You are on page 1of 16

College 1

Logische begrippen:

- Tegenspraak/contradictie: Alle mensen zijn sterfelijk. Socrates is een mens. Socrates is


onsterfelijk.
- Logisch gevolg: als het dag is dan is het licht. Het is dag. Het is licht

Logica: studie van geldige redeneringen  geldige redenering: 1. Altijd als de premissen waar zijn is
de conclusie dat ook. in elke denkbare situatie waarin de aannames/premissen waar zijn is de
conclusie dat ook. Aka de conclusie is een logisch gevolg van de premissen. 2. Als er geen geval is
waarin de premissen waar zijn en de conclusie onwaar aka er is geen tegenvoorbeeld Let op!
Premissen hoeven feitelijk niet waar te zijn, het is de (logische) vorm van de redenering die de
geldigheid bepaalt.

Redeneerschema’s: HOOFDLETTERS GEBRUIKEN EN GEEN LOGISCHE CONNECTIEVEN (ZOALS


NEGATIETEKEN)

Modus ponens:

Als P dan Q Geldig want bij iedere invulling van het schema levert dat een geldige redenering op

P________

Modus tollens: Idk: idk:

Als P dan Q Geldig als P dan Q Niet geldig P of Q  P of Q geldig

Niet Q_____ niet P_____ als P dan R niet P__

Niet P niet Q niet R___ Q

Idk: Idk: Q

P of Q Geldig als P dan Q Geldig

Niet P_____ als Q dan R__

Q als P dan R

Idk:

Als P dan Q Niet geldig P of Q niet geldig (de 2 premissen hebben helemaal niks

Q________ R_________ met elkaar te maken)

P Q

Evt. tegenvoorbeeld: als alle mensen honger hebben, dan heb ik ook honger. Ik heb honger. Alle
mensen hebben honger

Geldigheid heeft betrekking op redeneringen. Waarheid heeft betrekking op zinnen: een zin is waar
als hij overeenkomt met de werkelijkheid
Tegenvoorbeeld: invulling van een argumentatieschema waarin je van ware premissen tot een
onware conclusie komt.

Aristoteles was de eerste die zag dat de logische vorm van redeneren cruciaal was. Zijn definitie
syllogisme: Een redenering waarin, gesteld dat bepaalde dingen het geval zijn, iets anders dan de
gestelde dingen noodzakelijk volgt uit het feit dat deze dingen het geval zijn. Aristoteles’ cruciale
innovatie is het gebruik van variabelen (alle M zijn P, alle S zijn M, alle S zijn P  structuur barbara)
M is middenterm, s is subject, p is predikaat.

Aristoteles systeem is beperkt en kan alleen omgaan met redeneringen die zijn opgebouwd uit deze
modi:

- Alle mensen zijn sterfelijk  universeel bevestigend (A)


- Alle mensen zijn niet sterfelijk  universeel ontkennend (E)
- Sommige mensen zijn sterfelijk  particulier bevestigend (I)
- Sommige mensen zijn niet sterfelijk  particulier ontkennend (O)

Voorbeelden syllogismen: HOOFDLETTERS GEBRUIKEN EN GEEN LOGISCHE CONNECTIEVEN

1. Alle M zijn P geldig (barbara)


Alle S zijn M
Alle S zijn P

2. Alle M zijn P geldig (camestres)


Geen Q is P
Geen Q is M

3. Alle M zijn P ongeldig alle krokodillen zijn goede zwemmers


Geen S is M geen mens is een krokodil
Geen S is P geen mens is een goede zwemmer

4. Alle M zijn P geldig (darii)


Sommige S zijn M
Sommige S zijn P

5. Sommige M zijn niet P ongeldig sommige dieren zijn niet levendbarend


Alle S zijn M alle apen zijn dieren
Sommige S zijn niet P sommige apen zijn niet levendbarend

Verschil stoicijnse logica vs Aristotelische

P en Q staan voor zinnen. De kleinste eenheid die relevant


is voor geldigheid zijn zinnen. Vs. M, P en S staan voor
termen. We moeten naar de interne structuur van de zin
kijken om de logische vorm bloot te leggen.  beiden
propositielogica’s zijn slechts onderdeel van de
hedendaagse predikaatloica

Propositielogica redeneringen hoeven niet verder


ontleed te worden dan zinsniveau
Predikaatlogica redeneringen worden dieper ontleed dan zinsniveau

Tekortkomingen Aristotelische en stoicijnse logica:

- Zeer beperkte uitdrukkingskracht van de taal; kan bv. Geen relaties uitdrukken (is groter dan,
houdt van).
- Ze zijn onderling niet gerelateerd
- Plus zie dia 28

Leibniz ideaal:

1.Een encyclopedie van de wetenschappen waarin alle bestaande kennis gesystematiseerd en


samengevat is

2.De lingua philosophica, een kunsttaal waarin al deze kennis en ieder probleem precies
geformuleerd kan worden

3.Een rekenmethode ofwel de calculus ratio cinator waarmee deze problemen vervolgens
mechanisch beslist kunnen worden

Frege:

Maakte een deel van Leibniz ideaal waar: een kunsttaal die de uitdrukkingskracht heeft die alle
formule talen die voor hem geformuleerd zijn verre overtreft: de taal van de eerste-orde
predikatenlogica: de lingua philosophica. Niet calculus ratio cinator tho, dat ideaal bleek onhaalbaar
 Gödel’s onvolledigheidsstelling: geen logisch systeem kan alle wiskundige waarheden omvatten.
Talen die krachtiger zijn dan de prediktatelogica zijn onvolledig: er zijn ware beweringen die niet
bewijsbaar zijn.  alonzo church en alan turing: er is geen mechanische beslissingsprocedure

Syntaxis:

- Vocabularium: het woordenboek


- Grammaticaregels: De regels om zinnen op te bouwen met die woorden

Semantiek:

- Interpretatie van de woorden en de zinnen


- Basisnoties: verwijzing en waarheid
- Wat is een geldige redenering?

