You are on page 1of 12

College 8 Godsdienstsociologie; Existential security thesis (EST)

Te beantwoorden vragen;

Wat houdt de existential security thesis in? Probeer kort de centrale gedachtengang van Norris en
Inglehart weer te geven.

Onderdeel van 3 colleges waarin drie dominante theorieën uit de godsdienstsociologie worden
behandeld.

In college 6; Secularisatie-these; Hoe komt het dat er in de moderne samenleving sprake is van
religieuze achteruitgang

In college 7; reactie op secularisatietheorie was de Rational Choice Theorie; Er is helemaal geen


sprake van religieuze teruggang, er is sprake van religieuze variatie en dat heeft te maken met het
wel of niet aanwezig zijn van een religieuze markt.

In college 8; Existential Security Thesis; Deze probeert ook te verklaren wat er met religie gebeurd in
een moderne samenleving. Deze theorie zegt; er is wel degelijk sprake van secularisatie, alleen de
uitleg die de gewone/traditionele secularisatie-theorie biedt die klopt niet. De gedachte is dat er
andere macro-structurele veranderingen in de maatschappij zijn die verklaren dat religie een andere
plek heeft gekregen in het Westen.

Inhoud van het college: (video 10.40)

1) EST als alternatieve secularisatietheorie, waar zetten ze zich tegen af?


2) Case Study: secularisatie in de VS en EU: we weten dat de VS, ondanks allerlei dalingen veel
religieuzer is dan EU. En deze mensen claimen dat ze dat kunnen verklaren.
3) Enkele kanttekeningen bij EST; er zit een groot methodologisch probleem in deze these.
4) Een vergelijking tussen secularisatie, RCT (Rational Choice) en EST (existential security
theorie)

EST als alternatieve secularisatie-theorie; Grondlegger zijn Pippa Norris (politicologe aan Harvard) en
Ronald Inglehart (Canadees, politicoloog die over de hele wereld leerstoelen heeft). In het handboek
van Roberts en Yamane wordt deze theorie maar nauwelijks besproken, waarschijnlijk omdat het
vanuit politicologische invalshoek komt. Docent vindt dat verbazingwekkend omdat Norris&Inglehart
een structurele gebeurtenis in de samenleving bespreken met grote gevolgen voor religie. Het zit
echter wel in de politicologische discussie.

Waar bieden zij een alternatief voor;

1) De theorie van de rationalisering van het wereldbeeld (dat verwijst naar een aspect van de
traditionele secularisatie) die onder meer stelt dat wetenschappelijke ontwikkelingen
religieuze verklaringen minder plausibel en overbodig maakt(= demand side: Weber, Berger,
Wilson). Allerlei waarheidsclaims die aan religie hangen worden ontkracht en ze worden
overbodig om de wereld te verklaren. Ze verwijzen naar Weber; onttovering. Bij Peter Berger
hebben we dat gezien, bij Brian Wilson is dat een heel centraal punt. Norris en Inglehart
hebben een probleem met deze verklaring en stellen; als het echt zo is dat hoge
wetenschappelijke ontwikkelingen zouden leiden tot secularisatie, waarom is in een hoog
technologisch ontwikkeld (modern) land als de VS, de kerkelijke betrokkenheid en de
individuele religiositeit in vergelijking tot EU zo vele malen hoger ligt. Dan kan “de
rationalisering van het wereldbeeld” niet een echt goede verklaring zijn.

2) De theorie van de functionele differentiering; sociaal functieverlies leidt tot de teloorgang


van religie in moderne samenlevingen (= demand-side: Bruce)
Probleem: morele en spirituele functie van religie.
Functionele differentiering wil zeggen dat er allerlei domeinen in de samenleving, dus
functies die in de samenleving vervult moeten worden zoals onderwijs, de zorg, de politiek,
de economie, etc, etc (domeinen waar religie vroeger heel dominant en invloedrijk in was; de
zorg werd vanuit religie geregeld, het onderwijs, de kunst was religieus, etc). Een theoreticus
als Steve Bruce, maar ook Peter Berger, die stellen dat die functionele differentiering leidt tot
sociaal functieverlies. En dat dat leidt tot de teloorgang van religie in de moderne
samenleving. Religie wordt steeds minder relevant voor uiteenlopende terreinen in de
moderne samenleving. Norris en Inglehart zeggen; dat klopt wel dat religie steeds minder
relevant wordt voor bijvoorbeeld de economie, bv voor het onderwijs, bv voor het recht, bv
voor de politiek. Maar dan heb je nog een ander probleem; morele oriëntatie en de spirituele
functie van religie, die blijft gewoon nog in tact. Dat is ook een domein wat religie bestrijkt.
Waarom zouden mensen zich dan nog steeds niet bezig houden met religie en waarom
zouden ze dan geen morele vragen stellen, simpelweg omdat religie minder van doen heeft
met religie of minder invloedrijk is dan bijvoorbeeld het onderwijs. Dus zeggen zij: “met
functionele differentiatie hebben wij toch een probleem”.

