You are on page 1of 32

Nigra sum…

gezangen uit het Hooglied

zaterdag 18 oktober 2014 – Abdij van Affligem

1
1 Situering

1.1 Inleiding

Maar weinig boeken uit het Oude Testament roepen zoveel vragen op als het Sjir
Hasjirriem, het “lied der liederen”, in het Nederlands bekend als het Hooglied 1. Zo
bijvoorbeeld: wat doet een boek dat in zijn 117 verzen geen enkele maal verwijst naar
Jahweh of Zijn verbond eigenlijk in de Bijbel?

Nochtans behoort het Hooglied sinds mensenheugenis tot de canonieke geschriften. In


de Joodse bijbel wordt het beschouwd als één van de megillot, de feestrollen waaruit
gelezen wordt op het Pesachfeest2.

De auteur en de ontstaansgeschiedenis van het boek zijn evenzeer in mysterie gehuld:


de Hebreeuwse tekst heeft het in de eerste regel over Salomo, maar het valt niet op te
maken of het Hooglied van dan wel over de koning gaat. Leenwoorden uit het Perzisch
(pardes, een wijngaard) en het Grieks (phoreion, koets, draagstoel) wijzen evenwel op
een latere datum. Algemeen gaat men ervan uit dat het Hooglied ontstond rond de 4e
eeuw v.Chr., en de verwijzing naar Salomo een pseudepigrafische aanhef is om het boek
wat meer ‘gewicht’ te geven. Doorheen de tekst duiken een aantal verschillende
literaire genres op, wat erop kan wijzen dat het boek is opgevat als een verzamelwerk.
De eenheid van thema en het gebruik van een refrein pleiten dan weer voor één
schrijver.

Veruit het indringendste vraagstuk is wellicht de thematiek van het boek. Hoewel er
een aantal spaarzame verwijzingen zijn naar (de voorbereiding op) een plechtig
huwelijk, is de rode draad van het Hooglied van een heel andere orde: onversneden
liefdeslyriek, met een haast continue erotische ondertoon. Verder verwijderd van de
moraal van Prediker of de gestrengheid van Leviticus kan een bijbelboek voorwaar niet
liggen.

De liefde waarvan sprake in het Hooglied is inderdaad meestal fysiek van aard: twee
minnaars beschrijven elkaars lichamelijk voorkomen en de passie die oplaait wanneer
zij in elkaars gezelschap zijn. Niet zelden worden de beschrijvingen en metaforen
flinterdun, en neemt de tekst een duidelijk seksueel geladen wending. Morele of
abstracte bespiegelingen zijn zeldzaam en erg gebald geformuleerd.

1
In het Hebreeuws ‫שיר השירים‬. De term Hooglied komt eigenlijk van Martin Luther, die in zijn vertaling spreekt
van Hohes Lied. Het Grieks heeft het over Asma asmatoon.

2
De Joodse Bijbel bestaat uit 3 onderdelen: de Torah (“leerboeken”), Nevi’im (“profeten”) en de Ketuvim
(“Geschriften”). De megillot vormen een onderdeel van1de Ketuvim.
1.2 Receptie

Het mag ondertussen duidelijk zijn dat de religieuze boodschap ver te zoeken is in het
Hooglied. Reden te meer om even stil te staan bij de ontvangst van deze tekst doorheen
de Joods-christelijke schrifttraditie.

1.2.1 De Joodse traditie

Het Hooglied werd opgenomen in de Ketuvim omtrent de 2e eeuw n.Chr. Met enige
schroom, allicht, maar de tekst vond een vurig verdediger in de persoon van de haast
mythische rabbi Jozef ben Akiva (einde 1e eeuw), de grootste der wijzen. Hij verdedigde
de canonieke plaats van het Hooglied naar verluidt als volgt:

Heel de eeuwigheid is nog niet eens de dag waard waarop het volk van Israel
het Hooglied kreeg. Alle geschriften zijn heilig, maar het Lied der Liederen is het
heiligste der heiligen.

Het boek behield zijn plaats in de Tenach o.m. dankzij een allegorische lezing: men
verklaarde het vrouwelijke personage als het uitverkoren volk, terwijl het mannelijke
personage God zelf was, die zijn volk liefhad en ten huwelijk nam.

Tot in de 17e eeuw zouden Joodse mystici uit de Kabbala- en andere tradities putten uit
het Hooglied om de veelbelovende toekomst van het Joodse volk te duiden.

1.3.1 De christelijke traditie

Vanuit de Joodse leer namen ook de christelijke kerken het Hooglied over in hun
Bijbel. Ook de allegorische lezing verhuisde mee, en al in de 3e eeuw schrijft de grote
kerkvader Origenes3:

Dit boek leert ons hoe de verheven Bruidegom zich richt tot de ziel, of tot de Kerk,
die met Hem verbonden wordt.