Pragmatiek: Houdt zich bezig met de relatie tussen woorden/zinnen en de context waarin ze
gebruikt worden.

Afleidbaarheid:

- Een rekensysteem om van premissen tot de conclusie te komen


- Dit geeft ons de notie van bewijs

Desiderata (eisen) voor bewijs:

- Correctheid: een bewijs dient waarheidsbehoudend te zijn


- Volledigheid: als iets waar is, moet het bewijsbaar zijn

Objecttaal: Taal waarover je spreekt


Metataal: taal waarin je spreekt over de andere taal

In natuurlijke taal kunnen we dezelfde taal als object en metataal gebruiken (dia 41)

Use: Het gebruik van een woord in zijn normale verwijzende functie (amsterdam is een grote stad)

Mention: verwijzing naar het woord zelf (“amsterdam” bestaat uit 9 letters)

Token: een concreet voorkomen van een teken

Type: Dat wat verschillende voorkomens gemeenschappelijk hebben

Declaratieve zin: quine citeert ari  waarheid komt alleen toe aan declaratieve zinnen

Vraagzin: citeert quine ari?

Imperatieve zin: quine, citeer ari!

In onze formele taal alleen declaratieve zinnen.

Verschillende declaratieve zinnen kunnen dezelfde propositie/gedachte uitdrukken.

Zin in een context = uiting

Indexicale uitdrukkingen: ik, wij, hier, nu. De verwijzing wordt direct bepaald door de
uitdrukkingscontext.

College 2

Syntactische regels vertellen:

- Wat het vocabularium is: de primitieve uitdrukkingen van onze taal


- Wat de grammatica is die voorschrijft of welke manier we primitieve uitdrukkingen kunnen
verbinden tot welgevormde formules

Semantische regels vertellen:

- Hoe we grammaticaal correcte uitdrukkingen moeten interpreteren


- We leggen de betekenis uit in termen van verwijzingsobject en waarheid

Syntactische regels: bepalen de vorm van de taal:

- Leggen vast wat de basisuitdrukkingen zijn van de taal en tot welke categorie ze behoren: het
vocabularium
- Op welke manier we de termen en de zinnen uit de taal opbouwen uit de basisuitdrukkingen

Atomaire zinnen: zelf niet opgebouwd uit andere zinnen (bestaat uit predikaat, singuliere term(en),
maar geen kwantificerende uitdrukkingen)

Samengestelde zinnen: opgebouwd uit andere zinnen

Singuliere termen/namen: uitdrukkingen die geschikt zijn om in een context naar één bepaald
individu uit het domein te verwijzen

- Eigen namen: Mark Rutte, Oss, de Radboud Universiteit, twee


- Uniek bepalende omschrijvingen: onze decaan, de huidige koning van NL
- Persoonlijke voornaamwoorden in het enkelvoud: ik, jij
- Indexicale uitdrukkingen voor plaatsen en tijden: hier, nu, vandaag, gisteren
Verschil eigennamen en uniek bepalende omschrijvingen: eigennamen verwijzen direct naar een
object, uniek bepalende omschrijvingen via hun omschrijving.

Iedere naam verwijst naar precies één object. Verwijzingsobject kan wel meerdere namen hebben.

Kwantificerende termen: worden vaak gevormd met behulp van uitdrukkingen als een, geen,
sommige of alle. Ze verwijzen niet naar één uniek individu

- Iedereen, iemand, niemand, overal, nergens, altijd, soms, alles, alle zwanen, sommige
mensen, geen koe, precies één kat, meer dan de helft van de katten, minder dan drie katten,
weinig katten, de meeste katten, een student filosofie, een vrouw, een universiteit

Verschil singuliere termen en kwantificerende uitdrukkingen zie ook dia 11,12,13,15

Naamfuncties/functieconstanten: onvolledige uitdrukkingen bv. de moeder van _ (input: term,


output: (complexere) term)

Singuliere termen: 0-plaatsige naamfuncties (0 termen nodig om een term te vormen?) en zinnen:
0-plaatsige predikaten (0 namen nodig om een zin te vormen). Plaatsigheid is het aantal
argumenten van de functie

Predikaat/zinsfunctie: onvolledige uitdrukkingen, wat je overhoudt als je singuliere termen uit een
automaire zin verwijdert (input: term, output: zin)

Bij predikaat moet je iets invullen om n zin te krijgen bv _loopt via_ en naamfunctie iets invullen om
n complexere term te krijgen bv de kortste weg van _ naar _ (totaal: de kortste weg van _ naar _
loopt via_)

Zie evt dia 22 predikaten duiden eigenschappen of relaties aan

Predikaat van identiteit: _ is _  verbind 2 singuliere termen, ‘is gelijk aan’, =. Het geeft niet altijd
identiteit aan tho. Bv pieter is klein (bertrand russell is mad abt that). Het = teken is een logische
constante waarvan de betekenis vastligt voor elke interpretatie van de taal.

Functieconstanten = naamfuncties : als je een 1-plaatsige functieconstante aan een domein


toevoegt kan je oneindige zinnen blijven maken, de moeder van de moeder van de moeder van….

