You are on page 1of 8

STUDIEWIJZER Havo 4 Maatschappijleer

Vak ml Periode 2 Toetsvorm 1 SE, schriftelijk (50 min)


Klas H4A / H4C Hoofdstukken 1+3 Toetsvorm 2 PO politiek debat

Activiteiten
Leren: Maken:
Uit hoofdstuk 1: Bij hoofdstuk 1:
Paragraaf 1.4 Kritisch denken Paragraaf 1.4 opdracht 4, 6, 7
Herhaling kernbegrippen (zie leerdoelen)
Uit hoofdstuk 3: Bij hoofdstuk 3:
Paragraaf 3.1: Wat is democratie? Paragraaf 3.1 opdracht 6, 7, 8, 10, 11
Paragraaf 3.2: Politieke stromingen Paragraaf 3.2 opdracht 1, 3, 5, 6, 9, 10, 11, 13, 14
Politieke partijen in de Tweede Kamer (p.82- Paragraaf 3.4 opdracht 3, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 13, 14
83) Paragraaf 3.5 opdracht 1, 2, 4, 5, 6, 8, 10, 11
Paragraaf 3.4: Verkiezingen Paragraaf 3.6 opdracht 1, 2, 5, 7, 10, 11, 12, 13, 14
Paragraaf 3.5: De regering regeert Paragraaf 3.7 opdracht 3, 5, 8, 11, 12, 13, 15
Paragraaf 3.6: Het parlement controleert Politiek en media: opdracht 13, 15, 16
Paragraaf 3.7: Politiek dicht bij huis Paragraaf 3.9 opdracht 1, 3, 6, 7, 11, 12
Politiek en media (p. 104-105)
Paragraaf 3.9: Internationale samenwerking

wk datum h/k planning: wat doen we deze week? opmerkingen


2/11 K Introductie hoofdstuk 3
K Begin uitleg paragraaf 3.1 Wat is democratie?
K Uitleg en start PO
4/11 H Lezen paragraaf 3.1 en beantwoorden leerdoelen
44
K Huiswerkbespreking
K Vervolg paragraaf 3.1
K Toetsbespreking
9/11 H Maken 3.1 opdrachten 6, 7, 8, 10, 11
K Huiswerkbespreking
K Uitleg paragraaf 1.4 Kritisch denken
K Oefenen met debatteren
45 11/11 H Lezen paragraaf 1.4 en beantwoorden leerdoelen
H Maken paragraaf 1.4 opdracht 4, 6, 7
K Huiswerkbespreking
K Uitleg paragraaf 3.2 Politieke stromingen
K Opdracht 11 in de les
16/11 H Lezen paragraaf 3.2 en beantwoorden leerdoelen
H Maken 3.2 opdracht 1, 3, 5, 6, 9, 10, 11, 13, 14
K Huiswerkbespreking
46 K Vervolg paragraaf 3.2
18/11 H Af opzet wetsvoorstel PO (beoordelingsmoment 1)
K Begin uitleg paragraaf 3.4 Verkiezingen
K Oefenen met debatteren
23/11 H Lezen paragraaf 3.4 en beantwoorden leerdoelen BHV
H Maken 3.4 opdracht 3, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 13, 14
K Huiswerkbespreking
47 K Begin uitleg paragraaf 3.5 De regering regeert
25/11 H Lezen paragraaf 3.5 en beantwoorden leerdoelen
H Maken 3.5 opdracht 1, 2, 4, 5, 6, 8, 10, 11
K Vervolg 3.5, begin uitleg 3.6 Het parlement controleert
48 30/11 H Lezen paragraaf 3.6 en beantwoorden leerdoelen
H Maken 3.6 opdracht 1, 2, 5, 7, 10, 11, 12, 13, 14
K Huiswerkbespreking
K Vervolg paragraaf 3.6
2/12 H Af concept-wetsvoorstel PO (feedbackmoment)
K Uitleg paragraaf 3.7 Politiek dicht bij huis
K Filmpje waterschappen
K Verder werken aan PO
7/12 H Lezen paragraaf 3.7 en beantwoorden leerdoelen
H Maken 3.7 opdracht 3, 5, 8, 11, 12, 13, 15
K Huiswerkbespreking
K Uitleg paragraaf 3.9
8/12 H Vragen bedenken om te stellen aan de ex-
49 K gedetenieerde
Voorlichting ex-gedetenieerde
9/12 H Lezen paragraaf 3.9 en beantwoorden leerdoelen
H Af definitieve wetsvoorstel PO (beoordelingsmoment 2)
K Huiswerkbespreking
K Vervolg paragraaf 3.9
14/12 H Maken 3.9 opdracht 1, 3, 6, 7, 11, 12
K Huiswerkbespreking
K Toetsvoorbereidingen, oefenen met 3.3 opdr. 11, 14, 15
K Verder werken aan PO
50 15/12 Begin toetsweek TOETS
* 1.4
* 3.1 - 3.2
* 3.4 - 3.7
* 3.9
51 21/12 Einde toetsweek
52-1 KERSTVAKANTIE
11/1 Excursie Den Haag
2 13/1 Introductie hoofdstuk 4
Toetsbespreking
18/1 PO Debatten (beoordelingsmoment 3)
3
20/1 PO Debatten (beoordelingsmoment 3)