Al had de kerkvader ook wel door dat minder geschoolde lezers misschien rode oortjes
konden krijgen:

Daarom adviseer ik ook iedereen die zich nog niet heeft vrijgemaakt van de
neigingen van vlees en bloed of van het eigen lichaam, dit boek terzijde te leggen
en zich ook afzijdig te houden van alle teksten die erover handelen. Men zegt dat

3
Origenes Adamantios (184 – 253): Grieks theoloog en kerkleraar, bekend om zijn vele (helaas meestal
verdwenen) geschriften, onder andere commentaren op Bijbelboeken. Zijn leer over de apokatástasis, of het
“herstel” bij het einde der tijden maakte hem later controversieel: Origenes meende immers dat zelfs de duivel
op dat moment verzoend zou worden. Het commentaar op Hooglied is gedeeltelijk overgeleverd, maar zwaar
ingekort door de Latijnse vertaler Rufilus. Tekst naar Lawson, R.P., Origen – The Song of Songs, Longmans & C°,
Londen, 1957. Eigen vertaling uit het Engels. 2
bij de Hebreeën het boek pas mag worden vastgenomen wanneer men op rijpere
leeftijd is.

Het mystieke huwelijk dat men in het Hooglied meende te ontdekken nam doorheen de
eeuwen verschillende vormen aan door wisselende “rollen” van Christus, de Kerk, de
mens, de ziel, God, Maria, … Zo bijvoorbeeld Bernardus van Clairvaux4, de grote abt en
kerkvader die vanaf 1153 maar liefst 86 homilieën op het Hooglied publiceerde. In
homilie 46, 2 bespreekt hij vers 1,6 (Het groen is ons bed…):

Laten we de geestelijke betekenis van deze woorden achterhalen. In de Kerk is


dit “rustbed” volgens mij de wereld van kloosters en abdijen, waar men kan leven
zonder gestoord te worden door de zorgen van de wereld en de angsten van dit
bestaan. Dit bed wordt getooid met bloemen wanneer het gedrag en de
levenswandel van de broeders verlopen naar het voorbeeld van de kerkvaders.

De H. Theresia van Avila5 schrijft in 1567 haar “Meditaties op het Hooglied”. In


hoofdstuk 1, 12 klinkt het als volgt:

Bijgevolg zou een mens terecht bang worden als deze woorden enkel letterlijk te
nemen waren. Maar diegene die Gij bemint, Heer, wordt sterker dan zichzelf, en
verkrijgt Uw genade wanneer hij deze woorden spreekt, zelfs al is zo’n daad
gedurfd. En, Heer, als de “kus” staat voor vrede en vriendschap, waarom zouden
Uw zielen er U dan niet om vragen? Waar kan ik beter om vragen dan dat U mij
deze vrede schenkt, Heer, met “een kus van Uw mond”? Zoals u ziet, mijn
dochters, is dit een eervolle vraag, zoals ik verderop zal verklaren.

1.3 Kenmerken

1.3.1 Personages

Het Hooglied wordt bevolkt door 3 sprekers: een man, een vrouw en een koor (meestal
vrouwelijk, enkel in de laatste zang mannelijk). Buiten de uitgebreide fysieke
beschrijvingen van beide hoofdpersonages is de informatie eerder schaars: over de
vrouw wordt gezegd dat zij een Sunnamitische of Sulamitische is, wellicht een verwijzing
naar het dorpje Shunem6 (tegenwoordig Sulam), bekend uit het verhaal van de profeet
Elisa. De profeet logeerde er bij een rijke weduwe en wekte later haar zoon op uit de
dood (2 Kon. 4, 1-38).

4
Bernardus van Clairvaux (1090 – 1153), telg uit een adellijk geslacht, cisterciënzermonnik en in 1115 stichter van
de abdij van Claire Vallée (tegenwoordig in Ville-sous-la-Ferté, dép. Aube, F). Internationaal actief als raadgever
van bisschoppen, koningen en pausen, wat onder meer blijkt uit 547 overgeleverde brieven. Groot verdediger van
de Tweede Kruistocht. Schreef tientallen theologische werken.
5
Theresia van Avila (1515 – 1582) Spaanse mystica en één van HH. stichters van de ongeschoeide-
karmelietenorde. Haar bekendste werken zijn de Weg der Volmaaktheid en De innerlijke burcht.
6
Het zou ook de vrouwelijke vorm van Salomo kunnen zijn,3 en de vrouw dus situeren als een haremvrouw van
de koning. In deze lezing wordt het één van de (weinige) verwijzigingen naar hem in het Hooglied.
Ook beschrijft de vrouw zichzelf als een “roos uit S(h)aron”, de vlakte tussen het meer
van Tiberias en de berg Tabor. Haar herkomst wordt m.a.w. in een welbepaalde regio
gesitueerd. Het mannelijke personage wordt niet verder toegelicht.

Figuur 1 – De mogelijke geografische herkomst van de vrouw uit het Hooglied

4
Het gebruik van een “koor” is van stillistisch belang. Het doet onwillekeurig denken aan
de Griekse literaire traditie, waar het koor a.h.w. de verpersoonlijking van het publiek
kan vormen. Eén van de Griekse auteurs waar exegeten soms naar verwijzen is
Theocritus7, meer bepaald zijn Idyllen. Ter illustratie een (vrije) vertaling van Idylle 11,
2 over het liefdesverdriet van de cycloop Polyphemus om de waternimf Galatea8:

Ach Galatea mooi en blank, blank als wrongel in de wei,


Lustig als het huppelend lam, dartel als het spelend kalf,
sappig van vorm als de wassende druif, ach wat mijdt ge mij?