3) Het laatste waar ze mee in discussie gaan is de RTC. De rational choice theorie: het
ontbreken van een vitale religieuze markt leidt tot de teloorgang van religie in moderne
samenlevingen (supply-side: Stark, Bainbridge).
Probleem: Zuid Europese landen. Het idee was; het ontbreken van een vitale religieuze
markt, lijdt tot de teloorgang van religie in een moderne samenleving.
Denkers (Stark en Bainbridge, Finke, Iannaccone) binnen het RCT-paradigma zeggen; in de VS
heb je religieuze pluraliteit, daar is concurrentie en een levendige religiositeit van mensen.
En dat stimuleert die religieuze betrokkenheid en de religiositeit van mensen, dat hebben we
gezien. En in de EU met zijn oude systeem van religieuze monopolie (staatskerk is niet het
geval). En daarom secularisatie in EU en in de VS niet. Maar zeggen zei; dat is mooi bedacht
maar dat gaat natuurlijk niet op. Want welke landen in de EU vertonen de hoogste mate van
religiositeit en kerkelijke betrokkenheid? Dat zijn de Zuid-Europese landen. En het kenmerk
daar is een religieuze monopolie van de katholieke kerk. Het is dus simpelweg in EU niet zo
dat de meest religieus plurale landen de hoogste mate van religiositeit laten zien. Dus zeggen
ze: de RCT hebben we ook een probleem mee.

En dan komen Norris en Inglehart met hun alternatieve theorie.

EST als alternatieve security theorie. 2 axioma’s (beschrijven ze in het boek “secret and secular,
religion and politics worldwide”. De titel verraad hun politicologische insteek of interesse van de
auteurs). Ze maken in hun boek een constante vergelijking tussen ontwikkelde landen en
onderontwikkelde landen. Oftewel rijke of arme landen. Zij hebben twee uitgangspunten of axioma’s
1) Rijke en arme landen verschillen in de mate waarin ze hun inwoners bestaanszekerheid
kunnen bieden. In arme landen ervaren mensen veel meer bestaans-onzekerheid. Ze weten
niet of ze over een paar weken nog een baan zullen hebben, of ze hun gezin nog kunnen
onderhouden. In arme landen leven mensen eigenlijk permanent met een idee dat hun leven
op het spel staat. Hun leven is niet verzekerd. Heb ik over 2 weken nog te eten. Veel arme
landen zijn ook hele instabiele landen, dus het leven kan fysiek ook echt bedreigd worden.
Dat is een kenmerk van veel onderontwikkelde landen, zo stellen de schrijvers. Daar staat
tegenover de rijke landen. Daar is zoveel bestaanszekerheid dat mensen hun leven “for
granted” nemen. Dat is vanzelfsprekend. Je denkt niet eens na dat je bestaan wel eens eindig
zou kunnen zijn of dat dat bedreigd zou kunnen worden. Die landen verschillen in de mate
waarin er bestaanszekerheid is.
2) Cultuur en waardeoriëntatie van landen zijn diepgaand beïnvloed door religieuze tradities
(dus de waarden en normen die ook in Westerse landen heersen) en worden nog steeds
doorgegeven van generatie op generatie ook al zijn latere generaties minder religieus.

In dit college gaan we het vooral hebben over het eerste axioma. Het tweede wordt door hen
gebruikt in onderzoeken over waarde opvattingen, daar wordt in dit college maar zijdelings over
gesproken.

Die axioma’s leiden tot zes hypotheses (dat nemen de schrijvers aan, het is een manier van
redeneren zoals bv de theoretici bij de RCT ook twee axioma’s hadden; iedereen is religieus en alle
menselijk handelen is een vorm van ruil. Deze hypotheses staan letterlijk in de verplichte literatuur.
1) Religious values hypothesis: opgroeien in een arm land met een lage bestaanszekerheid leidt
tot groter belang van religieuze waarden. Ook zou dat land vervolgens later moderniseren,
toch zal het opgroeien in zo’n arm land mensen hun leven lang bepalen. Dat zal ervoor
zorgen dat de oudere generatie die nog opgegroeid is in armoede, religieuzer is dan de
jongere generatie.
2) Religious culture hypothesis: invloed van religie op waardeoriëntaties van opeenvolgende
generaties is overal zichtbaar maar is het sterkst in arme landen. Daar wordt het sterkst die
religieuze traditie doorgegeven.
3) Religious participation hypothesis: religieus-kerkelijke participatie (bv naar religieuze
vieringen gaan) is het hoogst in arme landen waar religieuze waarden van groter belang zijn.
Je kunt deze hypothese dan ook omdraaien; in rijkere landen, waar de religieuze waarde van
minder belang zijn, zal de participatie dus lager zijn.
4) Civic engagement hypothesis: religieus-kerkelijke participatie versterk de
5) steun voor religieuze politieke partijen, waardoor religie een grotere politieke rol speelt in
armere landen in vergelijking tot rijkere landen. Dus in arme landen gaan mensen vaker naar
de kerk of nemen ze deel aan religieuze vieringen. En dat zal er toe leiden dat ze meer
vertrouwen hebben in leiders met een religieuze achtergrond of in religieus getinte politieke
partijen. Dat zal er uiteindelijk toe leiden dat religie een grotere rol speelt in de politiek. In
arme landen maak je als politicus geen kans als je niet heel duidelijk een demonstratie geeft
van je religieuze achtergrond. In het westen is dat veel minder het geval. Je ziet hier bv dat
het CDA heel voorzichtig is om zich heel sterk te profileren als een Christelijke partij (er zijn
ook discussie in de partij; wat moeten we nog met die C)
6) Demograpic hypothesis: traditionele religieuze familie-waarden leiden tot bevolkingsgroei in
arme landen en seculiere waarden tot bevolkingskrimp in rijkere landen. Daarmee bedoelen
ze dat het binnen religies van belang is dat waarden worden gepropageerd als
familiewaarden, grote gezinnen, verzorgende rol van de vrouw, tegen geboortebeperking,
tegen abortus. Als al die waarden van belang worden geacht, dan zal je merken dat in arme
landen, waarin religie belangrijker is (met een sociaal effect van religie) dat ook zal leiden dat
mensen simpelweg meer kinderen krijgen (bevolkingsgroei), terwijl in rijkere landen (waarin
religie minder van belang is en er minder nadruk komt te liggen op die traditionele
familiewaarden) de bevolking zal krimpen. Dat is iets wat we in EU ook zien. Norris en
Inglehart voorspellen dat het aantal religieuze mensen wereldwijd zal groeien omdat de
bevolking in arme landen met traditionele familiewaarden en een sociaal effect van religie,
steeds toeneemt (en dat zijn mensen met traditionele religieuze opvattingen) en de
bevolking in rijkere landen steeds afneemt. Religie zal derhalve een belangrijkere factor
worden in de wereldwijde politiek.
7) Religious market hypothesis: de mate van bestaanszekerheid is van veel groter belang dan de
mate van religieuze pluraliteit in een land. Dat verwijst rechtstreeks naar rational choice. Het
gaat niet om religieuze competitie en religieuze pluraliteit, het gaat om bestaanszekerheid.
Dat is factor die verklaard. Die is van belang in het Westen omdat de bestaanszekerheid leidt
tot een religieuze daling. Die is van belang in arme landen doordat het mensen drijft naar
religie.