Predikaatconstanten (__houdt van__) = zinsfuncties

Individuconstante = 0-plaatsig functieconstante/naam

Zinsconstante = 0-plaatsige predikaatconstante/zin

Vertaalsleutel/interpretatieschema: hiermee kunnen we een vertaling geven van de uitdrukkingen


van een formele taal naar uitdrukkingen in een natuurlijke taal

Het = teken is een logische constante aka de interpretatie ligt vast dus hoeft niet in een vertaalsleutel
genoemd te worden

Domein: specificeert de verzameling individuen waarover we in de logische taal uitspraken doen.

Constructieboom: grafische weergave van opbouw term of formule

Individuconstanten/functieconstanten: kleine letters

Zinsconstanten/predikaatconstanten: grote letters


2a. singuliere termen zijn geschikt om in een gegeven uitingscontext naar één bepaald individu te
verwijzen. Kwantificerende uitdrukkingen hebben deze eigenschap niet, maar behelzen een
generalisatie over individuen. Hoewel singuliere termen en kwantificerende uitdrukkingen
grammaticaal gezien dezelfde functie hebben in de natuurlijk taal (onderwerp, lijdend voorwerp
enz.), functioneren ze logisch gezien heel anders en moeten ze dus goed uit elkaar gehouden
worden.

b. Zowel eigennamen als uniek bepalende beschrijvingen functioneren logisch gezien als singuliere
termen. Ze verschillen erin dat eigen namen conventioneel gehecht zijn aan hun verwijzingsobject,
terwijl bij uniek bepalende beschrijvingen het verwijzingsobject gevonden wordt doormiddel van de
beschrijvende inhoud van de uitdrukking. Verder variëren eigennamen nauwelijks van taal tot taal en
talenkennis is meestal niet nodig om het verwijzingsobject te vinden. Voor unieke bepalende
beschrijvingen is zulke kennis juist wel benodigd. Om te bepalen wie er wordt bedoeld met ‘de
huidige decaan van de faculteit FTR’ moetje bijvoorbeeld weten wat de woorden ‘decaan’, ‘faculteit’
en ‘huidig’ betekenen.

c. indexicale uitdrukkingen zijn afhankelijk van de context van uiting(bijv. spreker, hoorder, tijd en
plaats van de uiting die gedaan wordt).Het verwijzingsobject van indexicale uitdrukkingen varieert
dus met de context van uiting. Twee voorbeelden: (i) als ik ‘ik’ gebruik, verwijst deze term naar de
persoon Kees Thijs, maar als Mark Rutte ‘ik’ zegt, verwijst deze term naar de persoon Mark Rutte. Het
verwijzingsobject van de indexicale uitdrukking ‘ik’ is dus afhankelijk van wie de uitdrukking gebruikt,
d.w.z. van de spreker; (ii) de uitdrukking ‘vandaag’ verwijst altijd naar de dag waarop de uiting
gedaan wordt en is dus afhankelijk van het tijdstip van uiting. Andere singuliere termen zijn niet op
deze manier contextafhankelijk. De naam ‘Mark Rutte’ verwijst bijvoorbeeld altijd naar de persoon
Mark Rutte, onafhankelijk van wie spreekt en van de tijd en plaats waarop de uiting gedaan wordt.

d. een predikaat is een zin waaruit alle singuliere termen verwijderd zijn. Predikaten hebben dus één
of meer singuliere termen nodig om een zin te vormen. Ze duiden toestanden, eigenschappen of
relaties aan. Predikaten kunnen soms zelf ook een zin zijn, namelijk in het geval dat een zin helemaal
geen singuliere termen bevat. Dit is het geval in zinnen zoals ‘Het sneeuwt’ en ‘Het dooit’. Hier
spreken we dan over 0-plaatsigepredikaten. Met andere woorden: 0-plaatsige predikaten zijn gelijk
aan zinnen.

e. de plaatsigheid van een predikaat geeft aan hoeveel singuliere termen er nodig zijn om er een zin
mee te vormen. Het woordje ‘is’ in de zin ‘De Morgenster is de Avondster’ is een predikaat. Het is
namelijk het 2-plaatsige predikaat van identiteit (‘— is gelijk aan —’).In de zin ‘De Morgenster is een
planeet’ is het woordje ‘is’ zelf geen predikaat. We kunnen hier niet parafraseren met ‘is gelijk aan’.
Let erop dat ‘een planeet’ hier geen singuliere term is. We hebben hier dus te maken met het 1-
plaatsige predikaat ‘— is een planeet’.

f. het is met de welgevormdheidsregels uit de syllabus niet mogelijk om een atomaire zin te maken
die meer dan één predikaatconstante bevat. Het is wel mogelijk om atomaire zinnen te maken die
meer dan één naam of individuconstante bevat. Zinnen die bestaan uit een 2-plaatsigpredikaat
hebben bijvoorbeeld twee termen nodig om een zin te vormen. Voor beide termen kan je een
individuconstante gebruiken. Een voorbeeld is Hgp(e.g. ‘George houdt van Paul’)

g. voor logische constanten ligt de betekenis vast voor iedere interpretatie(vertaalsleutel) van onze
taal, terwijl voor niet-logische constanten de betekenis afhangt van de interpretatie die we eraan
geven. In hoofdstukdrie hebben we alleen=(‘is gelijk aan’) tot onze beschikking. In de volgende
hoofdstukken zullen we er nog een aantal aan toevoegen, zoals¬(‘niet’),∧(‘en’),∨(‘of’),→(‘als … dan’)
en∀(‘alle’)
Metavariabelen dia 40

Welgevormd dia 42 College 3

Syntaxis: Welgevormdheid: syntactische begrippen (De syntaxis geeft veen opsomming ban alle
welgevormde zinnen, maar regels voor het combineren van bouwstenen  compositionaliteit?)

