You are on page 1of 42

Het Perserschutt op de Atheense Akropolis

Een studie naar de verschillende theorieën over de topografie


van de Atheense Akropolis van voor de Perzische invasie van
480 voor Christus.

Negentiende-eeuwse opgraving van het Perserschutt. Bron: J. A. Bundgaard, The Excavation of the Athenian
Acropolis (Kopenhagen 1974) p. 83

Bachelor Scriptie: Margit Henriette Pothoven


Studentnummer: 3229610
Datum: 03 – 04 – 2011
Begeleider: Dr. F. van der Eijnde

1
Inhoudsopgave

Inleiding p. 3 – 4

Hoofdstuk 1: De historische achtergrond van de Akropolis p. 5 – 6

Hoofdstuk 2: De opgegraven tempelpedimenten p. 7 – 12

Hoofdstuk 3: Reconstructietheorieën p. 13 – 23

Hoofdstuk 4: De reconstructietheorieën tegenover elkaar p. 24 – 26

Conclusie p. 27 – 28

Bibliografie p. 29 – 31

Afbeeldingen p. 32 – 40

Figuren p. 41 – 42

2
Inleiding

In 480-79 voor Christus vielen de Perzen onder leiding van koning Xerxes Athene aan met
een enorme vloot en een nog groter landleger. Alle vrouwen, kinderen en ouderen verlieten de
stad, terwijl de mannen de Perzen op zee bevochten. De Atheners trokken echter aan het
kortste eind en de Perzen namen de stad in. De Perzen plunderden tempels, sloegen alles wat
ze tegen kwamen kort en klein en staken de Akropolis in brand. De oude tempel van Athena,
de oude tempel van Athena Nike en alle kleinere schatkamers werden verwoest. De
verwoesting beperkte zich echter niet tot architectuur alleen. Ook offers, (votief)geschenken,
potten en beelden werden door de Perzen tot puin geslagen.1
Toen de Atheners eenmaal terugkeerden, vonden ze een stad vol ruïnes. De Atheners
besloten toen dat er een tijd lang geen nieuwe gebouwen op de Akropolis gebouwd mochten
worden. De Atheners hadden namelijk een eed afgelegd het puin nooit weg te ruimen. De
brokstukken zouden de inwoners van Athene voor altijd doen herinneren aan het barbarisme
van de Perzen.2 Wel begon men aan de bouw van een defensiemuur. Deze was van groot
belang aangezien de Atheners in oorlog waren met Sparta. Onder leiding van Themistokles
werden alle grote brokstukken van het puin gebruikt voor de bouw van deze muur: de muur
van Themistokles. Alle grote stenen die binnen handbereik lagen, werden gebruikt om de
muur zo snel mogelijk af te bouwen. Ook besloot men de rest van het puin aan te pakken.
Aangezien er delen van tempels en andere heilige brokstukken over de Akropolis verspreid
lagen, besloot men dit puin eervol te begraven.3
In de negentiende eeuw is een deel van dit puin opgegraven door de Franse archeoloog
Charles Ernest Beulé. Het tweede deel is opgegraven door de archeoloog Panagiotis
Kavvadias en de architecten Wilhelm Dörpfeld en Georg Kawerau.4 In de zoektocht naar de
oude Athena tempel, groeven de meeste archeologen naar overblijfselen op de plek, dus onder
het fundament, van het Parthenon. In tegenstelling tot deze eerdere archeologen zijn
Dörpfeld, Kawerau en Kavvadias rondom het Parthenon gaan graven. Dit bleek succesvol,
want men vond fundamenten van een oudere Athena tempel ten noorden van het Parthenon.
De rest van de opgraving bestond uit tempelpedimenten, (votief)geschenken en andere
architectonische- en kunstobjecten. De vondst van de archeologen en architecten staat bekend
als Perserschutt. De Engelse vertaling van dit woord is Persian debris of Persian rubble. In
1
J. M. Camp, The Archaeology of Athens (London 2001) 56 – 58.
2
Herodotus, Historie, boek VIII.
3
J. M. Camp, The Archaeology of Athens (London 2001) 59 – 60.
4
J. Pedley, Sanctuaries and the Sacred in the Ancient Greek World (Cambridge 2006) 238.

3
Nederland spreken wij over het Perzenpuin.5 In deze scriptie zal ik de originele Duitse term
Perserschutt gebruiken. Het Perserschutt is goed bewaard gebleven. De beeldhouwkunst,
architectuurfragmenten en reliëfs bevinden zich tegenwoordig in het Akropolis Museum te
Athene. De vazen en bronzen beelden worden in het Nationaal Archeologisch Museum, ook
in Athene, tentoongesteld.6
Tussen het Perserschutt zijn veel architectonische overblijfselen gevonden. Een aantal
grote brokstukken is gebruikt voor de bouw van de muur van Themistokles. Ook delen van
grote reliëfs zijn stuk geslagen of in zijn geheel gebruikt, om zo in de muur te passen
(afbeelding 1). Ook zijn er metopen, delen van timpanen en andere tempelpedimenten uit
verschillende periodes gevonden. Geleerden zijn het er niet over eens hoe deze
architectonische vondsten gereconstrueerd moeten worden. Er is discussie over de vraag
welke pedimenten bij welke tempel horen. Ook is er discussie over de vraag welke tempels er
überhaupt waren.
De vraag die in deze scriptie centraal staat is: welke reconstructietheorie over de
tempels die zich op de Atheense Akropolis bevonden vóór de Perzische invasie is het meest
plausibel? Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet ik allereerst uitzoeken welke
architectonische overblijfselen er precies gevonden zijn. Vervolgens zal ik achterhalen welke
verschillende theorieën er zijn over de oorspronkelijke plaats van de architectonische
overblijfselen die gevonden zijn in het Perserschutt. Vervolgens zal ik uiteenzetten wat de
zwakke en sterke punten van deze verschillende theorieën zijn.

Hoofdstuk 1: De historische achtergrond van de Akropolis


5
L. C. Stecchini, Old Temple of Athena, in: L. C. Stecchini, The Athenian Acropolis (New Jersey 2011) 1 – 4.
6
Akropolis Museum, <http://www.theacropolismuseum.gr/>, laatst bezocht op 20 januari 2011.

4
Tussen 575 en 550 voor Christus groeide de Akropolis uit tot één van de grootste en
spectaculairste heilige plaatsen in Griekenland. De stad Athene werd verrijkt met prachtige
kunstwerken en indrukwekkende tempels. Levensgrote standbeelden, (votief)geschenken,
gegraveerde bronzen platen en rijk gedecoreerde tempels sierden de Akropolis. Een bekend
voorbeeld van een levensgroot standbeeld afkomstig van de Akropolis is de Moschophoros
(afbeelding 2). Dit beeld is ongeveer 1,65 meter hoog en representeert een kalvendrager.
Hoewel er veel discussie is over dit beeld, voornamelijk over de vraag welke inscriptie op het
beeld stond en aan wie het kalf geofferd werd, zijn geleerden het wel eens over vele andere
details. Zo weet men dat het een gekleurd beeld was. Het kalf was turkoois en de man was
eveneens fel ingekleurd. Welke kleur er precies gebruikt werd voor de man is onduidelijk.
Ook is men het er over eens dat het een uniek beeld is. De kalvendrager staat, net als een
Archaïsche kouros, met één voet naar voren en is vrij naakt afgebeeld. De Moschophoros is
slechts gehuld in een transparant kleed en een strak hoofddeksel. Dit is zeer uitzonderlijk voor
beelden uit deze periode, normaal gesproken werd een man niet zo naakt afgebeeld. Ook de
intieme houding van het kalf tegenover de man is opvallend. Op een lieflijke manier tilt het
kalf zijn hoofd tegen de man aan en streelt met zijn oor het hoofd van de Moschophoros. Als
een welwillend slachtoffer wordt hij naar het altaar gedragen.7
Naast de Moschophoros waren er nog veel meer decoraties op de Akropolis te vinden.
Aan de hoeveelheid en rijkdom van deze decoraties te zien, was de Akropolis in het tweede
kwart van de zesde eeuw voor Christus een drukke en vermogende plaats. Deze rijkdom nam
in de hierop volgende jaren niet af, integendeel: de rijkdom van de Akropolis bleef groeien en
er kwamen steeds meer kunstwerken en gebouwen bij. In het tweede kwart van de zesde eeuw
voor Christus werd de eerste monumentale Athena tempel gebouwd. Deze tempel was niet
bijzonder groot, maar de plattegrond en constructie waren desalniettemin zeer speciaal. De
tempel was gebouwd in de Dorische orde en was versierd met gekleurde pedimenten en
metopen (abeelding 3). Deze tempel wordt ook wel het Hekatompedon, de Bluebeard tempel
of Opisthodomos genoemd.8
Aan het einde van de negentiende eeuw werd door archeologen veel op de Akropolis
gegraven. Aan de noordzijde van de Akropolis, iets ten zuiden van het Erechtheion, werd het
fundament van een oude Athena tempel gevonden (afbeelding 4). Wilhelm Dörpfeld is de

7
J. M. Hurwit, The Athenian Acropolis, History, Mythology, and Archaeology from the Neolithic era to the
Present (Cambridge 1999) 102 – 104.
8
T. Hill, The Ancient City of Athens, it’s Topography and Monuments (Chicago 1969) 138.

5
eerste geleerde die de fundamenten onderzocht. Om deze reden worden deze
tempelfundamenten de Dörpfeld-funderingen genoemd.
Sommige geleerden zijn van mening dat het Hekatompedon op deze Dörpfeld-
funderingen heeft gestaan, anderen zijn van mening dat de tempel ergens anders op de
Akropolis stond, namelijk op de plaats van het Parthenon.9 Aan het einde van de negentiende
eeuw dachten de geleerden die van mening waren dat de eerste theorie de juiste was dat de
binnenste rechthoek van de oude Athena Polias tempel het Hekatompedon was. Deze is
namelijk zo’n honderd Attische voet lang (hekaton is honderd en podes betekent voet).
Tegenwoordig bedoelen geleerden die de eerste theorie bepleiten met het Hekatompedon de
gehele tempel. De geleerden die het Hekatompedon op de site van het Parthenon plaatsen
noemen de gehele tempel Hekatompedon. Alle geleerden zijn het er over eens dat er een
nieuwe Athena Polias tempel, de Archaios Neos, op de plek van de Dörpfeld-funderingen
werd gebouwd. Deze tempel stamt uit het laatste kwart van de zesde eeuw voor Christus.
Sommigen denken dus dat dit de opvolger van het Hekatompedon was, anderen plaatsen het
Hekatompedon elders en zien de Archaios Neos dus niet als opvolger van het
Hekatompedon.10
Het woord Hekatompedon wordt ook genoemd in een overgebleven inscriptie: de
Hekatompedon-inscriptie (afbeelding 5).11 Deze inscriptie is incompleet en kan op
verschillende manieren gereconstrueerd worden. De inscriptie is gedateerd op circa 485 voor
Christus en geeft informatie over de tempels op de Akropolis. Ondanks het feit dat de
inscriptie incompleet, en de inhoud ervan discutabel is, kan men uit de woorden en datering
van de inscriptie veel opmaken. Sommige geleerden beweren dat deze inscriptie gemaakt is
op een onderdeel was van een voorloper van het Parthenon, maar anderen zijn het hier mee
oneens en denken dat de inscriptie deel uit maakte van een andere tempel.12
Er bestaat veel discussie over de oorsprong, het uiterlijk en de functie van het
Hekatompedon. Zeker als men het Hekatompedon tegenover de Dörpfeld-funderingen zet. De
vraag is of het Hekatompedon op de Dörpfeld-funderingen gebouwd was of op de plaats van
het Parthenon stond. Er bestaat geen eenduidig antwoord op deze vraag.
Hoofdstuk 2: De opgegraven tempelpedimenten

9
De twee hoofdrolspelers in deze discussie zijn Wilhelm Dörpfeld en Wiliam Bell Dinsmoor. Dörpfeld is van
mening dat het Hekatompedon op de Dörpfeld-funderingen gebouwd werd, Dinsmoor denkt dat het
Hekatompedon op de plaats van het Parthenon stond. In hoofdtuk 3 en 4 zal ik hier dieper op ingaan.
10
J. M. Hurwit, The Athenian Acropolis, History, Mythology, and Archaeology from the Neolithic era to the
Present (Cambridge 1999) 121.
11
IG IV.
12
T. Hill, The Ancient City of Athens, it’s Topography and Monuments (Chicago 1969) 138 – 139.