Norris en Inglehart maken een onderscheid tussen verschillende landen op basis van sociaal-
economische ontwikkelingen. Het is iets genuanceerder dan alleen een onderscheid tussen rijke en
arme landen. Ze onderscheiden 3 typen samenlevingen; agrarisch, industrieel en postindustrieel.
Hoe ze die precies definiëren zien we straks. Modernisering kent twee fasen van sociaal-
economische ontwikkeling.

1) Van een agrarisch naar een industriële samenleving (iets wat we in grote delen van EU
hebben gezien); en
2) Van een industriële naar een postindustriële samenleving. Dit is iets wat we met name in
West-Europa meer gebeuren.

Wat gebeurd er dan in die overgang? Zij wijzen dan naar een sociaal-economische ontwikkeling.
Maar waar het hen vooral om gaat is het sociale aspect in die ontwikkeling. Er is in het doorlopen
van het proces van agrarisch naar postindustrieel, voor grote delen van de bevolking (de gewone
mensen) sprake is van een stijging van:

 Inkomen
Je kunt dus eten kopen voor je gezin
 Geletterdheid, meer mensen kunnen lezen en schrijven.
Je bent er meer van doordrongen wat
er in de wereld aan de hand is.
 Opleidingsniveau
Je kunt e.e.a beter begrijpen
je opleiding is toegenomen } Existential security/bestaanszekerheid
 Levensverwachting
Je bent niet meer op je 50e versleten en
afgewerkt. Men leeft niet meer het idee dat
het elke moment afgelopen kan zijn.
 Toegang tot massamedia
Dat verruimt enorm de blik van mensen op de wereld.
 Gezondheidszorg
Dat alles bij elkaar leidt ertoe dat mensen die in een postindustriële samenleving leven, meer een
gevoel van bestaanszekerheid ervaren dan mensen in een agrarische of industriële samenleving. Je
hebt niet alleen meer inkomen en daarmee zorgen voor voedsel e.d., maar je kunt ook lezen en
schrijven. Je bent meer doordrongen wat er in de wereld aan de hand is. Je kunt dat beter begrijpen
omdat je opleiding is toegenomen. De algehele levensverwachting is toegenomen. Het is niet mee zo
dat je rond je 50e afgewerkt bent, je word nu 79 of zo. Je hebt het idee dat je een lang leven gaat
hebben. Toegang tot massamedia verruimd enorm de blik van mensen op de wereld. Er is goede
gezondheidszorg. Volgens Norris en Inglehart ervaren de mensen in Westerse, rijke landen
simpelweg geen dreiging.

In veel arme landen is dat wel het geval, daar weten mensen niet wat er gaat gebeuren. Ze hebben
geen inkomen, ze kunnen geen voedsel kopen, ze zijn overgeleverd aan de grillen van een
ondernemer die ze uitbuit, geen toegang tot de gezondheidszorg. Dat leidt bij grote delen van de
wereldbevolking tot gevoelens van bestaansonzekerheid.

Dit verschil in vanzelfsprekendheid en niet-vanzelfsprekendheid is een centraal idee. In rijke landen is


het leven vanzelfsprekend en in arme landen niet, daar kan het zomaar afgelopen zijn.

Norris en Inglehart maken gebruik van veel verschillende data van de VN etc. Ze kijken van daaruit
per land. Al komen ze ook tot verschillen binnen een land, ze vergelijken vooral landen met elkaar.

