You are on page 1of 2

Nova © Uitgeverij Malmberg

H2 Stoffen Tekstuele samenvatting 1-2 havo/vwo

Paragraaf 1 Stoffen in huis


Eigenschappen waaraan je stoffen kunt herkennen, noem je stofeigenschappen.

Voorbeelden van stofeigenschappen zijn: geur, kleur, smaak en brandbaarheid.

Een stof kan op meerdere manieren gevaarlijk zijn:


• als je de stof inademt;
• als je de stof inslikt;
• als je de stof op je kleren, op je huid of in je ogen
krijgt;
• als je met vuur bij de stof komt;
• als je de stof mengt met een andere stof.

Op de verpakkingen van gevaarlijke stoffen staan


waarschuwingen. De gevaren worden bovendien
aangegeven met pictogrammen, ook wel gevarensymbolen
genoemd.

Paragraaf 2 Zuivere stoffen en mengsels


Een mengsel bestaat uit meerdere stoffen. Een zuivere stof bestaat uit één stof.

Stoffen bestaan uit heel kleine deeltjes. Deze deeltjes worden moleculen genoemd.

Afmetingen van moleculen worden gemeten in nanometers. 1 nm = 0,000 000 001 m.

Als je een vaste stof mengt met een vloeistof en de vaste stof verdwijnt, dan ontstaat
een oplossing. Oplossingen zijn altijd helder. Je kunt erdoorheen kijken.

Als een vloeibaar mengsel troebel (ondoorzichtig) is, kan het dus geen oplossing zijn.
Zo’n mengsel is een suspensie.

Met heet water, maar ook met andere vloeistoffen, kun je geur-, kleur- en
smaakstoffen uit vaste stoffen halen. Je krijgt dan een oplossing. Dit proces noem je
extraheren.

Met een filter kun je een vaste stof van een vloeistof scheiden. In een filter zitten
heel kleine gaatjes. De vaste stof die achterblijft in het filter noem je het residu. De
vloeistof die door het filter heen gaat, is het filtraat. Dit proces noem je filtreren.

1
Nova © Uitgeverij Malmberg
H2 Stoffen Tekstuele samenvatting 1-2 havo/vwo

Paragraaf 3 Massa en volume


Met een weegschaal kun je de massa van een voorwerp of een hoeveelheid stof
bepalen. De massa wordt gemeten in de eenheid kilogram (kg).
• 1 t = 1000 kg
• 1 kg = 1000 g
• 1 g = 1000 mg

Met een maatcilinder kun je het volume van een hoeveelheid vloeistof bepalen.
Het volume is de ruimte die de vloeistof inneemt. Je meet het volume in liter (L) of
milliliter (mL).
• 1 m3 = 1000 dm3 = 1 L
• 1 dm3 = 1000 cm3 = 1 L
• 1 cm3 = 1 mL

Het volume van een voorwerp berekenen:


• rechthoekig voorwerp
volume = lengte × breedte × hoogte
V=l·b·h
• cilinder
volume = pi × straal × straal × hoogte
V = π · r2 · h

Voor het bepalen van volume van voorwerpen met een onregelmatige vorm gebruik je de
onderdompelmethode. Je laat het voorwerp in een met vloeistof gevulde maatcilinder
zakken.
volume = eindstand − beginstand

Paragraaf 4 Dichtheid
Om te bepalen welke van twee stoffen het ‘lichtst’ is, kun je stoffen eerlijk vergelijken
door de massa van 1 cm3 van beide blokjes te bepalen. Het blokje met de kleinste
massa is gemaakt van de ‘lichtste’ stof.

De dichtheid van een stof geeft aan hoe groot de massa is van een blokje van 1 cm3
van die stof. De dichtheid is een stofeigenschap. Je kunt de dichtheid van een stof
m
berekenen met de formule:  = .
v
• Een voorwerp drijft op water als de dichtheid van het voorwerp kleiner is dan de
dichtheid van water (1,0 g/cm3).
• Een voorwerp zinkt in water als de dichtheid van het voorwerp groter is dan de
dichtheid van water.
• Een voorwerp zweeft in water als de dichtheid van het voorwerp precies gelijk is aan
de dichtheid van water.

You might also like