6
Hoog-Archaïsche sculptuur
In de hoog-Archaïsche tijd bouwden de Atheners aan het Hekatompedon. Er zijn veel
architectonische overblijfselen uit de hoog-Archaïsche periode tussen het Perserschutt
gevonden. Al deze fragmenten zijn afkomstig van één of meerdere tempels op de Akropolis.13
De overblijfselen zijn aan het zuiden van de Akropolis opgegraven. De fragmenten zijn allen
gemaakt van kalksteen, zowel van poros (een zachte kalksteensoort) als hardere materialen,
en zijn opgegraven in 1888. Archeologen duiden deze overblijfselen aan met “H sculptuur”.
Alle opgegraven pedimenten afkomstig van het Perserschutt werden aangeduid met een letter.
Op deze manier kunnen de fragmenten gemakkelijk gecategoriseerd worden. De kleinste
fragmenten van pedimenten behoren tot de groep“A sculptuur”. De iets grotere stukken
werden “B sculptuur” genoemd. Dit gaat door tot en met de groep “H sculptuur”. Dit is dus de
groep met de grootste brokstukken. De sculptuur werd echter niet alleen aan de hand van
grootte gecategoriseerd. Naast formaat werd ook gekeken naar materiaal en stilistische
overeenkomsten.14
Enkele bekende overblijfselen van deze tempels zijn delen van timpanen: “Bluebeard”
en “Herakles en Triton” (afbeelding 6 en 7). Deze timpaanstukken stammen uit de hoog-
Archaïsche periode en zijn afkomstig van tempels op de Akropolis. Zowel “Bluebeard” als
“Herakles en Triton” is gedateerd op circa 570 – 560 voor Christus. Aan de vorm van de
tempelpedimenten is duidelijk te zien dat deze aan het uiteinde van een timpaan zaten. Men
weet niet precies wat het “Bluebeard-figuur” voorstelt. “Bluebeard” ziet eruit als een
driekoppige man met een slangenstaart. De drie hoofden hebben allen een eigen
bovenlichaam die uitmonden in een slangenlijf. De mannenkoppen hebben blauwe baarden en
alle drie de bovenlijven dragen een object in hun hand. Sommige geleerden gaan ervan uit dat
de linker figuur golven zijn hand heeft, de middelste man een vlam vasthoudt en de meest
rechter persoon een vogel draagt. Het “Bluebeard-figuur” kan dan staan voor de elementen
water, vuur en lucht. Anderen denken weer dat het figuur een typhon of geryon voorstelt (een
monster of reus).15 “Herakles en Triton” is een afbeelding gebaseerd op de Griekse

13
Over de oorsprong van de fragmenten is veel discussie. Enkele bekende geleerden denken dat de overblijfselen
allen van het Hekatompedon komen (zie Dinsmoor en Dörpfeld). Anderen zijn van mening dat deze fragmenten
van twee tempels kwamen: een deel van het Hekatompedon en een deel van een zogenaamde dubbelganger van
deze tempel (het bestaan van deze tempel is niet bewezen) of propylon. (zie o.a. Heberdey en Schuchhardt) In
hoofdstuk 3 ga ik dieper op deze discussie in.
14
R. Heberdey, Altattische Porosskulptur : ein Beitrag zur Geschichte der archaischen griechischen Kunst
(Wenen 1919) 4 – 5.
15
J. M. Hurwit, The Athenian Acropolis, History, Mythology, and Archaeology from the Neolithic era to the
Present (Cambridge 1999) 107 – 111.

7
mythologie. Triton is de zoon van Poseidon en Amphitrite. De godheid heeft het bovenlijf van
een man en het achterlijf van een vis. Herakles kreeg twaalf taken opgelegd van koning
Eurystheus. Één van deze opdrachten was te worstelen met Triton om zo naar de tuin van de
Hesperiden te komen.16 Op het pediment is het gevecht tussen Herakles en Triton afgebeeld.
Herakles wordt verbeeld terwijl hij midden in de strijd op Triton ligt in een poging hem te
wurgen. Ook zijn er twee tempelpedimenten in de vorm van enorme slangen gevonden. De
ene slang is links georiënteerd en bij de andere slang zit de kop aan de rechterkant
(afbeelding 8). Sommige geleerden menen dat de slang met de kop aan de linkerkant op
dezelfde timpaan zat als “Herakles en Triton”. De serpent met de kop aan de rechterkant zou
dan op dezelfde timpaan als “Bluebeard” zitten. De algemene theorie hierover is dat deze
twee serpenten onderdeel waren van dezelfde timpaan (afbeelding 9).17 Ook wordt over het
algemeen aangenomen dat “Bluebeard” en “Herakles en Triton” één timpaan vormden
(afbeelding 10). Alhoewel het haar en de baarden van de driekoppige man en Herakles
verschillen, tonen de ogen, de monden en de vorm van de gezichten wél dezelfde stilistische
kenmerken. Aangezien de twee tempelpedimenten samen nooit groot genoeg zijn voor één
timpaan, moet een derde stuk het centrum van de twee afbeeldingen hebben gesierd.18
Schuchhardt heeft een bekende reconstructie van het timpaan gemaakt. Hij plaatst
“Bluebeard” aan de rechterkant, “Herakles en Triton” aan de linkerkant en “Leeuwin met
Stier” in het midden van de timpaan (afbeelding 11).19 Een grote groep met fragmenten van
leeuwinnen werd voor een lange tijd gezien als losstaand sculptuurwerk. De afmetingen van
de leeuwinnengroep waaronder “Leeuwin met Stier” waren enorm (afbeelding 12). Het
pediment “Leeuwin met Stier” verbeeldt een leeuwin die met haar enorme klauwen een stier
vermorzeld. De kop van de stier ligt levenloos onder de uiers van de leeuwin, terwijl haar
nagels nog in de huid van de stier snijden. Dit afschrikwekkende tafereel was waarschijnlijk
een waarschuwing voor de mensen die de heilige grond, waarop de tempel stond, betraden.20
Men was in de negentiende eeuw van mening dat zo’n groot fragment geen deel uit kon
maken van een timpaan. Er waren namelijk geen gebouwen gevonden die groot genoeg waren

16
E. M. Moorman en W. Uitterhoeve, Van Alexander tot Zeus. Figuren uit de klassieke mythologie en
geschiedenis, met hun voortleven na de oudheid (Amsterdam 2007) 407 – 408.
17
W. B. Dinsmoor, The Hekatompedon on the Athenian Acropolis, in: American Journal of Archaeology (Vol.
51, No. 2, Apr. - Jun., 1947) 112.
18
Ibidem, 112 – 113.
19
Oscar Broneer, The Head of Herakles in the Pediment of the Old Athena Temple, in: Hesperia (Vol. 8, No. 2,
Apr. - Jun., 1939) 97 – 98.
20
J. M. Hurwit, The Athenian Acropolis, History, Mythology, and Archaeology from the Neolithic era to the
Present (Cambridge 1999) 108 – 109.

8
voor de pedimenten.21 Analyses van de fragmenten wezen echter uit dat de leeuwinnen
weldegelijk in een timpaan hoorden, en wel in het centrum.22 Verschillende Duitse en
Australische geleerden (Schuchhardt, Buschor, Wiegand, Heberdey en Schrader) bogen hun
hoofden over de reconstructie van de timpanen en sommigen van hen concludeerden dat de
fragmenten van twee of drie verschillende tempels afkomstig moesten zijn. Dinsmoor is
echter van mening dat de fragmenten wel van dezelfde tempel afkomstig zijn. Volgens hem
hebben de geleerden foutieve redeneringen gemaakt.23 De bij elkaar passende afmetingen, het
complementerende materiaal en de overeenkomstige stijl van de fragmenten versterken deze
theorie (figuur 1).24
Twee andere pedimenten die voor reconstructieproblemen zorgen zijn het zogenaamde
“introductie pediment” en het “olijfboom pediment” (afbeelding 13 en 14). Over het
algemeen wordt ervan uit gegaan dat het “introductie pediment” Athena afbeeldt, terwijl zij
Herakles naar de berg Olympos begeleidt. Zeus, Hera en andere goden zijn hierbij aanwezig.
Sommige geleerden zijn echter van mening dat het pediment iets anders verbeeldt. Één van de
theorieën is dat Herakles wordt afgebeeld terwijl hij naar de onderwereld gaat. De “Zeus” zou
dan Hades zijn en de “Hera” Persephone. Herakles wordt volgens deze theorie afgebeeld
terwijl hij één van zijn werken verricht. Ook zijn de meningen verdeeld over de plaats van het
pediment. Enkele geleerden beweren dat het pediment een op zichzelf staand pediment is, en
dus geen onderdeel is van een groter werk. Anderen betogen juist dat de afbeeldingen deel
waren van een timpaan op het Hekatompedon. Het fragment zou dan tussen de slangen en de
grote leeuwin hebben gestaan. De ruimte tussen de figuren wordt opgevuld door andere
kleinere fragmenten die tussen het Perserschutt gevonden zijn (afbeelding 15). De meningen

