Professional Documents
Culture Documents
Plaatsbepaling op aarde
De absolute ligging van plaatsen op aarde
→ Exacte ligging van een plaats op aarde (=geografische lengte en breedte weergegeven in coördinaten op kaart)
Deze ligging aflezen op een kaart: lengte en breedte weergegeven in coördinaten op kaart
Oefening
Werking:
De standplaatsbepaling verklaren aan de hand van de werking van het Global positioning system:
Werking: Er zijn 32 satellieten met elk een eigen signaal, die werken op zonne-energie, en
allemaal in 6 vaste banen rond de aarde draaien (2x in 24u). Met de meegedeelde tijd en de tijd van ontvangst
kunnen programma’s de exacte afstand berekenen tussen hem en de satelliet. Voor deze berekeningen heeft men
informatie nodig van minstens vier satellieten.
1
De kaarten
→ Vectorafbeelding
In deze context is een vectorafbeelding
een verzameling lijnstukken die
allemaal dezelfde lengte, richting
en zin hebben.
Schaal
Duidt de verhouding aan tussen getekende en werkelijke maat
Lijnschaal Breukschaal
Schaal met behulp van een lijnstuk waarmee je de Geeft aan hoeveel keer de werkelijkheid verkleind
werkelijke afstand meteen kan aflezen wordt weergegeven (afstand kaart x noemer breuk)
• Kaartlegende
Elke kaart heeft een legenda die informatie geeft over de schaal en symbolen die gebruikt zijn voor speciale
kenmerken. Dit verschilt per thema, soort kaart.
→ Vb’en:
2
• Kaarten worden ingedeeld in thematische kaarten en kaarten naar inhoud. De indeling om kaarten naar inhoud in
delen (sociaaleconomisch, bodemkundig…), wordt niet zo vaak meer gedaan, het wordt niet meer als zinvol geacht.
2. Overzichtskaarten
Meer globaal, geven maar plaatsen weer. Willen meer overzicht geven.
3. Straatkundige kaart
Administratieve kaart, wil vooral aantonen waar grenzen zijn
(meestal elke gemeente, stad of land andere kleur)
4. Natuurkundige kaart
Focus ligt op de natuur: reliëf, rivieren, zeeën…
2. Figuratieve kaart:
Geeft aantallen weer door de grote van de stippen
Bv. asielaanvraag in Europa
3. Choropleet:
Geeft dichtheid weer in oppervlakte-eenheid (hectare, km,..)
Bv. Aantal besmette personen per regio
4. Chorochromatisch:
Geeft andere grenzen aan, elk in ander kleur, om de eigenschap aan te duiden
Bv. verdeling van de kolonies
5. Isolijnenkaarten:
Gebruiken telkens vloeiende lijnen die bepaald verschijnsel rond druk, intensiteit weergeven
Bv. Neerslagkans
6. Ruimtelijke kaart:
3D, geeft ernst/ verduidelijking weer van iets
Bv. Criminaliteit
7. Cartogrammen:
Diagram op kaart, geeft statische gegevens weer
Bv. sociale media
8. Bewegingskaart:
Geeft beweging van iets weer d.m.v. pijlen, routes,..
Bv. Toerisme, transport, immigratie…
3
H2 Ruimtelijke ordening in stad en platteland
Wisselwerking tussen de stad en het platteland
Het site van een stad
Het site van een stad is de plaats waar de nederzetting is
Oorspronkelijke vestigingsplaats van een stad
ontstaan, dit door de lokale landschapskenmerken
Kenmerken van de ligging van de plaats
zoals rivieren, vruchtbare gebieden….
Stadspatronen
Is de vorm van het stratenplan, patroon waaruit stad is opgebouwd.
1. Radiale stadspatroon
Cirkelvormige: ovale stad met radicaal-concentrische plattegrond waarbij wegen elkaar kruisen in center.
2. Dambordpatroon of gridstructuur.
Rechthoekige stad, 2 loodrechte wegen kruisen elkaar in center, andere wegen zijn hier parallel aan.
+ --
3. Spinnenwebpatroon
Hoofdwegen die naar de stadskern lopen. Waar vroeger de stadswal was, is nu een ringweg of vest en grote
straten zijn verbonden met elkaar door zijwegen
+ --
Hoe dichter van centrum hoe armer je Mensen w opgedeeld in klassen en er w geen
bent en hoe dichter van pendelaarszone rekening gehouden met het feit dat
hoe rijker (kunnen pendelen) landschappen niet overal hetzelfde zijn
5. Sectorale zonering
Model van Hoy, model is gebaseerd op huurprijzen
+ --
Model gebaseerd op centrale treinsporen
Huur en koopprijzen zijn
(was voornaamste transportmiddel van
constant over elke schijf
vroeger) en niet op transport met auto
6. Meerkernmodel
Stelt stad voor met meerdere stadskernen met ieder aparte functie.
+ --
Arme mensen kunnen makkelijk
Kernen zijn niet gelijkwaardig aan
pendelen want liggen dicht bij een
elkaar
stadskern
4
Stedelijke hiërarchie
Organisatiestructuur die hiërarchie levert door de combinatie van de uitrustingsgraad en het verzorgingsgebied.
Handel Onderwijs Recreatie, vrije tijd Medisch
Dorp, gemeente Dagdagelijkse Huisarts,
Basisonderwijs, lager
voorzieningen Voetbalvels, speeltuin apotheker,
onderwijs
(supermarkt, bakker) tandarts
Kleine stad Sporthal, kleine
Grootwarenhuis Middelbaar onderwijs Ziekenhuis
bioscoop
Regionale stad Meerdere grote Cultureel centrum, Gespecialiseerd
Hoge school
warenhuizen biscopencomplex ziekenhuis
Grote stad Gespecialiseerde Theater, opera, Academisch
Universiteit
winkels, hoofdzetels sportstadion ziekenhuis
Stedelijke fucties
1. Bestuursfunctie: besturende plicht van stad, dit gebeurt door de 3 gescheiden machten.
2. Dienstenfunctie: diensten geven aan burgers (bv. transport, ziekenhuizen, brandweer,..)
3. Woonfunctie: plicht om iedereen toegang te geven tot onderdak.
4. Werkfunctie: voor werkgelegenheden zorgen
5. Onderwijsfunctie: voor onderwijs zorgen
6. Recreatieve functie: zorgen dat bevolking zich kan ontspannen zodat ze tevreden blijven en niet verhuizen
7. Culturele functie: musea, opera’s, zorgen voor ontspanning en eventuele bezoekers aan de stad
8. Toeristische functie: hand in hand met recreatieve en culturele functie (toeristen = inkomen)
9. Handelsfunctie: inkomen van stad en burger (bv. slager, bakker, supermarket)
10. Industriële functie: belangrijkste inkomen van stad, laat economie draaien (bv. Fabrieken, brouwerij, haven…)
Soorten verstedelijking
➢ Morfologische verstedelijking:
De waarneembare/zichtbare uitbreiding van een stad
Bv. Bevolkingsdichtheid neemt toe → bebouwde oppervlakte neemt toe→ de grond wordt meer bezet
➢ Functionele verstedelijking:
Stad groter verzorgingsgebied, krijgt grotere invloedsfeer, uitbreiding van stadsproductie/distributie Bv.
