You are on page 1of 11

Kunstgeschiedenis

Kerkelijke kunst
2.1 KLOOSTERS
Europa is rond het jaar 1000 dunbevolkt en onherbergzaam. Kloosters en burchten liggen ver
uit elkaar. Deze geloofs- en woongemeenschappen zijn zelfvoorzienend en er is weinig
onderling contact. De sociale orde is duidelijk. Adalberon onderscheidt drie standen die
afhankelijk van elkaar zijn. De Laboratores = zijn de werkenden die werken voor de andere
twee standen. De bellatores= zijn de vechters, landeigenaren en de ridders, vrijgesteld van
werk om met wapens het grondgebied tegen indringers te verdedigen. En de derde stand,
oratores = de bidders met de taak namens iedereen god te loven met zang en gebed. De
oratores horen bij kloosterorden die zich door heel Europa vestigen. De kloosters delen
manuscripten, muziek en bouwtechnieken met elkaar.

De strijd tussen goed en kwaad is verankerd in het christelijke geloof. In het Oude Testament
staat dat het de mensheid al sinds de schepping moeite kost om Gods wil te volgen. Het
geloof leert ook dat alleen de goeden worden beloond met een plek in de hemel en de rest
komt terecht in hel of in het vagevuur. Afbeelding van dit laatste oordeel maken de gelovigen
bang en stimuleren hen er alles aan te doen om de verschikkingen van hel en vagevuur te
ontlopen. De katholieke kerk wakkert deze angsten aan door schrikbarende beeldhouwwerken
aan de binnen- en buitenkant van de kerkgebouwen. Ook doet de kerk aan aflaten. Gelovigen
kunnen zo een aflaat verdienen door kerkdiensten te verlenen of geld te schenken >
katholieke kerk heel rijk.

Middeleeuwse bezoekers van een kerk staan vaak bij de ingang al oog in oog met het laatste
oordeel. Dit oordeel is bijvoorbeeld te zien op het timpaan boven de ingang van de klooster-
pelgrimskerk. De houdingen en proporties kloppen vaak helemaal niet. Het beeldhouwwerk
heeft de vorm van een reliëf en is maar één kant te bekijken. Het blijft onderdeel van de
architectuur. De timpanen waren vroeger beschilderd. In kleur zullen de voorstellingen nog
angstaanjagender zijn geweest. Ook nu nog geldt dat in een katholieke kerk relieken nodig
zijn om god aan te spreken. Zonder een pauselijk goedgekeurd reliek is het onmogelijk een
katholiek kerkgebouw in gebruik te nemen. Belangrijke relieken geven een kerkgebouw extra
prestige en trekken veel bezoekers

Bid en werk
In de elfde en twaalfde eeuw ontstaan er in West-Europa een groot netwerk van kloosters. Een
klooster hoort bij een bepaalde orde met veste voorschriften en gedragsregels. Voor
verspreiding van religieuze kunst zijn onderlinge contacten binnen een orde van belang.
Behalve de leidinggevende abt, komen kloosterlingen nauwelijks buiten de muren van het
klooster. De monniken of nonnen wijden zich in afzondering van de wereld volledig aan het
geloof.

Rond het jaar 1000 is de benedictijner kloosterorde het invloedrijkst. Het belangrijkste
orderegel van de benedictijnen is: ‘ora et labora’ > bid en werk. Het bidden neemt zeven uur
per dag in beslag, de resterende tijd besteden monniken aan arbeid op het land of in het
scriptorium, in deze schrijfkamer kopiëren ze boeken woord voor woord. Het overschrijven
van boeken is een manier om kennis en geloof te verspreiden. In de manuscripten worden de
teksten ‘verluchtigd’ met kleurrijke miniaturen (illustraties) en versierde initialen. Deze
versiering zijn oorspronkelijk bedoeld om de tekst duidelijk te maken en te structureren. De
monniken doen het werk niet voor hun eigen roem maar in dienst van het klooster en
uiteindelijk in dienst van god.
De muziek die uit deze eeuwen bewaard is gebleven, is vooral kerkmuziek. Op vaste tijden
zijn er in de kloosters gebedsdiensten: de getijden. Daarin worden volgens een vast
jaarrooster de 150 psalmen uit de bijbel gezongen, omlijst met andere gezangen en gebeden.
De stem is volgens de Kerk gemaakt om God te loven, muziekinstrumenten zijn uit den boze.
Er wordt gezongen in het Latijn, de voertaal van de kerk. In het begin gebruik ieder klooster
eigen melodieën.

