You are on page 1of 7

Een leesautobiografie schrijven

1. De OVUR-aanpak

Pak deze opdracht systematisch aan om ze tot een goed einde te brengen. Zoals gekend,
staat OVUR voor de opeenvolgende stappen oriëntatie, voorbereiding, uitvoering en reflectie.
Dit is de aanpak die je voor élke taak zou moeten gebruiken. Enkel voor deze eerste opdracht
krijg je ze uitgeschreven.

Oriëntatie
De vraag die je in je leesautobiografie moet beantwoorden, luidt: “Wie ben ik als lezer?”.
Stel je buur een paar vragen over zijn/haar gedrag als lezer en beantwoord ze zelf ook:
● Lees je graag? Waarom wel/niet?
● Wat lees je het liefst?
● Hoe ben je als lezer geëvolueerd?
● Wat is je meest recente lievelingsboek?
● Heb je als lezer bepaalde gewoontes? Ruik je aan je boeken, duid je passages aan,
neem je notities, rangschik jij je boeken op een speciale manier, gebruik je een
bladwijzer…?
● Waar en wanneer lees je het liefst?
Bestudeer de competentiematrix in BB 359: op welk niveau situeer je jezelf op basis van de
kenmerken van het boek en van jou als lezer? En wat zou je kunnen doen om je niveau op te
trekken? Vind je dat noodzakelijk en waarom? Het antwoord op deze vragen zul je moeten
opnemen in je leesautobiografie.
Is er een roman die je graag aan je medeleerlingen zou aanraden? Breng hem mee naar de
volgende les Nederlands en vertel erover (max. 5 minuten) zonder het verloop van het verhaal
te verklappen. Op die manier kunnen jullie misschien boeiende boeken aan elkaar uitlenen.

Voorbereiding
Teken een mindmap met “ik als lezer” in het centrum en noteer zo veel mogelijk hoofd- en
deelvragen. Als je jezelf voldoende in vraag hebt gesteld, kun je voor bijkomende vragen kijken
naar BB 328-330. Het is niet de bedoeling dat je die allemaal behandelt.
Werk de items van je mindmap grof uit in een paar sleutelwoorden. Beslis in welke volgorde
je de verschillende punten wilt behandelen en op welke je dieper wenst in te gaan. Deze
beslissingen zijn essentieel om je tekst logisch te structureren. Lees BB 428-430 en kies de
meest geschikte structuur voor jouw tekst. Noteer deze keuze onderaan je mindmap. Wat jij
moet schrijven is een vlot leesbaar verhaal dat een zo volledig mogelijk beeld schetst van jouw
persoonlijk leesleven.

1
Uitvoering
Je weet nu wat je moet schrijven en welke vorm je tekst moet aannemen. Dan kun je beginnen
aan de redactie van je tekst.
Zorg ervoor dat hij goed gestructureerd is, logisch in elkaar steekt en vlot leest.
Schrijf een kladversie. Als je tekst op zijn poten staat, verzin je de titel. Zorg ervoor dat die
aantrekkelijk klinkt, dat hij zin geeft om jouw tekst te lezen. Hij moet natuurlijk ook betrekking
hebben op de inhoud van je tekst.
Laat je kladversie even rusten en herlees die dan alsof iemand anders hem schreef: dan ben
je meteen veel kritischer. Schrijven is vaak herschrijven en heel vaak schrappen. Op het einde
van dit hoofdstuk vind je een evaluatieformulier voor je leesautobiografie. Vul dit document in
om je kladversie zelf te evalueren of vraag aan een medeleerling om jou daarbij te helpen. Het
is belangrijk dat je deze feedback gebruikt om je kladversie te verbeteren tot een herwerkte
versie die je aan je leerkracht afgeeft.

Reflectie
Je kunt met de feedback aan de slag om je schrijfvaardigheid bij te schaven. Begrijp welke
fouten je maakte om ze te kunnen verbeteren en voortaan te vermijden. Leg uit hoe jouw
schrijfproces vlotte. Wat betekende deze opdracht voor jou? Vond je het leerrijk? Heb je advies
om het de volgende keer op een andere manier aan te pakken?

Afspraken Portfolio (zie ook PP ‘Portfolio)

Het is niet erg om fouten te maken, maar wel jammer als je hieruit niets leert. Daarom
verlopen de taken voor het portfolio gefaseerd: je schrijft, je wordt je bewust van fouten en
verbetert deze, je herschrijft en je vermijdt voortaan (deze) fouten.
De opeenvolgende fasen zijn:
a) kladversie zelfevaluatie of peerevaluatie
b) herwerkte versie (op basis van feedback na zelfevaluatie of peerevaluatie)
evaluatie door leerkracht
c) definitieve versie (op basis van feedback van leerkracht)
Je moet alle versies van je teksten digitaal bewaren. Benoem ze P1, P2… gevolgd door de
fase (‘klad’, ‘herwerkt’, ‘definitief’), je klas (5EC, 5HU, 5GL, 5WE), de twee eerste letters
van je voornaam en de eerste letter van je familienaam.
d) Reflectie Mee op te nemen in je portfolio.