Functies stad verbeteren: meer biblio’s, musea…
➢ Sociaaleconomische verstedelijking:
Beroepsstructuur wijzigt → plattelandsbevolking verdrongen en overgenomen
door stadsmensen
Bv. Prijsstijging van woningen, files bij pendelen, vertragingen gevolg
➢ Sociologische verstedelijking:
Er ontstaat een gesloten maatschappelijke structuur; de nauwe band tussen
inwoners verdwijnt, wijken worden aangepast
Bv. + controle op migratie, + interesse in cultuur, + individualisering door
gesloten maatschappij…
5
Het ruimtegebruik in Vlaanderen
Het ruimteverbruik in Vlaanderen is niet optimaal, het leidt tot versnipperingen, dit is het proces van het opdelen
van ruimtelijke gehelen in kleinere stukken in de loop van de tijd.
h
6. Ziekte
Door hoge concentratie aan mensen, verspreiden ziektes zich makkelijker vlugger
6
Erfgoedwaarde van traditionele landschappen in België
• Fysisch geografische elementen:
Vlaamse De Kempen
Duinen zandstreek
Polders
Zandleemstreek
leemstreek Weidestreek
Weidestreek Famenne,
waterlopen,
bos, weide Ardennen
dichtbebost
Jurastreek
berg, grot, water
• Socio-economische elementen:
1. Natuurlijk landschap uitsluitend natuurlijke elementen 5. Landelijk/ruraal landschap boerderijen, akkers
2. Stedelijk landschap 6. Havenlandschap
3. Industrielandschap 7. Toeristisch landschap
4. Transportlandschap 8. Boslandschap
• Visuele perceptie elementen:
1. Open landschap: panoramische vergezichten, meer dan km ver en 180º wijd kunnen kijken
2. Gesloten landschap: beperkingen van zicht in alle richtingen, kijkafstand minder dan 250m
3. Compartimentenlandschap: afwisselend open en gesloten landschap (halfopen)
4. Coulisselandschap: transparante begroeiing, ontstaan door aanplanten van percelen
Ruimtelijke planning
Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (RSV)
Onderbouwde visie over hoe we in Vlaanderen met onze schaarse ruimte
moeten omgaan om een zo groot mogelijke ruimtelijke kwaliteit te krijgen.
Zorgt voor samenhang in voorbereiding en uitvoering vd beslissingen in
verband met ruimtelijke ordening. Plan stelt dat we de resterende open ruimte
in VL max. moeten beschermen en de steden herwaarderen zodat zij
aangename plekken worden om te leven. RSV is sinds 1997 een belangrijk
fundament in het ruimtelijk beleid.
7
Ruimtelijke uitvoeringsplannen
Verschil tussen een uitvoeringsplan en een structuurplan:
H3 Kosmische ruimte
Het heelal
1. Optische telescoop: Optisch instrument waarmee verre objecten vergroot kunnen worden waargenomen
Voordelen Nadelen
Reflectoren: telescopen met enkel spiegels
• Geen chromatische aberratie/kleurschifting • Vatbaar voor stellingsfouten
• Kan groot gemaakt worden • Vaak schoonmaken
• Goedkoper dan refractoren • Waarneming kan verstoord raken door bewolking
• Reflecteren alle soorten licht • Vervorming van de waarneming bij gebruik 2e spiegel.
• Alleen reflecterende kant moet perfect zijn
Refractoren: telescopen met enkel lenzen
• Bieden veel weerstand tegen stellingsfouten • Lensvorming
• Zelden schoonmaken • Licht komt moeilijk door wanneer lens dikker wordt
• Geen beïnvloeding • Kleinste afwijking zorgt voor vervorming waarneming
• Heldere beelden zijn mogelijk bij goede lenzen
Catadioptrische systemen: telescopen die lenzen en spiegels combineren
• Geavanceerde volgtechnieken • Zeer duur
• Heel complexe structuur
• Gevormd beeld is iets minder scherp dan reflector
2. Radiotelescoop: ontvangstinstallatie speciaal voor het waarnemen van korte golf radiosignalen, afkomstig van
astronomische objecten - Voordelen: Ook overdag bruikbaar, Geen last bewolking/randlicht
- Nadeel: Temperatuurgevoelig
→ Ideale standplaats voor beide telescopen: weinig wind, droge plaats met weinig planten, in hoge en ijle ruimte
zodat weinig luchtvervuiling en dus waarneming zuiverder en optimaler.
8
Voorbeelden ruimteonderzoek
• Weersvoorspellingen
• Observatie milieu en klimaatsveranderingen
• Globaal overzicht aarde: wat is bewoond of onbewoond…
• Oorlogsvoering: navigatie, spionage…
• Dagelijks gebruik: telefonie, datacommunicatie…
• Toekomstige langdurig verblijf in de ruimte: kunnen we op een andere planeet of in
• De ruimte wonen, wanneer het niet meer gaat op deze?
Lichtjaar: afstand in meter die licht aflegt in 1 jaar (afstand, niet tijd!)
Structuur vh heelal
→ Heelal, universum, kosmos: alle materie, energie & ruimte binnen het geheel van alles wat bestaat
→ Galaxie, sterrenstelsel: grote verzameling sterren die door eigen zwaartekracht bij elkaar gehouden wordt.
Opbouw:
1. Supercluster: verzameling van sterrenclusters die rond hun centrum draaien
2. Cluster: verzameling van sterrenstelsels die rond hun centrum draaien
3. Sterrenstelsel: of galaxie is een verzameling van miljarden sterren die rond hun entrum draaien en samen-
gehouden worden door de zwaarte- en aantrekkingskracht (Bv Melkweg, sterrenstelsel waar wij ons bevinden)
4. Planetenstelsel: verzameling planeten die rond dezelfde ster draaien dankzij de zwaarte- en aantrekkingskracht
(Bv. Het zonnestelsel, planetenstelsel waarin wij ons bevinden, draait rond zon)
5. Planeet: een hemellichaam dat om een ster beweegt
(Bv. De aarde, planeet waar wij ons in bevinden)
Ontstaan vanuit de oerknal/big Bang: theorie gemaakt door de Belg Georges Lemaître.
