You are on page 1of 6

Technische Universiteit Delft

Faculteit 3mE
Afdeling PME
Mekelweg 2, Delft.

Continuum Mechanics WB2630

21 januari 2019, 13.30–16.30 u.

Toelichting:
• Antwoorden dienen te worden gegeven op het bijgevoegde antwoordenblad
• Tijdens het tentamen kan gebruik worden gemaakt van pen en papier
• Gebruik van elektronische hulpmiddelen, b.v. (smart)phone en rekenmachine, is niet toegestaan

Vraagstuk 1

De componenten van de spanningstensor voor een punt in een materiaal zijn:

4 0 –2
 = C 0 3 0
–2 0 1

Hier is C bekend.
Vraag 1.a
Voor het punt waarvoor de spanningstensor hierboven is gegeven, beschouwen we een opper-
vlak waarvan de normaalvector evenwijdig is aan de vector 1 1 0 T . Bepaal de normaalspan-
ning die werkt op dit oppervlak.
Vraag 1.b
Bepaal de grootte van de schuifspanning die werkt op hetzelfde oppervlak.
Vraag 1.c
Bepaal voor de gegeven spanningstensor alle hoofdspanningen en de bijbehorende hoofdrich-
tingen.
Vraag 1.d
Het beschouwde punt blijkt samen te vallen met de buitenzijde van de constructie. De naar bui-
ten gerichte normaal voor dit buitenoppervlak is 0 0 1 T . Bepaal voor het beschouwde punt
de externe belasting die op dit buitenoppervlak werkt. Illustreer uw antwoord met een simpele
schets.
2 21 januari 2019, 13.30–16.30u.

Vraag 1.e
Voor nog steeds hetzelfde punt wordt op het buitenoppervlak een rekstrookje aanbracht. Dit
rekstrookje zal de rek meten in de richting 1 0 0 T . Bepaal de rek  die dit rekstrookje zal
meten. Druk uw antwoord uit in de grootheden C , E en  .
Hint:

1–   0 0 0
 1–  0 0 0
  1– 0 0 0
E 1 – 2
-------------------------------------- --------------- 0 0
 1 +    1 – 2  0 0 0 2
1 – 2
0 0 0 0 --------------- 0
2
0 0 0 1 – 2-
--------------
0 0
2

Vraagstuk 2

We beschouwen een gewicht met massa M dat hangt aan een dunne kabel, zie Figuur a. Rechtsboven
is de kabel vastgemaakt en loopt horizontaal naar een katrol (linksboven) en vervolgens hangt het
gewicht aan het verticale deel van de kabel. De lengte van het horizontale deel is 2L. Wrijving en afme-
21 januari 2019, 13.30–16.30u. 3

tingen van de katrol mogen worden verwaarloosd. De kabel mag als massaloos en oneindig stijf worden
aangenomen. Er wordt een tweede gewicht aangebracht met massa m . Dit gewicht wordt in het midden
van het horizontale deel van de kabel aangebracht en kan wrijvingsloos glijden over de kabel. Er ont-
staat een nieuwe evenwichtssituatie die geschetst is in Figuur b. Het aanvankelijk horizontale deel van
de kabel is nu niet langer horizontaal. De stand van dit deel wordt aangegeven met de hoek  , zie Figuur
b.
Vraag 2.a
Bepaal de potentiële energie voor het systeem zoals geschetst in Figuur b. Neem hierbij aan dat
de potentiële energie nul is voor de configuratie zoals geschetst in Figuur a.
Vraag 2.b
Bepaal de evenwichtsvergelijking van het systeem door gebruik te maken van de eerder opge-
stelde potentiële energie.
Vraag 2.c
Stel voor het systeem de virtuele arbeidsvergelijking op.
Vraag 2.d
Toon aan dat de evenwichtsvergelijking die wordt gevonden op basis van de virtuele arbeids-
vergelijking (Vraag 2.c) identiek is aan uw antwoord op Vraag 2.b
Vraag 2.e
Geef aan hoe onderzocht kan worden of een gevonden evenwichtssituatie stabiel is.

Vraagstuk 3

2 3

2 3

5
q

y
1 4

1 4
x q

Vier staven met gelijke lengtes  L  , dwarsdoorsneden  A  en elasticiteitsmoduli  E  worden gebruikt


om de bovenstaande constructie te bouwen. De staven maken steeds een hoek van +/-45 o met de hori-
zontaal. We bestuderen deze constructie als een 2D-probleem. In bovenstaande figuur zijn ook de steun-
punten weergegeven. De knooppunten en de (staaf)elementen zijn genummerd, zie figuur. Voor het van
zijn steunpunten vrijgemaakte systeem zijn de vrijheidsgraden:

dT = u x 1  u y 1  u x 2  u y 2  u x 3  u y 3  u x 4  u y 4  u x 5  u y 5  .

De bijbehorende systeemmatrix is:


4 21 januari 2019, 13.30–16.30u.