Zoals gezegd onderscheiden ze drie soorten samenlevingen:

1) Agrarische samenleving: economie is vooral gebaseerd op landbouw en een lage score (_< .
739) op de Human Development Index (HDI is een maat die de VN hanteert om de mate van
ontwikkeling van een land uit te drukken. Dat is een combinatie van algemeen opleidingspeil,
levensverwachting en levensstandaard) en bruto binnenlands product per hoofd van de
bevolking <_ 1.098 dollar. De getallen dateren nog uit hun boek van 2004. Het kan best zijn
dat die getallen nu anders zouden liggen. De VN publiceert ieder jaar zo’n ranglijst met
landen die gerangschikt worden op basis van de HDI. Ondergrens is dus .739.
2) Industriële samenleving: economie vooral gebaseerd op productie en maakindustrie en een
midden score (<_ .899) op de HDI en bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking
van >_ .6314 dollar.
3) Postindustriële samenleving: economie vooral gebaseerd op de dienstensector (wat je in veel
west EU landen ziet) en een hoge score (>_ .900) op de HDI en een veel hoger bruto
binnenlands product per hoofd van de bevolking van >_ 29.585 dollar

Ze kijken dus naar de economische situatie, naar de algemene ontwikkeling in een land en naar de
hoofdmoot van de economische activiteiten en op basis daarvan maken ze dit onderscheid. In hun
boek staat een lijst met alle landen die betrokken zijn bij het onderzoek en die rangschikken ze dan.
Ze beginnen met agrarische, industriële landen, postindustriële landen. Info uit 2004, dat kan wat
veranderd zijn. Een land kan ondertussen best bv van industrieel naar postindustrieel opgeschoven
zijn.

Wat Norris en Inglehart beweren is het volgende; De mate van bestaanszekerheid is van invloed op
de mate waarin je religie belangrijk vind en dat beïnvloed de mate van religieuze participatie en
traditioneel geloof.

Theoretisch causaal model:


Bestaanszekerheid  Religieuze saillantie (rel. values)  Religieuze participatie en traditioneel

geloof (rel beliefs & participation)

saillantie = de mate waarin je religie belangrijk vindt. Je kunt stellen dat saillantie de mediërende
factor is, die beïnvloed de mate van geloof. Bestaanszekerheid is de onafhankelijke variabele, rel
participatie is de afhankelijke variabele. En de invloed op elkaar verloopt via religieuze saillantie.

In arme landen ervaren mensen veel bestaansonzekerheidmensen vinden religie belangrijk dat
leidt tot een hoge mate van religieuze participatie (dat meten ze door na te gaan hoe vaak mensen
bidden en hoe vaak ze deelnemen aan een viering en of ze wel of niet in een hogere macht geloven)

In rijkere landen  minder belang hechten aan religie  minder geloof in een hogere macht.

Het is een causaal model; dit leidt tot dit en leidt vervolgens tot dit. Kritiekpunt op deze stelling is
dat nergens uit blijkt dat dit een causale relatie is. Dat valt moeilijk te bevestigen. Vraag van
student; is dit bevestigd of lijkt het maar zo. Dat laatste.

Het is een empirische studie gebaseerd op het vergelijken van data van heel veel verschillende
landen. Om dit te demonstreren/te kijken of het klopt, maken ze gebruik van grote data-sets die
beschikbaar zijn.

Op basis van World Values Survey (WVS= een langlopend onderzoek (gestart in 1980) waarbij om de
5 jaar (een wave) een groot aantal landen wordt bevraagd over allerlei warden; representatieve
steekproef. Lange tijd is dit onderzoek van de uni in Tilburg gecoördineerd en dr. Inglehart is er één
van de initiatiefnemers van. Je kunt middels dit onderzoek ook heel goed allerlei trends in kaart
brengen omdat elke nieuwe wave toegevoegd wordt aan de bestaande. Van deze dataset maken de
schrijvers het meest gebruik. De WVS is een onderzoek die door heel veel verschillende landen
wordt uitgevoerd en de onderzoekers komen om de zoveel jaar bij elkaar, die kijken naar de vragen
en die zorgen ervoor dat in al die landen een representatieve steekproef wordt gedaan) en European
Values Study data (EVS= hetzelfde als de WVS, maar dan alleen EU landen.) De WVS en de EVS is de
basis voor Norris en Inglehart. Aangevuld met; Eurobarometer (sinds 1970= doet de EU commissie, is
langlopend), Gallup international polls on religion (na WO II = een soort Maurice de Hondt maar dan
professioneler; is een heel betrouwbare bron die dat wereldwijd dit doet) en International Social
Survey Programme of Religion (1991 en 1998)

Bij deze onderzoeken worden mensen over van alles en nog wat bevraagd. Maar er zit ook een
hoofdstukje waarden in en een hoofdstukje religie. Bv vragen over religieuze participatie; 2
standaard vragen; hoe vaak gaat u los van doop, huwelijken en begrafenissen, naar religieuze
vieringen. Dit soort vragen wordt dan vertaald naar de context van een land, bv in Islamitische
landen wordt het in de termen gegoten van die specifiek religieuze context. Bv de vraag; hoe vaak
bidt u tot God buiten de religieuze diensten om. In ieder land wordt die vragenlijst in de betreffende
taal vertaald en ook zo vertaald dat de validiteit van de vraag hetzelfde blijft (dat de vraag hetzelfde
vraagt) Er is een grote groep wetenschappers uit verschillende landen die dit samen bekijken en
bewaken. Bv vraag over religieuze saillantie; hoe belangrijk is God in uw leven. Bv Beliefs; geloof je in
de hemel, in de hel, geloof je in leven na de dood, geloof je in God, geloof je dat mensen een ziel
hebben, etc, etc.