1929 ontdekking van Hubble dat het heelal uitzet, hiervoor moet de temp en druk dus stijgen.
(druk, temp en volume staan met elkaar in verband, als ene groter/kleiner wordt, moeten andere 2 zich aanpassen om evenwicht te bewaren)
↓
13,7 miljard jaar geleden kwam het heelal op een punt waar het volledig samengepakt zou zitten in 1 minuscuul punt.
Druk en temp zouden dan zo gigantisch groot zijn = ontploffing
↓
Vanaf dan: heelal beginnen uitdijen en afkoelen tot de toestand waarin wij het nu zien.
↓
Samen met, of kort erna is een straling ontstaan (kosmische achtergrondstraling) die nog altijd in het heelal bestaat.
= extra bewijs voor de theorie, omdat deze straling 13,7 miljard jaar oud is, wat overeenkomt met de
theorie van de Big Bang. En ze is ook warm, wat een warmte overgebleven van de Big Bang zou zijn.
Evolutiemogelijkheden:
Big rip: heelal blijft zich onbeperkt uitbreiden waardoor op bepaald moment alles uit elkaar valt >
Big freeze/big chill: energie geraakt ooit op en alles stopt met uitbreiden. Het zal kouder worden en donker.
Big crunch: uitzetting zal stoppen, alles weer naar elkaar groeien → nieuwe oerknal gebeuren→ ook nieuwe heelal
9
De aarde in het zonnestelsel
Afstanden in zonnestelsel
Astronomische eenheid: AE is een afstandsmaat die vrijwel gelijk is aan de gemiddelde afstand tussen de aarde en
de zon. 1 AE = 150 miljoen km
Een lichtseconde: is de afstand die het licht in één seconde aflegt in een vacuüm.
1 lichtjaar = 63.240 AE → 1 lichtseconde = 300 000 km
1AE = 150 000 000 KM Een lichtminuut: is de afstand die het licht in één minuut aflegt in een vacuüm.
→ 1 lichtminuut = 18 000 000 km (lichtseconde x60)
• Het zonnestelsel
x
• De zon
• Grootte: straal= +/- 700 000 km
• Verhouding aarde/zon: zon is 1.3 miljoen keer groter
X
• Structuur:
1. Kern: enorme druk met temp van 16 milj graden.
→ Omzetting water naar helium: kernfusie, enorm veel energie komt vrij
2. Stralingszone: energie via straling getransporteerd naar convectiezone.
3. Convectiezone: gassen/vloeistoffen gaan stromen onder invloed v druk, temp of dichtheid.
4. Fotosfeer: zichtbare opp. vd zon, hier zien we ook zonnevlekken (minder warme plekken), fakkelvelden
(heldere vlekken) en granulatie (korrelig uitzicht vd fotosfeer).
5. Chromosfeer: hier stijgt de sfeer weer, zeer ijle gaszone, zendt weinig wit licht uit.
6. Corona: temp blijft stijgen, bestaat ook uit ijle gassen. Vormt soort stralenkrans rond chromosfeer.
7. Zonnewind: plasma/gas vd zon die weggeslingerd wordt.
8. Zonne-uitbarsting: lokale uitbarsting met verhoogd zonneactiviteit.
• Er ontstaat een gat in het aardmagnetisch veld van de aarde, wat storingen kan veroorzaken in het
elektriciteitsnetwerk en in communicatienetwerken. Dit betekent problemen voor dagelijkse gebruik van gsm
en computer, maar ook luchtvaart, radiocommunicatie, GPS-navigatie, stroomnetwerken…
• Astronauten lopen zeer grote risico wanneer ze op dat moment in de ruimte zijn, en ook satellieten kunnen
onherstelbaar beschadigd worden
• De deeltjes die de aardse atmosfeer bereiken en binnendringen kunnen poollicht veroorzaken.
10
• 8 planeten
Mercurius: Uranus:
• Dichtst bij de zon • 7e planeet van de zon
• Temp.verschillen door nabijheid zon • 3e grootste planeet
• Trage rotatie • Geen vaste opp., een magnetisch veld
• Grote ijzerkern door zware gewicht • Gekantelde rotatie-as
• Veel kraters en rotsen
• 18x kleiner aarde
Venus: Jupiter:
• 2e planeet van de zon • 5e planeet van de zon
• Jong oppervlakte, actief vulkanisme • Grootste planeet zonder vaste opp.
• Eentonig reliëf • Gekleurde wolkenbanden
• Warmste planeet • 90% waterstof, gassen stromen
• Dikke atmosfeer, wolken zwavelzuur • 60 manen
• Draait rechtsom, dus met de klok mee • Grootste planeet in ons zonnestelsel
Aarde: Saturnus:
• 3e planeet van de zon • 6e planeet van de zon
• Eigen maan, gematigde temperatuur, • 2e grootste planeet
platentektoniek… • Bekend om de ringen (ijs en puin)
Mars: Neptunus:
• 4e planeet van de zon • 8e planeet van de zon
• Grote delen zijn oud en heeft veel • 4e grootste planeet
kraters, rood door roest in de grond • Diepblauwe kleur door methaan
• Stevige wind en stofwolken • 11 manen
• Neptunusjaar = 165 aardse jaren
• Hemellichamen
1. Gasreuzen: grote planeten die vooral uit gas bestaan
2. Ijsreuzen: staan verste van de zon, koud daarom veel bevroren materiaal, dwergplaneten
3. Plutoide/ijsdwerg: ver van de zon → koud
4. Planetoïde: beschrijft een baan om een ster, vooral in buurt van Mars (lijkt op steen)
5. Ringen: vermoedelijk ontplofte of mislukte manen, rotsdwergen hebben er geen
6. Kometen: meteoren (brokstuk dringt atmosfeer binnen en brandt op) en meteorieten (branden niet volledeig op)
Gevolgen:
1. Ontstaan dag en nacht; een gegeven plek op aarde komt door de aswenteling afwisselde op de verlichte en
onverlichte kant van de aardbol terecht.
