Professional Documents
Culture Documents
Logica Samenvatting
Logica Samenvatting
Logische begrippen:
Logica: studie van geldige redeneringen geldige redenering: 1. Altijd als de premissen waar zijn is
de conclusie dat ook. in elke denkbare situatie waarin de aannames/premissen waar zijn is de
conclusie dat ook. Aka de conclusie is een logisch gevolg van de premissen. 2. Als er geen geval is
waarin de premissen waar zijn en de conclusie onwaar aka er is geen tegenvoorbeeld Let op!
Premissen hoeven feitelijk niet waar te zijn, het is de (logische) vorm van de redenering die de
geldigheid bepaalt.
Modus ponens:
Als P dan Q Geldig want bij iedere invulling van het schema levert dat een geldige redenering op
P________
Idk: Idk: Q
Q als P dan R
Idk:
Als P dan Q Niet geldig P of Q niet geldig (de 2 premissen hebben helemaal niks
P Q
Evt. tegenvoorbeeld: als alle mensen honger hebben, dan heb ik ook honger. Ik heb honger. Alle
mensen hebben honger
Geldigheid heeft betrekking op redeneringen. Waarheid heeft betrekking op zinnen: een zin is waar
als hij overeenkomt met de werkelijkheid
Tegenvoorbeeld: invulling van een argumentatieschema waarin je van ware premissen tot een
onware conclusie komt.
Aristoteles was de eerste die zag dat de logische vorm van redeneren cruciaal was. Zijn definitie
syllogisme: Een redenering waarin, gesteld dat bepaalde dingen het geval zijn, iets anders dan de
gestelde dingen noodzakelijk volgt uit het feit dat deze dingen het geval zijn. Aristoteles’ cruciale
innovatie is het gebruik van variabelen (alle M zijn P, alle S zijn M, alle S zijn P structuur barbara)
M is middenterm, s is subject, p is predikaat.
Aristoteles systeem is beperkt en kan alleen omgaan met redeneringen die zijn opgebouwd uit deze
modi:
- Zeer beperkte uitdrukkingskracht van de taal; kan bv. Geen relaties uitdrukken (is groter dan,
houdt van).
- Ze zijn onderling niet gerelateerd
- Plus zie dia 28
Leibniz ideaal:
2.De lingua philosophica, een kunsttaal waarin al deze kennis en ieder probleem precies
geformuleerd kan worden
3.Een rekenmethode ofwel de calculus ratio cinator waarmee deze problemen vervolgens
mechanisch beslist kunnen worden
Frege:
Maakte een deel van Leibniz ideaal waar: een kunsttaal die de uitdrukkingskracht heeft die alle
formule talen die voor hem geformuleerd zijn verre overtreft: de taal van de eerste-orde
predikatenlogica: de lingua philosophica. Niet calculus ratio cinator tho, dat ideaal bleek onhaalbaar
Gödel’s onvolledigheidsstelling: geen logisch systeem kan alle wiskundige waarheden omvatten.
Talen die krachtiger zijn dan de prediktatelogica zijn onvolledig: er zijn ware beweringen die niet
bewijsbaar zijn. alonzo church en alan turing: er is geen mechanische beslissingsprocedure
Syntaxis:
Semantiek:
Pragmatiek: Houdt zich bezig met de relatie tussen woorden/zinnen en de context waarin ze
gebruikt worden.
Afleidbaarheid:
In natuurlijke taal kunnen we dezelfde taal als object en metataal gebruiken (dia 41)
Use: Het gebruik van een woord in zijn normale verwijzende functie (amsterdam is een grote stad)
Mention: verwijzing naar het woord zelf (“amsterdam” bestaat uit 9 letters)
Declaratieve zin: quine citeert ari waarheid komt alleen toe aan declaratieve zinnen
Indexicale uitdrukkingen: ik, wij, hier, nu. De verwijzing wordt direct bepaald door de
uitdrukkingscontext.