21
De pedimenten werden op het Hekatompedon geplaatst, die volgens sommige geleerden op het binnenste
fundament van de Dörpfeld-funderingen stond. De pedimenten waren te groot voor deze site. Dinsmoor plaatst
de tempel echter onder het Parthenon, waardoor de pedimenten wel passen. Ook passen de pedimenten als het
Hekatompedon op de gehele Dörpfeld-funderingen gebouwd was. Ik refereer naar de periode waarin men net
begon met onderzoeken. De theorieën waarin grotere tempels een rol spelen waren er toen nog niet.
22
De leeuwinnenfragmenten werden geanalyseerd en het bouwmateriaal kwam overeen met de rest van de
pedimenten. Hierdoor werd duidelijk dat de leeuwin wel van een tempel afkomstig moest zijn. Ook was de vorm
na reconstructies driehoekig, evenals een timpaan. Al het bewijs bij elkaar maakte duidelijk dat de leeuwinnen
oorspronkelijk onderdeel van een tempel waren.
23
Dinsmoor is van mening dat Wiegand een redenatiefout heeft gemaakt in 1904, toen hij de sculptuur
onderzocht. Hij dacht dat de tempel op de site van de Dörpfeld-funderingen hoorde en creëerde een tunnelvisie.
Door de (volgens Dinsmoor) foutieve site in zijn hoofd te houden, keek de onderzoeker niet goed naar de
overeenkomsten tussen het materiaal. Hij concludeerde te snel dat de fragmenten van meerdere tempels af
kwamen. Om deze reden waren zijn berekeningen ook fout. Hij plaatste fragmenten “H sculptuur” bij elkaar die
op de site pasten en berekende zo de breedte van timpanen. Aangezien volgens Dinsmoor de site verkeerd was,
zijn de berekeningen van Wiegand over de breedte van timpanen ook fout.
24
W. B. Dinsmoor, The Hekatompedon on the Athenian Acropolis, in: American Journal of Archaeology (Vol.
51, No. 2, Apr. - Jun., 1947) 111 – 112; Figuur 1 geeft een overzicht van de meningen van verschillende
geleerden betreffende de site van het Hekatompedon. Ik heb in deze tabel gekozen voor de geleerden die
prominent in de literatuur naar voren komen en veelal tevens een reconstructie van de timpanen hebben gemaakt.

9
zijn tevens verdeeld over het “olijfboom pediment”. Het pediment is op verschillende
manieren gereconstrueerd. Er zijn enige losstaande vrouwen, een manfiguur, een olijfboom en
een groot gebouw met dak op het pediment te vinden. Lange tijd werd gedacht dat de
afbeelding Achilles verbeeldde die de Trojaanse prins Troilos vermoordde. Deze mythe is
echter niet van grote betekenis voor de Akropolis. Het zou dus onlogisch zijn om deze scène
te verbeelden op een timpaan van zo’n belangrijke tempel op de Akropolis. Een alternatief
voor deze theorie is dat het pediment de Akropolis representeert. De olijfboom is Athena’s
heilige boom, het gebouw is de legendarische tempel van Athena en de figuren zijn personen
die naar het mythologische verleden van Athena verwijzen. Een andere theorie claimt dat de
personen geen mythologische figuren zijn, maar mensen die in de Panathenaia (de processie
van het festival ter ere van Athena) meelopen. De vrouw zou dan een Hydriaphoros (een
Atheense waterdrager met een vaas op haar hoofd), of zelfs een Arrhephoros (een vrouw die
de peplos aan Athena aanbiedt) zijn.25

Laat-Archaïsche sculptuur
Er zijn ook overblijfselen uit de laat-Archaïsche tijd in het Perserschutt gevonden. In de laat-
Archaïsche periode heeft de Akropolis er waarschijnlijk rijk versierd uitgezien. De tempels
waren waarschijnlijk veel rijkelijker gedecoreerd dan in de jaren 550 voor Christus, en ook
zijn er uit deze periode veel offers en votiefgeschenken gevonden. In deze periode heeft de
democratie haar stempel gedrukt op het uiterlijk van veel religieuze gebouwen en de
Akropolis in het algemeen. Aan de verandering van de gebouwen is af te lezen dat de
samenleving democratisch werd na een periode van tirannie. Zo werden gebouwen die in de
tijd van de tirannie gebouwd waren, of met de tirannie geassocieerd werden, veelal verbouwd.
Zo werd het Eleusinion (een gebouw afkomstig uit de periode van tirannie) vergroot. Zo zijn
er veel meer voorbeelden van gebouwen die toegeschreven waren aan de tiran Peisistratos
veranderd. Het meest duidelijke verschil is de functiewijziging van het voormalige huis van
de tiran, naar hoofdkantoor en eetkamer van de nieuwe, democratisch verkozen, regering.26
Geleerden zijn het erover eens dat veel van de uit het Perserschutt opgegraven
architectonische overblijfselen uit de laat-Archaïsche periode oorspronkelijk onderdeel van de
Archaios Neos waren.27 Zo zijn er waterspuiters gevonden in de vorm van leeuwenkoppen die

25
J. M. Hurwit, The Athenian Acropolis, History, Mythology, and Archaeology from the Neolithic era to the
Present (Cambridge 1999), 112 – 114.
26
H. A. Shapiro, Art and Cult under the Tyrants in Athens (Mainz am Rhein 1989) 20 – 21;
J. M. Hurwit, The Athenian Acropolis, History, Mythology, and Archaeology from the Neolithic era to the
Present (Cambridge 1999) 121.
27
Ibidem 121.

10
hoogst waarschijnlijk aan de rand van een tempel behoorden (afbeelding 16). Boven het
hoogste punt van de naos liep waarschijnlijk een Ionisch fries. Verschillende onderdelen van
dit fries zijn opgegraven tussen het Perserschutt. Het reliëf “de Wagenrenner” is hier een
voorbeeld van (afbeelding 17). Ook zijn er andere fragmenten gevonden, zoals een figuur die
een reizigershoed draagt (waarschijnlijk Hermes) en een figuur op een stoel. Al deze
fragmenten stammen uit de zelfde periode, circa 510 – 500 voor Christus, en vertonen veel
technische overeenkomsten met de Archaios Neos. Er zijn geen harde bewijzen dat deze
fragmenten van het fries van de Archaios Neos afkomstig zijn, wel zijn er overtuigende
indicaties.28
Er zijn twee pedimenten gevonden die op verschillende manieren gereconstrueerd
kunnen worden. Volgens onder andere de geleerden Hurwit en Dörpfeld, behoorden deze
pedimenten tevens op de Archaios Neos. Één van de twee pedimenten was waarschijnlijk
gebaseerd op oudere motieven die in de vroeg-Archaïsche tijd populair waren, namelijk: de
leeuw. Het pediment zou dan gebaseerd zijn op de groep leeuwinnen die uit de vroeg-
Archaïsche tijd stammen (afbeelding 12). Dit oude en herkenbare motief sierde volgens deze
theorie een moderner pediment. Behalve de leeuwen werden er op dit timpaan ook een paar
mythologische figuren afgebeeld. Het tweede pediment was moderner vormgegeven. Het
onderwerp van dit timpaan was de strijd tussen de goden en giganten. De keuze om deze strijd
af te beelden is voor de hand liggend, aangezien de Panathanaia waarschijnlijk ter ere van de
overwinning van de goden op de giganten gevierd werd. De god Zeus en godin Athena
speelden in deze strijd een hoofdrol. Op het pediment stond Zeus waarschijnlijk op een wagen
afgebeeld, waarschijnlijk samen met zijn zoon Herakles. Athena stond in tegenstelling tot
Zeus alleen afgebeeld. Verderop, in hetzelfde pediment, ligt een verslagen gigant. Dit deel
van het pediment staat bekend onder de naam “Athena en de gigant”. Het beeld van Athena is
meer dan levensgroot en drie dimensionaal (afbeelding 18). Athena is hier afgebeeld terwijl
zij een gigant bevecht. Athena strijd moedig. In haar (verdwenen) rechter arm houdt zij een
speer vast terwijl ze strijdlustig op de gigant afstapt. Haar helm is versierd met protomes (en-
face afgebeelde dierenkoppen) en vele bronzen decoraties. Athena wordt hier dynamisch en
prominent afgebeeld.29

28
W. A. P. Childs, The Date of the Old Temple of Athena on the Athenian Acropolis, in: W. D. E. Coulson e.a.,
The Archaeology of Athens and Attica under the democracy : proceedings of an international conference
celebrating 2500 years since the birth of democracy in Greece, held at the American school of classical studies
at Athens, December 4-6 (Oxford 1994) 1 – 4.
29
J. M. Hurwit, The Athenian Acropolis, History, Mythology, and Archaeology from the Neolithic era to the
Present (Cambridge 1999) 123 – 125.

11
Hoofdstuk 3: Reconstructietheorieën

12
Er is een duidelijk verschil in interpretatie over de topografie van de Atheense Akropolis van
vóór de Perzische invasie. Hoe de (in hoofdstuk 2 genoemde) verschillende archeologische
overblijfselen op de Akropolis geplaatst moeten worden is dus onduidelijk.
Zoals eerder vermeld zijn er twee hoofdtheorieën over de indeling van de Akropolis.
De eerste theorie, deze zal ik theorie A noemen, gaat als volgt: De zevende-eeuwse Athena
Polias tempel, de tweede tempel op deze plek, werd opgegraven door onder andere Wilhelm
Dörpfeld. Deze tempel stond aan de noordkant van de Akropolis en bleef in gebruik tot het
nieuwere en grotere Hekatompedon hem verving op of aan de rand van de Dörpfeld-
funderingen in het tweede kwart van de zesde eeuw voor Christus. Dit zou dan dus een derde
Athena Polias tempel zijn. Het Hekatompedon werd vervolgens weer opgevolgd door de
Archaios Neos in het laatste kwart van de zesde eeuw voor Christus. Ten zuiden van deze
tempel, op de plek waar het Parthenon staat, was alleen heilige grond met allicht daarop een
paar kleinere gebouwtjes of tempeltjes. De geleerden die deze theorie steunen zijn van
mening dat de heilige grond aan het zuiden van de Akropolis zo’n honderd voet groot was en
daarom door de Atheners Hekatompedon werd genoemd. Deze geleerden refereren met het
woord Hekatompedon dus niet aan een tempel, maar aan een stuk heilige grond met eventueel
een paar kleine gebouwtjes.30 Theorie A is de traditionele Duitse interpretatie. Wilhelm
Dörpfeld is een aanhanger van deze theorie, maar ook andere (ook niet-Duitse) geleerden als
Wiegand en Walter staan achter deze theorie (afbeelding 19).
De tweede theorie, deze noem ik theorie B, is de volgende: De zevende-eeuwse
Athena Polias tempel bleef in gebruik tot het laatste kwart van de zesde eeuw voor Christus.
Toen werd deze tempel (die bovenop de Dörpfeld-funderingen staat) vervangen door de
nieuwere Archaios Neos, dit zou dan de derde Athena Polias tempel zijn. Ondertussen werd in
het tweede kwart van de zesde eeuw aan de zuidkant van de Akropolis het grote
Hekatompedon gebouwd. Deze tempel was niet gewijd aan Athena Polias, maar aan Athena
Parthenos. Dit zou dan de voorloper van het Parthenon van Perikles zijn. De tempel was
honderd voet lang en werd om deze reden Hekatompedon genoemd. Aan het einde van de
Archaïsche periode werd de tempel naar beneden gehaald voor een ander project. De
marmeren metopen zouden op deze manier dus beschikbaar zijn geweest voor de schrijver

30
Om verwarring te voorkomen blijf ik in heel mijn scriptie met Hekatompedon de oude Athena tempel
bedoelen. De geleerden waar ik hier naar verwijs (Dörpfeld e.a.) noemen de oude Athena tempel Bluebeard
tempel, naar het “Bluebeard-figuur” dat gevonden was tussen het Perserschutt. “Bluebeard” heeft zeker op deze
tempel gezeten, vandaar deze naam voor de tempel. Een andere benaming voor de tempel is “H tempel”. Deze
term slaat op de “H sculptuur” die afkomstig is van deze tempel. Dezelfde geleerden denken dus dat met het
woord Hekatompedon honderd voet heilige grond wordt bedoeld. Alhoewel het woord Hekatompedon dus door
verschillende geleerden anders ingevuld wordt, kies ik ervoor de oude Athena tempel Hekatompedon te noemen.