Semantiek: Verwijzing en waarheid: semantische begrippen (De semantiek geeft geen opsomming
van betekenissen, maar bouwt deze op basis van de betekenis van bouwstenen en de wijze waarop
ze gecombineerd worden.  compositionaliteit?)

- Intuïtieve interpretatie: We vertalen zinnen van onze logische taal naar de natuurlijke taal.
Daarvan kennen we de betekenis immers al. Dit verplaatst het probleem en vertelt on nog
steeds niets over wat betekenis is. Want hoe kennen we betekenis van Nederlandse zinnen?
- Formele semantiek: De betekenis van een taal ligt in de relatie tussen talige tekens en een
niet talige werkelijkheid. In onze logica: we interpreteren talige uitdrukkingen met betrekking
tot een model van de werkelijkheid
- Extensionele semantiek
(semantiek van natuurlijke
taal) : Centrale vraag: wat is
betekenis? –
verwijzing/extensie.
Termen verwijzen naar
entiteiten. Zinnen verwijzen
waarheidswaarden. Aka bij
een term is de extensie een
entiteit, bij een zin is de
extensie een
waarheidswaarde.
- Semantiek van logische taal: Modellen bestaan uit een domein D (verzameling van
entiteiten) en een interpretatiefunctie I (geeft de waarden van de basisuitdrukkingen

Definities semantiek 1, 2,3? Zie vanaf dia 95

Waarheidsconditionele semantiek: Een zin begrijpen houdt in: weten wat het geval is wanneer hij
waar is.(Je kunt hem dus begrijp en zonder te weten óf hij waar is

Oneindig veel zinnen/gedachten Frege

Verbazingwekkend is het hoe de taal ons in staat stelt om met enkele woorden onafzienbaar veel
gedachten [i.e.proposities] uit te drukken. Zelfs als een gedachte voor het eerst bij iemand opkomt, is
er altijd een talige vorm voor te vinden waaruit iemand anders de oorspronkelijke gedachte kan
afleiden, al is die voor hem helemaal nieuw.

Oneindige taal gesproken door eindige wezens, dat komt door compositionaliteit (de delen bepalen
de betekenis van de zin ish? Aka je kan dingen steeds samenvoegen): betekenis zin: 1. Betekenis
samenstellende delen 2. Wijze v. samenstelling

Een interessante taal heeft oneindig veel zinnen (en kan dus oneindig veel gedachten uitdrukken).

4a.
Het compositionaliteitsprincipe houdt in dat (in natuurlijke en logische taal) de betekenis van
samengestelde uitdrukkingen een functie is van (i) de betekenissen van de samenstellende delen en
(ii) de wijze van samenstelling. Je kunt de betekenis van complexe uitdrukkingen (bijv. complexe
termen, zinnen) als het ware uitrekenen op basis van de betekenissen van de kleinere bouwstenen
(bijv. termen, predikaten, voegwoorden zoals ‘en’, ‘maar’, ‘of’) en de manier waarop die zijn sa-
mengesteld. We hebben dit principe nodig omdat je in een taal in principe een oneindig aantal
uitdrukkingen kunt maken. Het zou natuurlijk onmogelijk zijn om de betekenissen van deze
uitdrukkingen allemaal stuk voor stuk te leren en te onthouden. Merk hierbij ook op dat we nieuwe
zinnen, die we nog nooit eerder gehoord of gelezen hebben, doorgaans zonder enige problemen
kunnen begrijpen en interpreteren. We leren dus alleen de betekenissen van een eindig aantal
kleinere bouwstenen (het vocabularium) en de regels voor samenstelling van complexere
uitdrukkingen. Op basis daarvan kunnen we een oneindig aantal uitdrukkingen maken en begrijpen.
b.
De extensie (of verwijzing) van een singuliere term is een entiteit (bijv. een persoon, een dier, een
gebouw, een plaats, een tijdstip), van een 1-plaatsig predikaat een eigenschap (toe te schrijven aan
een entiteit) en van een 2-plaatsig predikaat een relatie (tussen twee entiteiten). De extensie van
zinnen is een waarheidswaarde (waar of onwaar). De extensie van een willekeurige uitdrukking α
noteren we als [[α]]. We zetten dus interpretatiehaken (dubbele rechthoekige haken) om de
uitdrukking heen. Het is zeker mogelijk dat twee verschillende uitdrukkingen dezelfde extensie
hebben. De uitdrukkingen ‘Willem-Alexander’ en ‘de oudste zoon van Beatrix’ verwijzen bijvoorbeeld
allebei naar het individu Willem-Alexander, de huidige koning van Nederland. Een ander voorbeeld
zagen we al in opgave 2 hierboven, waar in M2 de individuconstanten b, en allen naar hetzelfde
individu verwijzen, namelijk Balthasar.
c.
Met de uitdrukking [[b]] geef je de extensie (de verwijzing) van de term b weer. In dit voorbeeld
verwijst b naar het individu Beatrix, dus [[b]]= Beatrix. De interpretatiehaken behoren tot de meta-
taal en b Behoort tot de objecttaal. Dit betekent dus dat de uitdrukking [[b]] zelf geen onderdeel is
van de logische taal.
d.
Een 1-plaatsig predikaat (bijv. — is een planeet) is semantisch een functie van entiteiten naar
waarheidswaarden. Hiermee bedoelen we dat een dergelijk predikaat één entiteit nodig heeft als
input (bijv. Mars, de Zon) om een bepaalde waarheidswaarde (1 of 0) op te leveren als output. De zin
‘Mars is een planeet’ heeft bijvoorbeeld waarheidswaarde 1, terwijl ‘De zon is een planeet’
waarheidswaarde 0 oplevert. Een 1-plaatsige functieconstante (bijv. de moeder van —) is semantisch
een functie van entiteiten naar entiteiten. Hiermee bedoelen we dat een dergelijke constante één
entiteit nodig heeft als input (bijv. Willem-Alexander, Amalia) om weer een nieuwe entiteit op te
leveren als output. De uitdrukking ‘de moeder van Willem-Alexander’ verwijst bijvoorbeeld naar de
entiteit Beatrix; ‘de moeder van Amalia’ levert de entiteit Maxima op.

