You are on page 1of 14

Metallografie

2. 1 Het kristalrooster
Indien een metaal zich in vloeibare toestand bevindt, nemen de metaalatomen
geen vaste plaatsen in t.o.v. elkaar. Indien dit vloeibare metaal echter gaat
stollen, ontstaan er vaste deeltjes, die uitgroeien tot kristallen. De kristallen
zijn vaak zo klein dat we ze met het blote oog niet kunnen waarnemen.
Per definitie zouden we dus kunnen zeggen dat een kristal een vaste stof is,
opgebouwd volgens bepaalde wetten, waarin de atomen zich rangschikken
volgens bepaalde meetkundige vormen, b.v. bij zuiver ijzer of ferriet: kubus-
vormig.
Gedurende de stolling ontstaan er in de vloeistof kleine, regelmatig gevormde
kristallen die steeds aangroeien naarmate de stolling verdergaat (fig. 2.1).
Deze kristallen botsen tegen elkaar en belemmeren elkaars groei. Er ontstaat
een onregelmatige vorm. Deze "misvormde" kristallen noemen we kristallieten.

-
- -
--=n
V
_Î) ::::-
- -__- 0

Fig. 2.1 Vorming van kristallieten

2. 2 Kristalopbouw
De metaalkristallen zijn opgebouwd uit atomen. De atomen van een zelfde
metaal nemen t.o.v. elkaar een vaste plaats in. Dit noemen we atoomordening
of atoomstapeling. Een atoomordening in vaste toestand noemen we een kris-
talrooster. De ordening van de atomen is niet bij alle metalen identiek, maar
verschilt van metaal tot metaal. Veel voorkomende kristalroosters zijn:

2.2.1 Kubisch ruimtelijk gecenterd


De grondcel is een kubus (fig. 2.2) met één atoom in elk van de hoekpunten
en één atoom in het snijpunt van de diagonalen. Je kan hier ook spreken van
een 9-punts kubusrooster. Volgens dit rooster kristalliseren o.a. ijzer, chroom,
molybdeen, vanadium en wolfraam.

2.2.2 Kubisch vlakken gecenterd


De grondcel is hier eveneens een kubus (fig. 2.3) met één atoom in elk van
de hoekpunten en telkens één atoom in het snijpunt van de diagonalen van de
vlakken. Hier tellen we dus 14 atomen en kunnen we spreken van een 14-
punts kubusrooster. Tot dit type behoren o.a. zilver, koper, ijzer, nikkel, lood
en kobalt.

Metallografie
2.2.3 Andere voorkomende roosters
• tetragonaal
• hexagonaal
• trigonaal
• enz.

B.v. het hexagonaal rooster dat o.a. voorkomt bij zink en magnesium, heeft
de vorm van een zeszijdig prisma (fig.2.4).

Fig. 2.2 Kubisch ruimtelük Fig. 2.3 Kubisch vlakken Fig. 2.4 Hexagonaal
gecenterd rooster gecenterd rooster rooster

Mengkristallen
Tijdens de bereiding van een metaal kunnen er ook andere metalen of niet-
metalen in het metaal terechtkomen. Deze atomen zullen een plaatsje zoeken
in het rooster van het metaal. Er kunnen zich twee mogelijkheden voordoen.

2.3.1 Substitutionele mengkristallen


Het opgeloste atoom neemt de plaats in van enkele metaalatomen (fig. 2.5).
De oplosbaarheid is onbegrensd. Dit geval komt vooral voor bij naar vorm en
rooster sterk op elkaar lijkende atoomroosters, b.v. een Cu-Ni-legering.

2.3.2 Interstitiële mengkristallen


De in de oplossing optredende atomen plaatsen zich tussen de aanwezige
metaalatomen. De oplosbaarheid is begrensd en hangt af van de beschikbare
plaats (fig. 2.6). Dit doet zich slechts voor indien het in de oplossing tredende
atoom klein is t.o.v. het andere, b.v. Fe 3 C.
interstitiele komt voor als het vreemde atoom kleiner is dan het niet vreemde atoom

Opmerkingen
Het vormen van vaste oplossingen kan je in de hand werken door de tem-
Fig. 2.5 Substitutioneel mengkristal peratuur te verhogen. Hierdoor vergroot de beweeglijkheid van de atomen
waardoor zij van plaats verwisselen.
de temperatuur controleren om de atomen meer tijd te geven om op de juiste plaats te gaan
2 Er is een grotere kracht nodig om een mengkristal te vervormen dan om
een kristal van een zuiver metaal te vervormen. De hardheid en de stugheid
nemen dan ook toe bij mengkristallen.