13
van de Hekatompedon-inscriptie. Theorie B wordt ook door veel geleerden voor waar
aangenomen. William Bell Dinsmoor is één van de bekendste geleerden die theorie B bepleit,
maar ook Herington en Rhodes zijn het hiermee eens (afbeelding 20 en figuur 1).31

Theorie A: Dörpfeld-funderingen
Dörpfeld is de bedenker van theorie A. Volgens Dörpfeld stond het Hekatompedon op
dezelfde plek als de Dörpfeld-funderingen en was het Hekatompedon de voorloper van de
Archaios Neos. Dörpfeld vond twee verschillende fundamenten in één Athena Polias tempel
(afbeelding 4). Hierbij was het binnenste fundament anders dan het buitenste fundament. De
buitenste funderingen van de tempel konden gemakkelijk gereconstrueerd worden met grote
blokken kalksteen terwijl het binnenste fundament veel moeilijker en met kleinere fragmenten
hersteld kon worden. Om dit probleem op te lossen stelde Dörpfeld twee verschillende
theorieën voor: ten eerste kon het zijn dat het binnenste fundament minder belangrijk voor de
constructie was dan het buitenste fundament. De buitenste funderingen zouden dragend zijn
en om deze reden gemakkelijker geconstrueerd kunnen worden. De dragende zuilen moesten
namelijk groter en steviger zijn. Het binnenste fundament hoefde om deze reden minder groot
en stevig te zijn. Dit kan verklaren waarom er weinig en alleen kleine fragmenten voor de
binnenkant gevonden zijn. Dörpfelds tweede theorie was dat het binnenste fundament eerder
gebouwd was dan het buitenste en dat het verschil tussen beiden daarom zo groot was.
Dörpfeld kwam tot de conclusie dat het laatste het geval was.32
Wiegand was ook van mening dat het Hekatompedon op de site van de Dörpfeld-
funderingen stond. Hij plaatst het Hekatompedon tevens aan de binnenrand van de Dörpfeld-
funderingen (afbeelding 4). Wiegand ging ervan uit dat het buitenste fundament nieuwer was
dan de binnenkant van de tempel, en ging dus mee in de theorie van Dörpfeld. De fragmenten
pasten qua afmetingen niet allemaal in de tempel en daarom moesten de fragmenten wel van
verschillende tempels komen. Hij plaatste het pediment met de serpenten aan de binnenkant
van de tempel, dit kwam namelijk nagenoeg overeen met de berekeningen van de grootte van
het timpaan. Vanaf dit moment (aan het begin van de twintigste eeuw) werd deze theorie als
de waarheid gezien. Toen er tussen 1873 en 1890 inscripties gevonden werden met daarop de
naam Hekatompedon identificeerde Wiegand deze als onderdeel van dezelfde fragmenten als

31
J. M. Hurwit, The Athenian Acropolis, History, Mythology, and Archaeology from the Neolithic era to the
Present (Cambridge 1999) 111.
32
W. Dörpfeld, Alt-Athen und seine Agora : Untersuchungen über die Entwicklung der ältesten Burg und Stadt
Athen (Berlijn 1937) 22 – 29.

14
de eerder genoemde pedimenten. De inscriptie behoorde dus tot de binnenste funderingen van
de Dörpfeld-funderingen.33
Heberdy verdeelde de fragmenten uit de groep “H sculptuur” in twee categorieën. De
ene groep noemde hij “H1 sculptuur” en de andere groep noemde hij “H2 sculptuur”. De “H1
sculptuur” was volgens hem afkomstig van het binnenste fundament van de Dörpfeld-
funderingen en de “H2 sculptuur” behoorde oorspronkelijk tot een vooralsnog onbekende
propylon (een ingang van een Grieks heiligdom). Hij maakte dit onderscheid op grond van
berekeningen. Qua afmetingen komt de groep “H1 sculptuur” goed overeen en de fragmenten
uit de “H2 sculptuur” hebben ook ongeveer dezelfde maat. De “H1 groep” bevat grotere
fragmenten dan de “H2 sculptuur”. Een paar andere geleerden, waaronder Schuchhardt,
plaatsten de “H2 groep” in een hypothetische tweeling tempel die op de plek van het huidige
Parthenon gestaan moest hebben.34 Sommige voorstanders van theorie A verdelen de “H
groep” dus in tweeën. Zij zijn van mening dat de pedimenten verspreid waren over meerdere
tempels of gebouwen.
De groep “H sculptuur”, oorspronkelijk gevormd door Wiegand aan het einde van de
negentiende eeuw, breidde zich uit in de loop van de negentiende en twintigste eeuw. Onder
andere Schuchhardt en Brooner voegden extra fragmenten aan de “H sculptuur” toe, totdat er
een groep van 225 fragmenten ontstond. Door de enorme grootte van de groep concludeerde
Schuchhardt dat de “H groep” tezamen te grote pedimenten vormden voor de binnenkant van
de Dörpfeld-funderingen. Zijn hierop volgende theorie is dan ook dat niet alleen de
binnenkant van het fundament de “H sculptuur” bevatte, maar ook de buitenste funderingen
onderdeel waren van deze tempel. Op deze manier pasten de timpanen wel op de tempel die
op de Dörpfeld-funderingen stond (afbeelding 11).
Dörpfeld dacht ook dat de gehele tempel bestaan moest hebben uit “H sculptuur”. Hij
vond dat het materiaal en de stijl van de fragmenten zo veel overeenkomsten vertoonden, dat
ze duidelijk van dezelfde tempel kwamen die op de site van de Dörpfeld-funderingen stond.

Theorie A: Datering en voorloper(s) oude Parthenon


Wilhelm Dörpfeld heeft in zijn carrière verschillende dateringen voor het oude Parthenon
gegeven. Dörpfelds negentiende-eeuwse theorieën over de datering van een voorloper van het
Parthenon zijn allemaal gebaseerd op één oude Athena tempel. Dörpfeld publiceerde in 1902
een artikel waarin hij de voorloper van het Parthenon reconstrueert en dateert. Hij zocht naar
33
T. Wiegand, Die archaische Poros-Architektur der Akropolis zu Athen (Berlijn 1902) 58 – 60.
34
R. Heberdey, Altattische Porosskulptur : ein Beitrag zur Geschichte der archaischen griechischen Kunst
(Wenen 1919) 170 en 181.

15
een datering voor één tempel, zonder dat hij er vanuit ging dat er ook meerdere tempels
geweest konden zijn. Dit is echter niet onlogisch. Men had vóór 1902 geen aanwijzingen dat
er meerdere Athena tempels waren.
Leake bepleitte al vóór de vondst van het Perserschutt, dat het oude Parthenon voor
de Perzische invasie gedateerd moet worden. Dit beargumenteerde hij aan de hand van een
referentie van Hesychius en archeologische overblijfselen. Er waren een paar marmeren delen
van zuilen en brokken poros-kalksteen ten noorden van het Parthenon gevonden die op deze
vroege datering duidden. Ross bevestigde deze theorie. Hij ontdekte dat het terras aan het
zuiden van de Akropolis Perserschutt bevatte en dat zowel de funderingen in situ als de
marmeren zuilfragmenten in het noorden brandsporen bevatten.35
Toen Dörpfeld de fundamenten van een Athena tempel opgroef concludeerde hij dat
hij de Athena tempel gevonden had waar Hesychius naar verwees. Dit zou tevens de site zijn
waar de poros blokken die in het noorden gevonden waren, vandaan kwamen. Hij
concludeerde ook dat de marmeren blokken afkomstig moesten zijn van een andere tempel,
namelijk het oude Parthenon. Hij dateerde het oude Parthenon in de tijd van Kimon. Deze
datering werd bevestigd door de vondst van een terras ten zuiden van het huidige Parthenon
waar verschillende brokstukken in zaten die volgens Dörpfeld door de Perzen kapot geslagen
waren. In dit puin zaten ook scherven van roodfigurige potten die vroeg in de vijfde eeuw
voor Christus gedateerd zijn. Deze overblijfselen moesten na 480 voor Christus begraven zijn,
dus rond de tijd waarin Kimon heerste en wanneer onder leiding van deze Kimon een grote
muur op het zuiden gebouwd werd. Dörpfeld dateerde dit Perserschutt op circa 479 voor
Christus, een datum die over het algemeen geaccepteerd werd. Aangezien het puin in dezelfde
laag als het fundament van het oude Parthenon lag, moest deze tempel wel na de Perzische
invasie gebouwd zijn. Alleen Penrose dacht in deze tijd - aan het einde van de negentiende
eeuw - dat het oude Parthenon stamde uit de tijd voor de Perzische invasie.36
Dörpfeld kwam later echter terug op zijn mening. Toen duidelijk werd dat het
fundament van het Parthenon sporen van brand bevatte, moest het voormalige Parthenon wel
door de Perzen gesloopt zijn, en dus vóór de Perzische invasie gedateerd worden.37
In een later stadium van zijn onderzoek onderscheidt Dörpfeld drie tempels op de site
van het Parthenon. Hij noemt deze Parthenon 1, Parthenon II en Parthenon III. Parthenon III
is in deze theorie het huidige Parthenon. Dörpfeld onderscheidt onder het huidige Parthenon
35
W. B. Dinsmoor, The Date of the Older Parthenon, in: American Journal of Archaeology (Vol. 38, No. 3, Jul.
- Sep., 1934) 408.
36
Ibidem 409.
37
W. Dörpfeld, Parthenon I, II und III, in: American Journal of Archaeology (Vol. 39, No. 4, Oct. - Dec., 1935)
497.