2. Afplatting: de aarde is boven- en onderaan wat afgeplat en in het midden uitgerekt. Aarde wordt als perfecte
bol voorgesteld maar is eigenlijk niet zo: Verschil neppe en echte straal (Evenaar- en poolstraal) ong. 21 km.
Magma wordt aan de buitenkant geslingerd (van binnen) door de draaiing van de aarde, drukt de atmosfeer.
x
3. Verdeling van aarde in uurgordels: Ten westen is het vroeger, ten oosten is het later. Elke uur-gordel is 15º
breed, grenzen van uur-gordels zijn aangepast aan de staatsgrenzen om economische 59 en politieke redenen
(China 1 tijdzone, eigenlijk 5). Het uur staat dus wereldwijd afgesproken, en aangeduid met UTC, Coordinated
Universal Time, wat hetzelfde is als GMT, Greenwich Mean Time.
11
➢ Aardrevolutie: draaien rond de zon
k
De baan die de aarde beschrijft, is een ellips, de zon is een brandpunt hiervan. Dit betekent dat de aarde niet
altijd even ver van de zon staat. Er is een aphelium (lange afstand, juli) en een perihelium (korte afstand, dec).
Om de 365 dagen, 5 uren, 48 min, 46 sec maakt aarde 1 tour rond de zon. =1 jaar Soms 366? → door schrikkeljaar
Gevolgen:
1. Schrikkeljaren:
Een jaar is gebaseerd op de aardrevolutie, omdat de aarde er ongeveer 365 dagen over doet om rond de zon te
draaien. Maar het probleem is dus dat dit ongeveer is, de aarde doet er namelijk 6 uur langer over, dus om de
vier jaar (6x4=24) hebben we een schrikkeljaar, wat betekent dat dat jaar een dag langer duurt; 366 dagen
Berekenen: kan je het jaar delen door 4 en niet door 100? = schrikkeljaar. Eeuwjaren moeten ook deelbaar zijn
door 400.
2. Seizoenen en dag-,nachtlengte:
doordat de aardas een beetje schuin staat, beschrijft de zon elke dag een lichtjes andere boog aan de hemel dan
de dag voordien. Het gevolg is dat de zon de ene helft van het jaar vooral het noordelijk halfrond beschijnt (en
het dus relatief warmere en langere dagen zijn) en de andere helft van het jaar het zuidelijk halfrond. Ook
verandert de dag en nachtlengte hierdoor.
Voorbeeld:
?
12
De ruimtevaart en haar toepassingen
Satellieten
1. Polaire satelliet:
Draait in polaire baan rondjes rond de aarde (90min), vliegt hierbij over Noord- en Zuidpool.
→ Meestal gebruikt voor aardobservatie: weersatelliet, spionage, in kaart brengen oppervlakte.
x
2. Geostationaire satelliet
Draait in geostationaire baan, stationair ten opzichte van de aarde, lijkt niet rond aarde te bewegen maar
doet het wel, heeft cirkelvormige baan en heeft zelfde snelheid als die van aardrotatie (24u een rondje).
→ Te ver van aarde om details te geven, daarom vooral als communicatiesatellieten gebruikt.
x
+ Door ‘onbeweeglijkheid’ van deze satellieten, kan men oneindig veel beelden maken van eenzelfde gebied
+ Maakt het mogelijk om de ontwikkeling van bepaalde fenomenen te volgen of veranderingen op te merken
door altijd hetzelfde standpunt te hebben.
3. Oblieke satelliet
Leggen een baan af op een specifieke breedtegraad noord of zuid van de evenaar.
Satelietfoto’s
• Visueel: helderheidsverschillen stellen reflectieverschillen voor, ook wolkenschaduwen waarneembaar
• Infrarood: helderheidsverschillen stellen temperatuurverschillen voor, zelden/nooit wolkenschaduwen
• Bewerkt: door beide beelden te combineren, kan men verspreiding van weersystemen over het aardopp.
bepalen en de evolutie ervan volgen.
H4 Weer en klimaat
Aardse atmosfeer: luchtomhulsel vd aarde, de gaslaag die aarde omgeeft. Bestaat uit mengsel gassen onderworpen
aan aantrekkingskracht vd aarde → zuurstofvoorziening, bescherming meteorietinslagen en UV straling vd zon
en houdt de warmte vast waardoor wij op aarde een leefbare temperatuur hebben
13
Warmtebalans
In- en uitstraling van energie/ Stralingsbalans: evenwicht in straling op aarde
x
14
Algemene luchtcirculatie
Landwind: lokale wind die van land naar zee waait
Zeewind: wind vanuit zee naar land, daardoor ontstaat afkoeling
In de tropen (evenaar) is een energieoverschot aangezien de zon daar het meest op schijnt, en een energietekort
bij de polen. Zo ontstaat een uitwisseling van warmte via de circulatiecellen.
↓
Bij de evenaar stijgt de lucht door warmte tot aan de tropopauze, waar de lucht dan wegstroomt naar de polen,
dit gebeurt ook omgekeerd. Er is dus een permanent laag drukgebied boven de evenaar en een hoog drukgebied
aan de polen, dit noemt ook wel thermische drukgebieden (op basis van temperatuur).
↓
Ook heb je dynamische drukgebieden (op basis van beweging), die de permanente noorderwind of zuiderwind
doorbreken. Deze dynamische drukgebieden komen omdat de lucht die vd evenaar naar de polen stroomt afkoelt.
↓
Deze luchtcirculatie is gesplitst in 3 kleinere circulatiecellen; een bij evenaar, een bij polen en een ertussenin:
Hadley-cel: Tropische cel, loopt van de evenaar tot de subtropen. In deze cel stijgt warme lucht op aan de
evenaar/ deze lucht koelt af en stroomt naar ± de 30e breedtegraad in de hoogte. Daar krijgt men
vorming van subtropische hogedrukgebieden, waar de lucht weer uit de hoogte naar beneden
stroomt, en van hieruit terug naar de evenaar.
Polaire cel: Hoewel de lucht in de omgeving van de 60e breedtegraad koel en droog is, is er voldoende warmte
en vocht om een kringloop te maken. De ‘warme’ lucht stijg op en beweegt naar de polen toe, langs
de boven-troposfeer. Wanneer ze de poolstreken bereikt, is deze al zo afgekoeld, dat ze neerdaalt
als een koud, droog hogedrukgebied, die zich dan van de polen weg beweegt naar het oosten.
Ferrelcel: Cel op gemiddelde breedte, tussen de 30e & 60e breedtegraad, wordt enerzijds aangedreven door
dalende lucht in de subtropen, en anderzijds door stijgende lucht langs de polaire frontale zone.