Fig. 2.6 lnterstitiëel mengkristal

Metallografie
2 .. 4 Mengsel van kristallen
wat is het fundumenteel verschel verschil
mengkristallen en het mengels van kristallen De mogelijkheid bestaat ook dat een legering in vloeibare toestand volledig
examen vraag oplosbaar is, maar tijdens het stollen scheiden de bestanddelen zich weer af.
We spreken hier bijgevolg van een mengsel van kristallen, b.v. Een Cu-Ag-
legering. (fig. 2.7)

2. 7 Een Cu-Ag-legering

Ferriet (zuiver ijzer)


2.5.1 Structuur van ferriet
Chemisch zuiver ijzer of ferriet komt zelden voor; het is een kristallijne stof
die smelt en stolt bij 1 528 oe en is opgebouwd uit kubusvormige grond-
cellen. Wanneer je een ferrietproefstaafje schuurt, polijst en etst met zwavel-
zuur, kan je de structuur duidelijk onder een microscoop zien. Het is immers
zo dat het zwavelzuur het ferriet niet aantast, maar enkel die onzuiverheden
(cement genoemd), die het kristalliet omringen. Het cement vertoont zich als
een zwarte lijn (fig. 2.8).

Fig. 2.8 Structuur van ferriet

2.5.2 Opbouw en structuurverandering van ferriet


Door verwarmen of afkoelen kan je de opbouw van het kristal wijzigen.
je start met een 9 een puntskubus
daarna worden we 14 puntskubus ze a) Bij een temperatuur tussen ooc en 906°C neemt het kristal de vorm aan
hebben meer spelling van een ruimtelijk gecenterde kubus of de zogenaamde 9-puntskubus. We
spreken van a-ijzer.

b) Tussen de 906 oe en 1 401 oe verandert de opbouw van het kristal en wordt


het een kubisch vlakken gecenterd rooster (14-puntskubus). Deze structuur
noemen we y-ijzer.

c) Boven de 1 401 oe en tot aan de smelttemperatuur van 1 528 oe verandert


de opbouw opnieuw en krijgen we weer een kubisch ruimtelijk gecenterd
rooster. Hier hebben we te maken met 8-ijzer.

Metallografie
2.5.3 Eigenschappen
bij 786 verliest ferriet zijn magnetische a) Bij een temperatuur van 768 oe verliest het ferriet zijn magnetische eigen-
eigenschappen schappen. Let er wel op dat er geen verandering in het kristalrooster op-
treedt. Deze structuur noemen we ,8-ijzer.
b) Boven de 906 oe treedt de eigenschap op om koolstof op te lossen (verge-
lijk met het oplossen van een klontje suiker in koffie). Dit is een erg belang-
vanaf 906 kan zuiver ferriet koolstof opnemen
zogelijk een suikerklontje rijke eigenschap waarop nagenoeg alle warmtebehandelingen steunen.

2.5.4 Allotropie: verhittings- en afkoelingslijnen


De verschillende structuurveranderingen bij langzame verwarming en afkoe-
ling stellen we voor in een diagram, met verticaal de temperatuur en hori-
zontaal de tijd (fig. 2.9).
Opmerkelijk is het feit dat zowel de verwarmings- als de afkoelingslijnen
soms een tijdje horizontaal blijven (constante temperatuur), hoewel de ver-
warming of afkoeling verdergaat Deze warmte wordt benut en vormt de
arbeid die nodig is voor de structuur- of eigenschapsverandering. Deze kort-
tijdige stilstanden noemen we haltepunten.

temperatuur
oe
linksboven naar rechtsonder :
1528 er komt een verandering in het ijzer het stolt
vloeibaar
al het daalt niet totdat elk atoom gestolt is
bij 1401 hier krijgen we kubisch gecentreerd rooster ö-ijzer
906 ijzer verliest zijnt magnetische eigenschappen dit is beta-ijzer
bij 768 hier kom je 9-puntskubus uit volledig alpha-ijzer
y-ijzer
andere grfiek is hetzelfde