Norris en Inglehart hebben zelf deze data dus niet verzameld. Als je naar
www.worldvaluessurvey.org/wvs.jsp gaat, dan kom je bij die data. De worldvaluesservey is een soort
consortium van heel verschillende landen waar onderzoekers om de zoveel jaren bij elkaar komen
om een representatieve steekproef te kunnen doen.
Causale relatie bevestigd door: (Dus dit model komt eruit)

PAUZE, start weer bij 1.03

Cross-nationale vergelijkingen tussen landen:

Voor de pauze vertelde ik iets over de gegevens de data die de mensen gebruiken. Die gebruiken ze
om hun theoretisch model te testen. Ze spreken over een causale relatie tussen de verschillende
factoren. Ze zeggen dat op basis van die data, dat de causale relatie wordt bevestigd. Ze maken
vergelijkingen tussen landen. Dus is het nou zo dat als je arme onderontwikkelde landen vergelijkt
met rijkere landen/ de agrarische samenlevingen vergelijkt met postindustriële samenlevingen, dat je
dan dit effect ziet. De onderzoekers zeggen; “ja, dit effect zien we”.

Longitudinale vergelijkingen binnen (Westerse) landen: Vergelijken binnen landen. Omdat dit
langlopende onderzoeken zijn waarin steeds om de zoveel jaar dezelfde vragenlijst wordt
afgenomen. De onderzoekers zeggen dat je ontwikkelingen kunt zien binnen Westerse landen. Als
die landen zich op een gegeven moment ontwikkelen van industrieel naar postindustrieel, dan hangt
daar een daling met religiositeit mee samen. Dus zeggen zij; dat is een bevestiging van ons model.

Generationele vergelijkingen tussen geboortecohorten: Vergelijken tussen generaties. Dat kun je


vooral doen binnen Westerse landen. De oudere geboortecohorten zijn wellicht nog opgegroeid in
een agrarische samenleving of een industriële samenleving. In hun formatieve jaren zijn die
opgegroeid in een omgeving waarin religie nog van belang was. Alleen die landen hebben zich
vervolgens ontwikkeld tot industriële of postindustriële landen. Daarin is religie minder van belang.
Dus de jongere generatie zijn opgegroeid in een situatie waarin religie minder van belang is dus die
hebben het in hun formatieve jaren veel minder meegekregen. Dus, als dit klopt, zou je
generationele verschillen moeten zien tussen de jongere en de oudere geboortecohorten. De
onderzoekers zeggen; “die zien we”. Behalve in ARME landen, daarin is bij het voordoen van deze
ontwikkeling de jongere generatie nog net zo religieus als de oudere generatie.

Volgens Norris en Inglehart is secularisatie is grotendeels een cohort-effect: De ideeën, de waarden


en normen die mensen hebben worden vooral gevormd tijdens hun formatieve jaren. Dus
15,16,17,18 jaar. Dat heet cohort-effect. Dan doe je grotendeels die normen en warden op en die
blijven de rest van je leven belangrijk. Sociologen zeggen dan; als je dan opgroeit in een religieuze
omgeving waarin religie ook van belang is, dan wordt religie ook belangrijk voor jou en zal het ook
van belang blijven. Ook al zou het in latere jaren in de samenleving minder van belang worden, dan
zul je nog steeds belang hechten aan religie. Daarom zijn oudere mensen in veel West Eu landen veel
religieuzer dan jongere mensen. Want de jongere mensen die worden ook beïnvloed in hun
formatieve jaren door hun omgeving. Maar als die dan opgroeien in een omgeving waarin religie veel
minder van belang is, zullen die in het latere leven veel minder belang hechten aan religie.
Secularisatie is dus vooral een cohort effect omdat de jongere generatie in een hele andere omgeving
opgroeit dan de oudere generatie. En dat verklaart het verschil in religiositeit. Als de oudere
generatie overlijdt en opgevolgd wordt door de jongere generatie die niet in zo’n religieus sociale
context zijn opgegroeid, dan zal deze generatie als ze eenmaal de ouderen zijn een groep zijn die niet
meer religieus is. Dat is volgens N en I de dynamiek.

The patterns strongly suggests that the religious gap (de rijke en arme landen) is not due to agrarian
societies becoming more religious over time, as is often suggested. Their values have remained
relatively constant. What has happened instead is that rapid social changes in the more affluent
societies (rijkere landen) have shifted their basic values and beliefs in a more secular direction
(Norris & Inglehart 2004, 78) Dus het verschil tussen seculier en religieus wereldwijd, hangt er
niet mee samen dat in die arme landen religie steeds belangrijker wordt. Daar blijft religie gewoon
belangrijk en blijven al die generaties gewoon religieus. Het verschil ontstaat doordat juist in het
westen, doordat het westen zich heeft getransformeerd in een post-industriële samenleving, daar
wordt religie steeds minder van belang. En dat betekent dat de jongere generaties die de oudere
generaties vervangen, steeds seculierder worden. Volgens N en I verklaart dat het verschil. De
schrijvers zijn politicologen. Ze zitten ook in een debat met Samuel Huntington. “the clash of
civilazations” waarin gesproken wordt over de clash tussen de islam en het Westen. En uitspraken
als “die moslim-mannen worden steeds radicaler en religieuzer, etc etc. N en I zeggen; die
islamitische landen zijn eigenlijk helemaal niet veranderd. Dat zijn nog steeds onderontwikkelde
landen, grotendeels. En daar blijven alle generaties gewoon nog even religieus. Zij zijn niet
veranderd! Het westen is veranderd! Het westen is gewoon seculier geworden en dat zorgt voor de
spanning. Het is niet zo dat andere landen steeds conservatiever of fundamentalistischer worden.
Voor vergelijkingen van grote verschillen binnen in een land, hebben ze geen goede data. De HDI is
een landenmaat. De HDI zegt alleen maar iets over bv de gemiddelde score van Mexico. Dat is wel
een zwakte van deze theorie, dat ze voorbij gaan aan de verschillen in een land.