2
2. Tekstopbouw

Een goed opgebouwde tekst vertoont een IMS-structuur:


1e) een inleiding: hierover gaat mijn tekst
2e) een midden: hier is het dan, wat ik te vertellen heb
3e) een slot: een conclusie, een terugblik, een voornemen
Zie BB 430

Verder moet jouw tekst bestaan uit alinea’s. Dat geldt zeker voor het langste deel, het midden.
In principe groepeert een alinea de zinnen die over één specifiek (sub)thema of aspect
handelen. Een alinea telt doorgaans drie tot tien zinnen, maar uitzonderingen zijn toegestaan.
Telkens wanneer je een ander (sub)thema aanvat, begin je op een nieuwe regel te schrijven
of druk je op de Entertoets van je pc.
Wat de lay-out betreft, zijn er drie mogelijkheden:
a) Je last tussen elke alinea een witregel in.
b) Je laat de nieuwe alinea beginnen aan het begin van de volgende regel.
c) Je begint een nieuwe alinea op een volgende regel en je laat deze eerste regel
inspringen.

Vergelijk de drie methodes aan de hand van de onderstaande tekst.

a) Eerste methode
Levende dode stad

In de stad Pompeji, zoals altijd in de zomer in Zuid-Italië. De stad lag te blakeren in de


zon, te midden van zilverkleurige olijfbomen en donkere dennen, zinderend in de hitte.

Niemand lette op de Vesuvius, de oude vulkaan die acht kilometer verderop lag. Zijn
krater zat vol stenen en zijn hellingen stonden vol met wijngaarden en groene weiden.

Toen woonden er in Pompeji ongeveer twintigduizend mensen. De oude, ommuurde


stad bestond al zeshonderd jaar. De laatste tijd gingen veel belangrijke en rijke
Romeinen er hun vakantie doorbrengen. Het weer was er heerlijk en bovendien
beschikte Pompeji over een groot stadion, een theater en verscheidene badplaatsen.

Net toen de stad wilde wegdoezelen in de gebruikelijke Italiaanse middagpauze, begon


de aarde plots te beven en te grommen. Muren barstten en daken stortten in. Iedereen
verstijfde van schrik: de winkeliers die hun etalages met de houten luiken aan het
afsluiten waren, de meisjes die met hun volle kruiken van de fontein naar huis keerden,
de bakker die net eenentachtig broden in zijn oven had geschoven, de klanten die in
het wijnhuis hun geld op de toog aan het leggen waren. De luiken bleven open, de
kruiken vielen aan diggelen op de grond, de broden verbrandden en de muntstukken

3
bleven liggen op de toog.

b) Tweede methode
Levende dode stad

Op 24 augustus van het jaar 79 na Christus was het ’s morgens windstil en erg warm
in de stad Pompeji, zoals altijd in de zomer in Zuid-Italië. De stad lag te blakeren in de
zon, te midden van zilverkleurige olijfbomen en donkere dennen, zinderend in de hitte.
Niemand lette op de Vesuvius, de oude vulkaan die acht kilometer verderop lag. Zijn
krater zat vol stenen en zijn hellingen stonden vol met wijngaarden en groene weiden.
Toen woonden er in Pompeji ongeveer twintigduizend mensen. De oude, ommuurde
stad bestond al zeshonderd jaar. De laatste tijd gingen veel belangrijke en rijke
Romeinen er hun vakantie doorbrengen. Het weer was er heerlijk en bovendien
beschikte Pompeji over een groot stadion, een theater en verscheidene badplaatsen.
Net toen de stad wilde wegdoezelen in de gebruikelijke Italiaanse middagpauze, begon
de aarde plots te beven en te grommen. Muren barstten en daken stortten in. Iedereen
verstijfde van schrik: de winkeliers die hun etalages met de houten luiken aan het
afsluiten waren, de meisjes die met hun volle kruiken van de fontein naar huis keerden,
de bakker die net eenentachtig broden in zijn oven had geschoven, de klanten die in
het wijnhuis hun geld op de toog aan het leggen waren. De luiken bleven open, de
kruiken vielen aan diggelen op de grond, de broden verbrandden en de muntstukken
bleven liggen op de toog.

