You are on page 1of 32

Aardrijkskunde

H1 Maatschappelijke rol en plaatsbepaling


Voorbeelden ruimtelijke beroepenvelden:
klimaatonderzoek, verkeer-, en transportsector, internationale handel, archeologie,..

Voorbeelden ruimtelijke onderzoek domeinen


• Milieukunde: studie van milieu
• Geologie: studie van ontstaan van aarde en hoe ze verandert
• Vulkanologie: studie van vulkanen
• Migratie: studie van het wegtrekken van volkeren en dierensoorten
• Seismologie: studie van aardbevingen
• Stratigrafie: studie van steenlagen

Plaatsbepaling op aarde
De absolute ligging van plaatsen op aarde
→ Exacte ligging van een plaats op aarde (=geografische lengte en breedte weergegeven in coördinaten op kaart)
Deze ligging aflezen op een kaart: lengte en breedte weergegeven in coördinaten op kaart

NB: Noorderbreedte, boven de evenaar (boven)


ZB: Zuiderbreedte, onder de evenaar (beneden)
OL: Oosterlengte, rechts van de 0-meridiaan (rechts)
WL: Westerlengte: links van de 0-meridiaan (links)

Oefening

De relatieve ligging van plaatsen op aarde


→ Beschrijving van de ligging t.o.v. de omgeving
Bepalen voor elke plaats op aarde aan de hand van kaarten

Het Global positioning system= GPS


→ Wereldwijde satellietplaatsbepalingsysteem dat je locatie bepaalt op aarde

Werking:
De standplaatsbepaling verklaren aan de hand van de werking van het Global positioning system:
Werking: Er zijn 32 satellieten met elk een eigen signaal, die werken op zonne-energie, en
allemaal in 6 vaste banen rond de aarde draaien (2x in 24u). Met de meegedeelde tijd en de tijd van ontvangst
kunnen programma’s de exacte afstand berekenen tussen hem en de satelliet. Voor deze berekeningen heeft men
informatie nodig van minstens vier satellieten.

Toepassingen van het GPS-systeem:


1. Positioning: plaatsbepaling
2. Mapping: plaats/.. in kaart brengen
3. Navigation: vliegtuigen (om in eigen baan te blijven zodat geen botsing),
autos (route bepalen, files aanduiden, snelste weg kiezen,..)
4. Tracking: opvolging van de verplaatsing zelf
5. Timing: toekennen van exacte tijdstippen

1
De kaarten

• Geografisch informatiesysteem / GIS


Elektronisch databeheerssysteem dat geografische informatie vd satellieten vh GPS-systeem opslaat, bewerkt,
analyseert… Bevat ook eigen informatie. Je kan eigen informatie aan het programma toevoegen.

→ Toepassingen: in planologie, economie, leger

→ Functies: 1. Grote hoeveelheden topografische data’s te digitaliseren


2. Aanleggen van databanken
3. Visualiseren van info (ook samenvoegen van informatie)
→ Vb’en: 1. Stemgedrag onderzoeken vd bevolking per gemeente/privincie/…
2. Berekenen van de reactietijd van natuurrampen
3. Kan berekenen welke hulpdiensten snelste ter plaatse kunnen zijn

→ Vectorafbeelding
In deze context is een vectorafbeelding
een verzameling lijnstukken die
allemaal dezelfde lengte, richting
en zin hebben.

• Afstanden berekenen a.d.h.v. een lijnschaal en breukschaal

Schaal
Duidt de verhouding aan tussen getekende en werkelijke maat
Lijnschaal Breukschaal
Schaal met behulp van een lijnstuk waarmee je de Geeft aan hoeveel keer de werkelijkheid verkleind
werkelijke afstand meteen kan aflezen wordt weergegeven (afstand kaart x noemer breuk)

• Kaartlegende
Elke kaart heeft een legenda die informatie geeft over de schaal en symbolen die gebruikt zijn voor speciale
kenmerken. Dit verschilt per thema, soort kaart.

→ Vb’en:

2
• Kaarten worden ingedeeld in thematische kaarten en kaarten naar inhoud. De indeling om kaarten naar inhoud in
delen (sociaaleconomisch, bodemkundig…), wordt niet zo vaak meer gedaan, het wordt niet meer als zinvol geacht.

➢ Kaartsoorten naar inhoud


1. Topografische kaarten Topos: plaats/grafisch: beschrijvend
Kaart die bedoeld is om een zo getrouw en volledig mogelijk beeld te geven van
een gebied. Zijn heel gedetailleerd, zijn op relatief kleine schaal.

2. Overzichtskaarten
Meer globaal, geven maar plaatsen weer. Willen meer overzicht geven.

3. Straatkundige kaart
Administratieve kaart, wil vooral aantonen waar grenzen zijn
(meestal elke gemeente, stad of land andere kleur)

4. Natuurkundige kaart
Focus ligt op de natuur: reliëf, rivieren, zeeën…

➢ Kaartsoorten naar thema


1. Stippenkaart:
Geeft verspreiding weer, constante stippen, geen exacte weergave
Bv verspreiding joden

2. Figuratieve kaart:
Geeft aantallen weer door de grote van de stippen
Bv. asielaanvraag in Europa

3. Choropleet:
Geeft dichtheid weer in oppervlakte-eenheid (hectare, km,..)
Bv. Aantal besmette personen per regio

4. Chorochromatisch:
Geeft andere grenzen aan, elk in ander kleur, om de eigenschap aan te duiden
Bv. verdeling van de kolonies

5. Isolijnenkaarten:
Gebruiken telkens vloeiende lijnen die bepaald verschijnsel rond druk, intensiteit weergeven
Bv. Neerslagkans

6. Ruimtelijke kaart:
3D, geeft ernst/ verduidelijking weer van iets
Bv. Criminaliteit

7. Cartogrammen:
Diagram op kaart, geeft statische gegevens weer
Bv. sociale media

8. Bewegingskaart:
Geeft beweging van iets weer d.m.v. pijlen, routes,..
Bv. Toerisme, transport, immigratie…

3
H2 Ruimtelijke ordening in stad en platteland
Wisselwerking tussen de stad en het platteland
Het site van een stad
Het site van een stad is de plaats waar de nederzetting is
Oorspronkelijke vestigingsplaats van een stad
ontstaan, dit door de lokale landschapskenmerken
Kenmerken van de ligging van de plaats
zoals rivieren, vruchtbare gebieden….

Stadspatronen
Is de vorm van het stratenplan, patroon waaruit stad is opgebouwd.

1. Radiale stadspatroon
Cirkelvormige: ovale stad met radicaal-concentrische plattegrond waarbij wegen elkaar kruisen in center.

2. Dambordpatroon of gridstructuur.
Rechthoekige stad, 2 loodrechte wegen kruisen elkaar in center, andere wegen zijn hier parallel aan.
+ --

Veel kruispunten dus lage snelheid


Geen stadscentrum
auto’s → veiliger

3. Spinnenwebpatroon
Hoofdwegen die naar de stadskern lopen. Waar vroeger de stadswal was, is nu een ringweg of vest en grote
straten zijn verbonden met elkaar door zijwegen
+ --

Er zijn bepaalde winkelzones, bepaalde Kleine straten bemoeilijken het verkeer en


woonzones,.. niet alle ruimtes worden efficiënt gebruikt

4. Concentrisch zonemodel: model van Burgess (creator)


Opdeling in 5 concentrische (zelfde middelpunt) ringen + elke ring stelt versch. landgebruiken voor
+ --

Hoe dichter van centrum hoe armer je Mensen w opgedeeld in klassen en er w geen
bent en hoe dichter van pendelaarszone rekening gehouden met het feit dat
hoe rijker (kunnen pendelen) landschappen niet overal hetzelfde zijn

5. Sectorale zonering
Model van Hoy, model is gebaseerd op huurprijzen
+ --
Model gebaseerd op centrale treinsporen
Huur en koopprijzen zijn
(was voornaamste transportmiddel van
constant over elke schijf
vroeger) en niet op transport met auto

6. Meerkernmodel
Stelt stad voor met meerdere stadskernen met ieder aparte functie.
+ --
Arme mensen kunnen makkelijk
Kernen zijn niet gelijkwaardig aan
pendelen want liggen dicht bij een
elkaar
stadskern

4
Stedelijke hiërarchie
Organisatiestructuur die hiërarchie levert door de combinatie van de uitrustingsgraad en het verzorgingsgebied.
Handel Onderwijs Recreatie, vrije tijd Medisch
Dorp, gemeente Dagdagelijkse Huisarts,
Basisonderwijs, lager
voorzieningen Voetbalvels, speeltuin apotheker,
onderwijs
(supermarkt, bakker) tandarts
Kleine stad Sporthal, kleine
Grootwarenhuis Middelbaar onderwijs Ziekenhuis
bioscoop
Regionale stad Meerdere grote Cultureel centrum, Gespecialiseerd
Hoge school
warenhuizen biscopencomplex ziekenhuis
Grote stad Gespecialiseerde Theater, opera, Academisch
Universiteit
winkels, hoofdzetels sportstadion ziekenhuis

Stedelijke fucties
1. Bestuursfunctie: besturende plicht van stad, dit gebeurt door de 3 gescheiden machten.
2. Dienstenfunctie: diensten geven aan burgers (bv. transport, ziekenhuizen, brandweer,..)
3. Woonfunctie: plicht om iedereen toegang te geven tot onderdak.
4. Werkfunctie: voor werkgelegenheden zorgen
5. Onderwijsfunctie: voor onderwijs zorgen
6. Recreatieve functie: zorgen dat bevolking zich kan ontspannen zodat ze tevreden blijven en niet verhuizen
7. Culturele functie: musea, opera’s, zorgen voor ontspanning en eventuele bezoekers aan de stad
8. Toeristische functie: hand in hand met recreatieve en culturele functie (toeristen = inkomen)
9. Handelsfunctie: inkomen van stad en burger (bv. slager, bakker, supermarket)
10. Industriële functie: belangrijkste inkomen van stad, laat economie draaien (bv. Fabrieken, brouwerij, haven…)

Soorten verstedelijking
➢ Morfologische verstedelijking:
De waarneembare/zichtbare uitbreiding van een stad
Bv. Bevolkingsdichtheid neemt toe → bebouwde oppervlakte neemt toe→ de grond wordt meer bezet

➢ Functionele verstedelijking:
Stad groter verzorgingsgebied, krijgt grotere invloedsfeer, uitbreiding van stadsproductie/distributie Bv.
Functies stad verbeteren: meer biblio’s, musea…