16
twee lagen poros-kalksteen en één laag kara-kalksteen. De laatste laag is overdekt met de
onderste trede van het Parthenon van Perikles. Het terras is kleiner en staat meer naar links
dan het huidige Parthenon. Het is volgens Dörpfeld vreemd dat de kara-kalkstenen laag
verschilt van het materiaal van de zuilen die erop stonden, deze zijn namelijk van marmer
gemaakt. Dit verschil is volgens Dörpfeld een eerste argument voor het bestaan van meerdere
Parthenons die gemaakt zijn van verschillende materialen. Ten tweede ontdekt Dörpfeld een
groot verschil in afmetingen, bouw en materiaal tussen twee muren die nabij het Parthenon II
gelegen waren, terwijl zij gebouwd werden circa dezelfde tijd als Parthenon II (afbeelding
21, muur 3 en 5). Dit is tevens een aanwijzing voor het bestaan van meerdere voorgangers
van het Parthenon. Het oude Parthenon was volgens Dörpfeld nog in aanbouw toen de Perzen
het in 480 voor Christus verwoestten. Parthenon 1 en II waren volgens Dörpfeld niet het
Hekatompedon, waar het Perserschutt onderdeel van was. Het Hekatompedon stond volgens
hem namelijk op de Dörpfeld-funderingen. Parthenon I en II waren slechts kleinere Athena
tempels.38
Dörpfeld onderscheidt in zijn reconstructies een diep fundament voor Parthenon I met
daarbovenop de laag kara-kalksteen en marmer die afkomstig zijn van Parthenon II. De
verschillen in bouwtechniek en materiaal overtuigen Dörpfeld van het feit dat er twee eerdere
Parthenon tempels zijn geweest (afbeelding 22). Op dit poros en kara-fundament bouwde
men marmeren lagen, zuilen en muren. Parthenon II was een stuk kleiner dan Parthenon I,
maar stond wel op dezelfde site (uiteraard iets verschoven door het verschil in grootte). Ook
zijn er poros-zuilen gevonden die dusdanig van de marmeren zuilen afwijken, dat deze duiden
op het bestaan van twee verschillende tempels. Nog voordat de tweede tempel af was werd hij
door de Perzen naar beneden gehaald.39 Deze theorie wordt door Hill ondersteund in zijn
artikel The Older Parthenon.40
Aangezien hij twee voorlopers van het huidige Parthenon onderscheidt, is het volgens
Dörpfeld logisch dat de datering vrij vroeg voor de Perzische invasie moest zijn. De
verandering van het bouwwerk van Parthenon I naar II zorgde voor vertraging in het
bouwproces waardoor een eerdere datering mogelijk is. Dörpfeld dateert Parthenon I op circa
506 – 510 voor Christus en Parthenon II op circa 490 voor Christus. Dörpfeld is van mening
dat de slag bij Marathon in 490 voor Christus het omkeerpunt is geweest. Vanaf dit eervolle
moment wilde men alleen nog in marmer bouwen (figuur 2).41
38
Ibidem, 497 – 500.
39
Ibidem, 497 – 498.
40
B. H. Hill, The Older Parthenon, in: American Journal of Archaeology (Vol. 16, No. 4, Oct. - Dec., 1912) 535
– 558.
41
W. Dörpfeld, Parthenon I, II und III, in: American Journal of Archaeology (Vol. 39, No. 4, Oct. - Dec., 1935)

17
Theorie B: Algemene theorie
Zoals eerder genoemd is William Bell Dinsmoor één van de bekendste geleerden die theorie
B voor waar aannam. Volgens Dinsmoor stond er vóór de oude Athena tempel, die door
Dörpfeld is opgegraven, op de Dörpfeld-funderingen nog een oudere primitieve geometrische
Athena tempel. Deze tempel werd Archaios Neos genoemd om zich te onderscheiden van de
nieuwere Athena tempel, het Hekatompedon, die rond 570 – 566 voor Christus aan de
zuidkant van de Akropolis gebouwd werd. De Archaios Neos bevond zich aan de noordkant
van de Akropolis en bleef bestaan tot ongeveer 529 voor Christus. De Archaios Neos werd
vanaf dit moment een traditionele naam voor de tempel aan de noordkant van de Akropolis.
Ook de twee opvolgers van de oude geometrische tempel werden zo genoemd namelijk: de
Peisistratos tempel van de late zesde eeuw voor Christus en het Erechtheion aan het einde van
de vijfde en door de vierde eeuw voor Christus heen.42 Dinsmoor noemt de tempel die
Dörpfeld voor het Hekatompedon aanziet dus Peisistratos tempel. Deze werd als gevolg van
traditie Archaios Neos genoemd, maar de “H sculptuur” uit het Perserschutt was geen
onderdeel van deze tempel. Dinsmoor is wel van mening dat de laat-Archaïsche sculptuur van
de Archaios Neos afkomstig is.
Er waren op de Akropolis dus twee tempels gewijd aan Athena; één in het noorden, de
geometrische Archaios Neos, en één in het zuiden, het Hekatompedon. Deze twee Athena
tempels bestonden al lang voor het oude Parthenon gebouwd werd. Dinsmoor verplaatst de
locatie van de tempel waar het Perserschutt onderdeel van zou moeten zijn dus naar het
zuiden van de Akropolis. Het Hekatompedon werd rond 570 voor Christus gebouwd, en in
566 voor Christus gewijd (afbeelding 23). Deze tempel had twee opvolgers die op dezelfde
plek gebouwd werden en door traditie met dezelfde naam aangeduid werden (Hekatompedon)
terwijl deze tempels helemaal niet honderd Attische voet lang waren, maar veel langer. Men
begon in 488 voor Christus aan de bouw van het oude Parthenon. Acht jaar later stopte men
met de bouw van de tempel. Het oude Parthenon werd nooit afgemaakt.43 Deze voorganger

499 – 501;
Voor een overzicht van de bevindingen van Dörpfeld, zie figuur 2.
42
W. B. Dinsmoor, The Hekatompedon on the Athenian Acropolis, in: American Journal of Archaeology (Vol.
51, No. 2, Apr. - Jun., 1947) 109 – 110.
43
Het Hekatompedon is de eerste tempel op de site aan de zuidkant van de Akropolis. Dinsmoor noemt hem om
deze reden ook wel “grootvader van het Parthenon”, terwijl de tempel andere fundamenten had dan de oude
Parthenon en het Parthenon. De opvolger van het Hekatompedon is het oude Parthenon, dat door Dinsmoor
omdat het de opvolger van de “grootvader” is, de “vader van het Parthenon wordt genoemd. Ik blijf bij de
benamingen Hekatompedon, oude Parthenon en Parthenon (of Parthenon van Perikles) om verwarring te
voorkomen. Dinsmoor is van mening dat er maar één voorloper van het Parthenon is, en het Hekatompedon ook
al eerder op deze site stond, maar qua fundament erg verschilt van de twee Parthenons.

18
van het huidige Parthenon werd door de Perzen verwoest. De bouw van het Parthenon van
Perikles begon in 447 voor Christus. De tempel werd gewijd in 438 voor Christus en werd
uiteindelijk afgemaakt in 432 voor Christus.44

Theorie B: Verdieping van de theorie


De architectonische fragmenten van timpanen en pedimenten uit het Perserschutt (die in
hoofdstuk 2 besproken zijn) zijn volgens Dinsmoor veelal foutief gedateerd en
gereconstrueerd. Zoals ik reeds eerder vermeldde zijn veel geleerden het erover eens dat de
fragmenten van verschillende tempels komen. Dinsmoor is het hier echter mee oneens.
Volgens hem komen de fragmenten allen van dezelfde tempel. Zijn theorie wordt versterkt
door het feit dat de fragmenten die onder de “H sculptuur” vallen, zowel stilistisch als qua
materiaal erg veel op elkaar lijken. Dinsmoor is van mening dat de geleerde Wiegand een
redenatiefout geeft gemaakt in zijn categorisering van de “H sculptuur”.45 Zoals eerder
genoemd had Wiegand een reconstructietheorie voor de “H sculptuur”. Hij plaatste de
pedimenten in de Dörpfeld-funderingen en is van mening dat het binnenste fundament tevens
Hekatompedon werd genoemd. Volgens Dinsmoor is het een juiste conclusie geweest dat de
Hekatompedon-inscriptie van dezelfde tempel afkomstig was als de “H groep”. Wiegand ging
er echter vanuit dat met het Hekatompedon de binnenkant van de tempel bedoeld werd waar
hij de serpenten geplaatst had. Deze ruimte was namelijk tussen de 100 en 106 Attische voet
lang. Volgens Dinsmoor is dit incorrect en moet het Hekatompedon elders geplaatst worden.
Er zijn namelijk geen aanwijzingen dat de Athena Polias tempel op de site van de Dörpfeld-
funderingen opnieuw gebouwd zou zijn. Ook zijn er geen nieuwe fundamenten gevonden.
Tevens toont de groep “H sculptuur” geen sporen van herbouw. De fundamenten van de
Athena Polias tempel zijn volgens Dinsmoor zelfs van veel latere tijd dan de “H groep”. Dit is
te zien aan het gebruik van het instrument dat de klauw genoemd wordt. Dit instrument is
gebruikt op de Dörpfeld-funderingen, maar niet op de “H sculptuur”. Het instrument stamt
ook uit een latere tijd dan de Hekatompedon fragmenten. Om al deze redenen lijkt het volgens
Dinsmoor onmogelijk dat het Perserschutt oorspronkelijk onderdeel was van de Athena
Polias tempel op de Dörpfeld-funderingen.46
Een ander onderdeel van Dinsmoors bewijsvoering gaat over de Hekatompedon-
inscriptie. Deze inscriptie komt uit dezelfde tijd als de opvolger van het Hekatompedon,
44
W. B. Dinsmoor, The Hekatompedon on the Athenian Acropolis, in: American Journal of Archaeology (Vol.
51, No. 2, Apr. - Jun., 1947) 110 – 111.
45
Ibidem 116.
46
W. B. Dinsmoor, The Hekatompedon on the Athenian Acropolis, in: American Journal of Archaeology (Vol.
51, No. 2, Apr. - Jun., 1947) 116 – 117.