Leerdoelen Havo 4, periode 2


Kernbegrippen maatschappijleer (paragraaf 1.1 en 1.2)
1. Van onderstaande begrippen kan ik met een zelfbedacht voorbeeld uitleggen wat deze
betekenen:
a. maatschappelijk vraagstuk
b. compromis
c. dilemma
d. waarde
e. norm
f. sociale controle
g. belang
h. belangentegenstelling
i. macht
j. formele macht
k. informele macht
l. machtsmiddel
m. gezag
n. sociale ongelijkheid
o. sociale cohesie

Paragraaf 1.4 Kritisch denken


2. Van onderstaande begrippen kan ik met een zelfbedacht voorbeeld uitleggen wat deze
betekenen:
a. kritisch denken
b. argument
c. verbindingswoorden
d. logisch verband
e. advocaat van de duivel
3. Ik weet welke 4 vragen kunnen helpen om mijn mening te bepalen.
4. Ik ken de 5 kenmerken van een goede discussie en kan deze toepassen.
5. Ik ken de 5 argumentatiefouten en ik weet hoe ik deze kan vermijden in een discussie/debat.

Paragraaf 3.1 Wat is democratie?


6. Van onderstaande begrippen kan ik met een zelfbedacht voorbeeld uitleggen wat deze
betekenen:
a. politiek
b. algemeen belang
c. democratie
d. directe democratie
e. referendum
f. indirecte democratie
g. parlementaire democratie
h. autoritair regime
i. dictatuur
j. machtenscheiding
k. oppositiepartij
partijen die tegen de regering zijn
l. censuur
dat de overheid bepaalde regels stelt over de pers of over boeken

7. Ik kan 2 argumenten voor en 2 argumenten tegen de invoering van directe democratie in


Nederland geven.

8. Ik ken de 7 kenmerken van de parlementaire democratie in Nederland en ik kan deze


uitleggen
9. Ik ken de 4 belangrijkste politieke grondrechten in Nederland.

10. Ik ken het belangrijkste verschil qua politieke grondrechten tussen Nederland en Amerika.
Iedereen heeft stemrechten, voorbeeld ook als je in de gevangenis ben geweest. In amerika
is dat
11. Ik ken drie verschillende soorten autoritaire regimes, en ik kan uitleggen vanuit welk idee
zij mensen onderdrukken.