➢ Sociaaleconomische verstedelijking:
Beroepsstructuur wijzigt → plattelandsbevolking verdrongen en overgenomen
door stadsmensen
Bv. Prijsstijging van woningen, files bij pendelen, vertragingen gevolg

➢ Sociologische verstedelijking:
Er ontstaat een gesloten maatschappelijke structuur; de nauwe band tussen
inwoners verdwijnt, wijken worden aangepast
Bv. + controle op migratie, + interesse in cultuur, + individualisering door
gesloten maatschappij…

5
Het ruimtegebruik in Vlaanderen
Het ruimteverbruik in Vlaanderen is niet optimaal, het leidt tot versnipperingen, dit is het proces van het opdelen
van ruimtelijke gehelen in kleinere stukken in de loop van de tijd.
h

De gevolgen hiervan zijn:


• Ecologische achteruitgang door isolatie gemeenschappen, waardoor migratie diersoorten onmogelijk wordt
• Visuele degradatie van het landschap (minder natuur, meer asfalt, huizen…)
• Verspreide bebouwing = verspreidde verstoring: lawaaihinder, lucht-, water-, en bodemverontreiniging

Algemene structuur ve stadsgewest


1. Stadskern: hart van stad
2. Dichtbebouwde stedelijke wijken: gebied waarin hoofdzakelijk woningen zijn
3. Kernstad: stadskern + dichtbebouwde stedelijke wijken: centrale deel van het stadsgewest
4. Stadsrand: rondom stadskern
5. Agglomeratie: morfologische agglomeratie= stedelijke woonkern= kernstad+ stadsrand.
6. Banlieu: stadsomgeving, zone rond de agglomeratie
7. Stadsgewest: de agglomeratie + banlieu = stadsgewest, de hele ruimtelijke structuur, waarbinnen overwegend
de stedelijke functies gelokaliseerd zijn.
8. Forensenwoonzone: zone rond het stadsgewest= zone waar veel mensen wonen
9. Stedelijk leefcomplex: forensenzone + het stadsgewest

Problemen veroorzaakt door de verstedelijking


1. Sociale ongelijkheid
wanneer een kernstad verouderd en weinig comfortabele woningen heeft, trekken de rijkere mensen naar de
stadsrand, dit is het begin van een inkomensongelijkheid, met als gevolgen:
• Segregatie: afzondering van een bevolkingsgroep uit maatschappij
• Gemeenten met arme inwoners hebben minder belastinginkomsten→ leefbaarheid kan niet vergroten
• Huizen vervallen of verfraaien doordat armen de middelen niet hebben de huizen te onderhouden,
waardoor nog minder kans is dat rijkeren er willen wonen, vicieuze cirkel.

2. Hoge concentratie migranten (opl: interne solidariteit)


Die segregatie gebeurt altijd met de armere klassen, waar de migranten bij horen
• Zo ontstaat nog meer de gedachte dat problemen door migranten veroorzaakt worden
• Dit vergroot nog meer de onverdraagzaamheid

3. Versnippering vd ruimte (opl: milieuzones)


Open ruimte wordt versnipperd door wegen, gebouwen, stadsgewesten die naar elkaar toe groeien…
→ Gevaar voor dieren; hebben geen plaats meer, soorten kunnen niet migreren.

4. Toename verkeersstromen (carpoolen, openbaar vervoer, aanmoedigen fietsen)


Rijkere mensen vestigen zich buiten het stadsgewest, maar gaan wel werken binnenin de stad.
→ Pendelen ontstaat, files en vertragingen komen meer en meer voor.

5. Vervuiling (opl: elektrische auto’s, carpoolen, openbaar vervoer, waterzuiveringsinstallaties)


• Luchtvervuiling: ontstaat door auto’s & fabrieken → meer kans op long- en ademproblemen
• Watervervuiling → Slechte waterkwaliteit, waterschaarste → erge gevolgen voor de landbouw
• Bodemvervuiling → Problemen voor landbouw + beschadigd onze gezondheid

6. Ziekte
Door hoge concentratie aan mensen, verspreiden ziektes zich makkelijker vlugger

6
Erfgoedwaarde van traditionele landschappen in België
• Fysisch geografische elementen:

Vlaamse De Kempen
Duinen zandstreek
Polders

Zandleemstreek

leemstreek Weidestreek

Henegouwse Condroz Hoge ardennen


kempen

Weidestreek Famenne,
waterlopen,
bos, weide Ardennen
dichtbebost

Jurastreek
berg, grot, water
• Socio-economische elementen:
1. Natuurlijk landschap uitsluitend natuurlijke elementen 5. Landelijk/ruraal landschap boerderijen, akkers
2. Stedelijk landschap 6. Havenlandschap
3. Industrielandschap 7. Toeristisch landschap
4. Transportlandschap 8. Boslandschap
• Visuele perceptie elementen:
1. Open landschap: panoramische vergezichten, meer dan km ver en 180º wijd kunnen kijken
2. Gesloten landschap: beperkingen van zicht in alle richtingen, kijkafstand minder dan 250m
3. Compartimentenlandschap: afwisselend open en gesloten landschap (halfopen)
4. Coulisselandschap: transparante begroeiing, ontstaan door aanplanten van percelen

Ruimtelijke planning
Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (RSV)
Onderbouwde visie over hoe we in Vlaanderen met onze schaarse ruimte
moeten omgaan om een zo groot mogelijke ruimtelijke kwaliteit te krijgen.
Zorgt voor samenhang in voorbereiding en uitvoering vd beslissingen in
verband met ruimtelijke ordening. Plan stelt dat we de resterende open ruimte
in VL max. moeten beschermen en de steden herwaarderen zodat zij
aangename plekken worden om te leven. RSV is sinds 1997 een belangrijk
fundament in het ruimtelijk beleid.

Rol overheid: Toestemming geven en subsidiëren van strategische projecten.


De 4 principes:
1. Gedeconcentreerd bundeling: grootste concentratie moet in de Vlaamse ruit (gent, antw, brussel, leuven)
2. Economische ontwikkeling: zee-& luchthavens zijn poorten nr wereldeconomie, hebben dus ruimte nodig
3. Infrastructuur: bestaande netwerken verhogen eco activiteiten zo dicht mogelijk bij verkeersinfrastructuur
4. Fysisch systeem: riviernetwerken & grootschaliger ruimtes zijn belangrijk om afname biodiversiteit te vermijden

7
Ruimtelijke uitvoeringsplannen
Verschil tussen een uitvoeringsplan en een structuurplan:

Leggen de grote lijnen vast.


RUP geeft uitvoering aan een ruimtelijk structuurplan.
Deze plannen doen geen uitspraken
Heeft verordenende waarde voor overheidsbeslissingen.
over concrete percelen, en evenmin over
Activiteiten, bebouwing… bepaald gebied
het afleveren van concrete vergunningen.

VB verschillend duurzaam ruimtegebruik:


Industriezones Woongebieden
Meerlagig bouwen Bedrijfsrestaurants, Intensief bouwen Hergebruik van oude of lege
Ondergronds bouwen Groenvoorziening (bouwen in de hoogte in gebouwen
Aaneengesloten bouwen Waterzuivering plaats van in de breedte) Met respect voor het landschap
Gemeenschappelijke Flexibele indeling Gezamenlijke faciliteiten; Flatgebouwen
voorzieningen voor lossen en gebouwen vergaderzalen, filmzalen
laden Parkings

Gemeentelijke uitvoeringsplannen (RUP)


1. Gemeentelijk RUP
Legt de algemene bestemmingen vast van de verschillende delen van het grondgebied, zoals woningen,
nijverheid, landbouw…
2. Algemeen plan van aanleg
Bepaalt de bestemming voor het hele grondgebied van de gemeente. Het moet gegevens bevatten over de
bestaande toestand, wijzigingen in het wegennet weergeven, voorschriften voor de vormgeving…

H3 Kosmische ruimte
Het heelal
1. Optische telescoop: Optisch instrument waarmee verre objecten vergroot kunnen worden waargenomen
Voordelen Nadelen
Reflectoren: telescopen met enkel spiegels
• Geen chromatische aberratie/kleurschifting • Vatbaar voor stellingsfouten
• Kan groot gemaakt worden • Vaak schoonmaken
• Goedkoper dan refractoren • Waarneming kan verstoord raken door bewolking
• Reflecteren alle soorten licht • Vervorming van de waarneming bij gebruik 2e spiegel.
• Alleen reflecterende kant moet perfect zijn
Refractoren: telescopen met enkel lenzen
• Bieden veel weerstand tegen stellingsfouten • Lensvorming
• Zelden schoonmaken • Licht komt moeilijk door wanneer lens dikker wordt
• Geen beïnvloeding • Kleinste afwijking zorgt voor vervorming waarneming
• Heldere beelden zijn mogelijk bij goede lenzen
Catadioptrische systemen: telescopen die lenzen en spiegels combineren
• Geavanceerde volgtechnieken • Zeer duur
• Heel complexe structuur
• Gevormd beeld is iets minder scherp dan reflector

2. Radiotelescoop: ontvangstinstallatie speciaal voor het waarnemen van korte golf radiosignalen, afkomstig van
astronomische objecten - Voordelen: Ook overdag bruikbaar, Geen last bewolking/randlicht
- Nadeel: Temperatuurgevoelig
→ Ideale standplaats voor beide telescopen: weinig wind, droge plaats met weinig planten, in hoge en ijle ruimte
zodat weinig luchtvervuiling en dus waarneming zuiverder en optimaler.

8
Voorbeelden ruimteonderzoek
• Weersvoorspellingen
• Observatie milieu en klimaatsveranderingen
• Globaal overzicht aarde: wat is bewoond of onbewoond…
• Oorlogsvoering: navigatie, spionage…
• Dagelijks gebruik: telefonie, datacommunicatie…
• Toekomstige langdurig verblijf in de ruimte: kunnen we op een andere planeet of in
• De ruimte wonen, wanneer het niet meer gaat op deze?

Lichtjaar: afstand in meter die licht aflegt in 1 jaar (afstand, niet tijd!)

Structuur vh heelal
→ Heelal, universum, kosmos: alle materie, energie & ruimte binnen het geheel van alles wat bestaat
→ Galaxie, sterrenstelsel: grote verzameling sterren die door eigen zwaartekracht bij elkaar gehouden wordt.