,B-ijzer
7681------,~'----::.=..'-'-.:.-'---'-'.:c:..c:..::.:.:..->-.._--': a -ijzer
9-punt-
kubus

tijd

Fig. 2.9 Verhittings- en afkoe/ingslünen van zuiver üzer

Legeringen
2.6.1 Inleiding
Een legering is een eindproduct dat ontstaat door samensmelten van een
metaal met één of verschillende metalen of niet-metalen. We beperken ons tot
legeringen die bestaan uit twee metalen, of de binaire legeringen.
De stollingsverschijnselen van de legeringen zijn afhankelijk van het gedrag
van de legeringselementen ten opzichte van elkaar. Zo kan je een binaire
legering hebben waarvan de legeringselementen in vloeibare toestand op-
lossen en in vaste toestand eveneens oplosbaar zijn ofwel onoplosbaar zijn of
nog gedeeltelijk in elkaar oplosbaar zijn.

Metallografie
temperatuur !l De legeringselementen zijn in vaste toestand oplosbaar (fig. 2.10)

Bij deze legeringen blijft de temperatuur ook tijdens de stolling dalen, maar
veellangzamer dan voor of na de stolling. Dit toont aan dat in de legering een
warmteontwikkeling ontstaat die echter onvoldoende is om de temperatuur
constant te houden en aldus een haltepunt op te wekken. Zoals je ook ziet op
de nevenstaande figuur 2.10 hebben deze legeringen geen stolpunt maar een
stollingstraject. De legering begint te stollen bij temperatuur T1 bij een tijd t 1
en is volledig gestold bij tijd t2 op een temperatuur T2. Dergelijke legeringen
Fig. 2.10 zijn opgebouwd uit mengkristallen.

temperatuur .!! De legeringselementen zijn in vaste toestand onoplosbaar (fig. 2.11)

Alleen bij een welbepaalde verhouding van de legeringselementen blijft de


temperatuur gedurende de stolling constant. Deze legeringen noemen we
eutectische legeringen (bij het gieten streven we naar deze samenstelling).
Meestal stollen de legeringen van dit type; zoals aangegeven in figuur 2.11.
De stolling begint bij temperatuur T1 en tijdstip t 1. Op tijdstip t2 en tempera-
tuur T2 is een gedeelte gestold en het overblijvende vloeibare gedeelte zal nu
verder stollen op constante temperatuur tot op tijdstip t3 • De gevormde lege-
Fig. 2.11 ringen bestaan uit een mengsel van kristallen van de metalen.

_ç De legeringselementen zijn in vaste toestand


gedeeltelijk in elkaar oplosbaar

Hier hebben we een combinatie van de twee hierboven besproken mogelijk-


heden. In het kader van dit boek zullen we dit type legeringen niet bestuderen.

2.6.2 Toestandsdiagrammen

!l Probleemstelling

We willen een legering samenstellen waarvan de elementen in vaste toestand


volledig oplosbaar zijn b.v. koper en nikkel. We kunnen 50% Ni en 50% Cu
nemen. Om de stollingstemperaturen te bepalen, kunnen we uitgaan van de
afkoelingslijnen. Indien je nu echter een andere samenstelling kiest van b.v.
20 % Ni en 80 % Cu, dan zal je een legering bekomen met totaal andere
eigenschappen wat betreft de stollingstemperaturen, want deze zullen veel
lager zijn. Een andere samenstelling van 80 % Ni en 20 % Cu geeft je dan
weer een stijging van de stollingstemperaturen.
Zoals je merkt, gebruiken we steeds twee legeringselementen en toch kan
je hiermee een reeks van binaire legeringen samenstellen die sterk uiteen-
lopende eigenschappen vertonen.
Indien je nu voor elk van deze legeringen de stollingspenode wil vastleggen,
zal je telkens de afkoelingslijn moeten zoeken. Om al deze resultaten een-
voudiger en duidelijker voor te stellen, brengen we ze samen in één diagram
dat we het toestandsdiagram van de legering noemen .