Het gregoriaans kenmerkt zich door een eenstemmige gezongen melodielijn in een niet maat
gebonden ritme. Veel van de psalmen worden syllabisch gezongen, goed verstaanbaar met
voor elke lettergreep één noot. Soms krijgen woorden extra nadruk door ze melismatisch te
zingen, met meerdere noten per lettergreep. Het gregoriaans staat aan het begin van de
moderne muzieknotatie. Guido van Arezzo (990-1050) bedenkt een notatie met neumen op
een balk met twee lijnen, een geelgroene die de toon c aangeeft en een rode die de f aangeeft,
later ontstaan er een vierlijnige notenbalk met muzieksleutel en een notatie in vierkante noten.
Het overschrijven van bladmuziek zorgt ervoor dat kloosters muziek kunnen uitwisselen, wat
bijdraagt aan meer culturele eenheid binnen Europa.

Door de verspreiding van het gregoriaans worden de psalmen in veel Europese kloosters op
dezelfde wijze gezongen. Soms vult een klooster deze aan met eigen religieuze liederen, zoals
in het vrouwenklooster, dit benedictijnerklooster is gesticht door Hildergard von Bingen
(1098-1179). Zij is een van de eerste componisten die we bij naam kennen. Von Bingen is een
universeel geleerde, gespecialiseerd in filosofie vio en geneeskunde oh en erotiek en
muziektheorie. Zij is bovendien een van de belangrijke vertegenwoordigers van de
middeleeuwse mystiek, waarin de ontmoeting en eenwording met god centraal staan. Net
zoals het gregoriaans is von Bingens muziek eenstemmig, anders zijn de vele noten per
lettergreep. Haar melodieën bewegen zich voortdurend van hoog naar laag, wat de
toenadering tussen de hemelse god en de aardse mens symboliseert

Luxe of sober
Kloosters vergaren in de loop der jaren bezittingen en kapitaal uit schenkingen en erfenissen,
bijvoorbeeld in ruil voor aflaten. Veel kloosters leven comfortabel van dit geld en hun kerken
staan vol met kunstschatten. Dat vormt een groot contrast met de armoede van de bevolking.
In de 12e eeuw bekritiseerd Bernardus de pracht en praal van de kerken. Voor hem schuilt
schoonheid in zuiverheid en soberheid.

De bouwstijl van deze periode wordt vanaf de 19e eeuw romaans genoemd, naar
overeenkomsten met de romeinse bouwstijl. De romaanse bouwstijl is herkenbaar aan
rondbogen en tongewelven, zware massieve muren met kleine vensters dragen het gewicht
van het dak. De architectuur is sober en overzichtelijk. De architectuur van deze romaanse
kerk symboliseert een pelgrimstocht. Boven de entree is het laatste oordeel als reliëf te zien,
daarna komt de bezoeker in het donkere middenschip > (Dit is het centrale deel van een
kerk, meestal tussen de zijbeuken. Het is vaak het grootste en hoogste deel van de kerk,
waar de congregatie zich verzamelt tijdens diensten.)
Met gebeeldhouwde kapitelen > (Kapitelen zijn de versierde blokken die het einde van
een zuil of pilaar vormen. Gebeeldhouwde kapitelen hebben ingewikkelde sculpturen of
afbeeldingen erop gegraveerd of gebeeldhouwd.) met waarschuwingen tegen duivelse
verleidingen. Als de bezoeker die getrotseerd heeft, komt hij aan bij de apsis> (Dit is het
halfronde of veelhoekige uiteinde van het koor in een kerk. Het is vaak de plaats waar
het altaar staat) die baadt in het licht als symbool voor Gods rijk. Doordat tegenwoordig al
het goud en zilverwerk niet meer in de kerk staat te pronken, lijkt het op eerste gezicht heel
kaal. Maar wie goed kijkt ziet de meer dan honderd rijk bewerkte kapitelen van de pijlers en
halfzuilen. Dit is een kerk van cluniacenzers, een orde ontstaan vanuit de abdij in het Franse
Cluny. De orde staat bekend om haar enorme rijkdom, die wordt gebruikt voor het maken van
oogverblindende misgewaden (it zijn de kledingstukken die worden gedragen door
geestelijken tijdens religieuze ceremonies), reliekhouders (it zijn containers of schrijnen
waarin relieken worden bewaard) en wierookvaten ter meerdere glorie van god.

De luxe die zo kenmerkend is voor de cluniacenzers leidt tot onvrede bij een deel van de
kloosterlingen. Rond 1100 verlaten zij de orde en stichten een nieuwe orde, waar soberheid
troef is. Het meningsverschil over pracht en praal ter ere van god of soberheid naar het
voorbeeld van Christus houdt de kerk in de 12e eeuw veel bezig. Het zijn de eerste tekenen
van verdeeldheid in de Katholieke kerk. Bernardus sluit zich aan bij de kritiek op de
cluniacenzers. Hij bekritiseert de kerk ‘die zijn stenen bedekt met goud terwijl de kinderen
niets hebben om zich mee te kleden’. De kerken en de kloosters van zijn orde, de
cisterciënzers, zijn nauwelijks versierd. Centraal aan het complex ligt een strak aangelegde
kloostertuin. Voor de nonnen die bijna nooit buiten de poort van het complex komen is deze
tuin een afspiegeling van de goddelijke orde. Het bouwen van torens is binnen de orde niet
toegestaan. Ook ontbreekt een indrukwekkende entree met een gebeeldhouwd laatste oordeel
en is het niet toegestaan muren, zuilen en gewelven te beschilderen of achter beeldhouwwerk
te verbergen.