College 2
- Leggen vast wat de basisuitdrukkingen zijn van de taal en tot welke categorie ze behoren: het
vocabularium
- Op welke manier we de termen en de zinnen uit de taal opbouwen uit de basisuitdrukkingen
Atomaire zinnen: zelf niet opgebouwd uit andere zinnen (bestaat uit predikaat, singuliere term(en),
maar geen kwantificerende uitdrukkingen)
Singuliere termen/namen: uitdrukkingen die geschikt zijn om in een context naar één bepaald
individu uit het domein te verwijzen
Iedere naam verwijst naar precies één object. Verwijzingsobject kan wel meerdere namen hebben.
Kwantificerende termen: worden vaak gevormd met behulp van uitdrukkingen als een, geen,
sommige of alle. Ze verwijzen niet naar één uniek individu
- Iedereen, iemand, niemand, overal, nergens, altijd, soms, alles, alle zwanen, sommige
mensen, geen koe, precies één kat, meer dan de helft van de katten, minder dan drie katten,
weinig katten, de meeste katten, een student filosofie, een vrouw, een universiteit
Singuliere termen: 0-plaatsige naamfuncties (0 termen nodig om een term te vormen?) en zinnen:
0-plaatsige predikaten (0 namen nodig om een zin te vormen). Plaatsigheid is het aantal
argumenten van de functie
Predikaat/zinsfunctie: onvolledige uitdrukkingen, wat je overhoudt als je singuliere termen uit een
automaire zin verwijdert (input: term, output: zin)
Bij predikaat moet je iets invullen om n zin te krijgen bv _loopt via_ en naamfunctie iets invullen om
n complexere term te krijgen bv de kortste weg van _ naar _ (totaal: de kortste weg van _ naar _
loopt via_)
Predikaat van identiteit: _ is _ verbind 2 singuliere termen, ‘is gelijk aan’, =. Het geeft niet altijd
identiteit aan tho. Bv pieter is klein (bertrand russell is mad abt that). Het = teken is een logische
constante waarvan de betekenis vastligt voor elke interpretatie van de taal.
Het = teken is een logische constante aka de interpretatie ligt vast dus hoeft niet in een vertaalsleutel
genoemd te worden
b. Zowel eigennamen als uniek bepalende beschrijvingen functioneren logisch gezien als singuliere
termen. Ze verschillen erin dat eigen namen conventioneel gehecht zijn aan hun verwijzingsobject,
terwijl bij uniek bepalende beschrijvingen het verwijzingsobject gevonden wordt doormiddel van de
beschrijvende inhoud van de uitdrukking. Verder variëren eigennamen nauwelijks van taal tot taal en
talenkennis is meestal niet nodig om het verwijzingsobject te vinden. Voor unieke bepalende
beschrijvingen is zulke kennis juist wel benodigd. Om te bepalen wie er wordt bedoeld met ‘de
huidige decaan van de faculteit FTR’ moetje bijvoorbeeld weten wat de woorden ‘decaan’, ‘faculteit’
en ‘huidig’ betekenen.
c. indexicale uitdrukkingen zijn afhankelijk van de context van uiting(bijv. spreker, hoorder, tijd en
plaats van de uiting die gedaan wordt).Het verwijzingsobject van indexicale uitdrukkingen varieert
dus met de context van uiting. Twee voorbeelden: (i) als ik ‘ik’ gebruik, verwijst deze term naar de
persoon Kees Thijs, maar als Mark Rutte ‘ik’ zegt, verwijst deze term naar de persoon Mark Rutte. Het
verwijzingsobject van de indexicale uitdrukking ‘ik’ is dus afhankelijk van wie de uitdrukking gebruikt,
d.w.z. van de spreker; (ii) de uitdrukking ‘vandaag’ verwijst altijd naar de dag waarop de uiting
gedaan wordt en is dus afhankelijk van het tijdstip van uiting. Andere singuliere termen zijn niet op
deze manier contextafhankelijk. De naam ‘Mark Rutte’ verwijst bijvoorbeeld altijd naar de persoon
Mark Rutte, onafhankelijk van wie spreekt en van de tijd en plaats waarop de uiting gedaan wordt.