Opbouw:
1. Supercluster: verzameling van sterrenclusters die rond hun centrum draaien
2. Cluster: verzameling van sterrenstelsels die rond hun centrum draaien
3. Sterrenstelsel: of galaxie is een verzameling van miljarden sterren die rond hun entrum draaien en samen-
gehouden worden door de zwaarte- en aantrekkingskracht (Bv Melkweg, sterrenstelsel waar wij ons bevinden)
4. Planetenstelsel: verzameling planeten die rond dezelfde ster draaien dankzij de zwaarte- en aantrekkingskracht
(Bv. Het zonnestelsel, planetenstelsel waarin wij ons bevinden, draait rond zon)
5. Planeet: een hemellichaam dat om een ster beweegt
(Bv. De aarde, planeet waar wij ons in bevinden)

Positie vd aarde en mens in het heelal:


De aarde bevindt zich in een van die superclusters→ Binnen deze supercluster is er groep/cluster → een van die
sterrenstelsels in die lokale groep is de Melkweg → Ons zonnestelsel is deel van de Melkweg → Ons zonnestelsel
bestaat uit een groep van 8 planeten die rond de zon draaien, aarde is daar een van.

Ontstaan vanuit de oerknal/big Bang: theorie gemaakt door de Belg Georges Lemaître.

1929 ontdekking van Hubble dat het heelal uitzet, hiervoor moet de temp en druk dus stijgen.
(druk, temp en volume staan met elkaar in verband, als ene groter/kleiner wordt, moeten andere 2 zich aanpassen om evenwicht te bewaren)

13,7 miljard jaar geleden kwam het heelal op een punt waar het volledig samengepakt zou zitten in 1 minuscuul punt.
Druk en temp zouden dan zo gigantisch groot zijn = ontploffing

Vanaf dan: heelal beginnen uitdijen en afkoelen tot de toestand waarin wij het nu zien.

Samen met, of kort erna is een straling ontstaan (kosmische achtergrondstraling) die nog altijd in het heelal bestaat.
= extra bewijs voor de theorie, omdat deze straling 13,7 miljard jaar oud is, wat overeenkomt met de
theorie van de Big Bang. En ze is ook warm, wat een warmte overgebleven van de Big Bang zou zijn.

Evolutiemogelijkheden:
Big rip: heelal blijft zich onbeperkt uitbreiden waardoor op bepaald moment alles uit elkaar valt >
Big freeze/big chill: energie geraakt ooit op en alles stopt met uitbreiden. Het zal kouder worden en donker.
Big crunch: uitzetting zal stoppen, alles weer naar elkaar groeien → nieuwe oerknal gebeuren→ ook nieuwe heelal

9
De aarde in het zonnestelsel
Afstanden in zonnestelsel
Astronomische eenheid: AE is een afstandsmaat die vrijwel gelijk is aan de gemiddelde afstand tussen de aarde en
de zon. 1 AE = 150 miljoen km

Een lichtseconde: is de afstand die het licht in één seconde aflegt in een vacuüm.
1 lichtjaar = 63.240 AE → 1 lichtseconde = 300 000 km
1AE = 150 000 000 KM Een lichtminuut: is de afstand die het licht in één minuut aflegt in een vacuüm.
→ 1 lichtminuut = 18 000 000 km (lichtseconde x60)

De zon en het zonnestelsel

• Het zonnestelsel
x

• Structuur: de zon, Acht planeten, Dwergplaneten, Planetoïden, Kometen, Meteorieten


→ Onderverdeling: 1. Vaste binnenplaneten: Mercurius, Venus, Aarde en Mars
2. Gasrijke reuzenplaneten: Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus
3. Ontelbare komeetachtige hemellichamen: waaronder Pluto, voorbij Neptunus

• De zon
• Grootte: straal= +/- 700 000 km
• Verhouding aarde/zon: zon is 1.3 miljoen keer groter
X

• Structuur:
1. Kern: enorme druk met temp van 16 milj graden.
→ Omzetting water naar helium: kernfusie, enorm veel energie komt vrij
2. Stralingszone: energie via straling getransporteerd naar convectiezone.
3. Convectiezone: gassen/vloeistoffen gaan stromen onder invloed v druk, temp of dichtheid.
4. Fotosfeer: zichtbare opp. vd zon, hier zien we ook zonnevlekken (minder warme plekken), fakkelvelden
(heldere vlekken) en granulatie (korrelig uitzicht vd fotosfeer).
5. Chromosfeer: hier stijgt de sfeer weer, zeer ijle gaszone, zendt weinig wit licht uit.
6. Corona: temp blijft stijgen, bestaat ook uit ijle gassen. Vormt soort stralenkrans rond chromosfeer.
7. Zonnewind: plasma/gas vd zon die weggeslingerd wordt.
8. Zonne-uitbarsting: lokale uitbarsting met verhoogd zonneactiviteit.

• Gevolgen van zonne-uitbarstingen voor de zon:


Zonne-uitbarstingen verstoren de snelheid en dichtheid van de zonnewind.

• Gevolgen van zonne-uitbarstingen voor de aarde:


x

• Er ontstaat een gat in het aardmagnetisch veld van de aarde, wat storingen kan veroorzaken in het
elektriciteitsnetwerk en in communicatienetwerken. Dit betekent problemen voor dagelijkse gebruik van gsm
en computer, maar ook luchtvaart, radiocommunicatie, GPS-navigatie, stroomnetwerken…
• Astronauten lopen zeer grote risico wanneer ze op dat moment in de ruimte zijn, en ook satellieten kunnen
onherstelbaar beschadigd worden
• De deeltjes die de aardse atmosfeer bereiken en binnendringen kunnen poollicht veroorzaken.

10
• 8 planeten
Mercurius: Uranus:
• Dichtst bij de zon • 7e planeet van de zon
• Temp.verschillen door nabijheid zon • 3e grootste planeet
• Trage rotatie • Geen vaste opp., een magnetisch veld
• Grote ijzerkern door zware gewicht • Gekantelde rotatie-as
• Veel kraters en rotsen
• 18x kleiner aarde
Venus: Jupiter:
• 2e planeet van de zon • 5e planeet van de zon
• Jong oppervlakte, actief vulkanisme • Grootste planeet zonder vaste opp.
• Eentonig reliëf • Gekleurde wolkenbanden
• Warmste planeet • 90% waterstof, gassen stromen
• Dikke atmosfeer, wolken zwavelzuur • 60 manen
• Draait rechtsom, dus met de klok mee • Grootste planeet in ons zonnestelsel

Aarde: Saturnus:
• 3e planeet van de zon • 6e planeet van de zon
• Eigen maan, gematigde temperatuur, • 2e grootste planeet
platentektoniek… • Bekend om de ringen (ijs en puin)
Mars: Neptunus:
• 4e planeet van de zon • 8e planeet van de zon
• Grote delen zijn oud en heeft veel • 4e grootste planeet
kraters, rood door roest in de grond • Diepblauwe kleur door methaan
• Stevige wind en stofwolken • 11 manen
• Neptunusjaar = 165 aardse jaren

• Hemellichamen
1. Gasreuzen: grote planeten die vooral uit gas bestaan
2. Ijsreuzen: staan verste van de zon, koud daarom veel bevroren materiaal, dwergplaneten
3. Plutoide/ijsdwerg: ver van de zon → koud
4. Planetoïde: beschrijft een baan om een ster, vooral in buurt van Mars (lijkt op steen)
5. Ringen: vermoedelijk ontplofte of mislukte manen, rotsdwergen hebben er geen
6. Kometen: meteoren (brokstuk dringt atmosfeer binnen en brandt op) en meteorieten (branden niet volledeig op)

De aardrotatie en aardrevolutie: de 2 hoofdbewegingen vd aarde


➢ Aardrotatie: het draaien/wentelen van de aarde om haar eigen as.
De aarde draait rond haar as van west naar oost, tegen de klok in.
De rotatieduur, tijd nodig voor 1 volledige rotatie, is 23:56:04 (bijna 24u)

Gevolgen:
1. Ontstaan dag en nacht; een gegeven plek op aarde komt door de aswenteling afwisselde op de verlichte en
onverlichte kant van de aardbol terecht.
2. Afplatting: de aarde is boven- en onderaan wat afgeplat en in het midden uitgerekt. Aarde wordt als perfecte
bol voorgesteld maar is eigenlijk niet zo: Verschil neppe en echte straal (Evenaar- en poolstraal) ong. 21 km.
Magma wordt aan de buitenkant geslingerd (van binnen) door de draaiing van de aarde, drukt de atmosfeer.
x

3. Verdeling van aarde in uurgordels: Ten westen is het vroeger, ten oosten is het later. Elke uur-gordel is 15º
breed, grenzen van uur-gordels zijn aangepast aan de staatsgrenzen om economische 59 en politieke redenen
(China 1 tijdzone, eigenlijk 5). Het uur staat dus wereldwijd afgesproken, en aangeduid met UTC, Coordinated
Universal Time, wat hetzelfde is als GMT, Greenwich Mean Time.

11
➢ Aardrevolutie: draaien rond de zon
k

De baan die de aarde beschrijft, is een ellips, de zon is een brandpunt hiervan. Dit betekent dat de aarde niet
altijd even ver van de zon staat. Er is een aphelium (lange afstand, juli) en een perihelium (korte afstand, dec).
Om de 365 dagen, 5 uren, 48 min, 46 sec maakt aarde 1 tour rond de zon. =1 jaar Soms 366? → door schrikkeljaar

Gevolgen:
1. Schrikkeljaren:
Een jaar is gebaseerd op de aardrevolutie, omdat de aarde er ongeveer 365 dagen over doet om rond de zon te
draaien. Maar het probleem is dus dat dit ongeveer is, de aarde doet er namelijk 6 uur langer over, dus om de
vier jaar (6x4=24) hebben we een schrikkeljaar, wat betekent dat dat jaar een dag langer duurt; 366 dagen
Berekenen: kan je het jaar delen door 4 en niet door 100? = schrikkeljaar. Eeuwjaren moeten ook deelbaar zijn
door 400.

2. Seizoenen en dag-,nachtlengte:
doordat de aardas een beetje schuin staat, beschrijft de zon elke dag een lichtjes andere boog aan de hemel dan
de dag voordien. Het gevolg is dat de zon de ene helft van het jaar vooral het noordelijk halfrond beschijnt (en
het dus relatief warmere en langere dagen zijn) en de andere helft van het jaar het zuidelijk halfrond. Ook
verandert de dag en nachtlengte hierdoor.