.!! Het opstellen van een toestandsdiagram (fig. 2.12)

Nemen we als voorbeeld een legering waarvan de elementen in vaste toe-


stand volledig oplosbaar zijn, b.v. het stelsel koper-nikkel. Je moet van deze
legering verschillende afkoelingskrommen opnemen en zo kan je afleiden bij
welke temperatuur de stolling begint en eindigt. Al de beginpunten van de
stolling kun je in een diagram tekenen en door deze punten te verbinden met

Metallografie
een vloeiende lijn kan je voor elke legering van dat stelsel het beginpunt van
de stolling afleiden. Deze lijn noemen we de liquiduslijn. Wanneer je de eind-
punten van de stolling verbindt door een vloeiende lijn bekom je de solidus-
lijn. Op de horizontale as van het toestandsdiagram zet je de concentratie of
de samenstelling van de legering uit. Op de verticale as plaats je de tempera-
tuur. De linkse verticale as stelt een concentratie voor van 100 % van het ene
metaal en de rechtse verticale as stelt 100 % van het andere metaal voor.

afkoelingslijnen toestandsdiagram

100% 80% 50% 20%


Ni Ni Ni Ni

liquidus
/

20% 50% 80% 100%


Cu Cu Cu Cu

bij zuivere stof is er een halte moment als geen zuivere 700
stof is dan is er ook geen halte meer
50% ni 50% cu 600

100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 %nikkel
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 % koper

Fig. 2.12 Binair toestandsdiagram van Cu-Ni

2.6.3 Verdere studie van de legeringen

~ Volledige oplosbaarheid in vaste toestand (fig. 2.13)

Om een duidelijk inzicht te krijgen in de verschijnselen die tijdens het stollen


optreden, nemen we een legering van b.v. 80 %Ni en 20 % Cu. Nadat de
legering vooraf voldoende verhit is tot een temperatuur die voldoende hoog
is opdat de legeringselementen vloeibaar zouden zijn, laten we deze lang-
zaam afkoelen. Wat gebeurt er op het ogenblik dat je de liquiduslijn bereikt?
De eerste kristallisatiekernen ontstaan of met andere woorden de stolling is
begonnen.

De vraag is nu:hoe zijn deze kernen samengesteld? Vermits er oplosbaarheid


in vaste toestand is, zullen er hier mengkristallen ontstaan d.w.z. dat het kris-
talrooster uit nikkelatomen en koperatomen zal bestaan. Om de samenstelling
van de eerste laistallisatiekernen te bepalen, volstaat het door punt A een
horizontale lijn te tekenen die de soliduslijn snijdt in punt B. Het punt B geeft
je de samenstelling (ongeveer 96% Ni en 4% Cu).

Je ziet dus dat deze concentratie sterk afwijkt van de oorspronkelijke en dat
er in het vaste deel meer nikkel aanwezig is dan in de veronderstelde lege-
ring. Nemen we nu een temperatuur C. Bij deze temperatuur is er een grotere
metaalmassa vast geworden en zijn de kristallisatiekernen aangegroeid. Om

Metallografie 22
de samenstelling ervan te bepalen, moet je door punt C een horizontale lijn
tekenen naar de soliduslijn en zo bekom je punt D dat je de samenstelling
geeft.
Bij een temperatuursdaling van A tot C is de samenstelling van het vaste
gedeelte gewijzigd van B naar D. Zoals je ziet is het percentage aan nikkel
procentueel gedaald, maar het gehalte is nog hoger dan in de oorspronkelijke
legering. Dit heeft natuurlijk tot gevolg dat de overblijvende vloeibare oplos-
sing nikkelarmer is of m.a.w. koperrijker.
Indien je de samenstelling van het vloeibare gedeelte wil bepalen, volstaat het
om een horizontale lijn te tekenen door C tot deze de liquiduslijn in E snijdt.
Het punt E levert je de gevraagde concentratie. De punten A, E en G geven
je de samenstelling van de smelt bij elke temperatuur.
Laat je nu de temperatuur verder dalen, dan zal de samenstelling van het
vaste deel geleidelijk aan veranderen naar de oorspronkelijke samenstelling
die je bereikt bij temperatuur F. Het steeds kleiner wordende vloeibare ge-
deelte zal koperrijker worden en de laatste vloeistofdeeltjes die stollen, zullen
een concentratie hebben die voorgesteld wordt door het punt G.

afkoelingslijnen toestandsdiagram

100% 80% 50% 20%


Ni Ni Ni Ni

vloeistof
liquidus
/

%nikkel
10 20 30 40 50 60 70 80 100% koper

Fig. 2.13 Binair toestandsdiagram van Cu-Ni

.b Volledige onoplosbaarheid in vaste toestand (fig. 2.14)