College 4

Atomaire zinnen: Niet opgebouwd uit zinnen

- Plaatsigheid: aantal argumenten (aantal termen nodig om welgevormde term te krijgen ???
dat vind ik vaag)

Samengestelde zinnen: Opgebouwd uit zinnen

- Plaatsigheid: aantal argumenten (aantal zinnen nodig om welgevormde zin te krijgen)

Logische taal: Niet, en, of, als, dan = voegtekens/(logische) connectieven (= syntactisch functie van
zinnen naar zinnen en semantisch functie van waarheidswaarden naar waarheidswaarden)

Natuurlijke taal: Talloze connectieven (mits, tenzij etc.)


De betekenis van de logische connectieven is op zijn best een benadering van die van de natuurlijke
taal voegtekens

Prefixnotatie: de negatie en predikaten hebben een prefixnotatie namelijk dat ze zegmaar vooraan
komen te staan (bv. Hmm of -P). Het functiesymbool of predikaat gaat vooraf aan de argumenten

Infixnotatie: niet vooraan

P= antecedens

Y= consequens

Identiteit en logische connectieven hebben dezelfde interpretatie in elk model dus het zijn logische
constanten. Het identiteitsteken hoeft drm ook niet opgenomen te worden in een vertaalsleutel,
ténzij het identiteitsteken niet écht een identiek geval aanduid, zoals paul is dik. Dan krijg je alsnog
het predikaat: __ is dik.

Propositielogica: fragment van de taal van samengestelde zinnen zonder te kijken naar de interne
structuur van atomaire zinnen.

Inductieve/recursieve definitie zie dia 13

Soms is het gebruik van haakjes nodig om ambiguïteit te voorkomen.

Elke welgevormde formule heeft precies een constructieboom

Als een formule y voorkomt in de constructieboom van een formule p dan is y een subformule van p:

- Elke formule is een subformule van zichzelf


- Alleen zinnen heten subformules
- Termen=subexpressies ??

Bereik van voegteken in p: Subformules(s) die in


constructieboomdirect onder p staan

Drie basisprincipes klassieke logica/drie principes van de


semantiek van de taal van samengestelde zinnen:
1.Tweewaardigheid: Precies twee waarheidswaarden:
waar en onwaar.
2. Volledige waardering: Iedere zin heeft een
waarheidswaarde
3. Waarheidsfunctionaliteit van connectieven:
Waarheidswaarde
Geheel bepaald door waarheidswaarde delen

Waarheidstabellen (geeft de waarde van elke mogelijke


waarheidsverdeling)

- Elke rij: mogelijke waardeverdeling


- Bij n aantal atomaire zinnen: 2 tot de macht n
rijen nodig
- Waardeverdeling: combinatie van
waarheidswaarden van samenstellende delen

Logische connectieven zijn waarheidsfunctioneel


- De waarheid van het geheel is een functie van de waarden van de delen (als je waarheids
waarden van p en y weet weet je ook die van ‘p en y’)
- Natuurlijke talen kennen ook niet-waarheidsfunctionele connectieven zoals _omdat_

Een gebod is niet te vertalen naar samengestelde zinnen!

3a.
atomaire zinnen zijn opgebouwd uit predikaten en termen, terwijl samengestelde zinnen zijn
opgebouwd uit (atomaire) zinnen en connectieven. Met andere woorden: bij atomaire zinnen zijn de
bouwstenen zelf geen zinnen, terwijl dit bij samengestelde zinnen wel het geval is. Verschil atomaire
en samengestelde zin. De logica van de Stoïcijnen was gebaseerd op samengestelde zinnen. Ze
keken niet naar de interne structuur van atomaire zinnen.

b. plaatsigheid van een voegteken geeft aan hoeveel zinnen er nodigzijn om er een nieuwe zin mee
te vormen. Voorbeelden van 1-plaatsigevoegtekens zijn ‘het is niet zo dat —’ (¬) en ‘het is mogelijk
dat —’.Voorbeelden van 2-plaatsige voegtekens zijn ‘— en —’, ‘— maar —’,‘— hoewel —’, ‘— omdat
—’ (∧), ‘— of —’ (∨), ‘als — dan —’ (→),‘— mits —’ (↔) en ‘— tenzij —’ (zie boven bij 2b).

c. inductieve of recursieve definitie bestaat uit drie onderdelen: (i)een basisclausule, die een aantal
basiselementen definieert; (ii) één ofmeer inductieve clausules, die ons in staat stellen om (steeds)
complexere objecten te construeren op basis van basiselementen; (iii) een afsluitingsclausule, die
bepaalt dat alles wat niet door een eindig aantal toepassingen van deze twee clausules gemaakt kan
worden geen object van het gewenste soort is. We gebruiken deze inductieve/recursieve regels
omdat we in onze taal in principe een oneindig aantal uitdrukkingen kunnen maken met behulp van
een eindig aantal basiselementen. We willen dus dat dezelfde clausules steeds weer opnieuw
toegepast kunnen worden op de verkregen complexere uitdrukkingen, zodat we daarmee nieuwe
uitdrukkingenkunnen maken die nog complexer zijn (de inductieve clausule). Tegelijkertijd willen we
voorkomen dat we een oneindig lange uitdrukking kunnen krijgen (de afsluitingsclausule).