3. Culminatiehoogte: de hoek tussen de horizon en de zon om 12u zonnetijd (zenit).


21 juni: culminatiehoogte 23º27’NB (Kreeftskeerkring) 90º
23 september: culminatiehoogte op 0º (evenaar) 90º
22 december: culminatiehoogte op 23º27’ZB (Steenbokskeerkring) 90º
23 maart: culminatiehoogte op 0º (evenaar) 90º

Voorbeeld:
?

12
De ruimtevaart en haar toepassingen
Satellieten
1. Polaire satelliet:
Draait in polaire baan rondjes rond de aarde (90min), vliegt hierbij over Noord- en Zuidpool.
→ Meestal gebruikt voor aardobservatie: weersatelliet, spionage, in kaart brengen oppervlakte.
x

+ Kunnen vrijwel alle plaatsen in beeld brengen


+ Heel gedetailleerd en vrij continue waarneming doordat de baan niet hoger dan 1000 km is

2. Geostationaire satelliet
Draait in geostationaire baan, stationair ten opzichte van de aarde, lijkt niet rond aarde te bewegen maar
doet het wel, heeft cirkelvormige baan en heeft zelfde snelheid als die van aardrotatie (24u een rondje).
→ Te ver van aarde om details te geven, daarom vooral als communicatiesatellieten gebruikt.
x

+ Door ‘onbeweeglijkheid’ van deze satellieten, kan men oneindig veel beelden maken van eenzelfde gebied
+ Maakt het mogelijk om de ontwikkeling van bepaalde fenomenen te volgen of veranderingen op te merken
door altijd hetzelfde standpunt te hebben.

3. Oblieke satelliet
Leggen een baan af op een specifieke breedtegraad noord of zuid van de evenaar.

Toepassingen van satellieten op ons dagelijks leven

1. Communicatie: maakt televisie, radio, telefoon, internet… mogelijk + gps nauwkeuriger


2. Weersvoorspellingen: weer in ≠ landen observeren/verklaren, aardbevingen voorspellen, zware onweer,..
→ levens redden.
h

3. Aardobservatie: voor klimaatonderzoek, kaarten maken,..


Bv: om internationale milieuverdragen te maken: problemen staven, vorderingen tonen… d.m.v. de beelden.
x

Satelietfoto’s
• Visueel: helderheidsverschillen stellen reflectieverschillen voor, ook wolkenschaduwen waarneembaar
• Infrarood: helderheidsverschillen stellen temperatuurverschillen voor, zelden/nooit wolkenschaduwen
• Bewerkt: door beide beelden te combineren, kan men verspreiding van weersystemen over het aardopp.
bepalen en de evolutie ervan volgen.

H4 Weer en klimaat
Aardse atmosfeer: luchtomhulsel vd aarde, de gaslaag die aarde omgeeft. Bestaat uit mengsel gassen onderworpen
aan aantrekkingskracht vd aarde → zuurstofvoorziening, bescherming meteorietinslagen en UV straling vd zon
en houdt de warmte vast waardoor wij op aarde een leefbare temperatuur hebben

Exosfeer Ionosfeer, temperatuur daalt omdat er weinig ionen gevormd worden


(500-100km) Lichte gassen, helium, koolstofdioxide
Thermosfeer Heel warm door ionisatie van zonnestraling: zonnestralen botsen met luchtdeeltjes, die botsing
(85-500km) zorgt dat luchtdeeltjes splitsen in ionen, energie komt vrij en temp stijgt
Mesosfeer Hoe hoger, hoe kouder door afwezigheid ozonlaag (functie ozonloog: absorptie UV straling en
(50-100km) omzetting naar warmte). Meteorenregen treedt hier vooral op.
Stratosfeer
Hoe hoger, hoe warmer door aanwezigheid ozonlaag
(10-15km)
Troposfeer Constant in beweging, temp wisselt af (aarde geeft warmte af)
(0-10km) Aanwezigheid stikstof en zuurstof (fotosynthese)=leven

13
Warmtebalans
In- en uitstraling van energie/ Stralingsbalans: evenwicht in straling op aarde
x

Totale begin zonne-energie= 100%


Reflectie in totaal = 30%
Absorptie in totaal= 70%
-Door atmosfeer: 19%
-Door continenten & oceanen: 51%

Het geabsorbeerde licht wordt omgezet in


warmte. : alle 70%!

Warmte of koude transport


Natuur probeert altijd in balans te zijn, dus ook hier probeert de aarde een stabiele temperatuur te behouden. De
aarde moet dus ongeveer evenveel warmte uitstralen als ze aan zonne-energie ontvangt. De dampkring en de
aardkorst slorpen het grootste deel van de zonneschijn als warmte op en kaatsen ze als licht terug.

Natuurlijk broeikaseffect: belangrijk om de warmte op aarde leefbaar te maken. (co2, H, methaan)

1. Weerkaatsing van zonnestralen door atmosfeer


2. Absorptie van zonnestralen door de atmosfeer
3. Zon energie door het aardopp. omgezet in warmte
4. Gedeeltelijke weerkaatsing van zonnestralen door aardopp
5. De aarde geeft warmte af aan atmosfeer
6. Warmte die kan ‘ontsnappen’
7. Deel tegengehouden door broeikasgassen
Gevolgen:
➢ Problemen door droogte: oogsten mislukken, meer kans op bosbranden, woestijngebieden vergroten…
➢ Stijging zeespiegel
➢ Volksgezondheid: sterfte door hitte, toename van ziektes

Factoren die luchttemperatuur in de troposfeer beïnvloeden


1. Zonnestand: invalshoek van zonnestralen/hoogte zon beïnvloed de temp.
Wanneer de hoek 90º bedraagt →hoogste temperaturen komen voor.
2. Bestralingsduur: ’s zomers lange dagen, korte nachten en ’s winters omgekeerd, speelt vanzelfsprekend mee in de
levering van zonne-energie
3. Reliëf: temperatuur neemt af met de hoogte.
4. Tegenstelling land-water: dicht bij zee geeft koude zomers en zachte winters. Verder van de zee geeft warme
zomers en heel koude winters. Dit betekent dat de nabijheid van de zee de temp.schommelingen vermindert.
5. Zeestromingen: warmtetoestand van oceanen beïnvloed de temperatuur op land, het verschilt dus veel als een
zeestroom van een pool of van de evenaar komt.
6. Grondsoort: Droog zand kan heel hoge temperaturen bereiken in zomerzon, dus in het algemeen zijn
zandgebieden warmer in de zomer, maar hier geldt wel: wat snel opwarmt, koelt ook snel af.
Ook donkere bodems absorberen meer zonne-energie dan lichtere, omdat de lichtere meer licht reflecteren.
7. Wolken: wolken vormen een schild voor warmte-uitstraling en kaatsen warmte dus terug.
Bij wolkeloze hemels kunnen de winters het koudst zijn.

14
Algemene luchtcirculatie
Landwind: lokale wind die van land naar zee waait
Zeewind: wind vanuit zee naar land, daardoor ontstaat afkoeling

In de tropen (evenaar) is een energieoverschot aangezien de zon daar het meest op schijnt, en een energietekort
bij de polen. Zo ontstaat een uitwisseling van warmte via de circulatiecellen.

Bij de evenaar stijgt de lucht door warmte tot aan de tropopauze, waar de lucht dan wegstroomt naar de polen,
dit gebeurt ook omgekeerd. Er is dus een permanent laag drukgebied boven de evenaar en een hoog drukgebied
aan de polen, dit noemt ook wel thermische drukgebieden (op basis van temperatuur).

Ook heb je dynamische drukgebieden (op basis van beweging), die de permanente noorderwind of zuiderwind
doorbreken. Deze dynamische drukgebieden komen omdat de lucht die vd evenaar naar de polen stroomt afkoelt.

Deze luchtcirculatie is gesplitst in 3 kleinere circulatiecellen; een bij evenaar, een bij polen en een ertussenin:
Hadley-cel: Tropische cel, loopt van de evenaar tot de subtropen. In deze cel stijgt warme lucht op aan de
evenaar/ deze lucht koelt af en stroomt naar ± de 30e breedtegraad in de hoogte. Daar krijgt men
vorming van subtropische hogedrukgebieden, waar de lucht weer uit de hoogte naar beneden
stroomt, en van hieruit terug naar de evenaar.

Polaire cel: Hoewel de lucht in de omgeving van de 60e breedtegraad koel en droog is, is er voldoende warmte
en vocht om een kringloop te maken. De ‘warme’ lucht stijg op en beweegt naar de polen toe, langs
de boven-troposfeer. Wanneer ze de poolstreken bereikt, is deze al zo afgekoeld, dat ze neerdaalt
als een koud, droog hogedrukgebied, die zich dan van de polen weg beweegt naar het oosten.

Ferrelcel: Cel op gemiddelde breedte, tussen de 30e & 60e breedtegraad, wordt enerzijds aangedreven door
dalende lucht in de subtropen, en anderzijds door stijgende lucht langs de polaire frontale zone.
Deze cel hangt van haar bestaan door interactie tussen de Hadley-cel en de Poolcel.

Drukkernen
Luchtdruk: druk die de atmosfeer uitoefent op het aardoppervlak
• Warme lucht stijgt → laat beneden ‘gat’ achter = lagedrukgebied, hier zal wind naartoe waaien om het ‘gat’ terug
met lucht op te vullen. Dit gebeurt aan de evenaar, waar dus permanent een lagedrukgebied heerst.
• Stijgende lucht komt boven in atmosfeer in een opstopping terecht. Daar zal te veel lucht zijn, op grote hoogte,
waardoor er daar een hogedrukgebied is. De wind waait er weg van het gebied, richting koudere polen toe.
• Lucht koelt hoog in de atmosfeer zo ver af dat ze te koud wordt. Koude lucht daalt, terug naar het opp. en hoopt
zich op tot hogedrukgebied. Dergelijke globale luchtcirculaties vormen de basis van het weer op onze hele planeet.

Hogedrukgebied: gebied met hoge luchtdruk, ontstaat doordat lucht (hoog) in de


atmosfeer afkoelt en gaat dalen
→Hogedrukkern: H op kaart of maxima/anticyclonen > 1013hPa
x
Lagedrukgebied/depressie: ontstaat in het grensgebied tussen
2 ≠ luchtsoorten, in dit gebied is er stijgende lucht
→ Lagedrukkern: L op kaart of minima/cyclonale gebieden/depressies < 1013hPa

Isobaren: lijnen die punten/plaatsen met dezelfde luchtdruk verbinden.