Zodra de slaap mijn ogen sust, zo duikt uw beeld op in mijn geest


Maar na de slaap zo snelt gij heen, geen bange ooi
is in een duist’re nacht ooit sneller voor een wolf geweest.

Ach lieve, dus blijft mij slechts herinnering toen ik je voor ’t eerst zag:
Toen jij met moeder op de heuvel klom, op zoek naar hyacinthen
Ik wees je toen de mooiste aan, en vanaf die wond’re dag
Ben ik nog slechts verliefd geweest op jou, die mij niet zag.

Toch zijn er ook andere literair-historische inspiratiebronnen te herkennen in het


Hooglied, met name uit de Egyptische poëzie tijdens de dynastie van de Ramessiden
(12e – 11e eeuw v. Chr.). Hieronder een (vrij vertaald) voorbeeld uit papyrus Harris
5009:

En daar staan … bomen;


Één van hen is uitverkoren:
Ik ben je favoriete vrouw
Ik behoor je toe zoals een tuin
beplant met bloemen
en welriekende kruiden
Aangenaam is de beek die erdoor vloeit
waar je hand water uit schepte
toen we verkoeling zochten in de noordenwind

De gelijkenissen met de beeldspraak uit het Hooglied zijn opvallend treffend.

7
Theocritus, Grieks dichter, actief rond 270 v. Chr. Afkomstig uit Syracuse, later actief in Alexandrië tijdens het
bewind van Ptolemaeus II. Hij schreef voornamelijk bucolische poëzie en heldendichten.
8
Geciteerd in Loeb, J.L., The Greek bucolic poets – translated by J.M. Edmonds, Harvard University Press,
Cambridge (USA), 1912. Eigen vertaling uit het Engels.
9
Geciteerd in Longman, T., Song of Songs, in The New International Commentary on the Old Testament,
Eerdmans Publishing C°, Michigan, 2001. Eigen vertaling5uit het Engels. Het papyrus staat ook bekend als P.
British Museum 10060.
Het koor treedt soms zelfstandig op in de tekst, met bemerkingen of vragen bij het
gebeuren. Andere keren wordt het uitgenodigd door het meisje: “Meisjes van
Jerusalem, ik bezweer…”. Deze frase doet dienst als refrein.

1.3.2 De rol van ‘de vrouw’

Meer dan de helft van de verzen worden uitgesproken door het vrouwelijke personage.
Reken daarbij een (meestal) vrouwelijk ‘koor’, en het mag niet verbazen dat onze
protagoniste één van de meest opvallende Bijbelse figuren is. Vrouwen worden in de
meeste bijbelboeken nu eenmaal zelden zó opvallend voor het voetlicht geplaatst, en al
helemaal niet in een leidende rol.

De functie van het koor mag alvast niet verbazen: meermaals krijgen vrouwen doorheen
het Oude Testament een ceremoniële rol toebedeeld.

Dit zegt de Heer van de hemelse machten:


Kijk rond, roep de klaagvrouwen,
vraag of ze komen,
roep de wijze vrouwen bijeen.

Jer. 9, 16

Dit is een klaaglied, het zal worden gezongen, vrouwen van vreemde volken
zullen het zingen, ze zullen het zingen over Egypte en alle Egyptenaren – zo
spreekt God, de Heer.’

Ezek. 32, 16

De profetes Mirjam, Aärons zuster, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen


volgden haar, dansend en op de tamboerijn spelend.

Ex. 15, 20

Een schouwspel is uw stoet, o God,


de stoet van mijn God, mijn koning, naar zijn heiligdom:
voorop zangers, daarachter snarenspelers,
omstuwd door meisjes met tamboerijnen.

Ps. 68, 25-26

Het ‘vrouwenkoor’ treedt op als rouwklacht en/of muzikale begeleiding. Wanneer het
vrouwelijke personage vraagt: “Ik bezweer je, meisjes van Jeruzalem,
als jullie mijn lief vinden…”, doet ze misschien zelfs een beroep op paranormale gaven,
zoals bij de zieneres (!) die door koning Saul wordt geraadpleegd in 1 Samuel, 28.

6
Ook inhoudelijk treedt de vrouw op de voorgrond: de weinige beschouwende, abstracte
verzen in het Hooglied staan allemaal op haar naam. Zo bijvoorbeeld de cruciale
“synthese” in 8:6-7

Sterk als de dood is de liefde

1.3.3 Stijl en genre

Het Hooglied is integraal in poëzie-vorm geschreven. Binnen deze vorm vallen echter
enkele subgenres te onderscheiden:

• de wasf: ontleend aan de Arabische poëzie. Een wasf is een loflied waarin de
lichaamsdelen van een beminde metaforisch worden beschreven, zoals
bijvoorbeeld in Duizend en één Nacht. Het genre heeft een bijzonder lange
geschiedenis; voorbeelden zijn terug te vinden tot bij Petrarca of in
Shakespeares (sarcastische ?) sonnet 130.
• de epiek: verhalende dichtvorm. Eerder zeldzaam in Bijbelse geschriften, de
poëtische vorm is meestal voorbehouden voor meer beschouwende of
expressieve tekst (psalmen, liederen, …).
• de lyriek: expressieve dichtvorm, natuurlijke biotoop van de poëzie. De schrijver
(of het personage) verklankt gevoelens, indrukken, beschouwingen omtrent zijn
emotionele ervaringen.

