You are on page 1of 6

2.

1 Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
 Het voedsel dat wij elke dag eten is afkomstig van dieren of planten.
 Alles wat wij eten en drinken zijn voedingsmiddelen en de reden dat wij
voedingsmiddelen eten is omdat er in voedingsmiddelen voedingsstoffen zitten.
 Voedingsstoffen zijn alle belangrijke stoffen in voedingsmiddelen die ons lichaam
nodig heeft.
 In totaal zijn er zes groepen met voedingsstoffen die je tegenkomt in je eten dit zijn
de koolhydraten(suikers), vetten, eiwitten, mineralen, vitaminen en water.
 De zes voedingsstoffen kunnen dienen als brandstof, bouwstof, reservestof en
beschermstof.
 Voedingsvezels zijn moeilijk te verteren in het lichaam maar spelen wel een
belangrijke rol. Voedingsvezels zorgen ervoor dat de darmenwerking gestimuleerd
wordt.

 Bouwstof Brandstof Reservestof Beschermstof

Koolhydraten X X X

Eiwitten X X

Vetten X X X

Water X

Mineralen X X

Vitaminen X X
2.2 Het verteringsstelsel
 Verteren is het kleiner knippen van voedingsstoffen die te groot zijn om opgenomen
te kunnen worden in het lichaam.
 Vitaminen, mineralen en water zijn al klein genoeg om zonder verteerd te worden te
kunnen worden opgenomen.
 Koolhydraten, vetten en eiwitten moeten eerst verteerd worden voordat ze kunnen
worden opgenomen in het lichaam.
 Het lichaam maakt in verteringsklieren verschillende verteringssappen aan. In de
verteringssappen bevinden zich meestal enzymen.
 Enzymen zijn speciale stofjes die helpen bij het klein knippen van de voedingsstoffen.
 Het verteren met behulp van verteringssappen met daarin enzymen wordt ook wel
de chemische vertering genoemd.
 Bij mechanische vertering kun je bijvoorbeeld denken aan het kauwen van je eten
met behulp van je tanden en kiezen.
2.3 De organen voor de vertering
 Voedsel komt het verteringsstelsel binnen bij de mond, hier begint de eerste vertering.
Speeksel wordt toegevoegd en het voedsel wordt goed gemalen door de kiezen. In
het speeksel zit en enzym dat begint met de vertering van koolhydraten.
 Je slikt het gekauwde voedsel door, via de keelholte en de slokdarm komt het voedsel
terecht in de maag.
 Het voedsel glijdt makkelijk door de slokdarm heen doordat het speeksel het voedsel
glad gemaakt heeft.
 Als voedsel in de neusholte of luchtpijp terechtkomt we spreken dan van verslikken.
Normaalgesproken wordt dit voorkomen door twee klepjes die de neusholte en
luchtpijp afsluiten als je eten doorslikt. De klep die de neusholte afsluit bij het
doorslikken van eten is de huig en de luchtpijp wordt afgesloten door het strotklepje.
 Via de slokdarm gaat het voedsel naar de maag.
 De maagwand produceert maagsap met daarin enzymen die zogen voor de eerste
vertering van eiwitten. Daarnaast is het maagsap door de toevoeging
van maagzuur erg zuur. Door de zure inhoud van de maag worden
veel ziekteverwekkers gedood.
 Via het maagportier verlaat de voeding de maag en gaat het naar de twaalfvingerige
darm, hier wordt gal en alvleessap toegevoegd.
 Gal wordt geproduceerd door de lever en wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas.
Gal is heel belangrijk bij het emulgeren van vetten. Emulgeren van vetten betekent
dat je vet in kleinere druppels verdeeld wordt.
 In de alvleesklier wordt alvleessap geproduceerd wat belangrijk is voor de vertering
van koolhydraten, eiwitten en vetten.
 In de dunne darm wordt darmsap toegevoegd wat helpt bij de vertering van
koolhydraten en vetten.
 In de dunne darm worden ook voedingsstoffen opgenomen.
 De dikke darm is belangrijk voor de opname van water.
 Het onverteerbare voedsel komt terecht in de endeldarm en kan het uitgescheiden
worden.
2.4 Gezonde voeding
 Om gezond te blijven heeft je lichaam de juiste hoeveelheid voedingsstoffen nodig.
 Om je te helpen bij het maken van gezonde keuzes op het gebied van voeding heeft
het voedingscentrum een cirkeldiagram gemaakt, de schijf van vijf.
 Op verpakkingen van etenswaren kun je aflezen hoeveel energie er in een product zit.
Meestal wordt dit genoteerd per 100 gram.
 De eenheden die hiervoor gebruikt worden zijn kcal (kilocalorie) en kJ (kilojoule). 1
kilocalorie staat gelijk aan 4,2 kilojoule.