d. De haakjes zijn nodig omdat we de 2-plaatsige voegtekens tussen hun argumenten in schrijven
(infix-notatie) en we dubbelzinnige tekenreeksen willen vermijden. Zoals ik boven al opmerkte,
heeft P→(R∧S) bijvoorbeeld een heel andere logische structuur dan (P→R)∧S. De negatie noteren we
echter direct vóór de formule waarop ze wordt toegepast (prefix), wat geen ambiguïteit kan
veroorzaken: extra haakjes zouden hier dus overbodig zijn.

e. subformules van een formule zijn alle formules die voorkomen in deconstructieboom van deze
formule, inclusief de gehele formule zelf .Het bereik van een bepaald voorkomen van een voegteken
zijn de directe subformules van de formule waarin dit voegteken als hoofdconnectief voorkomt. In
een constructieboom zijn dit de formules die direct onder het betreffende connectief staan. Het
bereik van de negatie bestaat altijd uit één formule, terwijl het bereik van de andere, 2-
plaatsige,connectieven bestaat uit twee formules. Een formule is ook altijd een subformule van
zichzelf, omdat de gehele formule zelf ook voorkomt in zijn constructieboom (namelijk helemaal
bovenaan)

een term is geen subformule van een formule, omdat termen simpelweg geen formules zijn volgens
de definitie van de syntaxis van onze logische taal. Formules moeten minstens een predikaat
bevatten.

f. zie de eerder genoemde drie basisprincipes

g. Welke eigenschap dient een voegteken te hebben willen we haar betekenis met behulp van een
waarheidstabel kunnen vastleggen?
Als we de betekenis van een connectief eenduidig willen vastleggen ineen waarheidstabel, moet dat
connectief waarheidsfunctioneel zijn. Dat wil zeggen: de waarheidswaarde van de betreffende
samengestelde zin moet automatisch berekend kunnen worden op basis van de waarheids-
waarde(n) van de zin(nen) waarop het connectief is toegepast. Het connectief neemt de
waarheidswaarde(n) van de basiszin(nen) dus als input en geeft een waarheidswaarde voor de
samengestelde zin als output

College 5

Waarheidsconditionele inhoud Wittgenstein: zie waarheidsconditionele semantiek

Door de betekenis van logische connectieven vast te leggen in termen van hun bijdrage aan de
waarheidscondities gaan verdere betekenisaspecten soms verloren. Bv. Marie fluit hoewel jan
wandelt wordt Fm ^ Wj. De overgebrachte suggestie is geen onderdeel van de waarheidsconditionele
inhoud.

Y ^ P is hetzelfde als P ^ Y, terwijl in de natuurlijke taal de volgorde aanleiding geeft tot extra
suggesties. Bv. Temporele opvolging (Lydia schopte Julius en hij viel vs. Julius viel en Lydia schopte
hem) en causale verbanden (de oude koning kreeg een hartaanval en de republiek werd uitgeroepen
vs. De republiek werd uitgeroepen en de oude koning kreeg een hartaanval.)

Grice: Je kan betekenissen van ‘en’ en ‘of’ wel vertalen met conncectieven maar extra info komt v.
implicatuur. Zinnen hebben een kernbetekenis (waarheidsconditionele kern), met uiten van zinnen
brengen we extra info over. Die extra info heet implicatuur (waarheidscondities vs. Implicatuur)
Hiervan heb je 2 soorten:

- Conventionele implicatuur: extra informatie die vastzit aan bepaalde woorden


- Converstationele implicatuur: extra informatie die zonder woorden wordt overgebracht,
maar berust op ongeschreven regels die het gedrag van coöperatieve gesprekspartners
bepalen. Informatie die wordt overgebracht zonder die expliciet te noemen. De hoorder kan
die informatie zelf ‘berekenen’ als hij erop vertrouwt dat de spreker zich houdt aan de
maximes van het coöperatieve principe (zie hieronder) er zijn 2 soorten
 Geparticulariseerde (tankstation voorbeeld dia 14)
 Gegeneraliseerde (disjunctie exclusief interpreteren dia 15, bij implicatie
geneigd om te concluderen dat de spreker geen evidentie heeft voor de
waarheid van het antecedens dia 16, sommige interpreteren als ‘niet alle’ dia
17)

Zie evt. ook nog dia 11. Voor een griceaans schema ofzo.

Hoe bepaal je of je te maken hebt met een converstationele implicatuur:

- Computability: kunnen we de suggestie “berekenen” op basis van de Griceaanse maximes?


- Cancelability: Kunnen we de negatie van de suggestie aan de zin toevoegen zonder een
contradictie te veroorzaken? (bv. A: mijn benzine is op. B: Er is een tankstation om de hoek,
maar hij is niet open.)
- Non- detachibility: Kunnen we een andere uitdrukking verzinnen die “hetzelfde betekent”
maar de suggestie niet opwekt? (dia 20)

Coöperatieve principe: In een conversatie is er een impliciete overeenkomst dat de participanten


zich aan bepaalde regels houden.

1. Kwaliteit
- Zeg niets waarvan je gelooft dat het onwaar is
- Zeg niets waarvoor je geen adequate evidentie hebt
2. Kwantiteit
- Maak je bijdrage zo informaties als nodig is (voor het doel van de oconversatie)
- Maak je bijdrage niet informatiever dan nodig is
3. Relatie
- Wees relevant
4. Wijze
- Vermijd onduidelijkheid
- Vermijd ambiguïteit
- Wees kort
- Wees ordelijk

Strawson: Dat kan niet

Formules die soms waar en soms onwaar zijn: Contingent. Als je wil zeggen dat een formule een
tautologie is met behulp van een tabel zeg je dit is een contingente formule want bij sommige
waardeverdelingen is de formule waar en bij andere onwaar.