1.3.4 Structuur

Deze indeling in verzen en hoofdstukken is eerder arbitrair en heeft dus niets vandoen
met de inhoudelijke verhaalelementen. Vele exegeten hebben hun eigen argumenten
om bepaalde onderdelen af te bakenen in de tekst. Indrukwekkend is de analyse van
Robert L. Alden, The chiastic structure of the Song of Songs uit 1985, helaas
onuitgegeven10 (schema op de volgende pagina).

De indeling van de tekst die hierna volgt onderscheidt wat grotere delen. Ik opteerde
voor de term “zang” eerder dan het wat droge “hoofdstuk” – een lied moet immers
gezongen worden! Voor de aanduiding van de personages volg ik het puike idee van
Duane Garrett om te spreken over “sopraan” en “tenor”, om zo de muzikaliteit van het
geheel wat in de verf te zetten.

10
Geciteerd in Garrett, D.A., Song of Songs in Proverbs, Ecclesiastes, Song of Songs, The New American
Commentary, Broadman, Nashville (USA), 1993.

7
Voor de indeling volg ik grotendeels de heersende exegetische ideeën 11. Ik wijk licht af
vanaf 6:4 t.e.m. 8:5 om de verhaalelementen wat logischer te groeperen. De vertaling
is ontleend aan de nieuwe Nederlandse Bijbelvertaling (2004), die gelukkig een aantal
pijnlijke vertaalfouten12 uit de oude Willibrordvertaling rechtzet.

A 1:1-4a “Kom, mijn lief”


B 1:4b gesprek onder vrienden
C 1:5-7 “mijn eigen wijngaard”
D 1:8-14 “borsten”, “zilver”
E 1:15-2:2 “huis”
F 2:3-7 “zijn linkerhand”, “dochters van Jeruzalem”, “appel”
G 2:8-13 “kom, mijn lief”
H 2:14-15 “wijngaarden” “toon me”
I 2:16-17 “mijn lief is van mij”
Ja 3:1-5 “de wachters vonden mij”
Jb 3:6-11 [de stoet] “Libanon” “dochters van Jeruzalem”
Jc 4:1-7 [over het meisje] “ogen” “haar” “tanden”
K 4:8-15 “mirre” “honing” “honingraat” “wijn”
L 4:16 “in zijn tuin”
L’ 5:1a “in mijn tuin”
K’ 5:1bc “mirre” “honing” “honingraat” “wijn”
Ja’ 5:2-9 “de wachters vonden mij”
Jb’ 5:10-6:1 “goud” “Libanon” “dochters van Jeruzalem”
Jc’ 6:4-11 [over het meisje] “ogen” “haar” “tanden”
I’ 6:2-3 “mijn lief is van mij”
H’ 6:13-7:9a “wijngaarden” “wijn”
G’ 7:9b-13 “kom, mijn lief”
F’ 8:1-5 “zijn linkerhand”, “dochters van Jeruzalem”, “appel”
E’ 8:6-7 “huis”
D’ 8:8-9 “borsten”, “zilver”
C’ 8:10-12 “mijn eigen wijngaard”
B’ 8:13 “vrienden”
A’ 8:14 “ga nu van mij weg”

Figuur 2 - Chiastische structuur van het Hooglied naar R.L. Alden (1985)

11
Ik baseer me op Fokkelman, J. & Weren, W. (eds.), De Bijbel literair, Pelckmans, Kapellen, 2003 – Newson, C.A.,
Ringe, S.H. & Lapsley, J.E. (eds.), The Women’s Bible Commentary, Westminster John Knox Press, Louisville (USA),
1992.
12
Zo moet de minnaar in 8:14 volgens de Willibrordvertaling niet “gaan” maar “komen”… Een wereld van verschil.
8
Canto 1 Hoe lieflijk zijn je wangen en je ringen,
hoe sierlijk zijn je hals en je ketting.
Laten we een gouden sieraad voor je maken,
Hooglied, van Salomo. bezaaid met zilveren stipjes.
Sop. Laat hij mij kussen, Sop. Nu mijn koning op zijn rustbed ligt,
laat zijn mond mij kussen! geurt mijn nardus zoet.
Jouw liefde is zoeter dan wijn, Mijn lief is mij een bundel mirre,
zoet is de geur van je huid, hij slaapt tussen mijn borsten.
je naam is een kostbaar parfum. Mijn lief is mij een hennatros
Daarom houden de meisjes van jou. in de wijngaarden van Engedi.
Neem mij met je mee. Laten we rennen! Ten. Je bent zo mooi, vriendin van mij,
Mijn koning brengt mij in zijn kamers. je bent zo mooi!
Laten we juichen en zingen om jou! Je ogen zijn duiven.
Laten we jouw liefde prijzen, Sop. Wat ben je mooi, mijn lief,
meer nog dan wijn. wat ben je bekoorlijk.
Natuurlijk houden de meisjes van jou! Het groen is ons bed,
Meisjes van Jeruzalem, de balken van ons huis zijn ceders,
donker ben ik, en mooi, de binten zijn cipressen.
als de tenten van Kedar,
als het doek van Salomo’s tenten.
Kijk niet op mij neer omdat ik donker ben, Canto 2
omdat de zon mij heeft gebrand.
Mijn moeders zonen waren hard voor mij:
ik moest hun wijngaarden bewaken. Ik ben een lelie van de Saron,
Mijn eigen wijngaard heb ik niet bewaakt. een wilde lelie in het dal.
Zeg mij toch, mijn allerliefste, Ten. Als een lelie tussen de distels,
waar laat jij je kudde weiden, zo is mijn vriendin tussen de meisjes.
waar laat jij die ’s middags rusten? Sop. Als een appelboom tussen de bomen van het bos,
Laat me toch niet dwalend zo is mijn lief tussen de jongens.
langs de kudden van je vrienden gaan. Ik verlang in zijn schaduw te zitten,
Ten. Als je mij niet vinden kunt, met mijn tong wil ik zijn zoete vruchten proeven.
mooiste van alle vrouwen, Hij brengt mij in het wijnhuis,
volg dan het spoor van de kudde, boven mij zijn vaandel van liefde.
weid je geiten waar de herders schuilen. Verkwik me met rozijnen,
Vriendin van mij, verfris me met appels,
met een merrie voor farao’s wagen want ik ben ziek van liefde.
vergelijk ik jou!

