You are on page 1of 20

ATLASVAARDIGHEDEN

NAAM:

KLAS:
Inhoud

Voorwoord 3

§1 Soorten Kaarten 4

§1.1 Overzichtskaarten Nederland 4

§1.2 Overzichtkaarten 5

§1.3 Thematische kaarten 6

§1.4 Topografische kaarten 7

§1.5 Gemeente kaarten 8

§2 Waaruit bestaat een kaart? 9

§3 Hoe zoek je in de atlas? 10

§3.1 De inhoudsopgave 10

§3.2 De bladwijzers 10

§3.3 Het trefwoordregister / zaakregister 11

§3.4 Het landenregister 11

§3.5 Het namenregister 11

§3.6 Afkortingen 12

§3.7 Verklaring van topografische namen. 12

§3.8 Kaartvakken 12

§3.9 Statistiek 13

§4 Kaartlezen 15

§4.1 Legenda 15

§4.2 Schaal 16

§4.3 Plaatssymbolen 17

§4.4 lijnsymbolen 17

§5 Lengte en breedtecirkels (coördinaten) 18

Extra puzzelopdracht 20

Atlasvaardigheden Pagina 2
Voorwoord
Bij aardrijkskunde is de atlas één van de belangrijkste boeken die je de komende jaren gaat gebruiken. In de atlas kun je zeer veel informatie vinden zoals waar
e
Ermelo ligt en hoeveel runderen er zijn in Flevoland. Wij maken op het Laurens Lyceum gebruik van de Grote Bosatlas. Je mag gebruikmaken van de 54 en
e
55 druk. Een andere atlas is helaas niet toegestaan.

e
Zorg ervoor dat je een goede atlas hebt want je hebt hem vaak thuis nodig bij het maken van je huiswerk. Het advies is om de 55 druk aan te schaffen als je
thuis nog geen atlas hebt.

Hieronder staan de voorkanten van de atlas die je moet hebben.

Atlasvaardigheden Pagina 3
§1 Soorten Kaarten
De kaarten in De Grote Bosatlas kun je in vijf groepen verdelen:
● Overzichtskaarten van Noord-, Midden- en Zuid-Nederland;
● Staatkundige of natuurkundige overzichtskaarten;
● Thematische kaarten;
● Topografische kaarten;
● Gemeentekaarten.

Hoe zien die kaarten eruit? En wat is het verschil? In dit hoofdstuk bekijken we elke kaartsoort apart.

§1.1 Overzichtskaarten Nederland


De grote kaart van Nederland is in drieën opgedeeld en te vinden op de
pagina’s 20 t/m 25. De kleuren op deze kaarten vertellen hoe de bodem
wordt gebruikt. Als we dus vragen naar het bodemgebruik van een
bepaald gebied in Nederland moet je dus naar de
overzichtskaarten van Nederland gaan. Wat de kleuren op de kaart
betekenen, vind je in de algemene legenda. Die staat op de
schutbladen, de bladen die je helemaal voor in de atlas vindt.

Oefening 1
e
Neem kaart 20-21 (55 druk) voor je. Bijna het gehele gebied is
lichtgroen gekleurd. Waarvoor wordt de bodem in dit gebied vooral
gebruikt?

....................................................................................................................................................

Atlasvaardigheden Pagina 4
§1.2 Overzichtskaarten
Op overzichtskaarten wordt informatie gegeven over een bepaald gebied. Bijvoorbeeld een werelddeel,
een land, een bepaald gedeelte van een land of een stad. De informatie wordt meestal gegeven in de vorm
van lijntjes en kleurvakken. Er zijn natuurkundige kaarten en staatkundige kaarten. In de Grote Bosatlas
vind je bijvoorbeeld overzichtskaarten van de wereld en Europa.
● Staatkundige overzichtskaarten; op staatkundige overzichtskaarten heeft ieder land (en soms

zelfs iedere provincie) een eigen kleur.


