You are on page 1of 6

Arrestenbundel Beginselen van de Democratische Rechtsstaat

Bachelor 1 - 2019/2020

Geen arresten week 1 & 2

Arrestenbundel week 3: Legaliteitsbeginsel


Te bestuderen stof:
Voorgeschreven jurisprudentie voor deze week:
- W.J.M. Voermans, ‘De Tachtigers in het recht: het Meerenberg-arrest’, Ars Aequi
2009, p. 597-600
- HR 22 juni 1973, NJ 1973, 386 (Fluoridering), in de Ars Aequi- jurisprudentiebundel

Meerenberg arrest
Art. 89 GW
Casus
Meerenberg was een gesticht voor psychisch gestoorde. Hier zat vooral de rijkere
bevolkingsklasse.Het gesticht werd vervolgd omdat zij niet het bevolkingsregister van hun
patiënten wilden doorgeven aan soortgelijke instanties. Hiermee hadden zij een Koninklijk
Besluit overtreden en volgens de Blanketwet van 1818 was een overtreding van een door de
Koning vastgestelde regeling strafbaar. Op deze manier kon de Koning door middel van
Algemene Maatregelen van Bestuur regels uitvaardigen en hierop ook straffen zetten. De Kroon
ontliep dus eigenlijk de parlementaire procedure die noodzakelijk is voor de totstandkoming van
een formele wet.

De Hoge Raad
De Hoge Raad stelt dat artikel 104 Grondwet (oud) aan de Koning de uitvoerende macht
toekent, terwijl de wetgevende macht samen met de Staten-Generaal wordt uitgeoefend. Het is
daarom slechts mogelijk dat de Koning een wetgevende bevoegdheid heeft in het geval dat dit
aan hem door de Grondwet, of door delegatie in een formele wet is verleend. Vóór het
Meerenberg arrest gold de regel dat wanneer de Grondwet een bevoegdheid niet uitdrukkelijk
aan een specifiek orgaan had toegekend, deze aan de Kroon toekwam. De regeling die door de
Koning was opgesteld is dus onverbindend omdat deze niet op een wet gebaseerd is. De Hoge
Raad sprak de bestuursleden vrij.

Vanaf 1887 heeft de Grondwetgever het Meerenberg arrest teruggedraaid. Zij stelt dan vast dat
de Koning wel zelfstandig bevoegd is om Algemene Maatregelen van bestuur vast te stellen,
maar dat deze slechts met straffen gehandhaafd mogen worden indien zij op een wet berusten.
(Art. 89 GW)

Fluorideringsarrest
Casus
De gemeente Amsterdam besloot om fluoride aan het drinkwater toe te voegen. Eisers hebben
hier echter de bezwaar tegen en voeren aan dat de gemeente een monopolie positie heeft in
het verschaffen van drinkwater. Bij Koninklijk Besluit werd de door de staatssecretaris verleende
toestemming vernietigd.

De Hoge Raad ​De Hoge raad oordeelt dat de toevoeging van stoffen aan het drinkwater buiten
het eigenlijke doel van drinkwatervoorziening dient en daarom een maatregel is van zo
ingrijpende aard, dat zonder wettelijke grondslag niet kan worden aangenomen dat een
waterleidingbedrijf daartoe bij de vervulling van de hem in artikel 4 lid 1 van de wet (te weten de
Arrestenbundel Beginselen van de Democratische Rechtsstaat
Bachelor 1 - 2019/2020

Waterleidingwet) opgedragen taak de vrijheid geeft.


De Hoge Raad stelt dat drinkwater een van de eerste levensbehoeftes is en doordat de
fluoridering door heel Amsterdam is verspreid de bewoners gedwongen zijn de toegevoegde
fluoridering te drinken. De Hoge Raad vindt dit te ingrijpend en stelt dat voor zo’n ingrijpende
maatregel een wettelijke grondslag vereist moet zijn.

Arrestenbundel 4: Het koninkrijk, centraal en decentraal bestuur.


Te bestuderen stof:
Voorgeschreven jurisprudentie voor deze week:
- HR 13 februari 1922, Wilnisser Visser
- HR 4 maart 1952, Emmense Baliekluivers
- HR 23 december 1980, APV Schiermonikkoog

Wilnisser Visser
Casus
In de gemeente Wilnis was in een algemene politieverordening vissen op zondag verboden.
Desondanks had een man op zondag 7 augusutus 1921 toch in Wilnisse Plassen gevist.