Formules die altijd waar zijn: tautologie. Als je wil zeggen dat een formule een tautologie is met
behulp van een tabel zeg je dit is een tautologie want bij alle mogelijke waardeverdelingen van de
atomaire zinnen is deze formule waar

Formules die altijd onwaar zijn: contradictie. Als je wil zeggen dat een formule een contradictie is
met behulp van een tabel zeg je dit is een contradictie want bij alle mogelijke waardeverdelingen van
de atomaire zinnen is deze formule waar.

Geldigheid t.o.v. model: in elk model waar de premissen waar zijn is de conclusie waar  conclusie
is geldig gevolg van de premissen

Geldig gevolg: in alle gevallen waar de premissen waar zijn dan ook de conclusie waar (zie dia 31
voor notatie etc!) bv. PQ /= Q. Wat daar dan eigenlijk staat is altijd als PQ waar is is Q ook waar.

Formules in objecttaal: P  Q, -Q en -P (- is ff t negatie teken)

Bewering in metataal (over relatietussen formules in objecttaal): P  Q, -Q /= -P (/= is ff teken geldig


gevolg)

Het teken voor geldig gevolg is geen element van het vocabularium v logische taal

Dia 38 geldigheid van een zin

Logisch equivalent: dezelfde waarheidswaarde. Als je dat teken gebruikt dan is t een bewering in
metataal ofzo en t is geen element van vocabularium logische taal

Geldig gevolg en logisch equivalent zijn relaties tussen formules however je kan geldig gevolg hebben
zonder logische equivalentie

2 dingen equivalent dan mag je ze subsitueren (heeft te maken met principe van compositionaliteit?
Dia 43)

Substitutieprincipe dia 45

Verum: het ware, tautologieën zijn hiermee logisch equivalent


Falsum: het onware, contradicties zijn hiermee logisch equivalent

Functioneel volledig: je kan er iedere mogelijke waarheidswaarde mee uitdrukken

3a.

een waarheidstabel voor een formule die één zinsconstante bevat heeft twee rijen (of
waardeverdelingen). Voor een formule met drie zinsconstanten is dat acht rijen. Voor een formule
met n zinsconstanten is dat 2^n. Bij n= 3 is het bijvoorbeeld 2^3= 8rijen en bij n= 8 heeft de tabel
2^8= 256 rijen

b. tautologische formules (of tautologieën) zijn formules die altijd (d.w.z.) bij iedere mogelijke
waardeverdeling) waar zijn. Contradictoire formules(of contradicties) zijn altijd onwaar. Contingente
formules (of contingenties) zijn formules waarvan de waarheidswaarde afhankelijk is van het model
(de waardeverdeling) waarin je toevallig kijkt. Ze zijn dus soms waar en soms onwaar. Om erachter te
komen tot welk van de drie categorieën een formule uit de taal der samengestelde zinnen behoort,
kun je een waarheidstabelopstellen. Als er in de kolom van de betreffende formule alleen 1’enstaan,
is er sprake van een tautologie; staan er alleen 0’en, dan is er sprake van een contradictie; en staan
er zowel 1’en als 0’en dan hebben we te maken met een contingentie.

c. Een formule φ (phi) is geldig desda (dan en slechts dan als) ze waar is bij ieder model. Logisch
geldige formules zijn een geldig gevolg van welke premisse(n) je ook maar aanneemt. Je kunt immers
nooit een tegenvoorbeeld krijgen waarin de premissen waar zijn en de conclusie onwaar. (De
conclusie is namelijk altijd waar.) En geldige formules zijn dus ook een geldig gevolg van nul
premissen (zie opgave 2f en 2g hierboven). In metataal noteren we dat technisch als volgt:⊨ φ (phi).
Tautologieën zijn dus geldige formules, maar contradicties en contingenties zijn dat niet.

Is dit de wet van de uitgesloten derde? Dat de formule een geldig gevolg is van geen premisse aka
altijd geldig bij welke premissen dan ook. Hij is dan dus altijd waar aka tautologie.

d. een formule φ (p phi ofzo teken zegmaar) is een geldig gevolg van een formule ψ desda in alle
gevallen dat ψ waar is, ook φ waar is. Er is geen tegenvoorbeeld waarbij ψ waar is, maar φ onwaar.
In metataal noteren we dat technisch als volgt: ψ⊨φ.

e. nee, we hebben niet alle voegtekens nodig om een taal met dezelfde uitdrukkingskracht te krijgen.
Een voorbeeld: een formule met de conjunctie (als hoofdconnectief) kun je altijd herschrijven met
behulp van de disjunctie en de negatie. Dit hebben we laten zien in opgave 2j hier boven. Meer
technisch: φ∧ψ≡¬(¬φ∨¬ψ)Dit betekent dat we de conjunctie kunnen ‘vervangen’ door andere voeg-
tekens en dus in principe niet nodig hebben in ons logische systeem.

College 6

Manieren om geldig gevolg vast te stellen:

- Semantische: gebruik een waarheidstabel (bij het maken van waarheidstabellen kijk je naar
de betekenis drm semantische benadering van redeneren)
- Syntactische: kijk naar de vorm van de formules en bewijs zo dat de redenering waar is (bij
het maken van afleidingen ben je symbolen aan het manipuleren. Je kijkt niet naar de
betekenis, drm syntactische benadering van redeneren.)

Eisen die we stellen aan bewijs:

- Moet uit een eindig aantal stappen bestaan


- Stappen moeten verantwoord kunnen worden op grond van de gegeven afleidingsregels
- Dienen uit het bewijs af te kunnen lezen wat de presmissen en wat de conclusie is.
 Bewijs in eindige tijd mechanisch controleren

Indien de regels waarheidsbehoudend (?) zijn zijn we ervan verzekerd dat de conclusie dezelfde
zekerheidsstatus heeft als de premissen.