Als isobaren gesloten zijn, vormen ze hoge of lage drukkernen: hoe dichter bij elkaar, hoe groter het verschil.
Hectopascal (hPa): eenheid van luchtdruk uitgedrukt in bar. Een hPa is gelijk aan eens millibar.
De windrichtingen rond drukgebieden:
Wet van Buys Ballot : als je met de rug naar wind staat: lagedrukgebied op noordelijk halfrond links van jou en het
hogedrukgebied rechts van jou. Op het zuidelijk halfrond is dit andersom en vind je de laagste druk aan je
rechterhand.

15
Verdamping en condensatie
Absolute luchtvochtigheid: totale hoeveelheid waterdamp in gram per m3 (g/m3) lucht op een bepaald moment
Maximale luchtvochtigheid: hoeveelheid waterdamp die de lucht max. kan bevatten bij bep. Temp. hoe warmer, hoe vochtiger
Relatieve luchtvochtigheid: toont verhouding tussen absolute en maximale vochtigheid bij gegeven temp en druk
Condensatie: vorming van waterdruppels in warme, vochtige lucht die afkoelt

Verschillende condensatievormen:
• Regen: water dat in druppels uit de lucht valt
• Sneeuw: neerslag van witte ijskristallen
• Dauw: druppels op sterk afgekoelde voorwerpen, ontstaat doorr rechtstreekse condensatie waterdamp
• Hagel: neerslag bestaande uit ijsdeeltjes met diameter van min. 5 mm
Ijsdeeltjes groeien door aangroeiing van ijslaagjes tijdens hun weg op en neer door grote stapelwolk
• Mist: wolken vlak boven of op de grond dat o door afkoeling van koude, met warme, vochtige lucht.
• Ijzel: wanneer regen op de grond direct bevriest, dit is een glad ijslaagje.
• Rijm: bevroren dauw
• Nevel: lichte mist, dunne wolken die laag boven de grond

Algemeen neerslagbeeld op aarde

Men onderscheidt drie grote groepen:


1. Convectieregen:
Door sterke opwarming vh aardop.
2. Stijgingsregen:
Bergen dwingen de lucht om te stijgen
3. Regen gepaard met frontale depressie

Klimaten
Klimaat afleiden adhv afleidingstabel

Klimatogram: grafische weergave van temp. en neerslagverloop tijdens jaar op bepaalde plaats, geeft info over:
• Gemiddelde maandtemperatuur: in ºC: rode, lijn.
• De neerslag: Elke blauwe ‘staaf’ geeft de gemiddelde maandneerslag weer in mm.
• De gemiddelde jaarneerslag

Afkortingen:
TJ: Gemiddelde jaartemperatuur
NJ: Jaarneerslag (som) in mm
Tm: Gemiddelde maandtemperatuur
TW: Temperatuur van de warmste maand
TK: Temperatuur van de koudste maand

Voorbeeld klimatogram

16
Het West-Europees weer
Drukgebieden:
isobaren maken boog/ cirkel rond drukgebieden en die worden aangeduid met L/H.
→ H: het weer is stabiel → L: bewolking + neerslag want waterdamp w gecondenseerd.

Front: scheidingsvlak tussen twee luchtsoorten met verschillende eigenschappen (meestal warm en koud).
Een front dus, ontstaat wanner warme en koude luchtmassa’s botsen, de luchtmassa’s bewegen in dezelfde richting,
maar in een verschillende snelheid. De overslag, een weeromslag, gaat meestal gepaard met extra neerslag en een
draaiende wind. Fronten ontstaan dus in de gematigde breedten, wanneer koude polaire en warme tropische lucht
zich met elkaar vermengen.

Vier soorten fronten:


1. Koudefront: koude luchtmassa haalt de warme in, dan duwt die zich onder de warme luchtmassa en ontstaat
een koudefront. Koudefront (de contactzone tussen warm en koud) is bolvorming gebogen met een vrij sterke helling,
waardoor warme lucht snel moet stijgen & afkoelen, vormt zich hierdoor als wolk met neerslag als gevolg.
x

2. Warmtefront: warme luchtmassa haalt de koude in, dan schuift die over de koude massa. Warmtefront heeft
een zachtere, rechtere helling, waardoor warme lucht traag stijgt & traag afkoelt, hierdoor zijn de
weersverschijnselen veel minder hevig dan bij een koudefront.
3. Stationair front: soms ontstaat een front, maar verplaatst het zicht niet, dit is een stationair front.
4. Occlusiefront: ontstaat wanneer een sneller bewegend koudefront een warmtefront inhaalt, zo ontstaat een
vermenging van de twee fronten. Letterlijke vermenging: rood en blauw.

Neerslagzones: indien L = neerslag


Neerslag neerslagzones bevinden zich onder of in omgeving van fronten of lage drukgebieden, bij koudefront en
occlusiefront is er altijd neerslag, bij warmtefront heel soms.

Windrichtingen:
Drukgebieden bepalen windrichtingen, indien H: lucht stroomt in
wijzerzin, L: tegenwijzerzin.

Satellietfoto’s:
3&4

1. Lagedrukgebieden: spiraalvormig die naar binnen gaan


2. Hogedrukgebieden: draaien in wijzerzin, minder duidelijk, overal wolken met lege plek/cirkel
3. Koudefronten: duidelijke stroken wolken, heldere vlekken
4. Warmtefronten: geen vaste vorm, varieert in grootte
5. Neerslagzone: bijna altijd de koudefronten, onbewolkt beteknd opklaringen

17
Frontale depressie
Lagedrukgebied dat ontstaat door botsing warme en koude luchtstroom (=depressie/lagedrukgebied).
Evolutie: start in een golf en geleidelijk wordt de lagedrukkern dieper.
Ontstaansfase
Verband tussen frontale depressies en de neerslag De golf wordt in het front gevormd

Warme lucht wordt gedwongen op te stijgen, dus er


ontstaan aan het aardoppervlak een tekort aan lucht: het
Ontwikkelingsfase
lagedrukgebied. Hierbij treedt wolkenvorming en neerslag De amplitude vd golf wordt groter,
op. Bij een warmtefront gaat dit proces gelijkmatig, met windsnelheden en neerslag neemt toe
langzaam opkomende bewolking en matige aanhoudende
neerslag. Bij een koudefront ontstaan de wolken vrij
Occlusiefase
plotseling, waardoor de neerslag heftig is.
Koudefront haalt het warmtefront in. Er zal
aan de achterzijde een trog worden gevormd
Invloed van een front op het weerbeeld:
Ontstaan van neerslag, dikke wolken, soms onweer, zware
buien,.. door frontale depressie.
Opvullingsfase
De kern vult zich met koude lucht
waardoor de luchtdruk zal stijgen. De
Het weer in België warme lucht is zo goed als helemaal
opgetild en bevindt zich enkel nog
➢ Het weer in België bij hogedruk (>1013hPa): maar boven het occlusiefront. In de
• Luchtdruk stijgt: kans op zon trog komen vaak buien voor.
• Luchtdruk daalt: kans op bewolking
• Luchtdruk verandert niet: rustig weer

➢ Het weer in België bij lagedruk (<1013pHa):


• Luchtdruk stijgt: kans op opklaringen
• Luchtdruk daalt verder: neerslag
• Luchtdruk verandert niet: bewolking

➢ Invloed op toerisme
• Warm weer: meer mensen naar zee of Ardennen, of gaan toeristen in het algemeen meer reizen
• Slecht weer (in de zomer) heeft dat vanzelfsprekend gevolgen voor het toerisme aan zee, pretparken, en in
het algemeen alle buiten-dingen. Toch kan dat weer voordelen hebben voor musea, bioscopen…
• Wanneer geen sneeuw in de winter is, kan het ervoor zorgen dat langlaufpistes niet opengaan, dus er ook
minder hotels geboekt worden, en minder restaurants bezocht worden.
• Toeristen kiezen vakantiegebieden gebaseerd op temp: BE is niet de plek bij uitstek voor de beste zomer.

West-Europese weerkaart lezen en voorspellen


Tips:
1. Hoge- en lagedrukgebieden en fronten situeren (zie de uitleg hierboven)
2. Probeer te bepalen vanwaar de lucht komt, komt ze van het zuiden? Van het oosten? Dan is het dus
zuiderwind of oosterwind.
3. Probeer te weten te komen of er een frontale depressie op doortocht is, of wanneer er geen is, of er een
hogedrukgebied invloed heeft.
4. Probeer zoveel mogelijk te weten te komen over: neerslag, luchtdruk, temperatuur, wind…

oefening meteo

18
H5 Draagkracht van de aarde & mondiale verschuivingen
Draagkracht aarde
Zure regen
Oorzaken: door verbranding van fossiele brandstoffen
komen zwaveldioxide en andere schadelijke stoffen vrij
(komen in lucht en water terecht) → giftig water
verdampt → ontstaan zuur regen

Verband socio-economische activiteiten:


• Industrie: hoogovens, energiecentrales…
• Verkeer: auto’s, motors, boten…
• Landbouw: meststoffen

Gevolgen:
• Schadelijk voor monumenten, gebouwen, beeldhouwwerken, en alles wat kalksteen bevat.
• Zorgt voor verzuring van oppervlaktewateren.
• Veel biologische processen kunnen alleen plaatsvinden binnen normale phwaarde. Zuur regen → ph-daling →
het ecosysteem kan vernietigd w. Bv. Meren gaan ‘dood’, planten moeilijk fotosynthese,..

Oplossing: werken aan luchtvervuiling zodat pHwaarden weer zijn zoals vroeger.
Oorzaak uitschakelen: elektrische industrieën i.p.v. chemische industrieën, milieuvriendelijke auto’s i.p.v. gewone…

Bodemdegradatie: sterke afname productiviteit van bodem

Oorzaken:
1. Landbouw: meststoffen, herbiciden, pesticiden,..> slecht voor bodem
2. Afval: na verbranding stoffen ontstaan biologisch niet afbreekbare as die trekt via bodem naar grondwater
3. Industrie: zorgen voor ontstaan giftige stoffen.
4. Bij afvalwaterverwerking kunnen kleine metalen,.. in bodem terecht komen.
5. Vastafval: huisafval= biologisch niet afbreekbaar.

Verband socio-economische activiteiten:


• Storten van huishoudelijk en industrieel afval op plekken waar het niet mag
• Wijzelf zijn ook consument van milieuonvriendelijke oorzaken (plastiek, auto’s…)

Gevolgen: stoffen worden rechtstreeks in ons lichaam opgenomen


→ Schade aan ademhalingsstelsel, Huidproblemen, Kanker.