Kenmerkend voor het kloosterleven in de 11e en 12e eeuw is dat het afgezonderd van de
omgeving en de samenleving functioneert. Dat geldt zeker voor de cisterciënzerkloosters.
Bernardus van Clairvaux wil dat kloosters bij voorkeur worden gebouwd in onherbergzame
gebieden, ver weg van de pelgrims en bemoeizuchtige weldoeners die de kloosters overladen
met luxe en giften. In Nederland heten de cisterciënzers, schiermonniken. Voor het bouwen
van de kloosters wordt een oude Romeinse bouwwijze in ere hersteld: metselen met
bakstenen. De stenen worden gebakken met de klei waarop de kloosters ook gebouwd zijn en
heten vanaf nu kloostermoppen.

Oost en west
Pelgrimsreizen en kruistochten spelen een rol in het verspreiden en in stand houden van het
christendom. Een pelgrimstocht is een reis naar plekken waar belangrijke relieken worden
bewaard. De kruistochten hebben een meer militair karakter en zijn bedoeld om terrein te
winnen op de islam. In de middeleeuwen veroveren de Arabieren het Midden-Oosten en grote
delen van Noord-Afrika. De prins Abd ar breidt dat gebied verder uit en verovert in de 8e
eeuw ook Spanje en Portugal. Córdoba wordt de hoofdstad van zijn Spaans-Arabische rijk. In
veel Spaanse gebieden ontstaat hierdoor een kruisbestuiving tussen de lokale en Arabische
cultuur. In 78 startte Abd Ar de bouw van een grote moskee in Córdoba, waarin plaatselijke
en Arabische stijlen gecombineerd worden. De zuilen van de moskee zijn waarschijnlijk
afkomstig van oude Romeinse gebouwen, omdat deze aan de korte kant zijn met twee bogen
boven elkaar geplaatst. Met name de onderste boog in de vorm van een hoefijzer is typisch
Arabisch. Rond het jaar 1000 begint de ‘reconquista’ ook wel herovering van Spanje en
Portugal door christenen en schuift de grens tussen het christendom en de islam in zuidelijke
richting op tot de val van de stad Granada in 1492.

Een strook in het Noorden van Spanje blijft al die tijd buiten de invloedsfeer van de islam.
Juist daar wordt apostel (een van de twaalf leerlingen van Jezus Christus die hij uitkoos om zijn
boodschap te verspreiden) Jacobus de Oudste als matamoros (morendoder) vereerd. Zijn graf
in Santiago de Compostella is een belangrijk reisdoel voor pelgrims. De wens Jeruzalem op
de islam te heroveren, leidt in 1096 tot de eerste kruistocht. De oproep hiertoe brengt in
Frankrijk, Duitsland en Italië enorme legers op de been die samen naar het oosten trekken. In
1099 richten de kruisvaarders in Jeruzalem een slachting aan. In 1204 eindigt de 4e kruistocht
met de plundering en inname van Constantinopel (Istanbul)

De Italiaanse stad Venetië is onderdeel van een eeuwenoud netwerk van handelswegen die
West-Europa over zee en land verbinden met Constantinopel, Egypte, India en China. Langs
deze zijderoute vindt eeuwenlang handel plaats in zijde en alles wat exotisch is, van
specerijen en dure kleurstoffen tot papier en olifanten. De San Marco in Venetië, waaraan
vanaf de 11e eeuw aan gewerkt wordt, laat de band tussen deze stad en oosterse steden langs
de handelsroute zien. Deze kathedraal wordt gebouwd naar het voorbeeld van kerken in
Constantinopel. Kleurrijke marmersoorten bepalen het exotische uiterlijk. De 5 oosterse
koepels zijn opgebouwd uit stenen gewelven, die aan de binnenkant overdekt zijn met
mozaïeken en bladgoud. Vanaf 1075 mag er geen schip uit het buitenland terugkeren zonder
geschenk voor deze kerk. Van 1271 tot 1295 maakt de Venetiaanse handelaar en
ontdekkingsreiziger Marco Polo een lange reis langs de zijderoute. Hij beschrijft de jaren in Il
Milione (de wonderen van de Oriënt). De weinigen die in de late middeleeuwen in de
gelegenheid zijn dit manuscript te lezen, maken hierin kennis met exotische, voor hen
volkomen onbekende wereld.