● Natuurkundige overzichtskaarten; de kleuren die je op natuurkundige overzichtskaarten ziet,

geven de hoogte van het landschap aan. Om je beter op de kaart te kunnen oriënteren, zijn de
landsgrenzen ingetekend. Enkele belangrijke plaatsen staan met een stip aangegeven. De legenda staat
steeds bij de kaart en heeft de vorm van een lange gekleurde balk. De kleuren geven niet alleen de hoogte
van het land maar ook de diepte van de zee aan.
Oefening 2
Neem kaart 19 voor je. Wat geven de grote gekleurde gebieden op deze kaart aan.
..................................................................................................
Oefening 3
Hoofdsteden herken je aan de manier waarop de plaatsnamen geschreven is. Hoe worden de hoofdsteden
van de provincies in kaart 19 aangegeven? Omcirkel het goede antwoord.
A. De namen van de hoofdsteden zijn vet gedrukt.
B. De namen van de hoofdsteden zijn met hoofdletters aangegeven.
C. De namen van de hoofdsteden zijn onderstreept.
Oefening 4
Bij de plaatsen op kaart 182 staan rondjes en vierkantjes met verschillende grootte en kleur. Waarom is
dat?
....................................................................................................................................
Oefening 5
Neem kaart 70-71 voor je. Welke hoogte heeft het gebied ten zuiden van München (F4)?

Tussen ……………… en ………….. meter.

Oefening 6
Op natuurkundige kaarten staan nog veel meer aanduidingen. Neem kaart 148-149 voor je.
Hoe hoog is het hoogste punt in Oman (kaartvak F5)?
Dit punt is ………………. meter hoog.

Oefening 7
Neem kaart 104 voor je. Omcirkel het juiste antwoord.

Op deze kaart kun je wel / niet zien wat de hoofdsteden zijn.

Op deze kaart kun je wel / niet de landgrenzen zien.

Elk land heeft wel / niet een andere kleur


Deze kaart is een natuurkundige / staatkundige overzichtskaart.

§1.3 Thematische kaarten


Op thematische kaarten wordt informatie gegeven over een speciaal onderwerp (een thema). De
informatie wordt meestal gegeven in de vorm van lijntjes, kleurvakken, cirkels of pictogrammen (kleine
tekeningen op de kaart). In de Grote Bosatlas vind je bijvoorbeeld themakaartjes over klimaat,
bevolking, toerisme en milieu.

Atlasvaardigheden Pagina 5
Oefening 8
Op sommige thematische kaarten wordt de informatie weergegeven met behulp van pictogrammen (kleine tekeningen op de kaart). Neem kaart 103 voor je. Op
deze pagina staan vier themakaarten. Op welke kaart wordt gebruik gemaakt van pictogrammen?
Omcirkel het kaartnummer.

A B C D

Oefening 9
Gebruik kaart 102 en 103. Bij welke steden kun je auto-industrie vinden? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A. Londen
B. Birmingham
C. Glasgow
D. Belfast

Oefening 10
Themakaarten kun je goed gebruiken als je een werkstuk gaat maken. Lex en Marnix doen voor aardrijkskunde onderzoek naar recreatie en toerisme in
Nederland. Zij gebruiken daarbij kaart 55 van de Grote Bosatlas.
a. Informatie over attractieparken vinden ze op themakaart ………….

b. Het best bezochte dierenpark in Noord Nederland bevindt zich in ………….

c. Informatie over overnachtingen vinden ze op themakaart ………….

Atlasvaardigheden Pagina 6
§1.4 Topografische kaarten
Topografische kaarten zijn grootschalige kaarten die een zeer nauwkeurig beeld van de werkelijkheid geven. Je kunt er veel details op waarnemen. In het
e
onderdeel Eigen Omgeving vind je er een aantal. In de 55 druk vind je ze van pagina 32 t/m 35.