Afleidingsregels: Regels die vastleggen hoe we uit een verzameling gegeven formules (de premissen)
een andere kunnen verkrijgen (de conclusie). Herhaald toepassen van die regels geeft een afleiding
of bewijs: een bewijs of afleiding van y is een eindig rijtje formules met y als laatste formule, waarbij
iedere formule gerechtvaardigd wordt:

- Ofwel als assumptie


- Ofwel verkregen is door toepassing van een van de afleidingsregels op eerder verkregen
formules. Y is de c onclusie

Natuurlijke deductie: afleidingssysteem dat bestaat uit beperkt aantal afleidingsregels, die puur in
termen van de syntactische vorm van premissen en conclusie gedefinieerd zijn.

Desiderata (eisen) t.a.v. afleidingsregels:

- Correctheid: een afleiding dient waarheidsbehoudend te zijn: als er een afleiding is van y uit
p dan dient y een geldig gevolg te zijn van p
- Volledigheid: als y een geldig gevolg is van p is er een afleiding van y uit p

Taal van samengestelde zinnen is beslisbaar: er is een mechanische procedure waarmee bepaald kan
worden of een logische gevolgtrekking geldig is of niet. De predikatenlogica niet  ideaal leibniz valt
in duigen

Introductieregel: laten ons een formule met een bepaalde voegteken concluderen (?)

Eliminatieregel: werken een bepaald voegteken uit een formule weg

Herhalingsregel: we mogen iedere eerder vastgestelde formule nogmaals opschrijven

Zie pp voor regels

3a.

er zijn afleidingen die nul (begin)assumpties bevatten. In zulke gevallen geef je een afleiding van een
tautologie. Voorbeelden kun je vinden in opgave 4.25 in de syllabus. Een afleiding met oneindig veel
assumpties bestaat echter niet. We eisen immers dat een afleiding bestaat uit een eindig aantal
redeneerstappen, die we elk mechanisch kunnen controleren.

b. om te laten zien dat een formule φ niet zonder basisassumpties afleidbaar is, zou je een
waarheidstabel kunnen maken. Een formule die zonder assumpties afleidbaar is, is namelijk per
definitie een logisch geldige formule. Het is dus een tautologie die bij alle modellen waar is. Als uit je
waarheidstabel zou blijken dat de formule φ geen tautologie is(dus een contradictie of een
contingentie), kun je dus concluderen datje geen afleiding kunt vinden voor φ zonder
basisassumpties. Een dergelijke formule is wel afleidbaar als je één of meer geschikte assumpties zou
toevoegen. Laten we als voorbeeld even de formule P∨Q nemen. In de waarheidstabel zien we dat
deze formule een contingentie is (ze is soms waar en soms onwaar).

P Q P
of
Q
1 1 1
1 0 1
0 1 1
0 0 0

We kunnen deze formule dus niet afleiden uit nul assumpties. Maar als we bijvoorbeeld de formule
(P∨Q)∧R als basisassumptie zouden toevoegen, kunnen we P∨Q wel afleiden:

1.(P∨Q)∧R ass

2.P∨Q E∧1

het is ook mogelijk om voorbeelden te geven van formules waaruit iedere formule (willekeurig
welke) afleidbaar is. Dit geldt namelijk voor alle contradicties. Voor contradicties geldt dat ze nooit
waar zijn en we hebben gezien dat uit het ongerijmde volgt wat je ook maar wilt. We zullen later
inderdaad een regel introduceren waarbij je uit een tegenspraak(een falsum) mag concluderen wat je
ook maar wilt (de EFSQ-regel).

College 7

Natuurlijke deductie:

Het afleidingssysteem dat wij gebruiken heet natuurlijke

deductie.

Het bestaat uit een beperkt aantal afleidingsregels (elf).

Dit afleidingssysteem voor de taal van de samengestelde zinnen voldoet aan deze eisen:

- Correctheid
- Volledigheid

College 8

We kunnen bewijzen dat ons afleidingssysteem correct is.

Elke afleidingsregel is namelijk waarheidsbehoudend, d.w.z. ware

premissen garanderen dat de conclusie ook waar is

) a. Julius wandelt en Julius zingt.

b. Julius wandelt en zingt.

Uit (5-a) kunnen we (5-b) concluderen.

Maar uit (6-a) kunnen we niet (6-b) concluderen.

(6) a. Iemand loopt en iemand zingt.

Parafrase: Er is een individu dat loopt en een individu

dat zingt.

b. Iemand loopt en zingt.

Parafrase: Er is een individu dat loopt en zingt’.


7) a. Julius citeert Lydia.

b. Lydia wordt door Julius geciteerd.

(8) a. Iedereen citeert iemand.

b. Iemand wordt door iedereen geciteerd

college 10

tegenmodel maken om ongeldigheid aan te tonen

variabelen kunnen net als individuconstanten gebruikt worden om deopen plaatsen in predikaten en
naamfuncties in te vullen. Anders danindividuconstanten hebben ze echter geen vast
verwijzingsobject. Dewaarde die we toekennen aan de variabele hangt af van het domein ende
kwantor waardoor ze gebonden wordt.

ere zin is een formule van onze taal. Een zin is immers een welge-

vormde formule zonder ongebonden/vrije variabelen. Andersom geldt

echter niet dat iedere formule ook een zin is. Open formules (d.w.z. for-

mules die vrije variabelen bevatten) zijn namelijk geen zinnen en hebben

geen waarheidswaarde

You might also like