2.2 KATHEDRALEN
In de loop van de 12e eeuw beginnen de steden te groeien. Het is dan niet meer mogelijk al het
nodige voedsel in en rond de grote steden te verbouwen. De handel en economie worden
intensiever, de bewoners die niet tot de adel of de geestelijken behoren, krijgen een grotere rol
in de stede. De bouwstijl die zich vanaf 1150 vanuit Frankrijk over Europa verspreidt noemen
we de gotiek. In de 13e eeuw beleeft de bouw van enorme gotische kathedralen zijn
hoogtepunt. Anders dan in de kloosters neemt het volk hierin deel aan de erediensten. De kerk
moet het geloof op een aansprekende manier voor deze leken overbrengen. Latijn blijft de
voertaal maar met meerstemmige muziek en toneelmatige uitbeelding worden de verhalen
spannender gemaakt. Christus wordt steeds menselijker en herkenbaarder voorgesteld en niet
meer als een goddelijke koning.

Suger (1081-1151) is abt van de Saint-Denis, waar Franse vorsten zijn begraven en relieken
worden bewaard van Denis die in de 4e eeuw Frankrijk tot het katholicisme had bekeerd. De
Saint-Denis trekt al veel pelgrims maar Suger wil meer bezoekers hij verbouwt het donkere
interieur van de romaanse Saint-Denis tot een hoge imponerende ruimte die baadt in het licht.
Zijn wens > dat de kerk het goddelijke zichtbaar wordt in de vorm van licht. Hij past
architectonische oplossingen toe, zoals de kenmerkende spitsbogen die het mogelijk maken
dat goddelijk licht van alle kanten door grote vensters de kerk binnen stromen. Hiermee legt
hij een basis voor de gotiek de laatmiddeleeuwse bouwstijl ter meerdere glorie van het
katholicisme en de Franse koningen. Bijzonder is wel dat gotiek eigenlijk op een vergissing is
gebaseerd. De geschreven bronnen die Suger raadpleegt, blijken achteraf niet van de Franse
Dionysius te zijn.

Geïnspireerd op Dionysius beschrijft Suger hoe het licht als een soort waterval de kerk moet
binnenstromen. Vanuit de bron, de zon, komt het licht binnen door grote vensters, bestaande
uit stukjes gekleurd glas die als een soort mozaïek bijeengehouden worden door dunne loden
strips. De combinatie van glas in lood en gebrandschilderd glas levert vensters op met
oplichtende voorstellingen. Het licht wordt vervolgens opgevangen door de spiegelende
materialen zoals edelstenen, zilver en goud waarmee de kerkschatten zijn versierd. Door bij
het ontwerp meer en minder spitse bogen te combineren, is er een grote variatie aan
boogconstructies mogelijk en kan er hoger gebouwd worden dan bij de romaanse rondbogen.
De wanden bestaan uit veel glas. In drie portalen zijn ook nog een s enorme roosvensters
aangebracht. Al die grote en hoge vensters kunnen gemaakt worden door het toepassen van
skeletbouw. Bij deze manier van bouwen dragen de muren het gewicht van het dak niet meer
zoals bij romaanse kerken. In plaats daarvan wordt het gewicht gesteund door een
ingewikkeld stelsel van gewelven die verbonden zijn met luchtbogen, pijlers en steunberen.
Aan de buitenkant steken de luchtbogen uit het gebouw, waardoor het lijkt alsof de
kathedralen altijd door steigers overeind worden gehouden.

Kantwerk van steen


In de 12e en 13e eeuw bouwt bijna elke zichzelf respecterende Franse bisschopsstad een
kathedraal. De steden gaan een concurrentieslag aan waarbij ze proberen elkaar te overtreffen
met een nog hoger middenschip en nog meer versieringen.
De bouw van een kathedraal wordt bekostigd door schenkingen en door de stedelingen hoge
belastingen te laten betalen. Plaatselijke gilden metselen en timmeren aan de kathedralen. Het
meer gespecialiseerde werk voor steenhouwers en beeldhouwers doen bouwloges, die van
bouwplaats naar bouwplaats trekken.

Notre-Dame in Reims beelden Annunciatie en Visitatie.


De westgevel van de Notre-Dame in Reims bestaat uit drie lagen. Onderaan zijn drie
entreepoorten met spitsbooggewelven. In het midden heeft de kathedraal een enorm
roosvenster en openingen, zodat de klokken in de hele stad goed te horen zijn. Helemaal
boven bevindt zich een rij met beelden van Franse koningen die hier tot 1825 werden
gekroond. Zoals veel kerkgebouwen in de late middeleeuwen is de Notre-Dame gewijd aan
Maria. De verhalen over Maria, als moeder van Christus, belangrijk zijn voor gelovigen
omdat ze vertrouwd zijn en hen inspireren in hun geloof. Ook speelt ze in de bijbel een
minder belangrijke rol, voor het volk wordt Maria steeds belangrijker als verbinding tussen de
mens en god. Via haar bidden de gelovige tot God, voor haar steken ze kaarsjes aan.