d. een predikaat is een zin waaruit alle singuliere termen verwijderd zijn. Predikaten hebben dus één
of meer singuliere termen nodig om een zin te vormen. Ze duiden toestanden, eigenschappen of
relaties aan. Predikaten kunnen soms zelf ook een zin zijn, namelijk in het geval dat een zin helemaal
geen singuliere termen bevat. Dit is het geval in zinnen zoals ‘Het sneeuwt’ en ‘Het dooit’. Hier
spreken we dan over 0-plaatsigepredikaten. Met andere woorden: 0-plaatsige predikaten zijn gelijk
aan zinnen.
e. de plaatsigheid van een predikaat geeft aan hoeveel singuliere termen er nodig zijn om er een zin
mee te vormen. Het woordje ‘is’ in de zin ‘De Morgenster is de Avondster’ is een predikaat. Het is
namelijk het 2-plaatsige predikaat van identiteit (‘— is gelijk aan —’).In de zin ‘De Morgenster is een
planeet’ is het woordje ‘is’ zelf geen predikaat. We kunnen hier niet parafraseren met ‘is gelijk aan’.
Let erop dat ‘een planeet’ hier geen singuliere term is. We hebben hier dus te maken met het 1-
plaatsige predikaat ‘— is een planeet’.
f. het is met de welgevormdheidsregels uit de syllabus niet mogelijk om een atomaire zin te maken
die meer dan één predikaatconstante bevat. Het is wel mogelijk om atomaire zinnen te maken die
meer dan één naam of individuconstante bevat. Zinnen die bestaan uit een 2-plaatsigpredikaat
hebben bijvoorbeeld twee termen nodig om een zin te vormen. Voor beide termen kan je een
individuconstante gebruiken. Een voorbeeld is Hgp(e.g. ‘George houdt van Paul’)
g. voor logische constanten ligt de betekenis vast voor iedere interpretatie(vertaalsleutel) van onze
taal, terwijl voor niet-logische constanten de betekenis afhangt van de interpretatie die we eraan
geven. In hoofdstukdrie hebben we alleen=(‘is gelijk aan’) tot onze beschikking. In de volgende
hoofdstukken zullen we er nog een aantal aan toevoegen, zoals¬(‘niet’),∧(‘en’),∨(‘of’),→(‘als … dan’)
en∀(‘alle’)
Metavariabelen dia 40
Syntaxis: Welgevormdheid: syntactische begrippen (De syntaxis geeft veen opsomming ban alle
welgevormde zinnen, maar regels voor het combineren van bouwstenen compositionaliteit?)
Semantiek: Verwijzing en waarheid: semantische begrippen (De semantiek geeft geen opsomming
van betekenissen, maar bouwt deze op basis van de betekenis van bouwstenen en de wijze waarop
ze gecombineerd worden. compositionaliteit?)
- Intuïtieve interpretatie: We vertalen zinnen van onze logische taal naar de natuurlijke taal.
Daarvan kennen we de betekenis immers al. Dit verplaatst het probleem en vertelt on nog
steeds niets over wat betekenis is. Want hoe kennen we betekenis van Nederlandse zinnen?
- Formele semantiek: De betekenis van een taal ligt in de relatie tussen talige tekens en een
niet talige werkelijkheid. In onze logica: we interpreteren talige uitdrukkingen met betrekking
tot een model van de werkelijkheid
- Extensionele semantiek
(semantiek van natuurlijke
taal) : Centrale vraag: wat is
betekenis? –
verwijzing/extensie.
Termen verwijzen naar
entiteiten. Zinnen verwijzen
waarheidswaarden. Aka bij
een term is de extensie een
entiteit, bij een zin is de
extensie een
waarheidswaarde.
- Semantiek van logische taal: Modellen bestaan uit een domein D (verzameling van
entiteiten) en een interpretatiefunctie I (geeft de waarden van de basisuitdrukkingen
Waarheidsconditionele semantiek: Een zin begrijpen houdt in: weten wat het geval is wanneer hij
waar is.(Je kunt hem dus begrijp en zonder te weten óf hij waar is
Verbazingwekkend is het hoe de taal ons in staat stelt om met enkele woorden onafzienbaar veel
gedachten [i.e.proposities] uit te drukken. Zelfs als een gedachte voor het eerst bij iemand opkomt, is
er altijd een talige vorm voor te vinden waaruit iemand anders de oorspronkelijke gedachte kan
afleiden, al is die voor hem helemaal nieuw.