Oefening 11
Bekijk Kaart 34B1. Welke uitspraken kun je doen met behulp van deze topografische kaart van Usquert?
A. Op deze kaart kun je precies zien hoeveel schuren bij boerderij Boumaheerd staan. Waar / niet waar

B. Op deze kaart kun je zien hoe hoog de landerijen liggen.


Waar / niet waar.

C. Op deze kaart kun je precies zien wanneer de huizen gebouwd zijn.


Waar / niet waar.

Atlasvaardigheden Pagina 7
§1.5 Gemeentekaarten
Op gemeentekaarten kun je zien hoe Nederland is opgedeeld in gemeenten. Meestal maken verschillende plaatsen deel uit van één gemeente. Op kaart 286
t/m 290 in de atlas staan de gemeentekaarten.

Oefening 12
Tot welke gemeente behoort de plaats waar jij woont?

Ik woon in de gemeente ………………………….

Oefening 13
Aan het grondgebied van mijn gemeente grenzen de volgende gemeenten:

....................................................................................................................................

....................................................................................................................................

Atlasvaardigheden Pagina 8
§2 Waaruit bestaat een kaart?
Een kaart moet in ieder geval de onderstaande onderdelen
bevatten:
● Legenda
● Schaalverdeling
● Titel

Legenda: De uitleg van de kleuren, tekens, lijnen en


symbolen vind je in de legenda. Iedere soort kaart heeft een
eigen legenda. Vaak staat er een kaart bij de legenda, maar
in de Grote Bosatlas staat er voor in ook een algemene
legenda die voor veel kaarten in de atlas geldt.
Schaal: Op een kaart is de werkelijkheid door de
kaartenmaker verkleind. We zeggen dan: de kaarten zijn op
schaal getekend. Boven de kaarten in de Grote Bosatlas
staat de schaal (het schaalgetal) en een schaalstok. Hoe je
met de schaal moet werken behandelen we in een volgende
les.
Titel: Iedere kaart moet een titel hebben die verteld waar de
kaart over gaat.
Noordpijl: Op kaarten is de bovenkant van het kaartblad
meestal het noorden. Is dat niet zo, dan wijst een noordpijl
waar het noorden is.

§3 Hoe zoek je in de atlas?


In de atlas staan veel kaarten, maar hoe vind je nu de kaart
die je wilt hebben? Daarvoor kun je gebruik maken van
verschillende handige hulpmiddelen: de inhoudsopgave,
bladwijzers en registers. Ben je eenmaal bij de juiste kaart
aanbeland, dan kunnen kaartvakken je verder helpen bij het
vinden van een plaats. In deze paragraaf komen al deze
onderwerpen aan de orde.

§3.1 De inhoudsopgave
Op pagina 2 t/m 9 van de Grote Bosatlas staat de
inhoudsopgave. Daarin vind je de namen van alle kaarten
uit de atlas, met de kaartnummers ervoor. Om te zoeken is
de inhoudsopgave niet de meest geschikte vorm, maar je hebt wel een goed overzicht van alle
informatie die je in de atlas kunt vinden. Als je de inhoudsopgave bekijkt, zie je dat de atlas is
opgebouwd uit een aantal delen:
● Kaarten, foto’s en satellietbeelden; voorbeelden en uitleg over de vele soorten kaarten in

de atlas.
● Eigen omgeving; voorbeelden van hoe je je eigen omgeving met behulp van allerlei

soorten kaarten heel nauwkeurig kunt bekijken.


● Nederland; na de staatkundige en natuurkundige overzichtskaarten vind je drie grote

regiokaarten. Op deze kaarten vind je vrijwel alle plaatsen van Nederland. Omdat het
bodemgebruikkaarten zijn, kun je met behulp van deze kaarten ook zien hoe het landschap er uitziet.
Na deze kaarten volgen de themakaarten, die informatie geven over tal van onderwerpen.
● Europa; eerst zie je de natuurkundige en staatkundige overzichtskaart. Daarna volgen de

themakaarten en de gecombineerde overzichtskaarten van diverse landen en regio’s


● De werelddelen en de aarde; bij elk werelddeel vind je weer een aantal themakaarten. De

overzichtskaarten van de gehele aarde volgen na de werelddelen.