Deze cel hangt van haar bestaan door interactie tussen de Hadley-cel en de Poolcel.
Drukkernen
Luchtdruk: druk die de atmosfeer uitoefent op het aardoppervlak
• Warme lucht stijgt → laat beneden ‘gat’ achter = lagedrukgebied, hier zal wind naartoe waaien om het ‘gat’ terug
met lucht op te vullen. Dit gebeurt aan de evenaar, waar dus permanent een lagedrukgebied heerst.
• Stijgende lucht komt boven in atmosfeer in een opstopping terecht. Daar zal te veel lucht zijn, op grote hoogte,
waardoor er daar een hogedrukgebied is. De wind waait er weg van het gebied, richting koudere polen toe.
• Lucht koelt hoog in de atmosfeer zo ver af dat ze te koud wordt. Koude lucht daalt, terug naar het opp. en hoopt
zich op tot hogedrukgebied. Dergelijke globale luchtcirculaties vormen de basis van het weer op onze hele planeet.
15
Verdamping en condensatie
Absolute luchtvochtigheid: totale hoeveelheid waterdamp in gram per m3 (g/m3) lucht op een bepaald moment
Maximale luchtvochtigheid: hoeveelheid waterdamp die de lucht max. kan bevatten bij bep. Temp. hoe warmer, hoe vochtiger
Relatieve luchtvochtigheid: toont verhouding tussen absolute en maximale vochtigheid bij gegeven temp en druk
Condensatie: vorming van waterdruppels in warme, vochtige lucht die afkoelt
Verschillende condensatievormen:
• Regen: water dat in druppels uit de lucht valt
• Sneeuw: neerslag van witte ijskristallen
• Dauw: druppels op sterk afgekoelde voorwerpen, ontstaat doorr rechtstreekse condensatie waterdamp
• Hagel: neerslag bestaande uit ijsdeeltjes met diameter van min. 5 mm
Ijsdeeltjes groeien door aangroeiing van ijslaagjes tijdens hun weg op en neer door grote stapelwolk
• Mist: wolken vlak boven of op de grond dat o door afkoeling van koude, met warme, vochtige lucht.
• Ijzel: wanneer regen op de grond direct bevriest, dit is een glad ijslaagje.
• Rijm: bevroren dauw
• Nevel: lichte mist, dunne wolken die laag boven de grond
Klimaten
Klimaat afleiden adhv afleidingstabel
Klimatogram: grafische weergave van temp. en neerslagverloop tijdens jaar op bepaalde plaats, geeft info over:
• Gemiddelde maandtemperatuur: in ºC: rode, lijn.
• De neerslag: Elke blauwe ‘staaf’ geeft de gemiddelde maandneerslag weer in mm.
• De gemiddelde jaarneerslag
Afkortingen:
TJ: Gemiddelde jaartemperatuur
NJ: Jaarneerslag (som) in mm
Tm: Gemiddelde maandtemperatuur
TW: Temperatuur van de warmste maand
TK: Temperatuur van de koudste maand
Voorbeeld klimatogram
16
Het West-Europees weer
Drukgebieden:
isobaren maken boog/ cirkel rond drukgebieden en die worden aangeduid met L/H.
→ H: het weer is stabiel → L: bewolking + neerslag want waterdamp w gecondenseerd.
Front: scheidingsvlak tussen twee luchtsoorten met verschillende eigenschappen (meestal warm en koud).
Een front dus, ontstaat wanner warme en koude luchtmassa’s botsen, de luchtmassa’s bewegen in dezelfde richting,
maar in een verschillende snelheid. De overslag, een weeromslag, gaat meestal gepaard met extra neerslag en een
draaiende wind. Fronten ontstaan dus in de gematigde breedten, wanneer koude polaire en warme tropische lucht
zich met elkaar vermengen.
2. Warmtefront: warme luchtmassa haalt de koude in, dan schuift die over de koude massa. Warmtefront heeft
een zachtere, rechtere helling, waardoor warme lucht traag stijgt & traag afkoelt, hierdoor zijn de
weersverschijnselen veel minder hevig dan bij een koudefront.
3. Stationair front: soms ontstaat een front, maar verplaatst het zicht niet, dit is een stationair front.
4. Occlusiefront: ontstaat wanneer een sneller bewegend koudefront een warmtefront inhaalt, zo ontstaat een
vermenging van de twee fronten. Letterlijke vermenging: rood en blauw.
Windrichtingen:
Drukgebieden bepalen windrichtingen, indien H: lucht stroomt in
wijzerzin, L: tegenwijzerzin.
Satellietfoto’s:
3&4
17
Frontale depressie
Lagedrukgebied dat ontstaat door botsing warme en koude luchtstroom (=depressie/lagedrukgebied).
Evolutie: start in een golf en geleidelijk wordt de lagedrukkern dieper.
Ontstaansfase
Verband tussen frontale depressies en de neerslag De golf wordt in het front gevormd
➢ Invloed op toerisme
• Warm weer: meer mensen naar zee of Ardennen, of gaan toeristen in het algemeen meer reizen
• Slecht weer (in de zomer) heeft dat vanzelfsprekend gevolgen voor het toerisme aan zee, pretparken, en in
het algemeen alle buiten-dingen. Toch kan dat weer voordelen hebben voor musea, bioscopen…
• Wanneer geen sneeuw in de winter is, kan het ervoor zorgen dat langlaufpistes niet opengaan, dus er ook
minder hotels geboekt worden, en minder restaurants bezocht worden.
• Toeristen kiezen vakantiegebieden gebaseerd op temp: BE is niet de plek bij uitstek voor de beste zomer.
oefening meteo
18
H5 Draagkracht van de aarde & mondiale verschuivingen
Draagkracht aarde
Zure regen
Oorzaken: door verbranding van fossiele brandstoffen
komen zwaveldioxide en andere schadelijke stoffen vrij
(komen in lucht en water terecht) → giftig water
verdampt → ontstaan zuur regen
Gevolgen:
• Schadelijk voor monumenten, gebouwen, beeldhouwwerken, en alles wat kalksteen bevat.
• Zorgt voor verzuring van oppervlaktewateren.
• Veel biologische processen kunnen alleen plaatsvinden binnen normale phwaarde. Zuur regen → ph-daling →
het ecosysteem kan vernietigd w. Bv. Meren gaan ‘dood’, planten moeilijk fotosynthese,..
Oplossing: werken aan luchtvervuiling zodat pHwaarden weer zijn zoals vroeger.