Oneindige taal gesproken door eindige wezens, dat komt door compositionaliteit (de delen bepalen
de betekenis van de zin ish? Aka je kan dingen steeds samenvoegen): betekenis zin: 1. Betekenis
samenstellende delen 2. Wijze v. samenstelling
Een interessante taal heeft oneindig veel zinnen (en kan dus oneindig veel gedachten uitdrukken).
4a.
Het compositionaliteitsprincipe houdt in dat (in natuurlijke en logische taal) de betekenis van
samengestelde uitdrukkingen een functie is van (i) de betekenissen van de samenstellende delen en
(ii) de wijze van samenstelling. Je kunt de betekenis van complexe uitdrukkingen (bijv. complexe
termen, zinnen) als het ware uitrekenen op basis van de betekenissen van de kleinere bouwstenen
(bijv. termen, predikaten, voegwoorden zoals ‘en’, ‘maar’, ‘of’) en de manier waarop die zijn sa-
mengesteld. We hebben dit principe nodig omdat je in een taal in principe een oneindig aantal
uitdrukkingen kunt maken. Het zou natuurlijk onmogelijk zijn om de betekenissen van deze
uitdrukkingen allemaal stuk voor stuk te leren en te onthouden. Merk hierbij ook op dat we nieuwe
zinnen, die we nog nooit eerder gehoord of gelezen hebben, doorgaans zonder enige problemen
kunnen begrijpen en interpreteren. We leren dus alleen de betekenissen van een eindig aantal
kleinere bouwstenen (het vocabularium) en de regels voor samenstelling van complexere
uitdrukkingen. Op basis daarvan kunnen we een oneindig aantal uitdrukkingen maken en begrijpen.
b.
De extensie (of verwijzing) van een singuliere term is een entiteit (bijv. een persoon, een dier, een
gebouw, een plaats, een tijdstip), van een 1-plaatsig predikaat een eigenschap (toe te schrijven aan
een entiteit) en van een 2-plaatsig predikaat een relatie (tussen twee entiteiten). De extensie van
zinnen is een waarheidswaarde (waar of onwaar). De extensie van een willekeurige uitdrukking α
noteren we als [[α]]. We zetten dus interpretatiehaken (dubbele rechthoekige haken) om de
uitdrukking heen. Het is zeker mogelijk dat twee verschillende uitdrukkingen dezelfde extensie
hebben. De uitdrukkingen ‘Willem-Alexander’ en ‘de oudste zoon van Beatrix’ verwijzen bijvoorbeeld
allebei naar het individu Willem-Alexander, de huidige koning van Nederland. Een ander voorbeeld
zagen we al in opgave 2 hierboven, waar in M2 de individuconstanten b, en allen naar hetzelfde
individu verwijzen, namelijk Balthasar.
c.
Met de uitdrukking [[b]] geef je de extensie (de verwijzing) van de term b weer. In dit voorbeeld
verwijst b naar het individu Beatrix, dus [[b]]= Beatrix. De interpretatiehaken behoren tot de meta-
taal en b Behoort tot de objecttaal. Dit betekent dus dat de uitdrukking [[b]] zelf geen onderdeel is
van de logische taal.
d.
Een 1-plaatsig predikaat (bijv. — is een planeet) is semantisch een functie van entiteiten naar
waarheidswaarden. Hiermee bedoelen we dat een dergelijk predikaat één entiteit nodig heeft als
input (bijv. Mars, de Zon) om een bepaalde waarheidswaarde (1 of 0) op te leveren als output. De zin
‘Mars is een planeet’ heeft bijvoorbeeld waarheidswaarde 1, terwijl ‘De zon is een planeet’
waarheidswaarde 0 oplevert. Een 1-plaatsige functieconstante (bijv. de moeder van —) is semantisch
een functie van entiteiten naar entiteiten. Hiermee bedoelen we dat een dergelijke constante één
entiteit nodig heeft als input (bijv. Willem-Alexander, Amalia) om weer een nieuwe entiteit op te
leveren als output. De uitdrukking ‘de moeder van Willem-Alexander’ verwijst bijvoorbeeld naar de
entiteit Beatrix; ‘de moeder van Amalia’ levert de entiteit Maxima op.