Met andere woorden, jongere geboortecohorten in rijkere en armere landen worden in toenemende
mate anders gesocialiseerd!

De EST heeft zekere mate van plausibiliteit, het klinkt aannemelijk dat religie inderdaad voor mensen
werkt als een soort toevluchtsoord in onzekere tijden. Maar er is een probleem:

“Why are some societies such as the US and Ireland persistently more religious in their habits and
beliefs than comparable Western nations sharing a Christian cultural heritage? (Norris & Ingelhart
2004, 106) Hoe kan het zijn dat landen als de VS als Ierland, Christelijke, hoogontwikkelde landen
(geen agrarische samenleving meer) veel meer religiositeit onder de bevolking hebben dan
vergelijkbare West EU landen. Als de EST zou kloppen dan zou een postindustriële samenleving
moeten leiden tot secularisatie. Met name de VS is een probleem omdat dit een technologisch
hoogontwikkelde, postindustriële samenleving is. Vanuit de EST zou je een zelfde beeld moeten
geven in bv Nedeland. De Rational Choice theorie zou zeggen; dat wordt verklaard door een verschil
in religieuze markt.

In het tweede deel van de verplichte literatuur gaan ze aan de slag met deze vraag; hoe kun je het
geval van de VS toch onder de noemer krijgen van de existential security thesis. Waarom het in hun
ogen toch niet een foute benadering is. Rodney stark; er is geen correlatie (samenhang) tussen
religieuze competitie en religieuze betrokkenheid.

Case study: secularisatie in de VS en Eu

Supply-side antwoorden (RCT) voldoen hier niet:

1) Er is geen correlatie tussen religieuze competitie en religieuze betrokkenheid ( gemeten via


Herfindahl index, meetmethode om concurrentie te meten; als een marktaandeel van een
bepaald bedrijf heel groot is, is er weinig concurrentie en weinig competitie. Is een
marktaandeel laag, dan betekent dat dat er meerdere bedrijven zijn en dus meer competitie
en meer marktwerking. Iets dergelijks bestaat ook voor religie; dan wordt er gekeken naar
het marktaandeel van een religieuze groep in het totaal van de religieuze bevolking. En als
dat heel hoog is, dan is er weinig competitie. BV in het zuiden was het marktaandeel van de
RK heel hoog, dat wijst op weinig competitie) N&I zeggen; als we naar die index kijken zien
we geen samenhang tussen religieuze competitie en religiositeit. Dus de Rational Choice kan
niet kloppen.
2) Er is een probleem met de geografische eenheid van analyse. Wanneer is er sprake van
competitie? Is er sprake van een land als bv NL? Door de verzuiling was er wel pluraliteit
maar leefden religieuze groepen naast elkaar ipv door elkaar heen. Kun je dat concurrentie
noemen? Is competitie niet meer dat je op iedere hoek van de straat verschillende religieuze
aanbieders hebt waar je uit kunt kiezen. N&I; In de VS heb je heel veel gebieden die religieus
niet pluraal zijn, maar mono religieus. Waar één groep overheerst, terwijl het hele land als
pluraal gezien zou kunnen worden. Maar als je focust op een dorp of een wijk kan het weer
heel erg mono-religieus zijn. Dus wanneer is er dan sprake van competitie en een markt?
3) Ook de mate van vrijheid van godsdienst laat geen samenhang zien met religieuze
betrokkenheid. Er zijn ook indexen die de mate van religieuze betrokkenheid in kaart
brengen. Dat gaat de VN van tijd tot tijd na. (vragen als; kunnen religieuze mensen in het
openbaar zeggen wat ze willen, hebben ze toegang tot een politieke functie, worden
religieuze groepen op een bepaalde manier gesubsidieerd of niet. Dit wordt in een index
gegoten waarmee je de mate van godsdienstvrijheid in verschillende landen zien.)
4) Enkel in de VS is er een verband tussen religieuze pluraliteit en kerkgang. Als je kijkt naar het
verband tussen religieuze pluraliteit en kerkgang, dan vind je dat weliswaar in de VS, maar
dat verband is in veel andere landen nooit aangetoond.

Dus zeggen zij; die supply-site antwoorden, dat die vraag constant is maar dat die opgewekt wordt
door een levendige religieuze markt, die antwoorden voldoen niet om de mate van religiositeit in de
VS te kunnen verklaren. Er zitten toch teveel haken en ogen aan de RCT-benadering.