Oorzaak uitschakelen: elektrische industrieën i.p.v. chemische industrieën, milieuvriendelijke auto’s i.p.v. gewone…
Oorzaken:
1. Landbouw: meststoffen, herbiciden, pesticiden,..> slecht voor bodem
2. Afval: na verbranding stoffen ontstaan biologisch niet afbreekbare as die trekt via bodem naar grondwater
3. Industrie: zorgen voor ontstaan giftige stoffen.
4. Bij afvalwaterverwerking kunnen kleine metalen,.. in bodem terecht komen.
5. Vastafval: huisafval= biologisch niet afbreekbaar.
Oplossingen en verbeteringen:
1. Minder afval (zowel door ons als door industrieën)
2. Consument bewust maken, of zelf bewust worden van deze wereld en bewuste, ecologische levensstijl leiden
3. Bodem saneren: vervuilende stoffen uit bodem halen
4. Systeem van milieuvergunning: wanneer men iets wil doen in landbouw, industrie… moet men een vergunning
krijgen en dus eerst een verslag geven om zoveel mogelijk vervuiling te voorkomen
5. Beter bodembedekking, en afvloeien van giftige stoffen in de landbouw voorkomen; bv. Heggen zetten rond
landbouwgronden, zodat alleen eigen grond degradeert.
19
Probleem van de voedselvoorziening op aarde
Hoe meer bevolking, hoe meer voedsel nodig → gemid. is er voldoende voedsel, maar grote ruimtelijke verschillen.
Te veel voedselverbruik en de hoge productie → overschotten worden vernietigd om de prijzen hoog te houden.
Door het lage inkomen, onvoldoende productie/voeding, weinig drinkbaar water, slechte gronden en
landbouwtechnieken kent 15% van de bevolking in ontwikkelingslanden een ondergewicht.
Verbanden
1. Agrarische evolutie:
Door efficiëntere technieken leverde de grond meer op en werden bedrijven steeds groter, waardoor vele
kleine boeren hun land en inkomsten kwijtraakten. → Moeilijker om aan duurzame voedselvoorziening te doen.
2. Demografische evolutie: bevolkingsgroei bemoeilijkt dit proces → vraag nr voedsel blijft stijgen, vernieuwingen
zoals pesticiden kunnen voorlopig honger verhelpen, maar op lang termijn heeft dit vele negatieve gevolgen.
3. Economische evolutie: internationale economie → men kan makkelijk aan elkaar grondstoffen leveren
→ voedselproductie gaat vlotter
2 soorten:
• Primaire: wordt in natuur en aardkorst gevonden.
• Secundaire: wordt gewonnen uit recyclage.
Verdeeld in 4 groepen:
• Biomassa (resultaat van landbouw, visserij, bosbouw,...)
• Constructiemineralen (grind, zand,...)
• Industriële mineralen en ertsen
• Fossiele brandstoffen (energiebron, maar ook grondstof van de chemische industrie)
Brandstoffen ontstaan uit organische materiaal (afgestorven planten/dieren: fossielen) → fossiele energiebronnen
• Soorten: aardolie, aardgas, steenkool
• Verbranding fossiele brandstoffen: ontstaan koolstof/brandstof
• Brandstoffen zijn eindig en erg vervuilend
• Heel ongelijk verdeeld over de aarde → onmetelijk veel conflicten, politiekgevoelig
• Landen zonder deze brandstoffen zijn economisch afhankelijk van landen die er wel voorraden hebben
20
Aardolie en het aardgas
Productieplaatsen:
Aardolie en aardgas zijn koolwaterstofgassen en
bevinden zich vaak in de pooitoppen van
afzettingsgesteenten. Ze worden gewonnen door
boringen in de aardkost, voornamelijk ik Saudi-
Arabië en de VS.
Consumptieplaatsen:
Wordt wereldwijd gebruikt als brandstof voor de
mens en als basis voor verschillende industriële
toepassingen.
Transport:
Gebeurt meestal over zee met tankschepen of -wagens, trein…
Eenvoudigste manier voor transport van ruwe aardolie is via oliepijpleidingen. Zie transportroute foto.
Eindigheid:
Aardolie en aardgas werden miljoenen jaren geleden gevormd in de zeebodem. Nu pompen we die olie en gas naar
boven om te gebruiken als brandstof, maar de voorraad in de zeebodem raakt op. De vorming van fossiele
brandstoffen gaat veel langzamer dan het tempo waarin de brandstoffen worden gebruikt.
Ladder van Lansink: standaard op vlak van afvalbeheer→ prioriteit aan meest milieuvriendelijke verwerkingswijzen
- verwerkingsmanieren van afval gerangschikt (meest-minst milieuvriendelijk):
21
Ecologische (mondiale) voetafdruk
Oplossingen:
Individu: Land:
• Gebruik van duurzame voertuigen • Doelstellingen nastreven op lange termijn
• Meer gebruik openbaar vervoer • Voorlichtingscampagnes
• Zuinig omgaan met voedsel • Duurzame projecten subsidies geven
• Zuinig omgaan met energie
Mondiale verschuivingen
Delocatie van activiteiten
Verhuizen van een deel van de bedrijfsactiviteiten (naar het buitenland), met als doel efficiënter en winstgevender
te kunnen produceren. Delocatie is een van de belangrijkste kenmerken van de globalisering. Een bedrijf dat aan
delocatie doet, plaatst zich meestal naar derdewereldlanden.
Oorzaken en redenen hiervoor zijn voornamelijk omdat er veel lagere arbeidskosten zijn, voor een grotere
hoeveelheid arbeidskrachten.
➢ Voorbeelden delocatie van industriële activiteiten:
- Leer - Textiel - Kleding - Metaal - Elektronica
x
Globalisering:
Wereldwijde economie, proces van wereldwijde interacties tussen mensen, bedrijven, regeringen en culturen.
Voorbeelden
• Producten van over de hele wereld zijn overal te verkrijgen
• Sociale netwerken en internet: kennis en nieuws verspreidt zich heel snel wereldwijd
• Wereldburgers: via bovenstaand puntje ontstaat een cultuur op zich (film, muziek, politieke ideeën…), die
door heel de wereld gedeeld wordt.
• Multinationals: bepaalde merken vindt je in alle grote steden wereldwijd terug; Starbucks, McDonald’s…
• Het wegvallen van
handelsbelemmeringen
• Verbeterde
transportmogelijkheden
22
Internationale migraties
Migratiestromen na WO I:
➢ 1950-1960: Spanjaarden, Grieken, turken en Marokkanen
voor handarbeid want België had tekort arbeiders
➢ 1990: mensen uit verscheidene plaatsen; vooral Oost-Europa,
maar ook Azië, Zwart-Afrika, en in mindere mate Latijns-
Amerika.