College 4
- Plaatsigheid: aantal argumenten (aantal termen nodig om welgevormde term te krijgen ???
dat vind ik vaag)
Logische taal: Niet, en, of, als, dan = voegtekens/(logische) connectieven (= syntactisch functie van
zinnen naar zinnen en semantisch functie van waarheidswaarden naar waarheidswaarden)
Prefixnotatie: de negatie en predikaten hebben een prefixnotatie namelijk dat ze zegmaar vooraan
komen te staan (bv. Hmm of -P). Het functiesymbool of predikaat gaat vooraf aan de argumenten
P= antecedens
Y= consequens
Identiteit en logische connectieven hebben dezelfde interpretatie in elk model dus het zijn logische
constanten. Het identiteitsteken hoeft drm ook niet opgenomen te worden in een vertaalsleutel,
ténzij het identiteitsteken niet écht een identiek geval aanduid, zoals paul is dik. Dan krijg je alsnog
het predikaat: __ is dik.
Propositielogica: fragment van de taal van samengestelde zinnen zonder te kijken naar de interne
structuur van atomaire zinnen.
Als een formule y voorkomt in de constructieboom van een formule p dan is y een subformule van p:
3a.
atomaire zinnen zijn opgebouwd uit predikaten en termen, terwijl samengestelde zinnen zijn
opgebouwd uit (atomaire) zinnen en connectieven. Met andere woorden: bij atomaire zinnen zijn de
bouwstenen zelf geen zinnen, terwijl dit bij samengestelde zinnen wel het geval is. Verschil atomaire
en samengestelde zin. De logica van de Stoïcijnen was gebaseerd op samengestelde zinnen. Ze
keken niet naar de interne structuur van atomaire zinnen.
b. plaatsigheid van een voegteken geeft aan hoeveel zinnen er nodigzijn om er een nieuwe zin mee
te vormen. Voorbeelden van 1-plaatsigevoegtekens zijn ‘het is niet zo dat —’ (¬) en ‘het is mogelijk
dat —’.Voorbeelden van 2-plaatsige voegtekens zijn ‘— en —’, ‘— maar —’,‘— hoewel —’, ‘— omdat
—’ (∧), ‘— of —’ (∨), ‘als — dan —’ (→),‘— mits —’ (↔) en ‘— tenzij —’ (zie boven bij 2b).
c. inductieve of recursieve definitie bestaat uit drie onderdelen: (i)een basisclausule, die een aantal
basiselementen definieert; (ii) één ofmeer inductieve clausules, die ons in staat stellen om (steeds)
complexere objecten te construeren op basis van basiselementen; (iii) een afsluitingsclausule, die
bepaalt dat alles wat niet door een eindig aantal toepassingen van deze twee clausules gemaakt kan
worden geen object van het gewenste soort is. We gebruiken deze inductieve/recursieve regels
omdat we in onze taal in principe een oneindig aantal uitdrukkingen kunnen maken met behulp van
een eindig aantal basiselementen. We willen dus dat dezelfde clausules steeds weer opnieuw
toegepast kunnen worden op de verkregen complexere uitdrukkingen, zodat we daarmee nieuwe
uitdrukkingenkunnen maken die nog complexer zijn (de inductieve clausule). Tegelijkertijd willen we
voorkomen dat we een oneindig lange uitdrukking kunnen krijgen (de afsluitingsclausule).
d. De haakjes zijn nodig omdat we de 2-plaatsige voegtekens tussen hun argumenten in schrijven
(infix-notatie) en we dubbelzinnige tekenreeksen willen vermijden. Zoals ik boven al opmerkte,
heeft P→(R∧S) bijvoorbeeld een heel andere logische structuur dan (P→R)∧S. De negatie noteren we
echter direct vóór de formule waarop ze wordt toegepast (prefix), wat geen ambiguïteit kan
veroorzaken: extra haakjes zouden hier dus overbodig zijn.