Kantonrechter
De kantonrechter stelt dat de verbodsbepaling onverbindend is en besluit daarom tot ontslag
van alle rechtsvervolging. De verbodsbepaling was te ruim geformuleerd en daarmee werd de
verordeningsbevoegdheid van art.135 Gemeentewet (oud) overschreden.

De Hoge Raad ​De Hoge is het eens met de kantonrechter. In principe was het verbod op het
vissen op zondag in de openbare plassen geoorloofd geweest als het niet zo ruim geformuleerd
was dat ook vissen in particuliere wateren (bijv: vijvers) en wateren die niet zichtbaar waren
vanaf de openbare weg verboden werden gesteld. Hiermee wordt de ondergrens van de
gemeentelijke verordeningsbevoegdheid overschreden aangezien de privacy van de burger te
ver aangetast wordt. Dit betekent dat de benedengrens, het raken van de privésfeer, is geraakt
en deze mag niet overschreden worden.

Emmense Baliekluivers
Casus
In Emmen was er een APV die het verbood om zonder noodzaak op bruggen te blijven staan.
Echter gebeurde dit toch, een verdachte werd hiervoor opgepakt. Volgens artikel 40 lid 4 WVR,
was het echter ook verboden om te blijven staan op en nabij kruisingen, splitsingen van wegen
en op bruggen.

Kantonrechter
De kantonrechter concludeert tot ontslag van alle rechtsvervolging, aangezien er in het
Wegenverkeersreglement nadien een andere bepaling tot stand is gekomen. Volgens de
kantonrechter is hier sprake van een posterieure regeling die de anterieure regeling buiten
werking stelt.

De Hoge Raad
De Hoge Raad was het niet mee eens. Volgens de Hoge Raad was er onvoldoende gronden
om aan te nemen dat het voorschrift niet in het belang van de openbare orde, zedelijkheid of
Arrestenbundel Beginselen van de Democratische Rechtsstaat
Bachelor 1 - 2019/2020

gezondheid zou kunnen dienen of anderszins de huishouding van de gemeente zou kunnen
raken. Dit ziet voornamelijk op het feit dat het doel van beide regelingen verschillend was. Het
Wegenverkeersreglement had namelijk tot doel om het verkeer veilig te laten doorstromen,
terwijl de APV vastgesteld was met het oog op openbare orde, veiligheid en het voorkomen van
baldadigheid.

APV Schiermonnikoog
Casus
Op Schiermonnikoog was een APV opgenomen dat het begeven op de openbare weg met een
gemotoriseerd voertuig verboden was. Echter was er iemand die het verbod toch overtrad.

De Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt hier dat er twee regelingen bestaan die betrekking hebben op het
verkeer op Schiermonnikoog. Allereerst is er de APV van Schiermonnikoog. Zij heeft als doel de
bescherming van het eiland. Ten tweede is er de Wegenverkeerswet dat als doel heeft een vrije
en veilige deelneming aan het verkeerd voor iedereen. Vervolgens stelt de Hoge Raad dat de
APV van Schiermonnikoog hier zo diep en algemeen ingrijpt dat het strijdig is met de
wegenverkeerswet (ontoelaatbare doorkruising ). Dus de Hoge Raad vernietigt het vonnis van
de rechtbank en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.

Arrestenbundel 5: Nederland, Europa en de rest van de wereld.


Te bestuderen stof:
Voorgeschreven jurisprudentie voor deze week:
- HvJ EG 5 februari 1963, Van Gend & Loos
- HvJ EG 15 juli 1964, Costa/ENEL
- HR 30 mei 1986, Spoorwegstaking
- HR 10 oktober 2014, Rookverbod

HvJ EG 5 februari 1963, Van Gend & Loos


Casus
Van Gend & Loos is een vervoersbedrijf dat goederen van Duitsland naar Nederland
exporteerde. De Nederlandse administratie der belastingen past een invoerrecht van 8% op
deze producten toe. Van Gend en Loos komt tegen dit invoerrecht in beroep omdat het in strijd
zou zijn met art. 12 EEG-verdrag, dat lidstaten verbiedt invoerheffing in onderlinge
handelsbetrekking toe te passen. Het bedrijf stelt hierop prejudiciële vragen betreffende de
uitlegging van het EEG-verdrag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ). Het komt
uiteindelijk neer op de vraag of art. 12 EEG-verdrag directe werking heeft, in de zin dat burgers
aan dit artikel rechten kunnen ontlenen die zij onmiddellijk voor de nationale rechter kunnen
inroepen.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie


Het Hof stelt dat er gekeken moet worden naar de geest, de inhoud en de bewoording van de
bepalingen. Daarnaast beslist het Hof ook dat de Europese Gemeenschap een nieuwe/eigen
rechtsorde vormt. Dit heeft tot gevolg dat ongeacht de wetgeving van de lidstaten het
gemeenschapsrecht (Unierecht) rechten en plichten kan opleggen, oftewel rechtstreeks
doorwerkt .
Arrestenbundel Beginselen van de Democratische Rechtsstaat
Bachelor 1 - 2019/2020

HvJ EG 15 juli 1964, Costa/ENEL


Casus
De advocaat Costa heeft aandelen in een klein elektriciteitsbedrijf dat dankzij een Italiaanse
nationalisatiewet wordt ingelijfd bij het grote bedrijf ENEL. Costa verzoekt de nationale rechter
prejudiciële vragen te stellen over verenigbaarheid van de nationalisatiewet met een aantal
bepalingen van Europees recht.

De prejudiciële vragen zien op de verenigbaarheid van de nationalisatiewet met een aantal


artikelen van het EEG-verdrag. In reactie hierop stelt de Italiaanse regering dat de
nationalisatiewet boven het Europees recht gaat, de behandeling van deze stelling is de kern
van het arrest.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie


Het Hof van Justitie stelt dat met het EEG-verdrag een eigen rechtsorde is gecreëerd. De
lidstaten hebben namelijk hun soevereiniteit op beperkt terrein begrensd en hebben daarmee
een rechtsstelsel in het leven geroepen dat zowel bindend is voor hun onderdanen als voor
henzelf. maar dat Europees Gemeenschapsrecht heeft voorrang op het nationale recht,
ongeacht wat de nationale (grond)wet hierover zegt.

HR 30 mei 1986, Spoorwegstaking


Casus
Tijdens CAO onderhandelingen tussen spoorwegpersoneel en de NS hebben verschillende
vakbonden opgeroepen tot collectieve stakingen. De NS dagvaardt de vakbonden voor de
rechtbank en vordert hen te bevelen het persoon van NS op te roepen te stoppen met de acties
en ten tweede de bonden te verbieden om op te roepen tot of steun te geven aan deze acties
en/of stakingen. De bonden beroepen zich op het recht van collectieve staking.

De Hoge Raad
De Hoge Raad stelt dat artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest een ieder verbindend
is. Volgens de Hoge Raad is het niet van belang of de verdragspartijen bij het ESH de intentie
hadden om directe werking toe te kennen aan het artikel omdat “noch uit de tekst, noch uit de
geschiedenis van de totstandkoming van het Verdrag valt af te leiden dat zij dit zijn
overeengekomen. De Hoge Raad vervolgt door te stellen dat in een dergelijk geval alleen het
artikel zo duidelijk is dat her direct kan worden toegepast.

HR 10 oktober 2014, Rookverbod


Casus
Sinds 1 januari 2004 hebben wij in Nederland het recht op een rookvrije werkplek. Dit is
neergelegd in art.11a en art.10 van de Tabakswet. In eerste instantie was de horeca hiervan
uitgezonderd. Deze uitzondering is per 1 juli 2008 echter opgeheven. Vanaf dat moment
hebben ook werknemers in de horeca recht op een rookvrije werkplek. De horeca werkgever
moet daarom maatregelen treffen om een rookvrije werkplek te garanderen. Dat gold echter niet
voor kleine cafés. Na invoering van de uitzondering voor kleine cafés startte de Nederlandse
niet-rokersvereniging een procedure tegen de Nederlandse staat. De vereniging vorderde een
verklaring voor recht dat art. 3 lid 2 van het besluit onverbindend moest worden verklaard
wegens strijd met hoger recht (namelijk art.8 lid 2 WHO Kaderverdrag)

Hoge Raad ​In art. 8 lid 2 van het Kaderverdrag is bepaald dat de Staat effectieve wettelijke
Arrestenbundel Beginselen van de Democratische Rechtsstaat
Bachelor 1 - 2019/2020

maatregelen moet nemen tegen de blootstelling aan tabaksrook in indoor public places. De
Hoge Raad oordeelde dat ook kleine cafés hieronder vallen en dat art. 3 lid 2 van besluit dus
onverbindend moest worden verklaard. Roken in kleine cafés was niet meer toegestaan.