In de kathedraal van Reims duiken overal afbeeldingen van Maria op. Vier beelden in het
linker portaal verwijzen naar twee belangrijke momenten uit Maria’s leven. De twee linker
beelden zijn het oudst. Ze vertellen een verhaal over de Annunciatie: de aankondiging van de
geboorte van Christus aan Maria. De twee rechter beelden stellen de Visitatie voor: Elisabeth,
de toekomstige moeder van Johannes de Doper, Krijgt een bezoek van de zwangere Maria en
raakt vervuld van de heilige geest.
De beelden staan los van de muur en dat is nieuw ten opzichte van de romaanse periode,
waarin beelden vaak als reliëf in de muur van de gevel zijn opgenomen. Ze zijn zeer
gedetailleerd. De gezichten tonen emoties en door armgebaren lijken de beelden echt met
elkaar in gesprek. Deze kenmerken zijn het verste doorgevoerd in de Visitatie, die 20 jaar na
de Annunciatie is gemaakt. Dit laat zien dat de belangstelling voor het goed uitbeelden van
mensfiguren groeit bij de overgang van Romaans naar Gotiek
Met alle beelden en vensters is een gotische kathedraal een soort ruimtelijk prentenboek voor
gelovige. Er worden Bijbelverhalen uitgebeeld. Ook niet Bijbelse of wetenschappelijke
opsommingen zijn geliefd, zoals de twaalf tekens van de dierenriem of over zichten van de
natuur. Voor dat laatste wordt er geput uit bestiaria, geïllustreerde boeken met alle
fabeldieren, echte dieren, mineralen, planten, stenen en fabelachtige mensen. In de kathedraal
van Charters zijn de artes liberales, de zeven vrije kunsten, te zien in het gebeeldhouwde
westportaal. In de Notre-Dame van Laon is het oostportaal hieraan gewijd.
De vrije kunsten zijn de basisvakken die al in de oudheid bij een opleiding tot wetenschapper
horen, de zeven vrije kunsten omvatten taalvakken, waaronder grammatica en
wiskundevakken en muziek. Voor Charters en Laon zijn de artes liberales belangrijk omdat ze
de basis vormen voor het onderwijs op de kathedraalscholen, voorlopers van universiteiten. In
het roosvenster van de Notre-Dame van Laon symboliseren vrouwfiguren met attributen deze
vakken. >>
Roosvenster van het noordportaal, de zeven vrije kunsten

De liturgie
De eredienst of liturgie in een kerk in oorspronkelijk bedoeld voor priesters, monniken en
andere insiders die de rituelen en Latijnse teksten goed begrijpen. In de loop van de 12e en 13e
eeuw bezoeken vooral in de steden steeds meer leken- niet ingewijden- de erediensten. Voor
hen wordt de liturgie aantrekkelijker gemaakt.

Net als de kerkarchitectuur wordt in de 12e eeuw de kerkmuziek ingewikkelder. Niet alleen
het kerkinterieur maar ook de muziek moet de gelovigen in emotioneel raken. Het
verstaanbaar zingen van de Latijnse liedteksten wordt daarbij steeds minder belangrijk. Het
één-stemmige karakter van de gregoriaanse muziek wordt losgelaten > zo ontstaat de
meerstemmige polyfonie. De oorspronkelijke gregoriaanse melodie is te horen in de
langgerekte tonen van de tenor. Zo een vaststaand, door tenor gezongen melodisch motief
van lange noten noemen we cantus firmus. Rond deze langgerekte melodie variëren hogere
stemmen, de contratenoren, met snelle en beweeglijke melodieën. De woorden ‘alleluia
nativitas’ zijn hierdoor niet meer te verstaan. Het zingen van alleen al het eerste woord van
deze ode aan de geboorte van Maria duurt twee minuten.

De mis, de eredienst in een katholieke kerk, kent verschillende gezongen delen. In vaste
volgorde zijn dat: kyrie (de roep om goddelijke bescherming), Gloria (aanbidding van god),
credo (bevestiging van god), sanctus (loflied) en de laatste het Angus Dei (verzoek aan god
om zich te bekommeren om de gelovigen). Vaak wordt de mis samengesteld uit
Muziek van verschillende herkomst, bijvoorbeeld van verschillende componisten.
La messe de Nostre dame, is de oudst bekende mis waarvan alle delen zijn geschreven door
één componist. Het is een meerstemmige mis met vier gelijkwaardige stemmen met elk eigen
melodielijnen en bijbehorende teksten. De complexe zangpartijen komen goed tot hun recht in
de hoge binnenruimte van deze gotische kathedraal. Net als de vormgeving van het gebouw
voegen herhaling, variatie en ritme zich samen tot een groots en haast mysterieus geheel. De
Machaut schrijft naast deze beroemde mis tientallen niet-kerkelijke liederen. Hij wordt
beschouwd als de grondlegger van het meerstemmige Franse Chanson.