➢ Hedendaags: vooral vluchtelingen uit Syrië, Afghanistan,.. &
Midden-Oosten door oorlog
23
Opbouw vd lithosfeer: bestaat uit de aardkorst en de buitenmantel + is buitenste gedeelte van de aarde
Natuurlijke verbindingen met een eigen Natuurlijke ophopingen die zijn opgebouwd
vaste, scheikundige samenstelling en uit mineralen. Sommigen bestaan uit één
een karakteristieke kristallijne kleur. soort mineraal, anderen uit meerdere.
Mineralen Gesteente
Chemische samenstelling Vaste structuur Niet vast
Kleur Vaste kleur Geen vaste kleur
Vorm Specifieke vorm Geen specifieke vorm
Fossielen mogelijk? Nee Ja
Voorbeeld Goud, zilver, fluor Basalt, marmer, kalksteen
Foto
De lithosfeer zijn opgebouwd uit gesteenten, die op hun beurt uit mineralen bestaan. De gesteenten worden
volgens de petrografie (gesteentekunde) ingedeeld in drie grote groepen, volgens de manier waarop ze ontstaan:
1. Stollingsgesteenten: gesteenten gevormd door stolling magma, bv. graniet, basalt
2. Afzettingsgesteenten: w gevormd op aardoppervlak door afbraak van andere gesteenten tot sedimenten, bv.
zandsteen, kleisteen
3. Metamorfe gesteenten: w diep in aarde gevormd door hoge druk en T (door aanwezigheid magma), door
kristallisatie of metamorfose van stollingsgesteente of sedimentair gesteente. Bv. marmer, leisteen.
➔ Verschillende processen:
• Sedimentatie= afzetting van gesteenten
• Kristallisatie: groeien van kristallen rond deels bestaande kristallen
• Metamorfose: ontstaan andere gesteente van een gesteende door verandering chemische binding.
• Erosie: afslijten bodem aan oppervlak door water/ wind
• Verwering: gesteente verandert o.l.v. exogene krachten= weer, klimaat,..
• Diagenese: sediment ondergaat verandering nadat het is afgezet (niet in aardkorst) daarom →
metamorfose
Gesteentecyclus
4
7. Rekristallisatie en metamorfose
8. Metamorf gesteente
7
8
24
Endogene processen: zijn krachten die vanuit de lithosfeer komen, en nieuwe aardkorst vormen. Ze worden
voornamelijk gedreven door warmte en druk, maar ook door vloeistoffen.
(gebergtevorming, aardbevingen, vulkanisme, platentektoniek)
1. Gebergtevorming
➢ Schaal van Richter: geeft de hoeveelheid energie die vrijkomt tijdens aardbeving weer in vorm van trillingen.
3. Vulkanisme:
Opening in de lithosfeer, waardoor magma vanuit de asthenosfeer naar het aardopp. stijgt. Door het opstijgen
van die magma wordt er gesteente naar boven geduwd en wordt er dus een berg gevormd.
25
4. Platentektoniek:
Wetenschappelijke theorie die verschillende geologische verschijnselen kan verklaren, waaronder geografische
ligging van continenten en oceanen, continentendrift, gebergtevorming, aardbevingen en vulkanisme.
Volgens deze theorie is de lithosfeer onderverdeeld in tektonische platen, die onafhankelijk van elkaar over het
aardoppervlak kunnen bewegen. De platen verplaatsen zich t.o.v. elkaar met enkele centimeters per jaar.
➢ Mechanisme: kern van aarde heeft hoge T → doorgestuurd naar bovenste lagen/geeft die door aan platen
→ ontstaan hoge T in asthenosfeer (convectiestroom) → stroming koelt af naarmate dichter bij aardopp.
→ terug naar binnenste v aarde → vicieuze cirkel → conventiestromen nemen platen mee (reden beweging)
Plaatbeweging
Divergent 2 platen bewegen van elkaar weg = ontstaan opening (spreidingszone), hier kan magma vanuit
asthenosfeer in lithosfeer komen
• Ontstaan van vulkanen op de aardkorst
• Stollen vh magma en ontstaan van nieuwe lithosfeer
waardoor de twee platen groter worden
• Ontstaan mid-oceanische ruggen
Transform 2 platen bewegen langs elkaar, gebeurt in schokken
• Aardbevingen
↓
Continentaal-continentaal
• Bergketens omdat gesteenten worden samengedrukt
• Door botsing ook vaak vulkanisme
➢ Continentendrift/verschuiving: beweging gaat erg traag, wij merken het niet. Men kan de
conclusie uit een aantal fenomenen trekken dat de continenten ooit aan elkaar moeten hebben
gehangen. Over 250 jaar verwacht men dat de continenten weer naar elkaar zullen bewegen.
Begrippen:
Rug: gebergtes onder water (divergerende platen, MID Atlantische rug)
Trog: smalle en erg diepe kloof in de zeebodem (subductie, Palau trog)
Breuk: scheuren in aardkorst (transform, Sint-Andreas Breuk)
Slenk: tektonische vallei ontstaan door twee ruwweg evenwijdige afschuivingsbreuken met ↔ hellingsrichting
Hotspots: magma door dunne aardkorst, verzamelen in magmakamer= ontstaan vulkaan (boven convectiestroom, kaapverdië)
Kust- en continentale gebergten: zijn gebergten evenwijdig aan de kust of continentenlijn. (Divergent, de Himalaya)
Oceanen: grote zee tussen verschillende continenten (Atlantische oceaan)
26
Geologie van de aardkorst
Holoceen (0-0,01)
Quartair
(0-2) • Alpine plooiing (Alpen, Himalaya…)
Pleistoceen (0,01-2) • Panthalassa krimpt verder & verdwijnt van Tethys
Cenozoïcum • Vorming Vlaamse Vallei
(0-65) Neogeen (2-24) • Vorming Kempisch plateau (klimaat koelde sterk
Tertiair af, landopp bedekt door laag sediment
(2-65) • Eerste mensachtigen, primaten en vogels
Paleogeen (24-65)
• Pangea, supercontinent
Perm (250-292)
• Extreme ijsstijd
• Hercynische plooiing
Carboon (292-354)
• Vorming vele kalksteen-&steenkoollagen
27
Geologische structuren
Geslaagdheid Vlakke structuur in gesteende door sedimentie van lagen
sediment over elkaar
Discordantie Ongelijkheid vd oriëntatie van sedimentaire gesteentelagen
Opschuiving/verschuiving:
Door samendrukken van 2 blokken gesteente
Afschuiving:
2 delen vd aardkorst uit elkaar getrokken
Zijschuiving:
2 stukken bewegen horizontaal van elkaar
Transgressies en regressies
➢ Transgressie:
Verplaatsing vd kustlijn landinwaarts, als gevolg van een tektonische activiteit of van een stijging vd zeespiegel
Regressie:
Verplaatsing vd kustlijn richting zee, als het gevolg van tektonische activiteit of van een daling van de zeespiegel
Exogene processen:
Processen die van buitenaf op de aardkorst inwerken, zoals verwering, erosie en sedimentatie.