· Nemen we als voorbeeld het stelsel koper-zilver. Deze legering is van het
type volledig onoplosbaar in vaste toestand. We laten de legering met 60%
Cu en 40% Ag verwarmen tot ze volledig vloeibaar is en daarna laten we ze
langzaam afkoelen.
We stellen vast dat de kristallisatie begint bij temperatuur A. Er ontstaan
vaste kristallisatiekernen, maar deze keer zullen dat geen mengkristallen zijn.
Bij de gekozen samenstelling zullen de vaste deeltjes uitsluitend uit koper
bestaan. Indien we een legering genomen hadden van 30% Cu en 70% Ag
dan zouden de vaste deeltjes bij dezelfde temperatuur uit zuiver zilver
bestaan. Hoe komen we daarbij?

Metallografie
Teken door punt A een horizontale lijn, dan vind je geen snijpunt met de soli-
duslijn, maar wel een snijpunt met de linkeras die als samenstelling zuiver
koper aangeeft (punt B).
Als je de temperatuur laat dalen tot C dan zie je dat er nog steeds zuiver koper
uitkristalliseert (punt D). Dat heeft uiteraard gevolgen voor de samenstelling
van het vloeibare deel. Dit deel zal steeds minder koper bevatten of anders
gezegd meer zilver.
Bij temperatuurCis de concentratie van de vloeibare oplossing gegeven door
het punt E, snijpunt van de horizontale lijn door C en de liquiduslijn.
Als je nu de temperatuur laat dalen tot F zie je dat er nog steeds zuiver koper
zal uitkristalliseren, terwijl de vloeibare oplossing bij deze temperatuur de
eutectische samenstelling zal hebben gegeven door het punt G.
Het vloeibare deel zal dan verder stollen bij constante temperatuur, hier
780 oe. Er ontstaat een fijn mengsel van koper- en zilverkristallen dat we het
eutecticum noemen.
Nadat de hele massa vast geworden is, zal de temperatuur verder dalen.
Indien we deze legering onder een microscoop bekijken, zal je de koperkris-
tallen opmerken die zich tijdens de afkoeling hebben gevormd. Die koper-
kristallen zijn omgeven door het eutecticum dat is gevormd bij de eutectische
temperatuur van 780°C. Als structuurbestanddelen hebben we dus koperkris-
tallen omgeven door het eutectisch mengsel, dat op zijn beurt bestaat uit
uiterst kleine koper- en zilverkristallen.
Indien je een legering van 30% Cu en 70% Ag had gekozen, zouden er onge-
veer dezelfde verschijnselen optreden met het verschil dat bij temperatuur A:
eerst zilver zal kristalliseren, zodat de vloeibare oplossing koperrijker wordt
tot bij temperatuur F' .
Deze vloeibare oplossing heeft weer de eutectische samenstelling en wordt
verder vast bij constante temperatuur. Als structuurbeeld krijg je hier dus
zilverkristallen die omgeven zijn door het eutecticum.
De eutectische legering van 40% Cu en 60% Ag zal kristalliseren zoals een
zuivere stof, dus met een haltepunt of op constante temperatuur. In vaste toe-
stand zal deze legering dan ook uitsluitend uit het eutecticum bestaan.

afkoelingslijnen toestandsdiagram
vloeistof

100% Cu 80% Cu
0% Ag 20% Ag
60% Cu
40% Ag
40% Cu
60% Ag
30% Cu 0% Cu
70% Ag 100% Ag
oe
-----
--
• ---
Cu-
kristallen - -
vloeistof
vloeistof

100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 %koper

-- 6?
0 10 20 30 40 50 70 80 90 100% zilver
~ \~ ~~~
"' 1\~1 11111111 ~i~'
~-r "'
11111111

~-.
#J! .%%ti~
eutect1cum
Cu+ 40%Cu+
eutecticum 60%Ag

Fig. 2.14 Binair toestandsdiagram van Cu-Ag

Metallografie
Vragen en opdrachten
1 Wat is een kristal?

2 Wat zijn kristallieten?

3 Wat versta je onder kristalrooster?

4 Wat is een kubisch ruimtelijk gecenterd kristalrooster? Schets zo'n


rooster.