Atlasvaardigheden Pagina 9
● Statistieken; op een plaats kun je niet zien hoeveel mensen er precies in een plaats, provincie of land wonen. In de tabellen van het onderdeel

statistiek vind je de juiste getallen en gegevens over tal van andere onderwerpen.

Let Op: Het is principe niet de bedoeling dat je in de atlas gaat zoeken via de inhoudsopgave. Het zoeken
moet je doen via de registers achter in je atlas.

§3.2 De bladwijzers
Op het achterschutblad (helemaal achterin de atlas dus) zijn bladwijzers opgenomen: afbeeldingen van
Nederland, Europa en de werelddelen waarop kaders zijn getekend. Ieder kader verwijst naar een kaart in de
atlas. Naam en nummer van de kaart staan in het kader. De bladwijzers zijn vooral handig als je zoekt naar een
staatkundige overzichtskaart en als je weet in welk deel van de wereld iets ligt.

Atlasvaardigheden Pagina 10
§3.3 Het trefwoordregister / zaakregister
In het trefwoordregister staan verwijzingen naar kaarten waarop je informatie kunt vinden over
bepaalde onderwerpen. Van iedere kaart is de naam en het kaartnummer vermeld. Je zoekt
bijvoorbeeld informatie over “aardbevingen” in het trefwoordregister zie je dat die informatie te
vinden is op de volgende kaarten:
● Aarde op pagina 131A / 216D / 250A
● Turkije op kaart 131A / 126D

§3.4 Het landenregister


Heb je ooit gehoord van Samoa? of van Tadzjikistan, Kiribati of Djibouti? Als je deze
landsnamen tegenkomt in de krant of in de les en wilt opzoeken, kun je gebruikmaken van het
landenregister van de atlas.

§3.5 Het namenregister


Alle plaatsnamen, landen, provincies, bergen, rivieren enz. staan in het register van topografische
namen. Hierin kun je op alfabetische volgorde zoeken op naam.

Atlasvaardigheden Pagina 11
§3.6 Afkortingen
Als je in de atlas een afkorting tegenkomt die je niet kent. Kun je deze opzoeken in de afkortingen.
Hierin staan alle afkortingen die in de atlas gebruikt worden.

§3.7 Verklaring van topografische namen.


In de Atlas staat een overzicht waarin namen zijn opgenomen met daarbij de betekenis. Dit zijn de
zogenaamde toponiemen. Via dit overzicht kun je achterhalen wat de betekenis is van de naam van
een aardrijkskundige naam.

§3.8 Kaartvakken
Om plaatsen op de kaart te vinden maken we gebruik van kaartvakken. Boven en onder de kaart staat
een letter vermeld en rechts en links van de kaart een cijfer. In de registers staat achter een kaart vaak B2
een letter en een cijfer vermeld. Deze verwijzen naar de kaartvakken. Zo weet je snel op welk gedeelte
van een kaart je moet kijken.
Als je moet vertellen op welke kaart je iets hebt gevonden moet je altijd achter het nummer van de
kaart, het kaartvak vermelden.

Atlasvaardigheden Pagina 12
§3.9 Statistiek
Achterin de atlas tref je heel veel statistiek aan. Je kunt hier bijvoorbeeld vinden hoeveel inwoners Ermelo exact heeft op een bepaald moment of wat de
oppervlakte is van Duitsland.

Oefening 15
Zoek de onderstaande begrippen op in de atlas. Als je het begrip hebt gevonden schrijf je
het nummer van de kaart en het kaartvak in de juiste kolom. In de kolom “Gebruikte
register” vertel je in welk register het begrip is gevonden.