12. Ik ken de 7 belangrijkste kenmerken van een autoritair regime en ik kan deze uitleggen.

13. Ik kan uitleggen waarom onafhankelijke pers cruciaal is voor een succesvolle democratie.

14. Ik kan op basis van 5 criteria beoordelen of een democratie succesvol is.
Deze hoef je niet te leren. Je moet ze kunnen toepassen

Paragraaf 3.2 Politieke stromingen (incl. p. 82-83 politieke partijen in de Tweede Kamer)
15. Van onderstaande begrippen kan ik met een zelfbedacht voorbeeld uitleggen wat deze
betekenen:
a. ideologie
b. persoonlijke vrijheid
c. economische vrijheid
d. individuele verantwoordelijkheid
e. tolerantie
f. solidariteit
g. gelijkwaardigheid
h. rentmeesterschap
i. naastenliefde
j. maatschappelijk middenveld
k. ecologisme
l. duurzaamheid
m. populisme
n. nationalisme
16. Ik begrijp wat er bedoeld wordt met linkse partijen, middenpartijen en rechtse partijen. En
ik kan uitleggen waar deze richtingen zich voor inzetten.
17. Ik ken de drie belangrijkste politieke stromingen in Nederland en ik kan uitleggen wat hun
belangrijkste uitgangspunten zijn.
18. Ik begrijp wat er bedoeld met progressieve en conservatieve partijen. En ik kan uitleggen
waar deze richtingen zich voor inzetten.
19. Ik kan uitleggen wat mijn politieke visie is aan de hand van de politieke richtingen en/of
politieke stromingen in deze paragraaf.
20. Ik kan uitleggen waarom er steeds meer politieke partijen bijkomen in de Tweede Kamer.
21. Van de politieke partijen die tijdens de laatste Tweede Kamerverkiezingen zetels wonnen,
kan ik: (door de tabel in te vullen)
a. de naam noemen (kolom 1)
b. in één zin uitleggen waar deze partij voor staat (kolom 2)
c. noemen of deze partij links, midden, rechts of geen van allen is (kolom 3)
d. noemen of deze partij progressief of conservatief is (kolom 4)
e. noemen of deze partij bij een politieke stroming hoort, en zo ja welke (kolom 5)

(1) Politieke (2) Visie op samenleving in één zin (3) Links, (4) Progressief (5) Politieke
partij (in eigen woorden) midden, rechts? of conservatief? stroming?

VVD

D66

PVV

CDA

SP

PvdA

GroenLinks

Forum voor
Democratie

Partij voor de
Dieren

ChristenUnie

Volt

JA21

SGP

DENK

BBB

BIJ1

50PLUS

Paragraaf 3.4 Verkiezingen


22. Van onderstaande begrippen kan ik met een zelfbedacht voorbeeld uitleggen wat deze
betekenen:
a. actief kiesrecht
b. passief kiesrecht
c. lijsttrekker
d. fractievoorzitter
e. zwevende kiezer
f. opiniepeilingen
g. stelsel van evenredige vertegenwoordiging
h. districtenstelsel
i. zetelverdeling
23. Ik kan de 4 voornaamste redenen noemen om voor een partij te kiezen, en ik kan deze
uitleggen.

Paragraaf 3.5 De regering regeert


24. Ik kan onderstaande begrippen in mijn eigen woorden uitleggen:
a. regering
b. kabinet
c. minister
d. staatssecretaris
e. minister-president
f. troonrede
wat de koning voorleest 1 keer per jaar wordt voor hem geschr even
g. miljoenennota
h. rijksbegroting