19
namelijk: het oude Parthenon. Deze inscriptie lag in 41 delen verspreid in het Perserschutt en
zijn weer in elkaar gepuzzeld (afbeelding 4). De inscriptie is op circa 485/4 voor Christus
gedateerd. De inscriptie is in een marmeren blok afkomstig van het Hekatompedon
gegraveerd en dus moest de tempel al voor 484 voor Christus afgebroken zijn. De inscriptie
onderscheid de Archaios Neos duidelijk van het Hekatompedon.47 Op de inscriptie wordt
namelijk gerefereerd naar een Hekatompedon en een Neos, wat erop wijst dat dit twee
verschillende tempels waren. Volgens Dinsmoor is de inscriptie die circa 485/4 voor Christus
gedateerd is afkomstig van het Hekatompedon dat op de site van het Parthenon staat, die al in
488 voor Christus plaats gemaakt moest hebben voor het oude Parthenon’. Op de inscriptie
wordt verwezen naar het Hekatompedon, terwijl deze dan al een tijd vervangen was door het
oude Parthenon. Dinsmoor verklaart dit door te stellen dat het oude Parthenon ook
Hekatompedon werd genoemd als gevolg van traditie.48
Dinsmoor concludeert hier dus dat het Hekatompedon niet op de plaats van de
Dörpfeld-funderingen heeft kunnen staan. Het Hekatompedon kan nu nog maar op één plek
gestaan hebben, namelijk op de plek van het huidige Parthenon: de enige plek op de
Akropolis waar niemand kan graven. Nu de locatie van het Hekatompedon dezelfde als het
Parthenon is, kan, volgens Dinsmoor, voor het eerst verklaard worden waarom de fragmenten
van de sculptuur van deze tempel ten zuiden van het Parthenon begraven lagen. Ook kan er
nu verklaard worden waarom er fragmenten van een tempel die rond 529 voor Christus
afgebroken is tot 488 voor Christus op de Akropolis verspreid lagen, toen de bouw van het
oude Parthenon al begonnen was. De theorie geeft ook verklaringen voor de feiten dat de
Hekatompedon-inscriptie gemaakt kon worden uit twee marmeren metopen in 485 voor
Christus, dat delen van het puin onderin de muur die zich op het zuiden van de Akropolis
bevindt zaten en hoe de marmeren metopen rond 490 voor Christus hergebruikt konden
worden voor een andere tempel. Het Hekatompedon moet dus in 488 voor Christus gesloopt
zijn om plaats te maken voor het oude Parthenon. Alle fragmenten en sculptuur die aan de
noordkant van de Akropolis werden gevonden, worden in Dinsmoors theorie naar het zuiden
verplaatst. De geometrische Archaios Neos heeft bestaan totdat hij vervangen werd door de
Peisistratos tempel en het Hekatompedon stond op de plek van het huidige Parthenon
(afbeelding 24 en figuur 3).49

47
J. M. Hurwit, The Athenian Acropolis, History, Mythology, and Archaeology from the Neolithic era to the
Present (Cambridge 1999) 111.
48
W. B. Dinsmoor, The Hekatompedon on the Athenian Acropolis, in: American Journal of Archaeology (Vol.
51, No. 2, Apr. - Jun., 1947) 122 – 124.
49
W. B. Dinsmoor, The Hekatompedon on the Athenian Acropolis, in: American Journal of Archaeology (Vol.
51, No. 2, Apr. - Jun., 1947) 116 – 118;

20
Herington sluit zich bij deze theorie aan en beargumenteert in zijn boek Athena
Parthenos and Athena Polias dat de twee Athena tempels (één aan de noordkant en één aan
de zuidkant) beide een ander aspect van de godin vertegenwoordigden. De Archaios Neos was
ter ere van de vredevolle, moederlijke stadskant van de godin Athena gebouwd, terwijl het
Hekatompedon in het zuiden ter ere van de strijdlustige maagdelijke Athena gebouwd was. De
strijdlustige kant van Athena werd geïntroduceerd na de Myceense inval in Athene. De
noordkant bleef het centrum van de verering. De heilige olijfboom van Athena vond evenals
het oude Athena standbeeld en de Arrhephoria cultus op deze plek haar oorsprong. In het
zuiden werd zowel de glorie van de godin Athena, als de stad Athene vereerd. Herington
beschrijft Athena als: “an Aeschylean deity, like man and yet above them”.50 Hij stelt ook dat
de pedimenten duidelijke stilistische overeenkomsten vertonen. Bij alle pedimenten die aan de
noordkant van de Akropolis gevonden zijn ligt de nadruk op de glorificatie van de
beschavingsmissie van Athene en haar godin.51

Theorie B: Datering oude Parthenon


In tegenstelling tot Dörpfeld is Dinsmoor van mening dat er niet twee, maar één voorganger
van het Parthenon bestond. Dinsmoor denkt dat het Hekatompedon op de plek van het huidige
Parthenon gestaan heeft, maar deze fundamenten zijn onzichtbaar omdat het Parthenon van
Perikles deze fundamenten bedekt.52 Dörpfeld ziet verschillende lagen die duidden op
verschillende tempels. Dinsmoor ziet dit niet en is van mening dat dit het fundament van
slechts één tempel is. Ook dateert Dinsmoor het oude Parthenon later dan Dörpfeld. In zijn
artikel The Date of the Older Parthenon beargumenteert Dinsmoor waarom de theorie van
Dörpfeld niet klopt.
Ten eerste onderbouwt Dinsmoor met archeologische bewijzen waarom er in plaats
van twee oude Parthenon tempels, maar één voorloper bestaat. Uit Kawerau’s verslag komen
feiten naar voren over de westhoek van de muur van voor de Perzische invasie (afbeelding
21, muur 3). Het fundament aan de zuidoosthoek rust op het fundament van de stadsmuur aan
de zuidkant. Deze muur ten zuiden van het Parthenon is om deze reden ouder dan de poros-

Voor een kort overzicht van de bevindingen van Dinsmoor zie figuur 3. Dit is een tabel met dateringen en
daarbij een corresponderende plattegrond (afbeelding 20).
50
C. J. Herrington, Athena Parthenos and Athena Polias. A Studie in the Religion of Periclean Athens
(Manchester University 1955) 70.
51
Ibidem 70.
52
Dinsmoor noemt het Hekatompedon ‘grootvader van het Parthenon’, maar bedoelt hier niet mee dat er twee
opeenvolgende voorgangers van het huidige Parthenon zijn (‘vader’ en ‘grootvader’). Dinsmoor denkt dat alleen
het oude Parthenon zichtbare fundamenten achter heeft gelaten. De funderingen van het Hekatompedon zijn
onzichtbaar onder het Parthenon van Perikles verborgen.

21
muur. In het laagste deel van het fundament van de poros-muur zijn resten van kalkstenen
blokken en marmeren delen van zuilen afkomstig van het oude Parthenon gevonden.
Dörpfeld ging er vanuit dat deze zogenaamde muur voor de Perzische invasie al bestond,
terwijl hij vanuit deze theorie uit de tijd van Kimon stamt, en dus helemaal niet van voor de
Perzische invasie is (afbeelding 21, muur 3). Deze muur zou dan gebouwd zijn om de
terrassen in het zuiden te beschermen tegen andere muren die op instorten stonden
(afbeelding 21, muur 2), terwijl de Kimon muur gebouwd werd (afbeelding 21, muur 5). De
muur was dus niet van belang in de bouw van één van de eerdere Parthenons (zoals Dörpfeld
stelt), aangezien de muur toen nog niet gebouwd was. Een tweede argument van Dinsmoor
gaat over het feit dat de fundamenten die onder het huidige Parthenon gelegen zijn en die
volgens Dörpfeld wijzen op verschillende gebouwen, afkomstig zijn van één gebouw. De
volgens Dörpfeld poros-zuilen, zijn volgens Dinsmoor net als de rest van de zuilen van
marmer gemaakt. Er bestaat dus helemaal geen verschil in type materiaal. Deze twee
argumenten samen halen Dörpfelds conclusie dat er twee bouwprojecten waren voor de bouw
van het Parthenon onderuit.53
Door het verschil in interpretatie over de vraag hoeveel voorlopers het Parthenon had,
is de datering van Dinsmoors oude Parthenon anders dan de datering van Dörpfelds
Parthenon I en II. Zoals reeds vermeld is de datering van het oude Parthenon na de Perzische
invasie onmogelijk vanwege de brandsporen in het fundament. Dinsmoor dateert de bouw van
het oude Parthenon in het decennium 490 – 480 voor Christus. Dinsmoor gebruik
zesentwintig nauwkeurig gedateerde archeologische overblijfselen om aan te tonen dat het
oude Parthenon niet voor 490 voor Christus had kunnen bestaan.54 Dörpfeld dateert
Parthenon II dus op ongeveer dezelfde tijd als Dinsmoor het oude Parthenon dateert, na de
slag bij Marathon. Het grote verschil in datering is de vroege datering van Parthenon I, die
volgens Dinsmoor niet eens bestaan heeft.

53
W. B. Dinsmoor, The Date of the Older Parthenon, in: American Journal of Archaeology (Vol. 38, No. 3, Jul.
- Sep., 1934) 410 – 413.
54
M. Korres, Topographic Issues of the Acropolis, in: N. G. Moschonas, Archaeology of the City of Athens
(Athene 2010) 21 – 22.

22
Hoofdstuk 4: De reconstructietheorieën tegenover elkaar

Alhoewel het verschil tussen de twee behandelde theorieën erg groot is, is het moeilijk om er
één uit te sluiten. Beide theorieën hebben zo hun sterke en zwakke punten. Het debat tussen
de verschillende theorieën gaat in wezen over verschillende bouwmethoden. De vraag is nu
welke van de twee methoden aannemelijker is. Is het aannemelijker dat een tempel
afgebroken wordt om vervolgens op dezelfde plek weer opgebouwd te worden? Of is het toch

23
overtuigender dat het fundament van de oude tempel verborgen ligt onder één van zijn
opvolgers, in dit geval het huidige Parthenon?
Dinsmoor pleit voor het bestaan van het Hekatompedon op de plek van het huidige
Parthenon, terwijl er in situ geen overblijfselen van deze tempel gevonden zijn. Hierdoor lijkt
Theorie B minder overtuigend. Het lijkt logischer dat de tempel in de buurt heeft gestaan van
de plek waar de archeologische opgravingen gedaan zijn. Aan de andere kant is het zeer
aannemelijk dat er slechts één Athena tempel in het noorden was, aangezien er geen
duidelijke fundamenten van een tweede tempel op dezelfde site gevonden zijn. Het kwam
namelijk vaker voor dat een tempel op de fundamenten van een voorloper gebouwd werd,
alleen zijn daar vooralsnog altijd duidelijke sporen van geweest. Bij de noordelijke Athena
Polias tempel, lijkt dit niet het geval. Dit is weer een zwak punt van Theorie A.55
Het verschil tussen de twee theorieën komt tevens naar voren als het om de “H
sculptuur” gaat. De geleerden Dörpfeld en Dinsmoor waren het met elkaar over eens dat de
“H groep” niet onderverdeeld dient te worden in een “H1” en een “H2” sectie. Het materiaal
lijkt dusdanig veel op elkaar dat de fragmenten in één gebouw thuis hoorden. Andere
geleerden als Heberdey en Schuchhardt zagen wel iets in een onderverdeling. Zij spraken over
een eventuele dubbelganger van het Hekatompedon, waar dan de ene helft van de pedimenten
in zou passen, en het originele Hekatompedon waar dan de rest van het materiaal in hoorde.
De tweedeling van het materiaal is naar mijn idee echter zeer onwaarschijnlijk. De
fragmenten vertonen stilistisch veel overeenkomsten, zijn voor een groot gedeelte van poros-
kalksteen gemaakt en zijn op circa dezelfde tijd gedateerd.
Ook wat betreft de datering van het oude Parthenon is Dinsmoors theorie in mijn ogen
overtuigender. In het midden gelaten of het Hekatompedon op deze site heeft gestaan of niet,
komt de bewijsvoering van Dörpfeld over het bestaan van twee Parthenons en zijn vroege
datering mager over. Het bewijs van Dinsmoor over de muur ten zuiden van het Parthenon is
overtuigend. Dörpfelds datering is onjuist geweest en dus is dit volgens Dinsmoor geen geldig
argument voor het bestaan van twee voorlopers van het Parthenon. Ook zou Parthenon II,
gemaakt van marmer, veel te zwaar zijn voor het poros- en kara-kalkstenen fundament. Om
deze reden lijkt het mij ook minder aannemelijk dat er een Parthenon I en een Parthenon II
zijn geweest.56 Dörpfeld gebruikte als argument voor het bestaan van twee voorlopers van het
Parthenon, dat er verschil in materiaal zou zijn tussen de zuilen. Volgens Dinsmoor is dit
echter niet waar en zijn alle zuilen van marmer gemaakt. Het verschil in interpretatie lover het

55
R. F. Rhodes, Architecture and Meaning on the Athenian Acropolis (Cambridge 1995) 188.
56
L. C. Stecchini, The Three Partenons, in: L. C. Stecchini, The Athenian Acropolis (New Jersey 2011) 1 – 4.