Begrip Kaart (bijv. 121 A3) Gebruikte register

Markelo (Nederland)

Duitsland

Europa

Burgeroorlogen in Afrika

America

IJstijden in Europa

Onderwijs van de wereld/aarde

Lutjebroek

Barcelona (Spanje)

Sierra Leone

Pico del Teide

Victoriameer

NAVO Wereld/aarde

Veeteelt in Marokko

Atlasvaardigheden Pagina 13
Oefening 16
Nu ga je wat informatie in de atlas opzoeken.

a. Welke drie godsdiensten komen volgens de atlas voor in Nigeria?

....................................................................................................................................

b. Op welke kaart heb je dit gevonden? ........................................................................

Oefening 17
We gaan nog wat informatie opzoeken:
a. Wat is het geboortecijfer in Nederland?

....................................................................................................................................

b. Wat is de oppervlakte van de gemeente Putten?

....................................................................................................................................

Atlasvaardigheden Pagina 14
§4 Kaartlezen
Een kaart bevat een vracht aan informatie over een bepaald gebied. Hoe haal je die informatie uit de kaart? Je moet een kaart leren lezen. Daarvoor moet je de
betekenis weten van de kleuren, tekens, lijnen en symbolen op de kaart. Over de meeste kaarten loopt een lijnenstelsel dat de kaarten in vakken indeelt. Wat
betekent dat? Hoe lang is een centimeter op de kaart in werkelijkheid? Al deze vragen komen aan de orde in deze paragraaf.

§4.1 Legenda
De uitleg van de kleuren, tekens, lijnen en symbolen vind je in de legenda. Ieder soort
kaart heeft een eigen legenda. Een overzicht van kaartsoorten en legenda’s vind je op het
voorschutblad van de atlas. De legenda van themakaarten staat altijd bij de kaart zelf.
Let altijd goed op dat je de juiste legenda gebruikt.
Oefening 18
Wat is het bodemgebruik rond Zeewolde? (Kijk ook even naar §1.1)
...................................................................................
Oefening 19
Zoek de kaart “Regionale indeling” van Europa op. Welk gedeelte van Europa is groen?
...................................................................................

Atlasvaardigheden Pagina 15
§4.2 Schaal
Op een kaart is de werkelijkheid door de kaartenmakers verkleind. We zeggen dan: de kaarten zijn op schaal getekend. Boven de kaarten in de Grote Bosatlas
staat de schaal (het schaalgetal) en een schaalstok.
Bij de kaart van Nederland staat bijvoorbeeld 1:25 000 (spreek uit: 1 op 25 duizend). Dit betekent: 1 cm op de kaart is in werkelijkheid 25000 cm. Van die
centimeters maak je natuurlijk kilometers: 25.000 cm = 0,25 km.

Tip Als je van centimeters kilometers moet maken, haal je er gewoon een handvol (vijf) nullen af! Voorbeeld: 1:1.200.000 betekent: 1
centimeter op de kaart is in werkelijkheid 1.200.000 centimeter. Van centimeter naar kilometer ga je in vijf stappen: cm – dm – m – dam – hm – km.
Iedere stap gaat er een nul af, vijf in totaal. Je komt dus uit op 12 km.

Oefening 20
Ga naar kaart 20-21. De afstand tussen Meppel en Hoogeveen is 4 centimeter.

a. De schaal van deze kaart is: .................................................................................

b. Dat betekent: 1 centimeter op de kaart is in werkelijkheid 460.000 cm of ……. Km.

c. De afstand tussen Meppel en Hoogeveen is dus in werkelijkheid

…………. X …………. = ………….. km.

Oefening 21
Zoek de volgende plaatsen op in de atlas en bereken de afstand tussen de plaatsen.