9
Mijn hoofd rust op zijn linkerarm, Ze vernielen de wijngaard,
met zijn rechterarm omhelst hij mij. onze wijngaard vol bloeiende ranken.
Meisjes van Jeruzalem, Sop. Mijn lief is van mij,
ik bezweer je bij de gazellen, bij de hinden op het veld: en ik ben van hem.
wek de liefde niet, laat haar niet ontwaken Hij weidt tussen de lelies.
voordat zij het wil. Nu de dag weer ademt
en het duister vlucht –
Sop. Hoor! Mijn lief! ga nu weg, mijn lief.
Kijk! Hij komt, Spring als een gazelle,
springend over de bergen, als het jong van een hert
dansend over de heuvels. over de geurige bergen.
Als een gazelle is mijn lief, ’s Nachts in mijn slaap zoek ik mijn lief.
als het jong van een hert. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet.
Kijk! Hij staat al bij de muur. Laat ik opstaan, rondgaan in de stad,
Hij blikt door het venster, laat ik in de straten, op de pleinen,
tuurt door de spijlen. zoeken naar mijn allerliefste.
Mijn lief roept mij toe: Ik zoek hem, maar ik vind hem niet.
‘Sta op, vriendin! De wachters vinden mij
Mooi meisje, kom! op hun ronde door de stad.
Kijk! De winter is voorbij, ‘Hebben jullie mijn lief ook gezien?’
voorbij zijn de regens, weggegaan. Nog maar nauwelijks ben ik hun voorbij
De bloemen zijn verschenen op het veld, of ik vind mijn lief.
nu breekt de zangtijd aan, Ik grijp hem vast en laat hem niet meer los
het koeren van de duif klinkt op het land. tot ik hem gebracht heb in mijn moeders huis,
De vijgenboom is al vol vruchten, in de kamer van haar die mij baarde.
de wijnstok rankt en geurt. Meisjes van Jeruzalem,
Sta op, vriendin, ik bezweer je bij de gazellen, bij de hinden op het veld:
Mooi meisje, kom! wek de liefde niet, laat haar niet ontwaken
Mijn duif in de rotskloof, voordat zij het wil.
verscholen in de bergwand,
laat mij je gezicht zien,
laat mij luisteren naar je stem,
want je stem is zo lieflijk,
je gezicht zo bekoorlijk.’
Hij + zij Vang voor ons de vossen,
vang die kleine vossen.

10
komen ze twee aan twee uit het water,

Canto 3 er ontbreekt er niet een.


Als een koord van karmozijn zijn je lippen,
je mond is betoverend.
Meisjes Wie is zij, Als het rood van een granaatappel
die daar komt uit de woestijn fonkelt je lach,
als een zuil van rook, door je sluier heen.
in een wolk van wierook en mirre, Je hals is als de toren van David,
in een geur van kostbare kruiden? die in ringen is gebouwd,
Kijk! Salomo’s draagstoel, die met schilden is behangen,
omringd door zestig helden met wel duizend schilden van helden.
uit de keurtroepen van Israël, Je borsten zijn als kalfjes,
allen met de hand op het zwaard, als de tweeling van een gazelle,
geoefend in de strijd, die tussen de lelies weidt.
ieder met het zwaard op de heup, Nu de dag weer ademt
bedacht op nachtelijk gevaar. en het duister vlucht,
Een draagkoets maakte koning Salomo, ga ik naar de mirreberg,
een koets van cederhout. ga ik naar de wierookheuvel.
De stijlen zijn van zilver, Vriendin, aan jou is alles mooi,
het baldakijn van goud, niets ontsiert je schoonheid.
de zetel is van purper. Mijn bruid, ga met me mee,
Hij is versierd met tekens van liefde kom mee, weg van de Libanon.
door de meisjes van Jeruzalem. Daal af van de top van de Amana,
Kom kijken, meisjes van Sion, de top van de Senir, de Hermon.
kijk naar koning Salomo! Weg van de bergen waar leeuwen huizen,
Kijk! De kroon waarmee zijn moeder hem tooide weg van de holen waar panters schuilen.
op zijn bruiloftsdag, Zusje, bruid van mij,
de dag die zijn hart zo verblijdt. je brengt me in vervoering,
Ten. Je bent zo mooi, vriendin van mij, je brengt me in verrukking
je bent zo mooi! met maar één blik van je ogen,
Je ogen zijn duiven, met één flonker van je ketting.
door je sluier heen. Zusje, bruid van mij,
Je haar golft als een kudde geiten hoe heerlijk is jouw liefde,
die afdaalt van Gileads bergen. hoeveel zoeter nog dan wijn.
Je tanden zijn als witte schapen: Hoeveel zoeter is je geur
klaar voor de scheerder dan alle balsems die er zijn.