1
--- 1
--- 1 1
0 0 0 0 0 0 – --- – ---
2 2 2 2
1
--- 1
--- 1 1
0 0 0 0 0 0 – --- – ---
2 2 2 2

1 1 1 1
0 0 --- – --- 0 0 0 0 – --- ---
2 2 2 2
1 1 1 1
0 0 – --- --- 0 0 0 0 --- – ---
2 2 2 2

1 1 1 1
EA 0 0 0 0 --- --- 0 0 – --- – ---
K =  ------- 2 2 2 2 .
 L
1 1 1 1
0 0 0 0 --- --- 0 0 – --- – ---
2 2 2 2

1 1 1 1
0 0 0 0 0 0 --- – --- – --- ---
2 2 2 2
1 1 1 1
0 0 0 0 0 0 – --- --- --- – ---
2 2 2 2

1 1 1 1 1 1 1 1
– --- – --- – --- --- – --- – --- – --- --- 2 0
2 2 2 2 2 2 2 2
1 1 1 1 1 1 1 1
– --- – --- --- – --- – --- – --- --- – --- 0 2
2 2 2 2 2 2 2 2
In de figuur zijn ook twee verdeelde belastingen ter grootte van q (kracht per eenheid van lengte) aan-
gegeven. Deze verdeelde belastingen werken steeds loodrecht op de belaste staaf. De verdeelde belas-
tingen werken slechts over de helft van de belaste staaf, zie figuur. Bij de beantwoording van
onderstaande deelvragen wordt verondersteld dat de constructie in benadering massaloos is.
Vraag 3.a
Bepaal de arbeidsequivalente belastingen die moeten worden aangebracht om de verdeelde
belastingen in rekening te brengen. Teken de aan te brengen arbeidsequivalente belastingen in
een figuur.
Vraag 3.b
Stel het stelsel van vergelijkingen op waaruit de onbekende knooppuntsverplaatsingen kunnen
worden opgelost.
Vraag 3.c
Bepaal de onbekende knooppuntsverplaatsingen door het stelsel van vergelijkingen uit Vraag
3.b op te lossen.
Vraag 3.d
Staaf 4 wordt verwijderd. Geef de nieuwe systeemmatrix.
21 januari 2019, 13.30–16.30u. 5

Vraagstuk 4

We beschouwen de bodem van een kunststof krat. Voor het gemak nemen we aan dat de onderzijde kan
worden gemodelleerd als een dunne, rechthoekige plaat met afmetingen a  b en een dikte h . Het mate-
riaal wordt homogeen, isotroop en lineair elastisch verondersteld. De randen van het model worden
gemodelleerd als volledig ingeklemd. De belasting wordt aangenomen als een uniforme druk p , wer-
kend loodrecht op het vlak van de plaat.

N.b.: 1  0
M xx  xx
Eh 3  1 0
Voor een isotrope homogene plaat: M yy = --------------------------  yy
12  1 –  2  1–
M xy 0 0 ------------ 
2 xy

Vraag 4.a
Met een lineair model wordt een schatting gemaakt van de doorbuiging van de plaat. Daartoe
wordt gebruik gemaakt van het principe van minimum van potentiële energie. Geef een
geschikt gekozen verplaatsingsveld en beschrijf in detail alle stappen die nodig zijn om met het
door u gekozen verplaatsingsveld tot een schatting van de doorbuiging te komen. (U hoeft dus
geen berekening uit te voeren, echter de beschrijving van ieder van de stappen zal compleet die-
nen te zijn!)
Vraag 4.b
Stel dat het krat drie keer zo groot wordt gemaakt (nieuwe afmetingen 3a  3b ), maar dat de
dikte van de bodem niet wordt aangepast. De verdeelde belasting blijft eveneens gelijk. Uit-
gaande van lineair gedrag van de bodem, hoeveel neemt de doorzakking van de bodem toe door
het vergroten van het krat?
Vraag 4.c
We beschouwen weer de oorspronkelijke afmetingen ( a  b ). Met een ander productieproces
is het mogelijk om de homogene bodem te vervangen door een sandwichstructuur. Als redelijke
benadering mag worden aangenomen dat de buitenste lagen (de “facings”) van de sandwich
ieder een dikte h  2 hebben en de kern een dikte 2h . Met deze sandwichstructuur wordt de
totale plaatdikte van de bodem dus 3h . Zowel buitenlagen alsook de kern mogen worden
gemodelleerd met een homogeen, isotroop en lineair-elastisch materiaal. Het enige verschil tus-
sen kern en buitenlagen is dat de kern een elasticiteitsmodulus heeft die een factor 10 lager is
dan de elasticiteitsmodulus van de buitenlagen. Hoeveel reduceert de doorbuiging van de
bodem ten opzichte van de oorspronkelijke configuratie (homogene bodemplaat met een dikte
h ) door toepassing van de sandwichstructuur?
6 21 januari 2019, 13.30–16.30u.

You might also like