Kaart Schaal van ….. naar ….. Aantal cm op de kaart Aantal km in werkelijkheid

102 Leeds naar Londen

176-177 Sydney naar Auckland

182-183 Luanda naar Dar es Salaam

Atlasvaardigheden Pagina 16
§4.3 Plaatssymbolen
Een plaats wordt op een kaart aangegeven met een plaatsnaam en een plaatssymbool. Er zijn verschillende plaatssymbolen. Hoe meer inwoners, hoe groter de
stip. Bij sommige kaarten worden andere plaatssymbolen gebruikt.

Oefening 22
Op de overzichtskaarten (met uitzondering van Nederland) worden deze symbolen gebruikt op kaarten met een schaal kleiner dan 1: 3000 000:

Geef aan hoeveel inwoners een plaats met de hier onder vermelde symbolen heeft.

° .............................................................................................

∙ .............................................................................................

■ .............................................................................................

Oefening 23
Zoek de volgende plaatsen op in de atlas. Maak gebruik van het register. Hoeveel inwoners hebben deze plaatsen? Noteer ook het kaartnummer en het kaartvak
waar je de plaats hebt gevonden.

Plaats Kaart Kaartvak Inwoners

Cognac

Nashville

Guiyang

Santander

§4.4 lijnsymbolen
Wegen, kanalen, rivieren, grenzen, spoorwegen….. Ze worden allemaal met een lijn aangegeven op de kaart. Die lijnen zien er verschillend uit, zodat je meteen
ziet of het een weg of bijvoorbeeld een spoorlijn is. De symbolen verschillen per kaart. Bekijk de legenda voor in de atlas maar eens goed.

Atlasvaardigheden Pagina 17
§5 Lengte en breedtecirkels (coördinaten)
Breedteligging
Over de aarde zijn heel veel (denkbeeldige) lijnen getrokken, waardoor het mogelijk is de positie van een schip of een dorp zeer nauwkeurig aan te geven.

De evenaar wordt beschouwd als de middellijn van de aarde. Het is een lijn met enkele bijzondere kenmerken:
⮚ Het is de langste cirkel die rond de aarde getrokken kan worden.
⮚ Dag en nacht duren er even lang.
⮚ De evenaar verdeelt de aarde in twee gelijke delen (het noordelijke halfrond en het zuidelijk halfrond.
⮚ Vanaf de evenaar is de Noordpool even ver weg als de Zuidpool.

Evenwijdig aan de evenaar zijn (op papier) lijnen getrokken: de parallellen. Elke parallel heeft een nummer, dat aangeeft hoe ver de parallel van de evenaar
0 0
vandaan ligt. Bij de evenaar hoort het getal 0, de Noordpool en de Zuidpool hebben de hoogste nummers: respectievelijk 90 NB (noorderbreedte) en 90 ZB
(zuiderbreedte).
De afstand tussen 2 parallellen met een heel getal (bijvoorbeeld tussen 300 NB en 310 NB is ongeveer 111 km. Dat is vrij veel en daarom is elke graad
onderverdeeld in 60 minuten (60`) en elke minuut in 60 seconden (60``).
Van plaatsen die dicht bij de evenaar liggen, wordt gezegd dat ze op lage breedte liggen; plaatsen niet ver van de pool liggen op hoge breedte.

Lengtelijnen
Met parallellen kunnen we de aarde keurig in plakjes verdelen, maar voor een juiste plaatsbepaling zijn ook lengtelijnen nodig tussen de Noordpool en de
Zuidpool. Dit zijn de meridianen. In 1884 werd op een internationale conferentie de meridiaan van Greenwich (bij Londen) gekozen als nullijn.
Tot op de dag van vandaag is niet iedereen het met deze keuze eens: op de bekende gele Michelinkaarten loopt de nulmeridiaan over Parijs.
De nulmeridiaan verdeelt de wereld in het oostelijk halfrond en het westelijk halfrond; bij de plaatsbepaling wordt dan gesproken over oosterlengte en
0
westerlengte. De telling begint hiervan bij de nulmeridiaan; aan de andere kant van de aarde komen deze halfronden bij elkaar bij de meridiaan van 180 .
Parallellen en meridianen samen vormen het graadnet van de aarde.