De meerstemmige muziek is niet de enige manier om de liturgie aantrekkelijker te maken. Bij


speciale gelegenheden krijgt de kerkganger ook liturgisch drama te zien. Het liturgisch
drama is een manier om voorgelezen verhalen uit te beelden voor de kerkgangers. De
Latijnse Bijbelteksten worden daartoe zonder veel ingrepen verdeeld over verschillende
sprekers, als een soort dialogen. Met beperkte regieaanwijzingen ontstaat zo een vorm van
theater in de kerk. Pasen is het belangrijkste feest voor de kerk. De paasmis herdenkt de
opstanding van Christus uit de dood. Het verhaal over de kruisiging en het lijden van Jezus,
de passie, is zeer geschikt om levendiger te maken met toneelspel. Dankzij de kostuums,
decorstukken en rekwisieten wordt het spel voor het publiek nog meeslepender. In de loop
van de tijd worden delen van het liturgisch drama ook op andere plekken in de kerk gespeeld,
om de verplaatsing in het verhaal te illustreren. Een verdere ontwikkeling is dat in het spel de
volkstaal langzamerhand de oorspronkelijke Latijnse Bijbelteksten vervangt. Het liturgisch
drama wordt daardoor steeds minder een mis en steeds meer een theater. Kerkelijke leiders
vinden dit geen goede ontwikkeling en weren begin 14e eeuw het liturgisch drama uit de kerk.

2.3 STEDEN
Mede door de kruistochten in de 13e eeuw breiden de handelsrelaties met landen te oosten van
de Middellandse zee zich uit. De handelsroutes tussen Oost en West lopen via de havens van
Venetië, Genua en Pisa. Noord-Italiaanse steden profiteren hiervan en groeien. Hier hebben
rijke burgers het voor het zeggen in plaats van de kerk en adel. Hun palazzo ’s voor het
stadsbestuur worden gezichtsbepalend voor de stad. Overal in Europa ontstaan vormen van
theater op het grensvlak van religie en volksvermaak voor een breed publiek. Er komt steeds
meer ruimte voor dichters die schrijven in hun eigen volkstaal, in hun werk kondigt de
renaissance zich aan.

In de middeleeuwse steden komen straten vaak uit op een centraal plein met een kerk of
kathedraal. Rond 1300 veranderd dat in veel Noord-Italiaanse steden. Er worden geen kerken
meer gebouwd maar palazzo’s voor het stadsbestuur. Zoals in het Toscaanse Siena, waar de
burgers al in 1147 de bisschoppen en de edelen uit de stad verdrijven. Omdat de stad op een
heuvel ligt is het moeilijk de stadsmuren te verplaatsen, dus moet je hoog en dicht op elkaar
gaan bouwen. Ondanks die beperkte ruimte, ligt er in het midden in Siena een groot plein:
Piazza del Campo, een bestuurscentrum met een imposante toren die ver boven de
middeleeuwse stad uitsteekt. Hier zetelt het negenkoppige bestuur, de Nove, en de
volksvertegenwoordiging van Siena. De bestrating van het Piazza del Campo is verdeeld in
negen (nove) segmenten die als soort pizzapunten de wijkbewoners de weg wijzen naar het
stadshuis.
De schilderingen in het nieuwe stadhuis laten zien dat de bewoners van Siena hun stad op een
moderne en democratische manier willen besturen.

De bestuursvorm van de stadstaat Siena komt in de buurt van wat wij tegenwoordig een
democratie noemen en de betrokkenheid van de burgers is essentieel. >> dit komt tot
uitdrukking op fresco’s tegen de muren van het nieuwe palazzo. Voor het maken van zo een
fresco brengt de kunstenaar eerst een sinopia op de muur aan. In hun vergaderzalen zijn twee
fresco’s gemaakt waaronder: het goede bewind (1338), hierop zijn de gevolgen van een goed
en verstandig bestuur te zien, dansende en werkende mensen etc. Lorenzetti schildert dit alles
in een zeer naturalistische stijl met een al redelijk ver ontwikkeld lijnperspectief. Hij loopt
daarmee vooruit op de renaissance, niet eerder in de geschiedenis is zo’n gedetailleerd beeld
gegeven van het alledaagse leven in een stad. In 1348 overleed Lorenzetti aan de pest,
hierdoor overlijdt in Siena zelfs twee derde van de bevolking. De stad verpaupert en doordat
de groei stil komt te liggen is Siena tot de dag van vandaag nog een mooi voorbeeld van een
14e -eeuwse stad, na de pandemie wordt Florence de belangrijkste stad van Italië.