5 Wat is een kubisch vlakken gecenterd kristalrooster? Schets zo'n rooster.

Metallografie Naam:. Klas:. Datum: ...


6 Wat zijn substitutionele mengkristallen? Waar komen deze vooral
voor? Toon aan met een figuur.

7 Wat zijn interstitiële mengkristallen? Waar Immen deze voor?

8 Wanneer spreek je van een mengsel van kristallen?

9 Hoe ziet het kristalrooster van ferriet eruit tussen 0 en 906 oe? Hoe
noem je dit ijzer?

10 Idem voor 906 - 1 401 oe.

11 Idem voor 1 401 - 1 528 oe.

12 Wat gebeurt er bij 768 oe met ferriet?

Metallografie Naam:. Klas:. Datum:


13 Vanaf welke temperatuur kan koolstof oplossen in ferriet?

14 Wat zijn haltepunten?

15 Teken in een temperatuur-tijddiagram de verhittings- en afkoelings-


lijnen van ferriet. Duid de kristalroosters aan en benoem de ver-
schillende ijzersoorten.

16 In de verhittingskromme van ferriet zijn een aantal haltepunten


waar te nemen bij 1 528 oe, 1 401 oe, 906 oe en 768 oe. Wat gebeurt
daar specifiek bij iedere temperatuur?

17 Wat is een legering?

18 Twee metalen worden samengesmolten. In welke mate kunnen ze in


vaste toestand oplosbaar zijn?

Metallografie Naam:. Klas:. Datum: ...


19 Welke soort kristallen vormen zich indien twee metalen in vaste toe-
stand volledig in elkaar oplosbaar zijn?

20 Welke soort kristallen ontstaan er indien ze volledig onoplosbaar zijn


in vaste toestand?

21 Teken en verklaar het temperatuur-tijddiagram van


a) twee metalen volledig oplosbaar in vaste toestand;
b) twee metalen volledig onoplosbaar in vaste toestand.

22 Fig. 2.15 geeft het toestandsdiagram van een koper-nikkellegering.


Beantwoord volgende vragen.
a) Met welke soort legering heb je hier te maken?

b) Hoe noem je kromme A?

c) Hoe noem je kromme B?

d) In welke toestand bevindt zich de legering 30 % Ni-70 %Cu bij


een temperatuur van respectievelijk
•1400 oe

•1200 oe

•1 000 oe

Metallografie Naam: .. Klas:. Datum:.


e) Zijn hier in vaste toestand mengkristallen of een mengsel van kris-
tallen ontstaan?

f) Beschouw een legering van 80 %Ni-20 %Cu


• bij welke temperatuur begint de stolling?

• bij welke temperatuur is deze beëindigd?

• wat is de samenstelling van de eerst ontstane kristallisatiekernen?

• welke concentratie hebben de laatste vloeistofdeeltjes vooraleer


ze vast worden?

î500

î400

î300
î200

îîOO

îOOO

900
800

700

600

îOO 90 80 70 60 50 40 30 20 îO 0 %nikkel
0 îO 20 30 40 50 60 70 80 90 îOO% koper

Fig. 2.15

23 Fig. 2.16 geeft het toestandsdiagram van een koper-zilverlegering.


Beantwoord de volgende vragen.
a) Met welke soort legering heb je hier te maken?

b) Hoe noem je kromme A?

c) Hoe noem je kromme B?

Metallografie Naam:. Klas:. Datum: ...


d) Hoe noem je lijnstuk C?

e) In welke aggregatietoestand bevinden zich de legeringen 1, 2, 3, 4


en 5?

f) Hoe noem je de legering van 40 % Cu en 60 % Ag?

g) Wanneer is deze legering volledig gestold?

h) Waaruit bestaat deze legering bij temperaturen van respectieve-


lijk 900 oe en 700 °C?

i) Bij welke temperatuur begint een legering van 20 % Cu en 80 %


Ag te stollen?

j) Wanneer is deze volledig gestold?

k) Waaruit bestaat deze legering bij temperaturen van respectieve-


lijk 900 oe en 700 °C?

1100
~ :• r

1000
900
800
700 c
3 5
600

100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 %koper
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100% zilver

Fig. 2.16

Metallografie Naam:. Klas: Datum:.

You might also like