11
Mijn bruid, je lippen druipen van honing, mijn duif, mijn allermooiste.
melk en honing proef ik onder je tong, Mijn hoofd is nat van de dauw,
je kleed geurt naar de Libanon. mijn lokken vochtig van de nacht.’
Zusje, bruid, ‘Maar ik heb mijn kleed al uitgedaan,
een besloten hof ben jij, moet ik het weer aandoen?
een gesloten tuin, En ik heb mijn voeten al gewassen,
een verzegelde bron. moet ik ze weer vuil maken?’
Aan jou ontspruit een boomgaard vol granaatappels, Mijn lief stak zijn hand naar binnen,
met een overvloed aan vruchten, een siddering trok door mij heen – om hem!
hennabloemen, nardusplanten, Toen sprong ik op, ik ging hem opendoen.
nardus en saffraan, kalmoes en kaneel, Mijn handen dropen van mirre,
wierookbomen, allerlei soorten, mirre vloeide van mijn vingers
mirre, aloë, op de grendel van de deur.
balsems, allerfijnst. En ik deed open voor mijn lief,
Je bent een bron omringd door tuinen, maar hij was weg,
een put met helder water, mijn lief was weggegaan.
een bergbeek van de Libanon. Een duizeling beving mij
Sop. Ontwaak, noordenwind! Kom, zuidenwind! toen ik zag dat hij er niet meer was.
Waai door mijn hof, Ik zocht hem, maar ik vond hem niet,
laat zijn balsems geuren. ik riep hem, maar hij antwoordde niet.
Mijn lief moet in zijn hof komen, De wachters vonden mij
laat hij daar zijn zoete vruchten proeven. op hun ronde door de stad.
Ten. Hier ben ik in mijn hof, Ze sloegen mij, ze verwondden mij,
zusje, bruid van mij. ze rukten mij de sluier af,
Ik pluk mijn mirre en mijn balsem, de wachters van de muren.
ik eet mijn honing uit mijn honingraat, Ik bezweer je, meisjes van Jeruzalem,
ik drink mijn melk en mijn wijn. als jullie mijn lief vinden,
Meisjes Eet, vriend en vriendin! wat zeggen jullie tegen hem?
Drink, en word dronken van liefde! Dat ik ziek van liefde ben.
Meisjes Wat heeft jouw lief meer dan een ander,

Canto 4 mooiste van alle vrouwen?


Wat heeft jouw lief meer dan een ander,
dat je ons dit zo bezweert?
Sop. Mijn lief glanst en schittert,
Sop. Ik sliep, maar mijn hart was wakker. hij steekt boven duizenden uit.
Hoor! Mijn lief klopt aan! Zijn hoofd is van goud, het zuiverste goud,
‘Doe open, zusje, mijn vriendin, zijn lokken zijn als dadeltrossen, ravenzwart.

12
Zijn ogen zijn als duiven zo lieflijk als Jeruzalem,
bij een stromende beek, zo ontzagwekkend als een vaandelvrouw.
die baden in water, Wend je ogen af, ze verwarren mij.
die gedompeld zijn in melk. Je haar golft als een kudde geiten
Zijn wangen zijn als balsemtuinen, die afdaalt van de Gilead.
die overheerlijk geuren. Je tanden zijn als witte schapen:
Zijn lippen zijn als lelies, klaar voor de scheerder
die druipen van vloeiende mirre. komen ze twee aan twee uit het water,
Zijn armen zijn als staven van goud, er ontbreekt er niet een.
met turkoois bezet. Als het rood van een granaatappel
Zijn buik is als een schijf van ivoor, fonkelt je lach,
versierd met saffier. door je sluier heen.
Zijn benen zijn als zuilen van albast, Ook al zijn er zestig koninginnen,
op voetstukken van zuiver goud. en wel tachtig bijvrouwen,
Zijn gestalte is zo fier als een ceder van de Libanon. meisjes zonder tal,
Zijn mond is zoet, zoals mijn duif is er maar één,
aan hem is alles begeerlijk. mijn allermooiste is de enige.
Dit is mijn lief, dit is mijn vriend, De enige voor haar moeder is zij,
meisjes van Jeruzalem! een stralend licht voor wie haar baarde.
Meisjes Waar is je lief naartoe gegaan, Alle meisjes die haar zien, prijzen haar gelukkig,
mooiste van alle vrouwen, elke koningin, elke bijvrouw juicht haar toe.
waar is je lief naartoe gegaan? Meisjes Wie is zij,
Laten we hem samen zoeken. die daar oplicht als de dageraad,
Sop. Mijn lief is naar zijn tuin gegaan, zo helder als de volle maan,
naar zijn balsemtuin beneden. zo stralend als de zon,
Daar wil hij weiden, zo ontzagwekkend als een vaandelvrouw?
daar wil hij lelies plukken. Ten. Ik ging naar mijn notengaard beneden,
Ik ben van mijn lief, om te kijken naar de bloesems bij de beek,
en mijn lief is van mij. naar de ranken aan de wijnstok,
Hij weidt tussen de lelies. de granaatappels in bloei.
En plotseling voelde ik mij meegevoerd

