig klassen, bij afbeelding
d te veel. Afbeelding b en c geven voldoende informatie over de verdeling, zonder
nodeloze details te geven.

D. Uyttebrouck – K. Speetjens 87

You might also like