i. kabinetsformatie

j. regeerakkoord
k. coalitie
l. oppositie
m. informateur
n. formateur
o. constitutionele monarchie
p. demissionair kabinet
25. Ik kan de 3 taken van een minister noemen.
26. Ik kan de 4 stappen van de kabinetsformatie beschrijven.
27. Ik kan uitleggen waarom er in een kabinetsformatie soms een stap teruggezet moet
worden.
28. Ik kan verklaren waarom Nederland zowel een parlementaire democratie als een
constitutionele monarchie is.
29. Ik ken de 4 taken van de Nederlandse koning(in).
● Een handtekening zetten onder wetten
● De troonrede voorlezen op prinsjesdag
● Ministers en staatssecretarissen benoemen
● Ons land vertegenwoordigen in het buitenland door staatsbezoeken aan andere landem
WDZZZZZZZZZ
30. Ik kan 3 manieren noemen waarop de onafhankelijkheid van de Nederlandse koning(in)
gewaarborgd wordt.
mark rutte is verantwoordelijk voor wat de koning zegt. de koning heeft geen macht want
het kabinet heeft de macht.
31. Ik kan een taak noemen die de Nederlandse regering uitvoert, maar eigenlijk niet
thuishoort bij de uitvoerende macht. En uitleggen waarom die daar niet thuishoort.
Wetgevende macht zou de wet moeten maken maar dat doet de rechterlijke macht

Paragraaf 3.6 Het parlement controleert


32. Ik kan onderstaande begrippen in mijn eigen woorden uitleggen:
a. parlement
b. Staten-Generaal
c. Tweede Kamer
d. Eerste Kamer
e. senaat
f. getrapte verkiezingen
g. politieke cultuur
h. poldermodel
33. Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen de wetgevende en de controlerende taak van de
Staten-Generaal.
a. Ik kan de twee wetgevende rechten van de Staten-Generaal noemen en uitleggen.
b. Ik kan de vier controlerende rechten van de Staten-Generaal noemen en uitleggen.
c. Ik kan twee rechten noemen die alleen het parlement heeft. En ik kan deze rechten
uitleggen.
34. Ik kan het verschil uitleggen tussen een reguliere motie, een motie van afkeuring en een
motie van wantrouwen.
35. Ik kan door middel van 6 stappen uitleggen hoe een nieuwe wet tot stand komt.
36. Ik kan uitleggen wie de wetgevende en uitvoerende macht hebben in Nederland.

Paragraaf 3.7 Politiek dicht bij huis


37. Ik kan de drie bestuurslagen van Nederland noemen.
a. Ik kan uitleggen waar welke bestuurslaag voor verantwoordelijk is.
b. Ik kan herkennen bij welke bestuurslaag een taak thuishoort.
c. Ik kan per bestuurslagen noemen hoe de volksvertegenwoordiging, het dagelijks
bestuur en de voorzitter heten.
38. Ik kan drie overeenkomsten noemen tussen gemeenteraden, Provinciale Staten en de
Tweede Kamer.
39. Ik kan een verschil noemen tussen gemeenteraden en de Provinciale Staten enerzijds, en
de Tweede Kamer anderzijds.
40. Ik kan uitleggen waarom de burgemeester en de Commissaris van de Koning benoemd
worden door de regering.
41. Ik kan uitleggen wat de taak is van waterschappen.

Politiek en media
42. Ik kan uitleggen waarom onafhankelijke journalistiek belangrijk is in een democratie.

Paragraaf 3.9 Internationale samenwerking


43. Van onderstaande begrippen kan ik met een zelfbedacht voorbeeld uitleggen wat deze
betekenen:
a. soevereiniteit
b. Europese integratie
c. gemeenschappelijke waarden
d. Europese Commissie
e. Raad van Ministers
f. Europees Parlement
g. democratische tekort
h. intergouvernementele organisatie
i. supranationale organisatie
j. Algemene Vergadering
k. Veiligheidsraad
l. vetorecht
44. Ik kan omschrijven wat voor organisaties de Europese Unie, de NAVO en de Verenigde
Naties zijn.
a. Ik kan per organisatie twee taken noemen.
b. Ik kan per organisatie uitleggen of dit een intergouvernementele of een
supranationale organisatie is.
45. Ik kan uitleggen wie binnen de Europese Unie de uitvoerende, de wetgevende en de
rechterlijke macht hebben.
46. Ik kan drie kritiekpunten op de Europese Unie noemen en deze uitleggen.
47. Ik kan drie positieve punten aan de Europese Unie noemen en deze uitleggen.
48. Ik kan drie argumenten noemen voor internationale samenwerking.

You might also like