Canto 5 Meisjes
als op een wagen van mijn nobel volk.
Draai rond, meisje uit Sulem, draai rond,
draai rond, we willen naar je kijken.
Hij Kijk! Zie je dat meisje uit Sulem,
Ten. Je bent zo mooi, vriendin van mij, zoals ze danst tussen twee reien?
zo bekoorlijk als Tirsa,

13
Wat zijn je voeten mooi in je sandalen, koningskind! de granaatappel al bloeit.
Je heupen draaien sierlijk rond, Daar zal ik jou beminnen.
de schepping van een kunstenaar. De liefdesappels geuren al.
Je navel is een ronde kom, Boven onze poorten hangt een keur van vruchten,
die gevuld is met kruidige wijn. vers geplukte, goed gedroogde.
Je buik is een bergje tarwe, Mijn lief, ik heb ze bewaard voor jou.
dat door lelies wordt omzoomd. Was jij maar mijn broertje,
Je borsten zijn als kalfjes, dronk jij nog maar aan mijn moeders borst.
als de tweeling van een gazelle. Als ik je dan vond, daar buiten,
Je hals is als een toren van ivoor, dan kuste ik jou,
je ogen als de vijvers van Chesbon, en niemand zou me verachten.
bij de poort van Bat-Rabbim. Dan nam ik je mee
Je neus is als een toren van de Libanon, en bracht je in mijn moeders huis.
die uitkijkt over Damascus. Dat heb ik van haar geleerd.
Je hoofd rijst op als de Karmel, Ik gaf je kruidige wijn te drinken,
omkruld door purperen lokken, van het sap van mijn granaatappel.
waarin een koning ligt verstrikt. Mijn hoofd rust op zijn linkerarm,
Ten. Wat ben je mooi, wat ben je bekoorlijk, met zijn rechterarm omhelst hij mij.
liefde en verrukking, dat ben jij. Meisjes van Jeruzalem, ik bezweer je:
Als een palm is je gestalte, wek de liefde niet, laat haar niet ontwaken
je borsten zijn als druiventrossen. voordat zij het wil.
Ik dacht: Laat ik die palm beklimmen,
ik wil zijn bladeren grijpen.
Laten jouw borsten Canto 6
als trossen van de wijnstok zijn,
je adem als de geur van appels, Meisjes Wie is zij,
je tong als zoete wijn die daar komt uit de woestijn,
waarin mijn kussen baden, leunend op de arm van haar lief?
mijn lippen en tanden gedompeld zijn. Zij Onder de appelboom wekte ik jou.
Sop. Ik ben van mijn lief, Daar kreeg je moeder weeën,
en hij verlangt naar mij. weeën van jou,
Kom, mijn lief, daar baarde ze jou.
laten we het veld in gaan, Draag mij als een zegel op je hart,
en tussen de hennabloemen slapen. als een zegel op je arm.
Laten we de wijngaard in gaan, morgenvroeg, Sterk als de dood is de liefde,
en kijken of de wijnstok al is uitgebot, beklemmend als het dodenrijk de hartstocht.
zijn bloesems al ontloken zijn,

14
De liefde is een vlammend vuur,
een laaiende vlam.
Zeeën kunnen haar niet doven,
rivieren spoelen haar niet weg.
Zou een man met al zijn rijkdom liefde willen kopen,
dan werd hij smadelijk veracht.
Broers Wij hebben een zusje,
borsten heeft ze nog niet.
Wat doen we met ons zusje
als de mensen over haar gaan spreken?
Was zij een muur,
dan bouwden wij er zilveren kantelen op.
Was zij een deur,
dan sloten wij die met een balk van cederhout.
Sop. Ik ben een muur,
mijn borsten zijn als torens.
Zo ben ik in zijn ogen als een stad
die vrede biedt.
Salomo bezat een wijngaard in Baäl-Hamon.
Hij stelde er bewakers aan,
duizend zilverstukken gaf men voor de oogst.
Mijn eigen wijngaard blijft van mij.
De duizend zilverstukken zijn voor jou, Salomo,
en tweehonderd voor de bewakers.
Ten. Jij die in je hof verblijft,
mijn vrienden zijn gespitst op je stem.
Laat míj die horen!
Sop. Ga nu van mij weg, mijn lief!

Figuur 3 - Hooglied 1:1-4 in de Codex Sinaiticus (ca. 360 n.Chr.).

De rode tekst bevat "regie-aanwijzingen" zoals "De bruid richt zich tot de meisjes..."