Oplossingen en verbeteringen:
1. Minder afval (zowel door ons als door industrieën)
2. Consument bewust maken, of zelf bewust worden van deze wereld en bewuste, ecologische levensstijl leiden
3. Bodem saneren: vervuilende stoffen uit bodem halen
4. Systeem van milieuvergunning: wanneer men iets wil doen in landbouw, industrie… moet men een vergunning
krijgen en dus eerst een verslag geven om zoveel mogelijk vervuiling te voorkomen
5. Beter bodembedekking, en afvloeien van giftige stoffen in de landbouw voorkomen; bv. Heggen zetten rond
landbouwgronden, zodat alleen eigen grond degradeert.

19
Probleem van de voedselvoorziening op aarde
Hoe meer bevolking, hoe meer voedsel nodig → gemid. is er voldoende voedsel, maar grote ruimtelijke verschillen.
Te veel voedselverbruik en de hoge productie → overschotten worden vernietigd om de prijzen hoog te houden.
Door het lage inkomen, onvoldoende productie/voeding, weinig drinkbaar water, slechte gronden en
landbouwtechnieken kent 15% van de bevolking in ontwikkelingslanden een ondergewicht.

Duurzame voedselvoorziening: productie van voedsel zonder schade aan milieu

Verbanden
1. Agrarische evolutie:
Door efficiëntere technieken leverde de grond meer op en werden bedrijven steeds groter, waardoor vele
kleine boeren hun land en inkomsten kwijtraakten. → Moeilijker om aan duurzame voedselvoorziening te doen.
2. Demografische evolutie: bevolkingsgroei bemoeilijkt dit proces → vraag nr voedsel blijft stijgen, vernieuwingen
zoals pesticiden kunnen voorlopig honger verhelpen, maar op lang termijn heeft dit vele negatieve gevolgen.
3. Economische evolutie: internationale economie → men kan makkelijk aan elkaar grondstoffen leveren
→ voedselproductie gaat vlotter

De eindigheid van de grondstoffen: stoffen w verwerkt tot andere stoffen

2 soorten:
• Primaire: wordt in natuur en aardkorst gevonden.
• Secundaire: wordt gewonnen uit recyclage.

Verdeeld in 4 groepen:
• Biomassa (resultaat van landbouw, visserij, bosbouw,...)
• Constructiemineralen (grind, zand,...)
• Industriële mineralen en ertsen
• Fossiele brandstoffen (energiebron, maar ook grondstof van de chemische industrie)

Brandstoffen ontstaan uit organische materiaal (afgestorven planten/dieren: fossielen) → fossiele energiebronnen
• Soorten: aardolie, aardgas, steenkool
• Verbranding fossiele brandstoffen: ontstaan koolstof/brandstof
• Brandstoffen zijn eindig en erg vervuilend
• Heel ongelijk verdeeld over de aarde → onmetelijk veel conflicten, politiekgevoelig
• Landen zonder deze brandstoffen zijn economisch afhankelijk van landen die er wel voorraden hebben

20
Aardolie en het aardgas
Productieplaatsen:
Aardolie en aardgas zijn koolwaterstofgassen en
bevinden zich vaak in de pooitoppen van
afzettingsgesteenten. Ze worden gewonnen door
boringen in de aardkost, voornamelijk ik Saudi-
Arabië en de VS.

Consumptieplaatsen:
Wordt wereldwijd gebruikt als brandstof voor de
mens en als basis voor verschillende industriële
toepassingen.

Transport:
Gebeurt meestal over zee met tankschepen of -wagens, trein…
Eenvoudigste manier voor transport van ruwe aardolie is via oliepijpleidingen. Zie transportroute foto.

Eindigheid:
Aardolie en aardgas werden miljoenen jaren geleden gevormd in de zeebodem. Nu pompen we die olie en gas naar
boven om te gebruiken als brandstof, maar de voorraad in de zeebodem raakt op. De vorming van fossiele
brandstoffen gaat veel langzamer dan het tempo waarin de brandstoffen worden gebruikt.

Milieugevolgen van de olie-, de gas- en schaliegasontginning op land en zee:


• Door wegpompen van gas & olie ontstaan lege plaatsen die invallen → ontstaan van littekens in landschap
(kraterlandschap). Maar erger: kan ook aardbevingen, zeebevingen of verzakkingen met zich mee brengen.
• Enorme hoeveelheden aardgas en water nodig voor ontginning
• Olie kan in de zee terecht komen, zeer schadelijk voor dier én mens.
• Luchtvervuiling
• Grote hoeveelheden methaan lekken weg naar de atmosfeer à opwarmend effect is groter
• Bodem- en grondwaterverontreiniging: Fracking is het maken van scheurtjes in brongesteenten, opdat het
gas zou kunnen ontsnappen, dit gas ontsnapt in de bodem.

Milieugevolgen van olietransport over zee:


• Wanneer de olie in zee beland worden dieren hierdoor vergiftigd worden. Maar ook wanneer ze in op land
lekken, heeft dit grote milieugevolgen voor ons.
• Boorplatforms vernietigen ecosysteem

Ladder van Lansink: standaard op vlak van afvalbeheer→ prioriteit aan meest milieuvriendelijke verwerkingswijzen
- verwerkingsmanieren van afval gerangschikt (meest-minst milieuvriendelijk):

21
Ecologische (mondiale) voetafdruk

Getal dat weergeeft hoeveel biologisch productieve grond- en


wateroppervlakte een bepaalde pers/bevolkingsgroep in dat jaar gebruikt
om zijn consumptieniveau te kunnen handhaven en zijn afvalproductie te
kunnen verwerken.

Ongelijkheid tussen regio’s omdat iedereen verschillende eet- en


leefgewoontes heeft.

Oplossingen:

Individu: Land:
• Gebruik van duurzame voertuigen • Doelstellingen nastreven op lange termijn
• Meer gebruik openbaar vervoer • Voorlichtingscampagnes
• Zuinig omgaan met voedsel • Duurzame projecten subsidies geven
• Zuinig omgaan met energie

Mondiale verschuivingen
Delocatie van activiteiten
Verhuizen van een deel van de bedrijfsactiviteiten (naar het buitenland), met als doel efficiënter en winstgevender
te kunnen produceren. Delocatie is een van de belangrijkste kenmerken van de globalisering. Een bedrijf dat aan
delocatie doet, plaatst zich meestal naar derdewereldlanden.

Oorzaken en redenen hiervoor zijn voornamelijk omdat er veel lagere arbeidskosten zijn, voor een grotere
hoeveelheid arbeidskrachten.
➢ Voorbeelden delocatie van industriële activiteiten:
- Leer - Textiel - Kleding - Metaal - Elektronica
x

➢ Voorbeelden delocatie van tertiaire activiteiten:


(dienstensector, eco sector waarin bedrijven met verkoop van hun goederen/diensten winst willen maken)
- Call centra - Informatica – Boekhouding

Globalisering:
Wereldwijde economie, proces van wereldwijde interacties tussen mensen, bedrijven, regeringen en culturen.
Voorbeelden
• Producten van over de hele wereld zijn overal te verkrijgen
• Sociale netwerken en internet: kennis en nieuws verspreidt zich heel snel wereldwijd
• Wereldburgers: via bovenstaand puntje ontstaat een cultuur op zich (film, muziek, politieke ideeën…), die
door heel de wereld gedeeld wordt.
• Multinationals: bepaalde merken vindt je in alle grote steden wereldwijd terug; Starbucks, McDonald’s…
• Het wegvallen van
handelsbelemmeringen
• Verbeterde
transportmogelijkheden

22
Internationale migraties

Migratiestromen na WO I:
➢ 1950-1960: Spanjaarden, Grieken, turken en Marokkanen
voor handarbeid want België had tekort arbeiders
➢ 1990: mensen uit verscheidene plaatsen; vooral Oost-Europa,
maar ook Azië, Zwart-Afrika, en in mindere mate Latijns-
Amerika.
➢ Hedendaags: vooral vluchtelingen uit Syrië, Afghanistan,.. &
Midden-Oosten door oorlog

Push- en pull factoren van de migraties


Redenen die een gebied tot een Redenen die gebied tot een afstootgebied maken,
aantrekkingsgebied maken, omstandigheden in een gebied die als onprettig
factoren in een bepaald gebied dat mensen worden ervaren, die aanzetten tot emigratie.
aantrekken. ↑

Type migrant Pullfactor Pushfactor
Economisch Werkloosheid
Mogelijkheden op arbeidsmarkt
Lage lonen
Ontwikkelingskansen
Armoede
Illegalen Toekomstmogelijkheden Slechte leefomstandigheden
Asielzoekers/ Oorlog en conflict
/
vluchtelingen Schending van mensenrechten
Andere Gezinshereniging
Studies
Natuur- en milieurampen
Streven naar nieuwe ervaringen
Aangename leefomgeving

H6 Opbouw en afbraak van fysische landschappen


Structuur vd aarde

23
Opbouw vd lithosfeer: bestaat uit de aardkorst en de buitenmantel + is buitenste gedeelte van de aarde

Natuurlijke verbindingen met een eigen Natuurlijke ophopingen die zijn opgebouwd
vaste, scheikundige samenstelling en uit mineralen. Sommigen bestaan uit één
een karakteristieke kristallijne kleur. soort mineraal, anderen uit meerdere.
Mineralen Gesteente
Chemische samenstelling Vaste structuur Niet vast
Kleur Vaste kleur Geen vaste kleur
Vorm Specifieke vorm Geen specifieke vorm
Fossielen mogelijk? Nee Ja
Voorbeeld Goud, zilver, fluor Basalt, marmer, kalksteen

Foto

De lithosfeer zijn opgebouwd uit gesteenten, die op hun beurt uit mineralen bestaan. De gesteenten worden
volgens de petrografie (gesteentekunde) ingedeeld in drie grote groepen, volgens de manier waarop ze ontstaan:
1. Stollingsgesteenten: gesteenten gevormd door stolling magma, bv. graniet, basalt
2. Afzettingsgesteenten: w gevormd op aardoppervlak door afbraak van andere gesteenten tot sedimenten, bv.
zandsteen, kleisteen
3. Metamorfe gesteenten: w diep in aarde gevormd door hoge druk en T (door aanwezigheid magma), door
kristallisatie of metamorfose van stollingsgesteente of sedimentair gesteente. Bv. marmer, leisteen.