 Met behulp van de BMI (body mass index) kun je een inschatting maken of je een
gezond gewicht hebt.
 Mensen met een eetstoornis hebben een verstoorde relatie ten opzichte van eten. Twee
bekende eetstoornissen zijn anorexia nervosa en bulimia nervosa.
 Iemand met anorexia nervosa is niet te dik maar voelt zich wel zo.
 Iemand met bulimia nervosa is bang te dik te worden maar heeft ook last van
eetbuien. Om te voorkomen dat je dan toch te dik wordt neemt iemand met bulimia
nervosa extreme maatregelen om toch niet te dik te worden.
2.5 Voedselbederf
 Bacteriën en schimmels kunnen ook goed kunnen groeien op ons voedsel.
 Voedsel waarop veel bacteriën en of schimmels zitten kan voor ons erg ongezond zijn,
we spreken in dat geval van bedorven voedsel.
 Om het moment dat je bedorven voedsel eet en daar vervolgens ziek van wordt speek
je van een voedselvergiftiging.
 Om ervoor de zorgen dat ons voedsel minder snel bederft kan voedsel op verschillende
manieren geconserveerd worden. Hierbij wordt er iets met het voedsel gedaan
waardoor bacteriën en schimmels er veel minder goed op kunnen groeien. De meest
gebruikte manieren van conserveren zijn: invriezen/koelen, pasteuriseren,
steriliseren, vacuüm verpakken, gas verpakken, drogen, conserveermiddelen
gebruiken en doorstralen.
2.6 Voeding en vertering bij zoogdieren
 Het lichaam van een zoogdier kan op verschillende manieren aangepast zijn op het
voedsel dat ze eten.
 Carnivoren voeden zich met andere dieren. Vlees en dierlijke producten zijn veel
makkelijker te verteren dan plantaardig materiaal hierdoor zie je dat de carnivoren een
kort darmkanaal. Kijk je naar de tanden van een carnivoor dan zie je lange hoektanden
met daar achter knipkiezen.
 Omnivoren voeden zich met zowel dierlijk als plantaardig materiaal. Doordat
omnivoren voor een deel afhankelijk zijn van plantaardig voedsel zie je dat het
darmkanaal van een omnivoor langer is dan het darmkanaal van een carnivoor. Kijk je
naar de tanden van een omnivoor dan zie je dat een omnivoor knobbelkiezen heeft.
 Herbivoren voeden zich met plantaardig materiaal. In vergelijking met dierlijk
materiaal kost het verteren van plantaardig materiaal veel meer moeite, je ziet dat
herbivoren een veel langer darmkanaal hebben. In het geval van de koe is het ook zo
dat een koe zijn voedsel herkauwd en meerdere magen heeft. Kijk je naar de kiezen
van herbivoren dan zie je dat ze plooikiezen hebben.
2.7 Nadenken over eten
 Het is belangrijk dat je je bewust bent van wat je eet en welke effecten het eten van
bepaalde voedingsmiddelen hebben op je lichaam en je omgeving.
 Voor het produceren van veel vlees is veel energie, water en voer nodig. Ook komen
er bij de productie van grote hoeveelheden vlees veel schadelijke stoffen terecht in
het milieu. Om die reden zou het voor het milieu beter zijn als er minder vlees gegeten
wordt.
 Iemand die ervoor kiest geen vlees meer te eten noem je een vegetariër.
 Mensen die helemaal geen dierlijke producten meer eten noem je een veganist.
 Er zijn steeds meer soorten vlees vervangende producten. Sommige vleesvervangers
lijken erg op echte vlees, andere vleesvervangers een stuk minder.
2.8 Productinformatie
 De informatie die op de verpakking staat heet de productinformatie. De volgende
zaken kun je tegenkomen in de productinformatie.
 Hoeveel het product weegt.
 Op het voedselproduct staat vermeld welke ingrediënten er gebruikt zijn om het
product te maken.
 Op de verpakking staat ook welke stoffen er in eten kunnen zitten waarvoor
mensen allergisch kunnen zijn.
 Op een verpakking van een voedselproduct staat een datum vermeld. Deze datum
geeft je een beeld van de houdbaarheid van een product. Er zijn twee type data die je
tegen kunt komen op een voedselproduct. Dit zijn de THT-datum (Ten minste
houdbaar tot en met) en de TGT-datum (Te gebruiken tot).
 Op de verpakking staat vaak ook hoe je het product het beste kunt bewaren dit is
het bewaarvoorschrift.
 Op de verpakking zie je ook een beschrijving staan welke voedingsstoffen er in het
voedselproduct zitten. Dit wordt vaak vermeld per 100 gram of per portie.
 Op de verpakking staat tot slot ook vermeld wie de producten is.

You might also like