e. subformules van een formule zijn alle formules die voorkomen in deconstructieboom van deze
formule, inclusief de gehele formule zelf .Het bereik van een bepaald voorkomen van een voegteken
zijn de directe subformules van de formule waarin dit voegteken als hoofdconnectief voorkomt. In
een constructieboom zijn dit de formules die direct onder het betreffende connectief staan. Het
bereik van de negatie bestaat altijd uit één formule, terwijl het bereik van de andere, 2-
plaatsige,connectieven bestaat uit twee formules. Een formule is ook altijd een subformule van
zichzelf, omdat de gehele formule zelf ook voorkomt in zijn constructieboom (namelijk helemaal
bovenaan)
een term is geen subformule van een formule, omdat termen simpelweg geen formules zijn volgens
de definitie van de syntaxis van onze logische taal. Formules moeten minstens een predikaat
bevatten.
g. Welke eigenschap dient een voegteken te hebben willen we haar betekenis met behulp van een
waarheidstabel kunnen vastleggen?
Als we de betekenis van een connectief eenduidig willen vastleggen ineen waarheidstabel, moet dat
connectief waarheidsfunctioneel zijn. Dat wil zeggen: de waarheidswaarde van de betreffende
samengestelde zin moet automatisch berekend kunnen worden op basis van de waarheids-
waarde(n) van de zin(nen) waarop het connectief is toegepast. Het connectief neemt de
waarheidswaarde(n) van de basiszin(nen) dus als input en geeft een waarheidswaarde voor de
samengestelde zin als output
College 5
Door de betekenis van logische connectieven vast te leggen in termen van hun bijdrage aan de
waarheidscondities gaan verdere betekenisaspecten soms verloren. Bv. Marie fluit hoewel jan
wandelt wordt Fm ^ Wj. De overgebrachte suggestie is geen onderdeel van de waarheidsconditionele
inhoud.
Y ^ P is hetzelfde als P ^ Y, terwijl in de natuurlijke taal de volgorde aanleiding geeft tot extra
suggesties. Bv. Temporele opvolging (Lydia schopte Julius en hij viel vs. Julius viel en Lydia schopte
hem) en causale verbanden (de oude koning kreeg een hartaanval en de republiek werd uitgeroepen
vs. De republiek werd uitgeroepen en de oude koning kreeg een hartaanval.)
Grice: Je kan betekenissen van ‘en’ en ‘of’ wel vertalen met conncectieven maar extra info komt v.
implicatuur. Zinnen hebben een kernbetekenis (waarheidsconditionele kern), met uiten van zinnen
brengen we extra info over. Die extra info heet implicatuur (waarheidscondities vs. Implicatuur)
Hiervan heb je 2 soorten:
Zie evt. ook nog dia 11. Voor een griceaans schema ofzo.
1. Kwaliteit
- Zeg niets waarvan je gelooft dat het onwaar is
- Zeg niets waarvoor je geen adequate evidentie hebt
2. Kwantiteit
- Maak je bijdrage zo informaties als nodig is (voor het doel van de oconversatie)
- Maak je bijdrage niet informatiever dan nodig is
3. Relatie
- Wees relevant
4. Wijze
- Vermijd onduidelijkheid
- Vermijd ambiguïteit
- Wees kort
- Wees ordelijk
Formules die soms waar en soms onwaar zijn: Contingent. Als je wil zeggen dat een formule een
tautologie is met behulp van een tabel zeg je dit is een contingente formule want bij sommige
waardeverdelingen is de formule waar en bij andere onwaar.
Formules die altijd waar zijn: tautologie. Als je wil zeggen dat een formule een tautologie is met
behulp van een tabel zeg je dit is een tautologie want bij alle mogelijke waardeverdelingen van de
atomaire zinnen is deze formule waar
Formules die altijd onwaar zijn: contradictie. Als je wil zeggen dat een formule een contradictie is
met behulp van een tabel zeg je dit is een contradictie want bij alle mogelijke waardeverdelingen van
de atomaire zinnen is deze formule waar.