Als we het hebben over de coördinaten is het belangrijk om te weten hoe je deze noteert. Je moet altijd eerst het coördinaat noteren van de Zuiderbreedte of
Noorderbreedte. Daarna noteer je de lengtegraad.

Oefening 24
Zet de letter A in de bol, zodanig dat die op het zuidelijk en oostelijk halfrond ligt.

Oefening 25
0
a. Maak in de figuur hiernaast de 80 OL lijn rood

0
b. Maak de 20 WL blauw

0 0
c. Zet een kruisje op het snijpunt van 10 ZB en 20 WL

Atlasvaardigheden Pagina 18
Oefening 26
Zoek op op welke lengte- en breedtegraad de volgende plaatsen liggen.

a. Denver ..........................................................................

b. Sevilla ..........................................................................

c. Montevideo ..........................................................................

d. Yampi Sound ..........................................................................

e. Pontianak ..........................................................................

Oefening 27
Probeer uit te zoeken welke plaats er ligt op de volgende lengte en breedte graden.
1. Kijk eerst op de staatkundige kaart van de wereld met behulp van de lengte en breedte graden in welk land of werelddeel je moet zijn.
2. Kies daarna de kaart waar het land of het werelddeel het grootst op staat afgebeeld.
3. Vul vervolgens de naam van de plaats op de streepjes in. (Het aantal letters van de plaatsnaam komt precies overeen met het aantal streepjes.)

0 0
30 NB-95 WL

0 0
4 NB-10 OL

0 0
50 NB-15 OL

0 0
52 ZB-57 WL

0 0
5 NB-75 WL

0 0
35 ZB-115 OL

0 0
50 NB-23 OL

0 0
46 ZB-171 OL

0 0
1 ZB-101 OL

Atlasvaardigheden Pagina 19
Extra puzzel opdracht
Als je klaar bent met alle opdrachten en je snapt hoe de atlas werkt dan staat hieronder een puzzel die je mag proberen op te lossen.
Hieronder staan omschrijvingen van aardrijkskundige namen van plaatsen, rivieren en landstreken. Achter elke omschrijving staat een bladzijde, nummer en een
kaartvak.
Zoek de bladzijde op en kijk in het kaartvak. Daar moet een woord te vinden zijn die met de omschrijving te maken heeft. Voorbeeld: iets wat er vies is, is…
(kaart 22-23) antwoord Goor.

e e
Omschrijving Kaart 54 druk Kaart 55 druk Antwoord

Een dik stuk hout 24-25 D4 20-21 D4

Werelddeel 28-29 F4 24-25 F4

Hij maakt je soms wakker 96-97 B1 96-97 B1

Plaats om uit te gaan 186-187 O2 298-201 O2

Knop op een toetsenbord 26-27 G3 22-23 G3

Een vogelsoort 26-27 F5 22-23 F5

Hier stroomt, na een regenbui, water door 26-27 E2 22-23 E2

Drank met bubbels 104-105 F2 104-105 F2

Meisjesnaam 96-97 B1 96-97 D2

Beesten 26-27 F4 22-23 F4

Mensen die iemand redden zijn….. 28-29 F4-G4 24-25 F4-G4

Niet vast maar steeds ……. 26-27 H3 22-23 H3

Naar beneden 28-29 F4 24-25 F4

Water om weilanden heen 24-25 D4 20-21 D4

Buurt waar het koud is 26-27 G5 22-23 G5

Land van water 28-29 F3 24-25 F3

Chique man 28-29 F6 24-25 F6

Ze wonen naast je 24-25 D2 20-21 D2

Atlasvaardigheden Pagina 20

You might also like