c) Derde methode
Levende dode stad

Op 24 augustus van het jaar 79 na Christus was het ’s morgens windstil en erg
warm in de stad Pompeji, zoals altijd in de zomer in Zuid-Italië. De stad lag te blakeren
in de zon, te midden van zilverkleurige olijfbomen en donkere dennen, zinderend in de
hitte.
Niemand lette op de Vesuvius, de oude vulkaan die acht kilometer verderop lag.
Zijn krater zat vol stenen en zijn hellingen stonden vol met wijngaarden en groene
weiden.
Toen woonden er in Pompeji ongeveer twintigduizend mensen. De oude,
ommuurde stad bestond al zeshonderd jaar. De laatste tijd gingen veel belangrijke en
rijke Romeinen er hun vakantie doorbrengen. Het weer was er heerlijk en bovendien
beschikte Pompeji over een groot stadion, een theater en verscheidene badplaatsen.
Net toen de stad wilde wegdoezelen in de gebruikelijke Italiaanse
middagpauze, begon de aarde plots te beven en te grommen. Muren barstten en daken
stortten in. Iedereen verstijfde van schrik: de winkeliers die hun etalages met de houten
luiken aan het afsluiten waren, de meisjes die met hun volle kruiken van de fontein naar
huis keerden, de bakker die net eenentachtig broden in zijn oven had geschoven, de
klanten die in het wijnhuis hun geld op de toog aan het leggen waren. De luiken bleven
open, de kruiken vielen aan diggelen op de grond, de broden verbrandden en de
muntstukken bleven liggen op de toog.

4
Conclusie:
De eerste methode is geschikt als de alinea’s tamelijk lang zijn. Een witregel tussen elke alinea
inlassen, geeft de indruk dat je tekst te verhakkeld is. Witregels zijn ideaal om paragrafen van
elkaar te scheiden en om de IMS-structuur weer te geven. Een paragraaf groepeert dan
verschillende alinea’s die eenzelfde thema behandelen.
Het nadeel van de tweede methode is dat je niet ziet waar een nieuwe alinea begint, als de
vorige zin toevallig tot het einde van de regel liep.
Dit laatste nadeel valt weg in de derde methode.

Je kunt best de lay-out van je zogenaamde “platte tekst” (de tekst zelf, geen kop of titel) zo
instellen dat je na elke alinea 6 punt openlaat. Dat is minder dan een witregel, maar je behoudt
een duidelijke scheiding tussen alinea’s zonder telkens te moeten inspringen. Je mag ook
opteren voor de derde methode.

Elke alinea bestaat uit een kernzin (of sleutelzin) en een uitwerking. Zoals het woord het zelf
zegt, bevat de kernzin de belangrijkste informatie. Meestal staat deze zin vooraan in de alinea.
De uitwerkingszinnen dienen om de kernzin te verduidelijken, bewijzen, illustreren, de
gevolgen of oorzaken ervan aan te geven, of te nuanceren. Als je meerdere stappen in een
gedachtegang in één enkele alinea wilt bespreken, kun je dat best aankondigen in de kernzin.
Om verbanden tussen alinea’s (of tussen zinnen of zinsdelen) te verduidelijken, gebruik je
signaalwoorden. Ze geven weer of de ene zin een oorzaak, gevolg, voorwaarde… van de
andere is. Je kunt ze vergelijken met gewrichten in het lichaam: gebruik je die niet, dan is je
tekst stroef. Je vindt een lijst van de signaalwoorden in BB 432.

3. Zinsbouw

Over zinsbouw, veelgemaakte fouten en andere grammaticale problemen, kan je meer info
vinden in Tien voor taal. Ook de bundel Digitale Hulpmiddelen is interessant voor deze
opdracht.

5
LEESAUTBIOGRAFIE van ………………………………………..

PEEREVALUATIE door…………………………………………………………………

OPBOUW Onvoldoende -- kan beter -- goed -- prima

De tekst heeft een goede IMS-structuur

Er zit een duidelijke lijn in de tekst.

De indeling in alinea's klopt.

De alinea's zijn correct opgebouwd (de


sleutelzinnen zijn niet te lang en de
uitwerkingszinnen goed uitgebouwd).

Er zijn voldoende signaalwoorden en ze


geven het verband tussen de alinea's of
tussen de zinnen goed weer.

TAAL & STIJL Onvoldoende -- kan beter -- goed -- prima

De titel is origineel en zet aan tot lezen.

De zinsbouw is voldoende gevarieerd.

De zinsbouw is correct.

De naamwoordstijl is weggewerkt.

De passiefvorm is weggewerkt.

geen d/t-fouten
Werkwoo
rd- geen vervoegingsfouten
vormen
consequente tijd

Tussen onderwerp en
werkwoord
congruen
In de verwijswoorden
tie
Tussen bijvoeglijke en
zelfstandige naamwoorden

6
LEESAUTBIOGRAFIE van ………………………………………..
TAAL & STIJL Onvoldoende -- kan beter -- goed -- prima

Algemeen Nederlands

gevarieerde woordkeuze

taalgebruik correcte woordkeuze

juiste lidwoorden

juiste voorzetsels

De spelling is correct

De tekst leest vlot en aangenaam.

INHOUD Onvoldoende -- kan beter -- goed -- prima


De inhoud voldoet aan het niveau van
het vijfde jaar.

De inhoud is boeiend/relevant.

De inhoud is origineel (geen


clichézinnen).

De leerling geeft een goed beeld van


zijn/haar evolutie als lezer.

VORMGEVING Onvoldoende -- kan beter -- goed -- prima

De leesautobiografie is verzorgd.

De lay-out geeft de opbouw duidelijk


weer.

De tekst is mooi uitgelijnd.

Totaal /25

You might also like