Geldigheid t.o.v. model: in elk model waar de premissen waar zijn is de conclusie waar conclusie
is geldig gevolg van de premissen
Geldig gevolg: in alle gevallen waar de premissen waar zijn dan ook de conclusie waar (zie dia 31
voor notatie etc!) bv. PQ /= Q. Wat daar dan eigenlijk staat is altijd als PQ waar is is Q ook waar.
Het teken voor geldig gevolg is geen element van het vocabularium v logische taal
Logisch equivalent: dezelfde waarheidswaarde. Als je dat teken gebruikt dan is t een bewering in
metataal ofzo en t is geen element van vocabularium logische taal
Geldig gevolg en logisch equivalent zijn relaties tussen formules however je kan geldig gevolg hebben
zonder logische equivalentie
2 dingen equivalent dan mag je ze subsitueren (heeft te maken met principe van compositionaliteit?
Dia 43)
Substitutieprincipe dia 45
3a.
een waarheidstabel voor een formule die één zinsconstante bevat heeft twee rijen (of
waardeverdelingen). Voor een formule met drie zinsconstanten is dat acht rijen. Voor een formule
met n zinsconstanten is dat 2^n. Bij n= 3 is het bijvoorbeeld 2^3= 8rijen en bij n= 8 heeft de tabel
2^8= 256 rijen
b. tautologische formules (of tautologieën) zijn formules die altijd (d.w.z.) bij iedere mogelijke
waardeverdeling) waar zijn. Contradictoire formules(of contradicties) zijn altijd onwaar. Contingente
formules (of contingenties) zijn formules waarvan de waarheidswaarde afhankelijk is van het model
(de waardeverdeling) waarin je toevallig kijkt. Ze zijn dus soms waar en soms onwaar. Om erachter te
komen tot welk van de drie categorieën een formule uit de taal der samengestelde zinnen behoort,
kun je een waarheidstabelopstellen. Als er in de kolom van de betreffende formule alleen 1’enstaan,
is er sprake van een tautologie; staan er alleen 0’en, dan is er sprake van een contradictie; en staan
er zowel 1’en als 0’en dan hebben we te maken met een contingentie.
c. Een formule φ (phi) is geldig desda (dan en slechts dan als) ze waar is bij ieder model. Logisch
geldige formules zijn een geldig gevolg van welke premisse(n) je ook maar aanneemt. Je kunt immers
nooit een tegenvoorbeeld krijgen waarin de premissen waar zijn en de conclusie onwaar. (De
conclusie is namelijk altijd waar.) En geldige formules zijn dus ook een geldig gevolg van nul
premissen (zie opgave 2f en 2g hierboven). In metataal noteren we dat technisch als volgt:⊨ φ (phi).
Tautologieën zijn dus geldige formules, maar contradicties en contingenties zijn dat niet.
Is dit de wet van de uitgesloten derde? Dat de formule een geldig gevolg is van geen premisse aka
altijd geldig bij welke premissen dan ook. Hij is dan dus altijd waar aka tautologie.
d. een formule φ (p phi ofzo teken zegmaar) is een geldig gevolg van een formule ψ desda in alle
gevallen dat ψ waar is, ook φ waar is. Er is geen tegenvoorbeeld waarbij ψ waar is, maar φ onwaar.
In metataal noteren we dat technisch als volgt: ψ⊨φ.
e. nee, we hebben niet alle voegtekens nodig om een taal met dezelfde uitdrukkingskracht te krijgen.
Een voorbeeld: een formule met de conjunctie (als hoofdconnectief) kun je altijd herschrijven met
behulp van de disjunctie en de negatie. Dit hebben we laten zien in opgave 2j hier boven. Meer
technisch: φ∧ψ≡¬(¬φ∨¬ψ)Dit betekent dat we de conjunctie kunnen ‘vervangen’ door andere voeg-
tekens en dus in principe niet nodig hebben in ons logische systeem.
College 6
- Semantische: gebruik een waarheidstabel (bij het maken van waarheidstabellen kijk je naar
de betekenis drm semantische benadering van redeneren)
- Syntactische: kijk naar de vorm van de formules en bewijs zo dat de redenering waar is (bij
het maken van afleidingen ben je symbolen aan het manipuleren. Je kijkt niet naar de
betekenis, drm syntactische benadering van redeneren.)