Maar het demand-side antwoord (secularisatie theorie) voldoet hier ook niet , volgens N&I.
Demand-site-theorie; als religie geen sociale functie meer vervult in de samenleving, dan zal dat
ertoe leiden dat mensen hun interesse verliezen (religieus onverschilliger/indifferent) en een aantal
mensen zal dan nog wel religieus blijven maar een groot deel van de bevolking zal dan geen interesse
meer hebben in religie en zich simpelweg niet meer met religie bezig houden. Niet meer bidden,
geloven, naar de kerk gaan. De demand= de vraag naar religie is variabel binnen de
secularisatietheorie. Dat hangt samen met de vraag of religie nog een sociale functie heeft of niet.
Maar zeggen N&I; daar zit toch ook wel een probleem. Dan gaan ze het vooral hebben over
functionele differentiering; dus het idee dat er verschillende functies zijn in de samenleving die eerst
door religieuze organisaties werden vervuld maar die door de ontwikkeling steeds meer los zijn
komen te staan van die religieuze organisaties. Dat heeft zich ontwikkeld tot zelfstandige
functiegebieden waar religie geen invloed meer op heeft; de zorg, onderwijs, etc.

N&I halen iets uit de value servey wat op zich wel interessant is; zij zeggen “als functionele
differentiering waar zou zijn, als dat klopt, dan zou je verwachten dat in postindustriële
samenlevingen het zou zijn dat religie alleen maar van invloed is op spirituele kwesties. Want dát is in
postindustriele samenlevingen nog het domein van religie. Dat gaat niet over morele kwesties,
gezinskwesties, sociale kwesties, etc. Want die samenleving is functioneel gedifferentieerd. Maar als
je zou vragen aan mensen waar religieuze leiders zich nog over mogen uitspreken/waar mogen ze
zich mee bezig houden; dan zou je verwachten dat dat hooguit m.b.t. spirituele kwesties is. Maar wat
je ziet, wat uit de world value studies naar voren komt, is dat een meerderheid van de mensen vooral
een rol verwacht op sociale kwesties. Dat zou in een postindustriële samenleving vooral de rol van de
overheid moeten zijn, die moet zorgen voor sociaal vangnet, sociale voorzieningen etc. N&I geven
aan dat met het idee van functionele differentiering ook iets aan de hand is. Dat kan toch ook die
teruggang in religie niet verklaren. Op de sheet zie je bij agrarische samenleving dat mensen op
allerlei terreinen een rol van religieuze leiders verwachten. Bij de industriele samenleving ook, maar
dan minder. Dat die rol minder wordt zou je wel verwachten, maar op de sheet is te zien dat in
postindustriele samenlevingen de score op sociale kwesties het hoogst is en daarna kwesties mbt het
gezin en morele kwesties en niet spirituele kwesties. Die scoort in alle soorten samenleving het
laagst.

Idee van functionele differentiering gaat niet goed op, omdat in postindustriële landen vooral een
stem van religieuze autoriteiten wordt verwacht op het terrein van sociale ondersteuning/social
security in plaats van een stem inzake morele en spirituele kwesties (Norris & Inglehart 2004, 104-
105) Dus N&I hebben ook wel een probleem met dat idee van demand site, secularisatie en het idee
van functionele differentiering.

INVOEGEN SCHEMA VAN SHEET 14

Maar hogere mate van kerkelijke betrokkenheid in de VS laat zich wel verklaren mbv Existential
security thesis. Bestaanszekerheid speelt hier een rol, waarbij vooral moet worden gekeken naar de
verdeling (distribution) van welvaart binnen een land (Norris en Inglehart 2004, 99, 102-103)

Dus als je op het niveau van een land kijkt, het gemiddelde neemt, (dus als een maat als de human
development index; dat is een maat die geldt als een gemiddelde voor de hele VS, dan verdoezel je
eigenlijk de ongelijkheid die binnen een land bestaat. Wat je beter volgens N&I beter kunt doen is
gebruik maken van de GINI (maat uit de economie om de mate van economische gelijkheid en
ongelijkheid uit te drukken; die kan gaan van 0 – 1. 0= mensen verdienen ongeveer hetzelfde 1=er is
een enorme mate van ongelijkheid. ) Die maat geeft de verdeling van die bestaanszekerheid aan. De
HDI (human development index) is een verdeling per land, maar de GINI-index laat zien dat er heel
veel ongelijkheid binnen een land kan bestaan. Ook al kan het land gemiddeld genomen heel hoog
scoren op de HDI. Dat laten ze in de tabel zien. Welke factoren hangen samen met “het wel of niet
naar de kerk gaan” door mensen. N&I zeggen dat de indicatoren van de religieuze markt eigenlijk niet
samenhangen met het wel of niet deelnemen aan religieuze vieringen. De Human Development
Index laat ook geen samenhang zien met kerkelijke betrokkenheid. Maar de GINI coëfficiënt laat wel
een samenhang zien met kerkelijke betrokkenheid. Heel sterk zelfs

Wat maakt in de VS of mensen wel of niet naar de kerk gaan; dat heeft te maken met de enorme
ongelijkheid in dat land. Het is een rijk maar wel ongelijk land. Statistisch zien ze dat dat in hoge mate
verklaard of mensen wel of niet kerkelijk betrokken zijn en ook in hoge mate of mensen wel of niet
bidden. (die twee factoren hangen niet persé samen)

INVOEGEN SCHEMA VAN SHEET 15 (vergelijking Nl en VS over secularisatie) Je ziet dat NL een veel
egalitairder land is dan de VS; er is een betere verdeling van de bestaanszekerheid. En vergeleken
met Scandinavie is er in NL nog weer meer ongelijkheid met hen. De minst religieuze landen in EU
zijn scandinavische landen omdat die worden gekenmerkt door de grootste mate van sociale
gelijkheid.