Bedelorden
Vanaf 1200 vestigen nieuwe kloosterorden zich in de steden. Deze orden leven van de giften
van de burgerij zo in ruil daarvoor geven zij diensten aan de stad zoals onderwijs, armenzorg
of ziekenzorg. Omdat ze afhankelijk zijn van giften heten deze kloosterorden bedelorden.
Deze bedelorden bevorderen een wetenschappelijke onderzoekende houding en kunst met een
levensechte uitstraling.

De bekendste bedelorde leeft volgens de regels die Franciscus opstelt. In 1206 besluit de
jonge Franciscus al zijn bezittingen en luxe op te geven om zich aan het geloof te wijden. Hij
volgt vanaf dat moment het voorbeeld van Christus die volgens de bijbel zijn leerlingen
uitzond om te prediken zonder geld, schoeisel, staf en zonder twee paar kleren. Franciscus
krijgt volgelingen die met hem meereizen en hij spreekt niet in de kerk maar op straat. Hij
spreekt het publiek rechtstreeks aan, in de volkstaal en niet in het Latijn en benadrukt de
menselijke kant van Christus. Hij bouwt de kerststal na als middel om het verhaal over de
geboorte van Christus pakkender te maken. Tegen het einde van zijn leven trok Franciscus
zich een paar dagen terug om te vasten, wat betekent dat hij een tijdje niet at om dichter bij
God te komen. Op een gegeven moment raakte hij in een soort van trance, dat noemen we een
extase. Tijdens die extase verschenen de wonden van Jezus, zoals de wonden aan zijn handen
en voeten van de kruisiging, op het lichaam van Franciscus. Voor zijn volgelingen was dit een
teken dat Franciscus één werd met Jezus.

De San Francesco (kerk) is gebouwd op het graf van Franciscus en is soberder dan de Franse
gotische kerken. Dat sluit aan bij de roep om eenvoud van Franciscus. Zoals veel Italiaanse
kerken uit de late middeleeuwen, heeft de San Francesco nog een romaanse bouwstijl, met
muurfresco’s i.p.v. gebrandschilderde ramen. Het warme weer in Italië speelt hierbij een rol,
want met grote ramen zou de kerk een broeikas worden. De fresco’s in de San Francesco
verbeelden het leven van Franciscus. ‘Bij de dood van de heilige Franciscus’ combineert
Giotto drie scenes binnen 1 fresco.

Giotto: ‘Bij de dood van de heilige Franciscus’

Onderaan rouwen de monniken bij het lichaam van Franciscus, in het midden zien we de mis
ter ere van zijn begrafenis. En bovenaan verrijst Franciscus naar de hemel. Plooien houdingen
en gezichtsuitdrukkingen zijn niet meer schematisch. Giotto is de eerste middeleeuwse
kunstenaar die religieuze voorstellingen weergeeft met mensen van vlees en vloed in een
natuurlijke omgeving, hij loopt vooruit op de renaissance.
Aan de fresco’s van Giotto en Lorenzetti is te zien dat de waarneming van de objectieve,
tastbare en meetbare wereld belangrijk wordt. Alles wat te zien is op het schilderij moet
kloppen. In het onderwijs is een vergelijkbate mentaliteitsverandering te zien. Er ontstaan
universiteiten, eerst alleen in Italië, Engeland en Frankrijk maar later in de 13 e en 14e eeuw
door heel Europa. De artes liberales staan ook op de universiteit als vakken centraal. Het
onderwijs is verder gebaseerd op de scholastiek, waarbij teksten uit de bijbel worden
onderbouwd door ze te verbinden aan niet Bijbelse-bronnen. Thomas van Aquino is een van
de belangrijkste scholastici. In de tijd van zijn heiligverklaring wordt het altaarstuk gemaakt
waarop die verbinding te zien is. Hij wordt ingefluisterd door Christus, om hem heen houden
schrijvers van de bijbel boeken voor hem open. Filosofen: Plato en Aristoteles doen dat ook.

Vermaak in de stad
Volksvermaak hoort bij de stad, echter is de kerk hier niet enthousiast over en beschouwd
staartartiesten als ‘minstrelen van Satan’. Als het liturgisch drama steeds meer op straattheater
begint te lijken wordt het uit de kerk geweerd. Buiten het kerkgebouw ontstaat er een
samensmelting tussen straattheater, processies en liturgisch drama: het mysteriespel.

Door zijn komvorm doet het piazza del campo in Siena denken aan een amfitheater, met
stadhuis als groot decor. Alle belangrijke gebeurtenissen zoals markten, terechtstellingen en
processies spelen zich op dit plein af. Dat geldt ook voor allerlei volksfeesten, zoals de Palio.
Deze paardenrace heeft een lange voorgeschiedenis.
In de 14e eeuw gingen bewoners hier met elkaar op de vuist in nagespeelde veldslagen. Toen
dat werd verboden omdat er te veel doden vielen, kwamen er stierengevechten en uiteindelijk
paardenrennen. Niet alleen Siena maar bijna elke historische stad heeft zo een feest. Typisch
hierbij is de volledige overgave, de roes, het gevaar, maar vooral de saamhorigheid in de stad
of wijk.