➢ Transgressies en regressies wisselen elkaar voortdurend af, soms in een cyclus, maar soms ook onregelmatig.
Geologische kaart
Elk hooftijdperk vd geologische tijdschaal wordt ingedeeld in periodes. Periodes krijgen vaak de naam van gesteente-
lagen die gevormd werden tijdens die periode. Op een stratigrafische kaart in atlas vind je de ouderdom van de
gesteentelagen aan de opp. en op een lithologische kaart vind je welke gesteenten er aan de opp. voorkomen.
Klimaatveranderingen in Quartair
Het Pleistoceen heeft een snelle afwisseling van ijstijden en tussenijstijden (de warmere perioden) waarin het
aanzienlijk kouder was. De laatste ijstijd vond tien duizend jaar geleden plaats. Deze zijn belangrijk omdat de invloed
van de ijstijden op de vorming van ons huidige landschap erg groot is, bijvoorbeeld:
1. Reliëf: - Ligging kustlijn veranderd - Uitbreiding landijsmassa’s
2. Verwering: - Uitsterven van plant- en diersoorten
3. Erosie: - Ontstaan modderbrij - Rivieren moeten een overvloed aan smeltwater en puin verwerken
28
Uiterlijke vorming vd aarde
Verband tussen de 3: cyclus, sedimentatie= eindproduct van verwering of erosie. De sedimentatie wordt op den
duur sedimentatiegesteente, en kan daarna weer beïnvloed worden door verwering of erosie.
➢ Verwering: vaste gesteente verbrokkelt naar lossere gesteente, door water/klimaat, zonder te verplaatsen
Vormen:
1. Fysische: gesteente verbrokkelt zonder dat de chemische samenstelling verandert
Heel wat gesteenten zijn poreus of hebben barstjes waar het water gemakkelijk kan binnensijpelen
→ water bevriest → toename volume 10% → spanningen ontstaan → gesteente verbrokkelt
Door de zon kan het gesteente uitzetten en daarna inkrimpen, om daarna te verbrokkelen.
2. Chemische: oplossen of aantasten van gesteenten door de inwerking van water, zuurstof en zuren.
Door de reactie kunnen andere mineralen gevormd worden (chemische verwering van kalksteen wordt karst genoemd)
➢ Erosie: het losmaken en transporteren van gesteente als gevolg van invloeden van weer en klimaat
Vormen verplaatsing:
1. Winderosie: door wind (witte woestijn, egypte)
2. Zee erosie: door zeewater
3. Watererosie: door water
4. Riviererosie: erosie door revierwater, voeren sedimenten mee naar zee (grand canyon)
5. Gletsjererosie of ijserosie: erosie door gletsjertjes, pas zichtbaar wanneer ijs gesmolten is (Morenen)
29
Het reliëfgebied Condroz: BE landstreek die uitstrekt over de provincies Namen, Luik, Henegouwen, Luxemburg.
➢ Reliëf: Golvend plateau, gelegen op hoogte van 180 tot 340 meter. Er komen afwisselend kammen en depressies
voor. Het geheel heeft een open karakter, ondanks de aanwezigheid van bossen (meestal op toppen v heuvels).
➢ Lithologie en geologie: De gesteenten (lithologie) psammiet (zandsteen) en kalksteen komen aan de opp. voor.
Beide worden gebruikt als bouwmateriaal in hun woningen. De gesteenten wisselen elkaar strooksgewijs af.
Paleogene afzetting, boven- carboon kleisteen, onder-carboon kalksteen, boven-devoon psammiet, boven-devoon kleisteen
➢ Reliëf: hoogte plateau in zuiden +-104 m, in het NW +- 40m hoog is. Plateau is relatief vlak.
x
➢ Lithologie en geologie: zuidelijk deel hoofdzakelijk dikke grindlagen en grof zand aan, in noordelijk deel fijner
zand. Grotendeels bedekt met sediment, aangevoerd door de wind in aanwezigheid van sneeuw en afgezet
met een afwisseling van zand en sneeuwlaagjes. Door ontbossing, bijna boomloze vlakte met vooral heide.
Voor ijstijd boog Maas niet bij luik af maar stroomde hij verder en mondde uit in de Rijn.
↓
Tijdens ijstijd veel erosie voor vorstverwerking. Stukken rots breken af en worden nadien via rivieren afgevoerd.
Maas kreeg zoveel puin te verwerken en eveneens vond er een tektonische verzakking plaats.
↓
De maas doorbrak haar eigen waterscheiding en baande een nieuwe weg naar zee.
Benedenloop raakte verstopt en grote pakken sedimenten (grof zand, grind) werden afgezet.
Waaiervormige puinkegel ontstaat.
↓
Na Elster ijstijd kon de Maas in zijn eigen puinkegel gaan insnijden.
↓
Vorming van verschillende terrasniveau’s
Huidig kempisch plateau= resterend westelijk deel vd oorspronkelijke puikegel.
30
Landschapsstudie
➢ Reliëfvormen:
➢ Valleivormen:
U-dal Kloofdal V-dal Vlakbodemdal Boogdal Vlakdal
➢ Glaciale landschappen:
Glaciaal Depressie in het landschap door het gewicht en erosie van een
bekkens gletsjer
Doodijsgaten Ontstaan wanneer het ijs smelt en de ective gletsjer zich terugtrekt
Vormt een depressie
31
➢ Kustvormen:
Scherenkust Ondiep, brak water met talrijke kleine rotsachtige eilanden (=scheren)
Vlakke kust Lopen geleidelijk in zee uit: golven glijden de kusstrook op en zetten
grind en zand af = strand gevormd
Bodemprofiel: verticale doorsnede vd grond, bodems worden verdeeld in bodemhorizonten, aanduiding hoofdletters
32