En dus stellen Norris en Inglehart onder meer op basis van de GINI-coëfficiënt, dat de Amerikaanse
samenleving zowel zeer welvarend als zeer ongelijk is:

“Americans face greater anxieties than citizens in other advanced industrialized countries about
whether they will be covered by medical insurance, whether they will be fired arbitrarily, or whether
they will be forces to choose between losing their job and devoting themselves to their newborn
child (……) By comparison, despite recent restructuring, the secular Scandinavian and West EU states
remain some of the most egalitarian societies, with an expansive array of welfare services, including
comprehensive healthcare, social services, and pensions” (Norris & Inglehart 2004,p 108)

Dus waarom is de VS uiteindelijk religieuzer dan veel West EU landen; de bevolking in de VS worden
veel mensen geconfronteerd met bedreigingen in hun sociale bestaan; je kunt gemakkelijker
ontslagen worden. Grotere mate van bestaansonzekerheid; daarom tenderen Amerikanen toch meer
om een band te onderhouden met een religieuze gemeenschap en te bidden.

Zo redeneren N & I vanuit de Existentiele security; misschien dat we dat verschil niet hebben
gevonden in de VS omdat we een landenmaat hebben genomen. Maar als we een maat nemen die
de ongelijkheid uitdrukt, vinden we het misschien wel.

Je zou kunnen zeggen dat vanuit Marxistisch perspectief dat religie bedoeld is om mensen te leren
omgaan met ongelijke posities.

Wat zou nou de meest fundamentele kritiek zijn op dit onderzoek; Ze hebben bestaanszekerheid
niet onderzocht. Ze hebben gewoon landencijfers genomen, maar je weet helemaal niet of die
mensen inderdaad bestaansonzekerheid ervaren. Nergens in al deze onderzoeken is gevraagd of
mensen zich bedreigd in hun bestaan. Bestaansonzekerheid is een axioma; als je leeft in een land
waarin je morgen ontslagen kunt worden of waar je over 2 weken niet meer te eten hebt, vermoord
zou kunnen worden, etc,etc, dan ervaren mensen bestaansonzekerheid die ze naar religie drijft.
Maar dat weten we simpelweg niet. De andere factoren zijn wel onderzocht. Het sterkste zou zijn als
je aan mensen zou vragen hoe het met hun bestaansonzekerheid gesteld is. Die vraag zit nergens in,
dus het is gek dat zij een verband vinden. Statisch vinden ze dat , maar het is puur een speculatie.
Want dat is goedbeschouwd niet gevraagd. Daar zijn ze wel correcties op aan het aanbrengen.

Theoretisch model;

Bestaanszekerheid religieuze saillantie (values) religieuze participatie en traditioneel geloof


(beliefs en participation).

Enkele kanttekeningen bij EST:

1) Het verband dat Norris en Inglehart suggereren tussen bestaanszekerheid en religieuze


saillantie is nog geen oorzakelijk verband (er is een verschil tussen samenhang en oorzakelijk
verband. Samenhang geeft niet persé een correlatie). We kunnen nog steeds niet zeggen of
bestaanszekerheid leidt tot secularisatie. Verband of samenhang (correlatie) en oorzaak
(causation) is niet hetzelfde. We weten, met andere woorden, niet of religie door mensen
echt wordt ingezet om om te gaan met bestaansonzekerheid.
2) De Human Development Index (HDI), Waarbij het gaat om een vergelijking op het niveau van
landen, zegt als indicator op macroniveau uiteindelijk niets over de reëel ervaren
bestandsonzekerheid op microniveau. En dat is wel een punt; ze zetten dat als onafhankelijke
variabele in het model.
3) Hangt de saillantie van religie niet eerder af van de sociale plausibiliteit van religie in een
samenleving dan van de mate van bestaanszekerheid? (komt van Bruce; die zich aangevallen
voelt met zijn secularisatietheorie) Waarom zouden mensen in tijden van onzekerheid naar
religie gaan. Dat doen mensen die al een basis hebben in religie, maar waarom zouden
mensen ineens te rade gaan bij religie als ze geen religieuze achtergrond hebben? Daar
hebben ze niets mee. Er is gekeken bij de bankencrisis of dat heeft geleidt tot een hogere
mate van religiositeit; (geïnspireerd door N&I). Dat verband is niet gevonden. Bruce;
natuurlijk vind je dat niet; religie is voor veel mensen niet meer plausibel dus die doen dat
ook niet in tijden van nood.

Theorie Macro ontwikkeling Macro effect op religie Micro effect op religie

SEC func. Differentiering verlies sociale functie en plausibiteit ind wordt rel onv.schil

RCT funct diff. Vrije en lev. Rel markt individu act. Consument rel markt

EST Toename bestaansonz. Rel waarden onbelangr. Ind wordt rel onverschilliger

You might also like