Uit het liturgisch drama ontwikkelt zich het mysteriespel, dat plaatst vindt buiten het
kerkgebouw. Deze theatrale voorstellingen zijn gebaseerd op Bijbelverhalen, zoals de passie,
het lijdensverhaal van christus. Van de passiespelen is een decorschets bewaard gebleven.
Daarop is te zien dat het spel over verschillende podia is verdeeld. Een variant op deze aanpak
is het spelen van verschillende scénes op boerenwagens met elk een eigen decor. Bij zo’n
wagenspel trekken karren in optocht langs een publiek.

Het mirakelspel staat wat losser van de Bijbel en gaat over zondaars die op wonderbaarlijke
wijze hun leven beteren. Een bekend voorbeeld is het Nederlandse Mariken van
Nieuwmeghen. Het verhaal gaat over Mariken die op de markt een vreemd wezen tegenkomt
(de duivel) hij belooft haar een leven vol kennis en rijkdom. Na 7 jaar komt ze tot inkeer bij
het zien van een wagenspel maar dan sleurt de duivel haar de lucht in en laat haar vallen,
wonder boven wonder overleeft ze het waarna ze het klosster in trekt om boete te doen. Na
het einde van het klassieke theater vormen de mysterie- en mirakelspelen een nieuw begin van
het theater zoals we dat nu nog kennen.

Wereldlijke muziek.
De meest bewaard gebleven middeleeuwse muziek is bestemd voor gebruik in de kerk. Pas in
de late middeleeuwen worden ook niet-kerkelijke liederen in notenschrift bewaard en
uitgegeven. Het gaat dan vooral om muziek die troubadours en vaganten voor de adel spelen.

Rond 1800 is een grote verzameling liedteksten teruggevonden uit de eerste helft van de 13e
eeuw. Het zijn ruim 200 niet kerkelijke teksten, bij een aantal van deze teksten staan neumen
onder de woorden om aan te geven of bij die woorden de melodie stijgt of daalt. De teksten
zijn geschreven in deftig klinkend maar niet foutloos Latijn, maar de inhoud is vaak plat. Veel
van die teksten zijn waarschijnlijk geschreven door vaganten, dit zijn de drop-outs van de
klooster- of kathedraalscholen, die vaak meer studenten opleiden dan er later nodig zijn voor
banen en functies in bestuur, kerk of klooster. Er zijn pogingen gedaan om de muziek van de
Carmina Burana te reconstrueren, ook la geeft het handschrift geen uitstelsel over een
tweede stem of begeleiding.

De bloeiperiode van de troubadours die met eigen repertoire langs de adellijke hoven trekken,
ligt rond 1200 in Zuid-Frankrijk. Op de illustratie is troubadour Henrich te zien, hij speelt op
de vedel, een voorloper van de viool. Anders dan vaganten hoeven troubadours hun geld niet
met muziek te verdienen. Ze zijn vaak van adel en niet fulltime met de liedkunst bezig. In de
gedichten en liedteksten van de troubadours is de hoofse liefde een belangrijk onderwerp. De
minnaar kan een onbereikbare geliefde niet veroveren, maar koestert het verlangen en lijdt in
stilte. In de hoofse liefde wordt de vrouw op een voetstuk geplaatst en het is opvallend dat dit
samenvalt met de christelijke Mariaverering. Bernard zingt: “buiten mijn wil min ik een
vrouw/ die mij voorgoed berooid liet staan” het eenstemmige gregoriaans klinkt in dit lied
door al is de melodie bewegelijker en expressiever.

De troubadour Adam de la Halle (1237-1288) schrijft rond 1285 Le Jeu de Robin et Marion.
Het verhaal gaat over de herderin Marion die kiest voor herder Robin, ondanks de pogingen
van een verliefde edelman om dat te voorkomen. Dat soort herdersverhaal is bekend genre in
de middeleeuwen. De La Halle maakt er een theaterachtige voordracht van en voert het
verhaal op in de vorm van dialogen die worden afgewisseld met bestaande, maar passende
volksliedjes. Robin et Marion is een belangrijk beginpunt in de geschiedenis van de opera en
het hedendaagse theater. Als Adam de la Halle het verhaal schrijft bestaat het liturgisch drama
al, wat het anders en nieuwsgierig maakt is dat het hoer gaat om een niet-religieus verhaal.
Toch is alles wel in dichterlijke taal vooraf uitgeschreven. Daarin onderscheidt het zich van
straattheater, waarbij meer geïmproviseerd wordt. Het stuk is geschreven in volkstaal en de
toon is humoristisch. Wat dat laatste betreft, doet het een beetje denken aan de klassieke
Griekse en Romeinse komedies.

You might also like