24
beschikbare materiaal is als buitenstaander moeilijk te bewijzen. Aangezien ik geen toegang
heb tot het archeologische materiaal, kan ik hier verder geen uitspraken over doen.
Plommer geeft in zijn artikel The Archaic Acropolis: Some Problems kritiek op
archeologen en architecten die reconstructies van de topografie van de Akropolis van voor de
Perzische invasie maken. In zijn artikel komen onder andere de theorieën van Dörpfeld,
Wiegand en Dinsmoor (en anderen) naar voren. Plommer kijkt met een kritische blik naar hun
ondervindingen. Zo zet Plommer zijn vraagtekens bij de overeenkomsten die volgens
Dinsmoor bestaan tussen het oude marmeren Parthenon en andere marmeren fragmenten
zoals eventuele onderdelen van een propylon. Plommer is van mening dat Dinsmoor vaak te
veel naar trends in materiaalgebruik kijkt om een gebouw te dateren. Hij zou in plaats daarvan
strikt naar het materiaal moeten kijken om zo een precieze datering te kunnen achterhalen.
Ook vindt Plommer de berekeningen van Dinsmoor over het timpaan van zijn Hekatompedon
ongeloofwaardig. Dinsmoor claimt dat al het “H sculptuur” in zijn gereconstrueerde
Hekatompedon past. Plommer is het hiermee oneens. Dinsmoor stelt dat het timpaan met
“Bluebeard”, “Herakles en Triton” en de “Leeuwin met Stier” 1,7 meter x 13,5 meter zijn. Als
al deze fragmenten bij elkaar opgeteld worden komt Plommer (en Wiegand en Schuhhardt
met hem) uit op bijna 2 meter x 16 meter. 57 Toch is het uitsluiten van Dinsmoors theorie niet
overtuigend, aldus Plommer. De locatie van het Hekatompedon onder het Parthenon lijkt te
kunnen kloppen. Tevens lijkt Dinsmoors reconstructie van de gebouwen die op de Akropolis
hebben gestaan voor 480 voor Christus niet alleen in overeenstemming te zijn met wat wij
weten over Griekse architectuur van de zesde eeuw voor Christus, maar de reconstructie lijkt
ook nog eens het meest simpel en conform de stijl uit die periode.58
Plommer stelt in zijn artikel verder dat de binnenste fundamenten van de Dörpfeld-
funderingen in zijn ogen te groot zijn voor een Hekatompedon.59 Dit in acht nemend klinkt
lijkt het mij in ieder geval zeer onwaarschijnlijk dat de buitenste funderingen ook onderdeel
van het Hekatompedon waren. Wel komt de grootte van het door Schuchhardt
gereconstrueerde timpaan overeen met de Dörpfeld-funderingen.60 Dit in tegenstelling tot de
tempel die Dinsmoor voorstelt.
Één van de belangrijkste argumenten van Dinsmoor die tegen het bestaan van het
Hekatompedon op de Dörpfeld-funderingen pleit is dat de Dörpfeld-funderingen in

57
W. H. Plommer, The Archaic Acropolis: Some Problems, in: The Journal of Hellenic Studies (Vol. 80, 1960)
127 – 128.
58
W. H. Plommer, The Archaic Acropolis: Some Problems, in: The Journal of Hellenic Studies (Vol. 80, 1960)
144 – 145.
59
Ibidem, 127 – 128.
60
Ibidem, 131.

25
tegenstelling tot alle “H sculptuur” bewerkt is met een instrument dat de klauw wordt
genoemd. De klauw werd later dan het Hekatompedon uitgevonden. Om deze reden is het
onlogisch dat het Hekatompedon op fundamenten zou staan waar de klauw wel gebruikt is.

Conclusie

Aan het einde van de negentiende eeuw zijn er door archeologen veel opgravingen op de
Atheense Akropolis gedaan. Zo werd het Perserschutt opgegraven door de Duitse geleerden
Panagiotis Kavvadias, Wilhelm Dörpfeld en Georg Kawerau. Tussen het Perserschutt zaten
veel architectonische overblijfselen afkomstig van één of meerdere tempels op de Akropolis.
Het Hekatompedon is de enige, of één van de tempels, waarmee de sculptuur die gevonden is
in het Perserschutt (ook wel “H sculptuur” genoemd), bekleed was. Een aantal voorbeelden
van sculptuurstukken zijn “Bluebeard”, “Herakles en Triton” en “Leeuwin met Stier”.

26
Verschillende geleerden hebben allen andere meningen over hoe deze sculptuur in
tempelpedimenten past. Ook zijn geleerden het er niet over eens op welke site het
Hekatompedon gestaan heeft. Een paar bekende reconstructies van timpanen zijn door de
geleerden Schrader, Schuchhardt en Buschor gemaakt. De reconstructies zijn allemaal
verschillend en hebben allen andere afmetingen waardoor de reconstructies allemaal een
andere theorie over de topografie van de Akropolis van voor de Perzische invasie
ondersteunen.
De twee geleerden Wilhelm Dörpfeld en Wiliam Bell Dinsmoor stellen uiteenlopende
theorieën voor over de topografie van de Atheense Akropolis van voor 480 voor Christus.
Dörpfeld is van mening dat het Hekatompedon, bekleed met alle “H sculptuur” op de
Dörpfeld-funderingen heeft gestaan (Theorie A). Dinsmoor denkt echter dat het
Hekatompedon op de site van het Parthenon stond (Theorie B). Nu rest de vraag: welke van
deze twee theorieën is het meest waarschijnlijk?
Zowel theorie A als theorie B vertoont sterke en zwakke punten. De Dörpfeld-
funderingen zijn helemaal opgegraven en de afmetingen komen nagenoeg overeen met het
Hekatompedon. De reconstructies van de timpanen volgens Schuchhardt passen tevens precies
op de tempel. Ook is het zeker dat er een Athena Polias tempel op de Dörpfeld-funderingen
stond ten tijde van het Hekatompedon (circa 570 voor Christus).
Aan de andere kant heeft theorie B ook sterke punten. Het is mogelijk dat er een oude
Athena tempel op de site van het Parthenon gestaan heeft circa 570 voor Christus. De “H
sculptuur” kan geheel onderdeel zijn geweest van deze tempel. Het Hekatompedon stond op
de site van het Parthenon, werd vervolgens afgebroken, en op één van deze metopen kon de
Hekatompedon-inscriptie geschreven worden.
Al het archeologische materiaal kan op een bepaalde manier zo gereconstrueerd
worden dat het op allebei de sites past. De tegenargumenten zouden dus de doorslag moeten
geven. Een aantal argumenten tegen theorie A zijn in mijn ogen zeer overtuigend. Volgens
Dinsmoor past de “H sculptuur” niet in zijn geheel op een tempel die op de Dörpfeld-
funderingen heeft gestaan. Er zijn ook geen duidelijke sporen van de bouw van het
Hekatompedon op de site gevonden. Over het algemeen is het in de fundamenten zichtbaar
wanneer en hoe vaak een gebouw herbouwd is. In het geval van de Dörpfeld-funderingen is er
geen indicatie dat er een Hekatompedon op gestaan heeft. Het sterkste argument is dat er op
de Dörpfeld-funderingen gebruik gemaakt is van een klauw en op de “H sculptuur” niet. De
klauw bestond nog niet in de tijd van het Hekatompedon, dus dat de fundamenten van het
gebouw wel met dit materieel aangetast zijn zou onmogelijk zijn.

27
De argumenten tegen theorie B zijn in mijn ogen een stuk minder overtuigend. Een
argument tegen de theorie van Dinsmoor is dat de timpanen die gereconstrueerd zijn uit de “H
sculptuur” tevens niet op het Hekatompedon op de site van het Parthenon past. Aangezien er
geen funderingen gevonden zijn is dit argument niet sluitend. Dinsmoor kan inderdaad een
rekenfout gemaakt hebben, maar dit sluit de site echter niet uit. Het is lastig om theorie B uit
te sluiten, aangezien het eventuele bewijs onder het Parthenon ligt en daarmee onzichtbaar is.
De afmetingen bepalen, de funderingen dateren en materieel bekijken is onmogelijk. Het is
niet eens zeker of er wel fundamenten aanwezig zijn. Zowel uitsluiten van de theorie als het
bevestigen van de theorie is dus onmogelijk.
Kortom: naar mijn mening is de theorie van Dinsmoor het meest waarschijnlijk.
Alhoewel er geen sluitend bewijs is en zowel theorie A als theorie B sterke en zwakke punten
vertonen, zijn de argumenten van Dinsmoor in mijn ogen het sterkst. Met name de
argumenten tegen theorie A geven voor mij de doorslag.