➔ Verschillende processen:
• Sedimentatie= afzetting van gesteenten
• Kristallisatie: groeien van kristallen rond deels bestaande kristallen
• Metamorfose: ontstaan andere gesteente van een gesteende door verandering chemische binding.
• Erosie: afslijten bodem aan oppervlak door water/ wind
• Verwering: gesteente verandert o.l.v. exogene krachten= weer, klimaat,..
• Diagenese: sediment ondergaat verandering nadat het is afgezet (niet in aardkorst) daarom →
metamorfose
Gesteentecyclus
4

Verband tussen gesteentegroepen:


1. Magma (vloeibaar gesteente) 3
5
2. Stolling en kristallisatie
3. Stollingsgesteente
4. Erosie en verwering
5. Sedimentatie
6. Sediment en sedimentair gesteente 1 6

7. Rekristallisatie en metamorfose
8. Metamorf gesteente
7
8

Kenmerken vd verschillende soorten aardkorst:

• Oceanische aardkorst= grotendeels basalt, 5-10 km dik, onder oceanen


• Continentale aardskorst= grotendeels graniet, 30-50 km dik, onder continenten

24
Endogene processen: zijn krachten die vanuit de lithosfeer komen, en nieuwe aardkorst vormen. Ze worden
voornamelijk gedreven door warmte en druk, maar ook door vloeistoffen.
(gebergtevorming, aardbevingen, vulkanisme, platentektoniek)

1. Gebergtevorming

2. Aardbevingen: schokkende, trillende beweging van aardkorst.


x

➢ Oorzaak: • Verschuiving tektonische platen tegenover elkaar


• Vulkanisme
• Menselijke ingrepen (boringen voor olie)
• Meteorietinslagen

➢ Verschil tussen hypocentrum en epicentrum


x

Plaats waar aardbevingen ontstaan Plaats op aardopp, loodrecht op hypocentrum

➢ Schaal van Richter: geeft de hoeveelheid energie die vrijkomt tijdens aardbeving weer in vorm van trillingen.

3. Vulkanisme:
Opening in de lithosfeer, waardoor magma vanuit de asthenosfeer naar het aardopp. stijgt. Door het opstijgen
van die magma wordt er gesteente naar boven geduwd en wordt er dus een berg gevormd.

Schildvulkaan Stratovulkaan (samengestelde vulkaan)


Hellingshoek Zachte hellingshoek Groot, steile bergwand
Eruptie type Effusief vulkanisme Zeer explosief
Bij subductiezone
Plaats Ter plekke van een hotspot (zone waar oceanische aardplaat onder continentale
of een andere oceanische aardplaat schuift)
Gevaarlijk? Niet zozeer, is effusief (rustig) Ja! Grote ontploffing
Lava koelt traag, stroomt ver → het
Opgebouwd uit een afwisseling van
vulkanisch materiaal hoopt zich niet telkens
Verklaring lavagesteenten en los uitgeworpen
vlakbij de krater op. Zo ontstaat na talloze
voor vorm materiaal, zoals vulkanisch as, vulkanische
uitbarstingen eerder een brede berg met
bommen en losse lavablokken
flauwe helling, die veel lijkt op een schild
Foto

➢ Voordelen: grond wordt vruchtbaarder, toerisme…


➢ Nadelen: hongersnoden (lava vernietigt voedselgewassen), modderstromen, mogelijks kans op asregen

4. Platentektoniek (zie volgende pagine)

25
4. Platentektoniek:
Wetenschappelijke theorie die verschillende geologische verschijnselen kan verklaren, waaronder geografische
ligging van continenten en oceanen, continentendrift, gebergtevorming, aardbevingen en vulkanisme.
Volgens deze theorie is de lithosfeer onderverdeeld in tektonische platen, die onafhankelijk van elkaar over het
aardoppervlak kunnen bewegen. De platen verplaatsen zich t.o.v. elkaar met enkele centimeters per jaar.

➢ Mechanisme: kern van aarde heeft hoge T → doorgestuurd naar bovenste lagen/geeft die door aan platen
→ ontstaan hoge T in asthenosfeer (convectiestroom) → stroming koelt af naarmate dichter bij aardopp.
→ terug naar binnenste v aarde → vicieuze cirkel → conventiestromen nemen platen mee (reden beweging)

Plaatbeweging
Divergent 2 platen bewegen van elkaar weg = ontstaan opening (spreidingszone), hier kan magma vanuit
asthenosfeer in lithosfeer komen
• Ontstaan van vulkanen op de aardkorst
• Stollen vh magma en ontstaan van nieuwe lithosfeer
waardoor de twee platen groter worden
• Ontstaan mid-oceanische ruggen
Transform 2 platen bewegen langs elkaar, gebeurt in schokken
• Aardbevingen

Convergent Ene plaat (de zwaarste) duikt onder ander plaat


Continentaal-continentaal
• Bergketens omdat gesteenten worden samengedrukt
• Door botsing ook vaak vulkanisme

Continentaal-oceanisch O zwaarst → onder C plaat


= subductie
• Vorming deepzeetroggen
• Aardbevingen door schoksgewijs verschuivingen vd plaatgrenzen
• Vulkanisme doordat wegduikende plaat op grote diepte door hitte wordt omgesmoten
• Bergvorming

Oceanisch - oceanisch Oudste, zwaarste plaat duikt


weg onder andere = subductie
• Vorming troggen
• Vulkanisme door smelten v wegduikende plaat
• Archipel/eilandboog door het omhoogkomen van magma

➢ Continentendrift/verschuiving: beweging gaat erg traag, wij merken het niet. Men kan de
conclusie uit een aantal fenomenen trekken dat de continenten ooit aan elkaar moeten hebben
gehangen. Over 250 jaar verwacht men dat de continenten weer naar elkaar zullen bewegen.

Begrippen:
Rug: gebergtes onder water (divergerende platen, MID Atlantische rug)
Trog: smalle en erg diepe kloof in de zeebodem (subductie, Palau trog)
Breuk: scheuren in aardkorst (transform, Sint-Andreas Breuk)
Slenk: tektonische vallei ontstaan door twee ruwweg evenwijdige afschuivingsbreuken met ↔ hellingsrichting
Hotspots: magma door dunne aardkorst, verzamelen in magmakamer= ontstaan vulkaan (boven convectiestroom, kaapverdië)
Kust- en continentale gebergten: zijn gebergten evenwijdig aan de kust of continentenlijn. (Divergent, de Himalaya)
Oceanen: grote zee tussen verschillende continenten (Atlantische oceaan)

26
Geologie van de aardkorst

Geologische tijdschaal (in miljoen jaar geleden)

Holoceen (0-0,01)
Quartair
(0-2) • Alpine plooiing (Alpen, Himalaya…)
Pleistoceen (0,01-2) • Panthalassa krimpt verder & verdwijnt van Tethys
Cenozoïcum • Vorming Vlaamse Vallei
(0-65) Neogeen (2-24) • Vorming Kempisch plateau (klimaat koelde sterk
Tertiair af, landopp bedekt door laag sediment
(2-65) • Eerste mensachtigen, primaten en vogels
Paleogeen (24-65)

• Openbreken van Laurazië & Gondwana


=ontstaan van huidige continenten
Krijt (65-142)
• Vorming vele kalksteenlagen
• Eerste bloemen

Mesozoïcum Secundair • Divergentie van Laurazië & Grondwana


(65-250) (65-250) Jura (142-205) =Ontstaan Tethys
• Eerste zoogdieren

Fanerozoïcum • Openbreken van Pangea


(0-550) Trias (205-250) = ontstaan van Laurazië & Gondwana
• Eerste dino

• Pangea, supercontinent
Perm (250-292)
• Extreme ijsstijd

• Hercynische plooiing
Carboon (292-354)
• Vorming vele kalksteen-&steenkoollagen

Paleozoïcum Primair Devoon (354-417) • Amfibieën, insecten


(250-550) (250-550)
• Caledonische plooiing (scandinavische alpen)
Siluur (417-440)
• België

Ordovicium (440- • Primitieve vissen


495) • Eerste landorganismen (algen)

• Openbreken van Rodinia


Cambrium (495-550)
• Cambrische explosie
Proterozoïcum
• Vorming van Radinia
(550-2500) Precambrium (550-
Archaïcum 4500) • Ontstaan van Kratons
(2500-4000) • 1-en meer cellige organismen

27
Geologische structuren
Geslaagdheid Vlakke structuur in gesteende door sedimentie van lagen
sediment over elkaar
Discordantie Ongelijkheid vd oriëntatie van sedimentaire gesteentelagen

Anticline Stuk omhoog geduwd


→ Plooirug ontstaat met oudere lagen in centrum

Syncline Stuk naar beneden geduwd


→ plooidal ontstaat met jongere lagen in centrum

Breuk Discontinue zone in gesteentelaag (door vervorming)

Opschuiving/verschuiving:
Door samendrukken van 2 blokken gesteente
Afschuiving:
2 delen vd aardkorst uit elkaar getrokken

Zijschuiving:
2 stukken bewegen horizontaal van elkaar

Transgressies en regressies
➢ Transgressie:
Verplaatsing vd kustlijn landinwaarts, als gevolg van een tektonische activiteit of van een stijging vd zeespiegel
Regressie:
Verplaatsing vd kustlijn richting zee, als het gevolg van tektonische activiteit of van een daling van de zeespiegel
Exogene processen:
Processen die van buitenaf op de aardkorst inwerken, zoals verwering, erosie en sedimentatie.

➢ Transgressies en regressies wisselen elkaar voortdurend af, soms in een cyclus, maar soms ook onregelmatig.

➢ Gevolgen op Belgische geologische structuur:


Tijdens het tertiair lag de Noordzee nog tot ongeveer Midden-België. Men ziet dat in het Paleogeen een
belangrijke transgressie plaatsvond, waarbij grote delen van Vlaanderen in volle zee lagen. Bij elke transgressie
zijn er afzettingen in de zee van vooral zand en klei. Dichtbij de kust worden grove zanden afgezet en hoe verder
van kust, hoe fijner het materiaal sedimenteert (afzetting van erosie) → dikkere (zee)bodem met schuinere helling.
Bij een volgende transgressie raakt de zee minder ver. Op die manier ontstaat het schuine, gelaagde patroon.

Geologische kaart
Elk hooftijdperk vd geologische tijdschaal wordt ingedeeld in periodes. Periodes krijgen vaak de naam van gesteente-
lagen die gevormd werden tijdens die periode. Op een stratigrafische kaart in atlas vind je de ouderdom van de
gesteentelagen aan de opp. en op een lithologische kaart vind je welke gesteenten er aan de opp. voorkomen.