Indien de regels waarheidsbehoudend (?) zijn zijn we ervan verzekerd dat de conclusie dezelfde
zekerheidsstatus heeft als de premissen.
Afleidingsregels: Regels die vastleggen hoe we uit een verzameling gegeven formules (de premissen)
een andere kunnen verkrijgen (de conclusie). Herhaald toepassen van die regels geeft een afleiding
of bewijs: een bewijs of afleiding van y is een eindig rijtje formules met y als laatste formule, waarbij
iedere formule gerechtvaardigd wordt:
Natuurlijke deductie: afleidingssysteem dat bestaat uit beperkt aantal afleidingsregels, die puur in
termen van de syntactische vorm van premissen en conclusie gedefinieerd zijn.
- Correctheid: een afleiding dient waarheidsbehoudend te zijn: als er een afleiding is van y uit
p dan dient y een geldig gevolg te zijn van p
- Volledigheid: als y een geldig gevolg is van p is er een afleiding van y uit p
Taal van samengestelde zinnen is beslisbaar: er is een mechanische procedure waarmee bepaald kan
worden of een logische gevolgtrekking geldig is of niet. De predikatenlogica niet ideaal leibniz valt
in duigen
Introductieregel: laten ons een formule met een bepaalde voegteken concluderen (?)
3a.
er zijn afleidingen die nul (begin)assumpties bevatten. In zulke gevallen geef je een afleiding van een
tautologie. Voorbeelden kun je vinden in opgave 4.25 in de syllabus. Een afleiding met oneindig veel
assumpties bestaat echter niet. We eisen immers dat een afleiding bestaat uit een eindig aantal
redeneerstappen, die we elk mechanisch kunnen controleren.
b. om te laten zien dat een formule φ niet zonder basisassumpties afleidbaar is, zou je een
waarheidstabel kunnen maken. Een formule die zonder assumpties afleidbaar is, is namelijk per
definitie een logisch geldige formule. Het is dus een tautologie die bij alle modellen waar is. Als uit je
waarheidstabel zou blijken dat de formule φ geen tautologie is(dus een contradictie of een
contingentie), kun je dus concluderen datje geen afleiding kunt vinden voor φ zonder
basisassumpties. Een dergelijke formule is wel afleidbaar als je één of meer geschikte assumpties zou
toevoegen. Laten we als voorbeeld even de formule P∨Q nemen. In de waarheidstabel zien we dat
deze formule een contingentie is (ze is soms waar en soms onwaar).
P Q P
of
Q
1 1 1
1 0 1
0 1 1
0 0 0
We kunnen deze formule dus niet afleiden uit nul assumpties. Maar als we bijvoorbeeld de formule
(P∨Q)∧R als basisassumptie zouden toevoegen, kunnen we P∨Q wel afleiden:
1.(P∨Q)∧R ass
2.P∨Q E∧1
het is ook mogelijk om voorbeelden te geven van formules waaruit iedere formule (willekeurig
welke) afleidbaar is. Dit geldt namelijk voor alle contradicties. Voor contradicties geldt dat ze nooit
waar zijn en we hebben gezien dat uit het ongerijmde volgt wat je ook maar wilt. We zullen later
inderdaad een regel introduceren waarbij je uit een tegenspraak(een falsum) mag concluderen wat je
ook maar wilt (de EFSQ-regel).
College 7
Natuurlijke deductie:
deductie.
Dit afleidingssysteem voor de taal van de samengestelde zinnen voldoet aan deze eisen:
- Correctheid
- Volledigheid
College 8
dat zingt.
college 10
variabelen kunnen net als individuconstanten gebruikt worden om deopen plaatsen in predikaten en
naamfuncties in te vullen. Anders danindividuconstanten hebben ze echter geen vast
verwijzingsobject. Dewaarde die we toekennen aan de variabele hangt af van het domein ende
kwantor waardoor ze gebonden wordt.
ere zin is een formule van onze taal. Een zin is immers een welge-
echter niet dat iedere formule ook een zin is. Open formules (d.w.z. for-
mules die vrije variabelen bevatten) zijn namelijk geen zinnen en hebben
geen waarheidswaarde