15
16
DE GEZANGEN

17
Nigra sum

tekst Cant. 1, 5 + Cant. 3, 4


vertaling Donker ben ik, maar toch bekoorlijk, meisjes van Jeruzalem. Daarom
koos de koning mij uit, en leidde mij naar zijn slaapkamer.
bron Hartker (cod. SG 391, f°105) – notenbeeld: G. Steeghs
liturgie Ass. S. Mariae virginis

Figuur 4 - Codex Einsiedeln 611, f° 216v (14e eeuw)

18
Vidi speciosam

tekst R: onbekend – V: Cant. 3,6


vertaling Ik zag haar, bekoorlijk als een duif, omhoog zweven langs de waterbeek.
Een onvergetelijke geur doordrong haar gewaad, bloemen en vergeet-
mij-nietjes omgaven haar als op een lentedag. Wie is zij toch, die daar
komt uit de woestijn, als een zuil van rook, een wolk van wierook en
mirre?
bron Hartker (cod. SG 391, f°102) – notenbeeld: Nocturnale Romanum
liturgie Ass. S. Mariae virginis

19
Figuur 5 - Codex Hartker 391 - f°102

20
Surge propera

tekst R: Cant. 2, 10 – V: ps. 84, 13


vertaling Sta op en haast je, mijn lief, want de winter is voorbij, de vorst is
gekomen en weer gegaan, en overal in ons land ontluiken de bloemen.
De Heer schonk ons deze weldaad, de aarde schonk ons haar vruchten.
bron constructie Peter Sandhofe – notenbeeld: Nocturnale Romanum
liturgie Ass. S. Mariae virginis

21
Filiae Jerusalem

tekst Cant. 3, 11
vertaling Meisjes van Jeruzalem, kom en zie de martelaren op deze plechtige,
vreugdevolle dag; aanschouw de kronen waarmee de Heer hen tooide.
bron Codex Hartker 391, f°60 – notenbeeld: Ger Steeghs
liturgie Commune Sanctorum TP

Figuur 6 - De eucharistie als "kus" - onbekende meester, Duitsland, ca. 1470

22
Favus distillans

tekst Cant. 4, 11
vertaling Je lippen druipen van honing, mijn lief.[melk en honing liggen op je tong] en
de geur van je gewaad is als wierook.
bron Codex Hartker 391, f°115 – notenbeeld: Ger Steeghs
liturgie Nativitas S. Mariae virginis

Figuur 7 Dante Gabriel Rossetti (1828 - 1882), De Geliefde

23
Anima mea liquefacta est

tekst Cant. 5, 6-8


vertaling Ik werd week vanbinnen toen ik hem hoorde; ik zocht, maar vond hem niet
meer, ik riep, maar kreeg geen antwoord. De wachters van de stad vonden
me en sloegen me, de torenwacht rukte mijn sluier af. Dochters van
Jeruzalem, vertel mijn beminde wat ik lijd om de liefde.
bron Codex Hartker 391, f°116 – notenbeeld: Ger Steeghs
liturgie Nativitas S. Mariae virginis

24
Quo abiit

tekst Cant. 6,1


vertaling Waar is je liefje heen, mooiste der vrouwen? Waar is je vriend naartoe
gegaan? We zullen je helpen zoeken.
bron Codex Klosterneuburg 1012 f°50r – restitutie: Louis Krekelberg –
notenbeeld: Ger Steeghs
liturgie Assumptio S. Mariae virginis

Figuur 8 – “Quo abiit” in codex Klosterneuburg (ca. 1100), f°50r

25
Descendi in hortum nucum

tekst Cant. 6,11 – 7,1


vertaling Ik ging naar mijn tuin om te kijken naar de vruchten in het dal, te zien of de
wijngaard bloeide en de granaatappels groeiden. Draai je om, meisje van
Sulem, dan kunnen we je bekijken.
bron Codex Hartker 3911012 f°115-116 – notenbeeld: Ger Steeghs
liturgie Nativitas S. Mariae virginis

Figuur 9 – “Osculetur me” – Antifonale Worcester (ca. 13e eeuw), f° 162

26
Quae est ista

tekst Cant. 6,10


vertaling Wie is zij, die daar oplicht als de dageraad? Mooi als de maan, schitterend
als de zon, ontzagwekkend als een leger in slagorde.
bron Breviarium van Parijs, f°472
liturgie In festo Mariae Aegyptiace, ad primas

27
O Ecclesia

tekst Cant. 6,10


vertaling O Kerk, uw ogen zijn saffieren, uw oren als de bergen van Bethel, uw neus
als mirre en wierook, uw mond klink als een ontzagwekkende stroom.
bron Hildegard von Bingen – Codex Dendermonde, f° 168v – notenbeeld:
Joachim Kelecom
liturgie S. Ursula

O                     
ec - clé- si - a o - cu - li tui si - mi- les sa - phí- ro sunt

                        
et au- res tu- e mon- ti Be- thel et na- sus tu-us est si-cut mons mir-re

                      
et thu- ris et os tu-um qua- si sonus a- quárum mul- tá- rum.

28
Alleluia – Tota pulchra es

tekst Cant. 4, 7
vertaling Alleluia. Je bent wondermooi, Maria, en zonder erfzonde beladen.
bron Graduale Triplex
liturgie In conceptione immaculata

29
De ore prudentis

tekst Cant. 4, 11 (V: ps. 118)


vertaling Uit de mond van de wijze vloeit honing, alleluia. Zoet als honing is zijn tong,
alleluia. Een druipende honingraat vormen zijn lippen, alleluia.
bron Codex Sankt Gallen 391, f°45 – notenbeeld: Dominique Crochu
liturgie In octava Paschae – ad matutinum

30

You might also like