Klimaatveranderingen in Quartair
Het Pleistoceen heeft een snelle afwisseling van ijstijden en tussenijstijden (de warmere perioden) waarin het
aanzienlijk kouder was. De laatste ijstijd vond tien duizend jaar geleden plaats. Deze zijn belangrijk omdat de invloed
van de ijstijden op de vorming van ons huidige landschap erg groot is, bijvoorbeeld:
1. Reliëf: - Ligging kustlijn veranderd - Uitbreiding landijsmassa’s
2. Verwering: - Uitsterven van plant- en diersoorten
3. Erosie: - Ontstaan modderbrij - Rivieren moeten een overvloed aan smeltwater en puin verwerken

28
Uiterlijke vorming vd aarde

Exogene processen: verwering, erosie, sedimentatie

Verband tussen de 3: cyclus, sedimentatie= eindproduct van verwering of erosie. De sedimentatie wordt op den
duur sedimentatiegesteente, en kan daarna weer beïnvloed worden door verwering of erosie.

➢ Verwering: vaste gesteente verbrokkelt naar lossere gesteente, door water/klimaat, zonder te verplaatsen

Vormen:
1. Fysische: gesteente verbrokkelt zonder dat de chemische samenstelling verandert
Heel wat gesteenten zijn poreus of hebben barstjes waar het water gemakkelijk kan binnensijpelen
→ water bevriest → toename volume 10% → spanningen ontstaan → gesteente verbrokkelt
Door de zon kan het gesteente uitzetten en daarna inkrimpen, om daarna te verbrokkelen.

2. Chemische: oplossen of aantasten van gesteenten door de inwerking van water, zuurstof en zuren.
Door de reactie kunnen andere mineralen gevormd worden (chemische verwering van kalksteen wordt karst genoemd)

3. Biogene: organismen stimuleren de verwering zowel rechtstreeks als onrechtstreeks.


- Rechtstreeks: boomwortels kunnen uiteenvallen en gesteenten kapot maken. Het begint met fijne
haarwortels die in kleine barstjes van de steen groeien, dit wordt groter naarmate de boom dikker wordt
- Onrechtstreeks: levende organismen brengen CO2 en zuren in de bodem. Deze stoffen komen in het
grondwater waardoor chemische verwering wordt geactiveerd.

➢ Erosie: het losmaken en transporteren van gesteente als gevolg van invloeden van weer en klimaat

Vormen verplaatsing:
1. Winderosie: door wind (witte woestijn, egypte)
2. Zee erosie: door zeewater
3. Watererosie: door water
4. Riviererosie: erosie door revierwater, voeren sedimenten mee naar zee (grand canyon)
5. Gletsjererosie of ijserosie: erosie door gletsjertjes, pas zichtbaar wanneer ijs gesmolten is (Morenen)

➢ Sedimentatie: of afzetting is het proces van ophoping en bezinking van materiaal


c
Vormen:
1. Marine Sedimenten Fijne verweerde deeltjes,
(gevormd door zee) afgezet in zee
- Zeeklei

2. Eolische sedimenten Verweerde deeltjes,


(gevormd door wind) door wind getransporteerd
- Dekzand

3. Fluvatiele sedimenten Verweerde deeltjes,


(gevormd door rivieren) door rivier getransporteerd
- Rivierklei

4. Glaciale sedimenten Verweerde deeltjes


(gevormd door gletsjers) door landijs/gletsjers getransporteerd
- Keileem, Morenen, Zwerfkei

29
Het reliëfgebied Condroz: BE landstreek die uitstrekt over de provincies Namen, Luik, Henegouwen, Luxemburg.

➢ Reliëf: Golvend plateau, gelegen op hoogte van 180 tot 340 meter. Er komen afwisselend kammen en depressies
voor. Het geheel heeft een open karakter, ondanks de aanwezigheid van bossen (meestal op toppen v heuvels).

➢ Lithologie en geologie: De gesteenten (lithologie) psammiet (zandsteen) en kalksteen komen aan de opp. voor.
Beide worden gebruikt als bouwmateriaal in hun woningen. De gesteenten wisselen elkaar strooksgewijs af.

➢ Bodemgebruik: Werd vroeger zeer sterk door 2 bodemtypes bepaald:


1. Leemgronden: landbouw en akkerbouw van graan, koolzaad, suikerbiet…
het probleem is dat de door erosie de leemlaag vermengd wordt met vruchtbaar psammiet.
2. Vallei: verwering van kalksteen; bodems vermengd met klei, waardoor het minder waterdoorlatend is en
enkel geschikt als grasland.
Tegenwoordig vervaagt door gebruik van meststoffen, door schikking van weiden voor optimale bedrijfsvoering.
➢ Geologische ontstaansgeschiedenis:
Het ontstaan gaat terug tot in Paleozoïcum. Periodes van afzetting & erosie hebben sindsdien het reliëf gevormd:
In de devoon-carboonperiode werd het land door de zee overspoeld:
• Dikke lagen zand/kalkslib werden afgezet
• Verharden gelijk tot zandsteen en kalksteen
Op het einde vd carboonperiode vond de Hercynische plooiingsfase plaats
• Zeeafzettingen werden door druk vh zuiden geplooid tot plooienbundel
• Afwisselent synclines-anticlines
In het Mesozoïcum en paleogeen erodeerde het gebied tot een schiervlakte.

In het Paleogeen overspoelde de zee het gebied herhaaldelijk en zette sendiment af


•Onderging tot nu toe een geleidelijke opheffing, op vrijgekomen land ontwikkelde zich een riviernet
Door de rivieren erodeerde de mesozoïsche en Paleogene lagen. Differentiële erosie vond plaats

Paleogene afzetting, boven- carboon kleisteen, onder-carboon kalksteen, boven-devoon psammiet, boven-devoon kleisteen

Het reliëfgebied Kempisch plateau


In het oosten van Limburg

➢ Reliëf: hoogte plateau in zuiden +-104 m, in het NW +- 40m hoog is. Plateau is relatief vlak.
x

➢ Lithologie en geologie: zuidelijk deel hoofdzakelijk dikke grindlagen en grof zand aan, in noordelijk deel fijner
zand. Grotendeels bedekt met sediment, aangevoerd door de wind in aanwezigheid van sneeuw en afgezet
met een afwisseling van zand en sneeuwlaagjes. Door ontbossing, bijna boomloze vlakte met vooral heide.

➢ Bodemgebruik: in 19e eeuw zijn naaldbomen aangeplant voor de steenkoolontginning. Heidelandschappen


komen nu enkel nog voor in de natuurreservaten.

➢ Geologische ontstaansgeschiedenis: het Kempisch plateau is ontstaan tijdens het Quartair.

Voor ijstijd boog Maas niet bij luik af maar stroomde hij verder en mondde uit in de Rijn.

Tijdens ijstijd veel erosie voor vorstverwerking. Stukken rots breken af en worden nadien via rivieren afgevoerd.
Maas kreeg zoveel puin te verwerken en eveneens vond er een tektonische verzakking plaats.

De maas doorbrak haar eigen waterscheiding en baande een nieuwe weg naar zee.
Benedenloop raakte verstopt en grote pakken sedimenten (grof zand, grind) werden afgezet.
Waaiervormige puinkegel ontstaat.

Na Elster ijstijd kon de Maas in zijn eigen puinkegel gaan insnijden.

Vorming van verschillende terrasniveau’s
Huidig kempisch plateau= resterend westelijk deel vd oorspronkelijke puikegel.

30
Landschapsstudie

➢ Reliëfvormen:

Vlakte Overblijfsel van geërodeerde grote gebieden


(gebergten, vulkaan..)

Plateau Oorspronkelijk vlak


Omhoog gekomen door geologische factoren
Eventueel ingesneden door rivieren
Heuvelland Opheffing
Ingesneden door rivieren en beekjes
Terrasvormig

Gebergte Ontstaan door


- botsing aardplaten
- vulkanisme (hotspot)

➢ Valleivormen:
U-dal Kloofdal V-dal Vlakbodemdal Boogdal Vlakdal

➢ Sedimentatielandschappen & Erosielandschappen: pag 29

➢ Glaciale landschappen:

Morenen Gevormd door een geltsjer


Duidelijk herkenbare ruggen in het landschap

Stuwwallen Rug in het landschap


Bestaat uit opgestuwd materiaal (door ijstong)

Drumlins Langgerekte heuvel


Gevormd door Gletsjer
Harde kern
Keteldalen Half cirkelvormige vallei
Gevormd door erosie gletsjer

Glaciaal Depressie in het landschap door het gewicht en erosie van een
bekkens gletsjer

Doodijsgaten Ontstaan wanneer het ijs smelt en de ective gletsjer zich terugtrekt
Vormt een depressie

31
➢ Kustvormen:

Boogkust - Boogvormige strandjes met zand of kiezel


- ontstaan door doorgelopen dwarsketens

Deltakust -Aftakking ve rivier


-Ontstaan doordat een grote rivier uitmond in een getijdenloze zee
- de nijl

Duinkust - Heuven van fijn zand langs de kust


- Ontstaan door verwaaien van zand tot een heuvel

Fjordenkust - Bergachtige kust


- Steile wanden, uitgesleten door gletsjers
- Diepe u-dalen door glaciale erosie
Halfkust - Groot strandmeer, direct gelegen aan zee maar afgesloten door een
schoorwal
- Ontstaan door aanslibbering van zeeklei

Riakust - Rivierdal dat uitmondt in zee


- Wordt gedeeltelijk overstroomd door zee door uitslijting

Waddenkust - Modder- of zandplaat


- Ontstaan in ondiepe zee

Scherenkust Ondiep, brak water met talrijke kleine rotsachtige eilanden (=scheren)

Klifkust - Steile kustvorm


- Ontstaan door voorturend eroderen vh gebergte aan de kust

Vlakke kust Lopen geleidelijk in zee uit: golven glijden de kusstrook op en zetten
grind en zand af = strand gevormd

Bodemprofiel: verticale doorsnede vd grond, bodems worden verdeeld in bodemhorizonten, aanduiding hoofdletters

Verband tussen bodem, reliëf en vegetatie:


1. Bodem: al het gesteente dat zich onder het aardoppervlak bevindt.
2. Reliëf: geheel van hoogtes en laagtes van een landschap vormt samen verticale
dimensies van het landschap.
3. Vegetatie: geheel van planten die in een bepaalde omgeving voorkomen.

32

You might also like