Bibliografie

Literatuur en bronnen

O. Broneer, The Head of Herakles in the Pediment of the Old Athena Temple, in: Hesperia
(Vol. 8, No. 2, Apr. - Jun., 1939)

J. A. Bundgaard, The Excavation of the Athenian Acropolis (Kopenhagen 1974)

J.M. Camp, The Archaeology of Athens (London 2001)

28
W. A. P. Childs, The Date of the Old Temple of Athena on the Athenian Acropolis, in: W. D.
E. Coulson e.a., The Archaeology of Athens and Attica under the democracy : proceedings of
an international conference celebrating 2500 years since the birth of democracy in Greece,
held at the American school of classical studies at Athens, December 4-6 (Oxford 1994)

W. B. Dinsmoor, The Date of the Older Parthenon, in: American Journal of Archaeology
(Vol. 38, No. 3, Jul. - Sep., 1934)

W. B. Dinsmoor, The Hekatompedon on the Athenian Acropolis, in: American Journal of


Archaeology (Vol. 51, No. 2, Apr. - Jun., 1947)

W. Dörpfeld, Alt-Athen und seine Agora : Untersuchungen über die Entwicklung der ältesten
Burg und Stadt Athen (Berlijn 1937)

W. Dörpfeld, Parthenon I, II und III, in: American Journal of Archaeology (Vol. 39, No. 4,
Oct. - Dec., 1935)

R. Heberdey, Altattische Porosskulptur : ein Beitrag zur Geschichte der archaischen


griechischen Kunst (Wenen 1919)

Herodotus, Historie

C. J. Herrington, Athena Parthenos and Athena Polias. A Studie in the Religion of Periclean
Athens (Manchester University 1955)

B. H. Hill, The Older Parthenon, in: American Journal of Archaeology (Vol. 16, No. 4, Oct. -
Dec., 1912)

T. Hill, The Ancient City of Athens, it’s Topography and Monuments (Chicago 1969)

J. M. Hurwit, The Athenian Acropolis, History, Mythology, and Archaeology from the
Neolithic era to the Present (Cambridge 1999)

29
M. Korres, Topographic Issues of the Acropolis, in: N. G. Moschonas, Archaeology of the
City of Athens (Athene 2010)

E. M. Moorman en W. Uitterhoeve, Van Alexander tot Zeus. Figuren uit de klassieke


mythologie en geschiedenis, met hun voortleven na de oudheid (Amsterdam 2007)

J. Pedley, Sanctuaries and the Sacred in the Ancient Greek World (Cambridge 2006)

W. H. Plommer, The Archaic Acropolis: Some Problems, in: The Journal of Hellenic Studies
(Vol. 80, 1960)

R. F. Rhodes, Architecture and Meaning on the Athenian Acropolis (Cambridge 1995)

H. A. Shapiro, Art and Cult under the Tyrants in Athens (Mainz am Rhein 1989)

L. C. Stecchini, The Three Partenons, in: L. C. Stecchini, The Athenian Acropolis (New
Jersey 2011)

L. C. Stecchini, Old Temple of Athena, in: L. C. Stecchini, The Athenian Acropolis (New
Jersey 2011)

T. Wiegand, Die archaische Poros-Architektur der Akropolis zu Athen (Berlijn 1902)

Internetsites

Akropolis Museum, <http://www.theacropolismuseum.gr/>, laatst bezocht op 20 januari


2011.

Internetsites voor afbeeldingen

http://12koerbe.de

http://teachers.sduhsd.k12.ca.us

30
http://tripwow.tripadvisor.com

http://www.flickr.com

http://www.life.com

Afbeeldingen

31
Afbeelding 1: Fragment van de muur van Themistokles. Bron: http://www.life.com

Afbeelding 2: De Moschophoros (kalvendrager) afkomstig van de Atheense Akropolis. Gevonden tussen het

Perserschutt. Bron: http://teachers.sduhsd.k12.ca.us

32
Afbeelding 3: Reconstructie van het Hekatompedon volgens Korres (1999). Bron: J. M. Hurwit, The Athenian
Acropolis, History, Mythology, and Archaeology from the Neolithic era to the Present (Cambridge 1999) p. 107

Afbeelding 4: De Dörpfeld-funderingen (door o.a. Dörpfeld opgegraven) met een duidelijke binnenste muur en
buitenste dikkere fundamenten, door: Wiegand (1919). Bron: W. H. Plommer, The Archaic Acropolis: Some
Problems, in: The Journal of Hellenic Studies (Vol. 80, 1960) p. 127

33
Afbeelding 5: De reconstructie van de Hekatompedon-inscriptie zoals hij te zien is in het Epigrafische museum
in Athene. Bron: http://www.flickr.com

Afbeelding 6: Het “Bluebeard pediment”, hoogstwaarschijnlijk afkomstig van het Hekatompedon op de Atheense
Akropolis. Bron: http://12koerbe.de

Afbeelding 7: Sculptuurwerk ”Herakles en Triton”, waarschijnlijk afkomstig van een pediment van het
Hekatompedon. Bron: http://tripwow.tripadvisor.com

34
Afbeelding 8: Één van de twee serpenten, onderdeel van een tempelpediment, waarschijnlijk afkomstig van het
Hekatompedon. Bron: http://www.flickr.com

Afbeelding 9: Reconstructie van een Hekatompedon pediment door Schrader (1928). Op de afbeelding staan
twee slangen verbeeld met hun koppen naar elkaar toe. Bron: Hand-out van dr. Floris van den Eijnde

Afbeelding 10: Reconstructie van een Hekatompedon pediment door Buschor (1928). Op het pediment staan de
afbeeldingen van “Bluebeard” en “Herakles en Triton”. Bron: Hand-out van dr. Floris van den Eijnde

Afbeelding 11: Reconstructie van een Hekatompedon pediment door Schuchhardt (1935).“Bluebeard”,
“Herakles en Triton” en de “Leeuwin met Stier” zijn in één pediment afgebeeld. Bron: Hand-out van dr. Floris
van den Eijnde

35
Afbeelding 12: Het sculptuurstuk “Leeuwin met Stier”. Waarschijnlijk is dit fragment afkomstig van een
pediment op het Hekatompedon. Bron: http://www.flickr.com

Afbeelding 13: Het zogenaamde “introductie-pediment”, waarschijnlijk afkomstig van het Hekatompedon. Bron:
http://12koerbe.de

36
Afbeelding 14: Het zogenaamde “olijfboom pediment”. Waarschijnlijk is dit pediment afkomstig van het

Hekatompedon. Bron: http://www.flickr.com

Afbeelding 15: Reconstructie van een Hekatompedon pediment door Beyer (1974). De “Leeuwinnen” het meest
centraal, daarnaast het “olijfboom pediment” en de twee “Serpenten” helemaal aan het uiteinde delen samen
een timpaan. Bron: Hand-out van dr. Floris van den Eijnde

Afbeelding 16: “Waterspuiter” in de vorm van een leeuwenkop. Waarschijnlijk afkomstig van de rand van de
fries van de Archaios Neos. Bron: http://www.flickr.com

Afbeelding 17: Het reliëf “de Wagenrenner”. Waarschijnlijk was dit reliëf oorspronkelijk onderdeel van de
Archaios Neos. Bron: http://12koerbe.de

37
Afbeelding 18: Het sculptuurstuk “Athena en de Gigant”. Waarschijnlijk was dit beeld onderdeel van een
pediment van de Archaios Neos. Bron: http://12koerbe.de

Afbeelding 19: Reconstructietekening van de Atheense Akropolis van vóór de Perzische invasie van 480 voor
Christus volgens theorie A. Het grote gebouw aan de noordzijde is het Hekatompedon en de kleine gebouwtjes
aan het zuiden staan op de site van het Parthenon. Door Gelbrich (1990). Bron: J. M. Hurwit, The Athenian
Acropolis, History, Mythology, and Archaeology from the Neolithic era to the Present (Cambridge 1999) p. 111

Afbeelding 20: Reconstructietekening van de Atheense Akropolis van vóór de Perzische invasie van 480 voor
Christus volgens theorie B. Het grote gebouw aan de zuidzijde is het Hekatompedon en het kleinere tempeltje
aan de noordkant is de Archaios Neos. Door Gelbrich (1990). Bron: J. M. Hurwit, The Athenian Acropolis,
History, Mythology, and Archaeology from the Neolithic era to the Present (Cambridge 1999) p. 111

38
Afbeelding 21: Reconstructietekening van de plattegrond van het zuiden van de Akropolis. De kleuren in de
legenda staan voor muurnummers die ik gebruik in de uitleg over Dinsmoors theorie. Zo is de zwarte muur op de
kaart “muur 3” in mijn verhaal. Bron: W. B. Dinsmoor, The Date of the Older Parthenon, in: American Journal
of Archaeology (Vol. 38, No. 3, Jul. - Sep., 1934) p. 411

Afbeelding 22: Fundamenten van Parthenon I, II en III volgens Wilhelm Dörpfeld. Bron: W. Dörpfeld,
Parthenon I, II und III, in: American Journal of Archaeology (Vol. 39, No. 4, Oct. - Dec., 1935) p. 501

39
Afbeelding 23: Reconstructietekening van de Atheense Akropolis met verschillende tempels uit verschillende
periodes. Dinsmoor plaatst het Hekatompedon (DH) in het Parthenon. Het Hekatompedon in beduidend kleiner
dan het Parthenon. Bron: W. H. Plommer, The Archaic Acropolis: Some Problems, in: The Journal of Hellenic
Studies (Vol. 80, 1960) p. 136.

Afbeelding 24: De reconstructie van de Atheense Akropolis van voor 480 voor Christus volgens Wiliam Bell
Dinsmoor. De nummers corresponderen met de tabel (Figuur 1). Onder het figuur is tevens een legenda.
Bron: W. B. Dinsmoor, The Hekatompedon on the Athenian Acropolis, in: American Journal of Archaeology
(Vol. 51, No. 2, Apr. - Jun., 1947) p. 122

40
Figuren

Hekatompedon op noordzijde Akropolis Hekatompedon op zuidzijde Akropolis


Dörpfeld Dinsmoor
Wiegand Schrader
Schuchhardt Buschor
Heberdey
Figuur 1: In de linkerkolom staan de geleerden die het Hekatompedon (waar de “H sculptuur” oorspronkelijk
vandaan kwam) aan de noordkant van de Akropolis plaatsen. In de rechterkolom staan de geleerden die van
mening zijn dat de tempel aan de zuidzijde stond. Al deze geleerden kijken naar de grootte van de “H sculptuur”
en baseren hierop hun mening. Schrader en Buschor reconstrueren grote timpanen. De afmetingen van de
timpanen zijn dusdanig groot dat de tempel op de noordzijde niet past. De geleerden Schuchhardt en Wiegand
reconstrueren de “H sculptuur” anders en zijn van mening dat het wél op de noordzijde past, of dat de sculptuur
in twee groepen verdeeld moet worden: een “H1” en “H2” groep. Hoe de “H sculptuur” ook gereconstrueerd
moet worden, de site van het Hekatompedon is volgens hen zoals in de tabel staat.

Jaar v.C. Noord Zuid


> 570 2 oude Athena Polias tempels
570 - 566 Hekatompedon Kleine gebouwtjes op heilige
grond
Ca. 530 Archaios Neos
506 – 510 Parthenon I
490 Parthenon II
480 – 479 Perzische invasie Perzische invasie
447 – 432 Parthenon III
421 – 405 Erechteion
Figuur 2: Deze tabel representeert de bevindingen van Dörpfeld over de topografie van de Atheense Akropolis.
In de linker kolom staan de data, in de middelste welk gebouw op het noorden van de Akropolis stond en in de
rechter kolom welk gebouw op het zuiden stond.

41
Jaar v.C. Noord Zuid
> 529 Oude geometrische Athena
tempel (Archaios Neos) (2)
570 - 566 Hekatompedon (6)
550 – 540 Oikemata B – C (5)
529 – 520 Peisistratos tempel (2) Oikemata E (5)
488 – 480 Oude Parthenon (6)
480 – 479 Perzische invasie Perzische invasie
479 Tijdelijk Beeld Godin
447 – 432 Parthenon (6)
438 – 437 Oikemata B – C verwoest
421 – 405 Erechteion

Figuur 3: Deze tabel representeert de bevindingen van Dismoor over de topografie van de Atheense Akopolis. In
de linker kolom staan de data, in de middelste welk gebouw op het noorden van de Akropolis stond en in de
rechter kolom welk gebouw op het zuiden stond.

42

You might also like