Arrestenbundel 6: Rechtspraak.
Te bestuderen stof:
Voorgeschreven jurisprudentie voor deze week:
- HR 27 januari 1961 Prof van den Bergh
- HR 25 juni 1982 De Schans
- HR 14 april 1989 Harmonisatiewet
- HR 19 april 2005 Verfbommetje

HR 27 januari 1961 Prof van den Bergh


Casus
Professor van den Bergh is lid van de Tweede Kamer en stelt dat hij recht heeft op pensioen. In
1957 wordt de Algemene Ouderdomswet ingevoerd die een regel bevat waarin stelt dat de
uitkering van de AOW in mindering kon worden gebracht op het pensioen dat men als Kamerlid
ontvangt. Hij protesteert hiertegen dat de AOW niet overeenkomstig volgens de regels uit de
Grondwet tot stand is gekomen, namelijk zonder tweederdemeerderheid van de Staten
Generaal, en dat de wet dus rechtskracht mist. Uiteindelijk blijkt dit niet het geval te zijn, omdat
de bedragen binnen het pensioen niet worden aangepast en er dus toch geen
tweederdemeerderheid nodig is. Vanwege de onduidelijkheid wil de Hoge Raad toch aan de
orde stellen of het toetsingsrecht van een wet aan artikel 120 Grondwet wel bestaat.

De Hoge Raad
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechter de totstandkomingsprocedure van een wet niet
mag beoordelen op verenigbaarheid met de Grondwet. Uitsluitend de wetgever mag beoordelen
of er een wet tot stand is gekomen. Daarnaast de Hoge Raad dat slechts de vragen of uit de
handelingen van de Staten-Generaal valt af te leiden dat zij de wet hebben aanvaard en of de
Koning de wet volgens bekendmaking heeft bekrachtigd van belang zijn voor het toetsingsrecht

HR 25 juni 1982 De Schans


Casus
De Schans is een gevangenis. Een groep gedetineerden die hierin zaten wilden samen
vergaderen en verzocht de directeur om hier ruimte beschikbaar voor te stellen. De directeur
weigert dit en de groep stapt op naar de rechter. In art. 11 EVRM en art. 9 GW wordt immers
bepaald dat gedetineerden ook aanspraak kunnen maken op het grondrecht van vereniging en
vergadering. In art 11 lid 2 EVRM wordt bepaald dat beperkingen op dit grondrecht ‘’bij wet
moeten zijn voorzien’’.

De Hoge Raad
De Hoge Raad gaat ervan uit dat het beschikbaar stellen van vergaderruimte aan
gedetineerden in een huis van bewaring valt binnen de reikwijdte van het recht van vereniging
en vergadering. In het grondrecht ligt in dit geval aldus mede besloten een verplichting voor de
overheid om vergaderruimte ter beschikking te stellen. Dus niet alleen onthoudingsplicht voor
overheid maar ook actief optreden dit is de socialiserende interpretatie van een klassiek
grondrecht.
Arrestenbundel Beginselen van de Democratische Rechtsstaat
Bachelor 1 - 2019/2020

HR 14 april 1989 Harmonisatiewet


Casus
De Harmonisatiewet zou zorgen voor een verhoging van het collegegeld en een beperking op
de studiefinanciering voor een bepaalde groep studenten. Ook voor degenen die in 1987/1988
al als student ingeschreven stonden aan een WO of HBO instelling, tellen de eerder genoten
onderwijsjaren mee voor de maximale inschrijvingsduur. Met de oude wetgeving zou dit niet
mee hebben geteld. Vanwege deze nadelige gevolgen eisen de studenten de wetsbepaling niet
toe te passen, omdat deze in strijd zou zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.

De Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelde dat een wet in formele zin niet aan het Statuut mag worden getoetst.
Ook mag een wet in formele zin niet aan een ongeschreven rechtsbeginsel worden getoetst.

HR 19 april 2005 Verfbommetje


Casus
Een persoon heeft een verfbommetje tegen de gouden koets gegooid bij het huwelijk van prins
Willem-Alexander en prinses Maxima. Hij wordt vervolgd op grond van artikel 112 Sr (belediging
van de vermoedelijke opvolger van de Koning). Echter verweert hij zich op grond van art. 10
EVRM. Door het verfbommetje te gooien liet hij zijn mening spreken over het Koningshuis.

De Hoge Raad
Het gooien van een verfbommetje tegen de gouden koets is geen binnen het bereik van artikel
10 EVRM vallende vorm van meningsuiting (het gooien van een verfbommetje valt onder art. 10
lid 1 EVRM, maar een gedraging als het gooien van een verfbommetje, waarvan niet kenbaar is
dat zij moet worden begrepen als een deelname aan enig debat, is geen vorm van
meningsuiting). Een beoordeling van de gerechtvaardigdheid van vervolging aan de hand van
de beperkingsclausule van artikel 10, tweede lid, EVRM is daarom niet nodig.

You might also like