You are on page 1of 3

BUIGPROEF

1. INLEIDING
Eén van de belangrijkste eigenschappen van een materiaal is de elasticiteitsmodulus (E-
modulus). Die kan in principe bepaald worden via een trekproef, maar dat vereist de inzet van
dure apparatuur. Een alternatieve methode is via een zogenaamde driepunts-buigproef.

2. THEORIE
Lees bij de voorbereiding van dit experiment de bijbehorende theorie in de cursustekst
(begrippen stijfheid en E-modulus). Ook het deel over de bepaling van meetonzekerheden
van het Geïntegreerd Practicum heb je nodig.

Als een staaf met rechthoekige doorsnede horizontaal wordt opgelegd op 2 punten, en in het
midden belast wordt met een kracht F, dan zal die doorbuigen. In de cursus sterkteleer wordt
aangetoond dat de verticale verplaatsing (of doorbuiging) v in het midden gegeven wordt
door:
3
FL
v= 3 (1)
4 Eb h
met L: de afstand tussen de steunpunten,
b: de breedte van de dwarsdoorsnede van de staaf,
h: de hoogte van de dwarsdoorsnede,
E: de elasticiteitsmodulus.

Uit de metingen van b, h, L, v en de kracht F kan dan de elasticiteitsmodulus van het


materiaal berekend worden.

Deze formule is slechts geldig onder welbepaalde voorwaarden:


1. het materiaal is homogeen en isotroop,
2. het materiaal gedraagt zich elastisch, d.w.z. dat er geen plastische (of blijvende)
vervorming optreedt,
3. de E-modulus is onafhankelijk van de belasting in het beschouwde meetgebied,
4. de E-modulus is dezelfde voor trek- en drukbelasting van het materiaal,
5. de doorbuiging v is zeer klein in verhouding tot de lengte L.
6. de hoogte h van de staaf is zeer klein in verhouding tot de lengte L.

Merk op dat de doorbuiging zeer sterk afhangt van de lengte van de overspanning (evenredig
met L³) en van de dikte van de staaf (omgekeerd evenredig met h3).

Labo materiaalkunde – Buigproef 22-23 1


Metal E 0,2 max b 
(GPa) (MPa) (MPa) (%) (-)

Tabel 1: mechanische eigenschappen van een aantal metaalklassen

3. EXPERIMENT
3.1. Meetmethode
Een staaf uit het te onderzoeken materiaal wordt ondersteund aan beide uiteinden. De staaf
wordt in het midden belast met een gewicht. Op een meetklok wordt voor verschillende
gewichten de verticale positie van het midden afgelezen. Uit formule (1) volgt dat de
doorbuiging vvan de staaf recht evenredig is met de aangelegde kracht F.

We zullen de E-modulus berekenen op 2 manieren:


a) Eerst berekenen we m.b.v. formule (1) de E-modulus voor elk van de gegeven meetpunten,
en berekenen daarvan het gemiddelde.
b) Wanneer we v uitzetten als functie van F kan de E-modulus berekend worden via de
helling van deze grafiek.

Merk op dat de staaf al een klein beetje doorbuigt door zijn eigen gewicht. We zullen echter
enkel de bijkomende doorbuiging meten ten gevolge van de aangelegde kracht. Formule (1)
blijft ook gelden als we de doorbuiging meten t.g.v. het bijkomende gewicht relatief t.o.v.
deze beginstand.

3.2. Apparatuur
Het buigapparaat bestaat uit een draagconstructie waarop de 2 ondersteuningen voor de staaf
kunnen verschoven worden. De afstand tussen de ondersteuningen is ingesteld op 600 mm en
wordt niet gewijzigd! De staaf kan worden belast met verschillende gewichten die in een
beugel worden opgehangen. Op de draagconstructie is ook een meetklok bevestigd waarop de
verticale positie van het midden van de staaf wordt afgelezen. Ze heeft een bereik van 10mm.
De punt van de meetklok rust op de bovenkant van de beugel met gewichten, zodat beide zich
precies in het midden van de staaf bevinden. Met het apparaat kan je ook ronde staven
belasten op torsie (wringing), maar die mogelijkheid zullen we in deze proef niet gebruiken.
Je beschikt verder over verschillende proefstaven en over een set gewichten om de staven mee
te belasten. De massa van de gewichten werd bepaald met een nauwkeurigheid van 0.2%

Labo materiaalkunde – Buigproef 22-23 2


Meetopstelling Meetklok

3.3. Veiligheidsaspecten
Let erop dat je de meetklok voorzichtig manipuleert, en vermijd in elk geval schokken. Dit
om beschadiging te vermijden!
Let erop dat je de gewichten of de proefstaven niet laat vallen.

3.4. Metingen
Vraag aan de laboverantwoordelijke welke proefstaven je moet gebruiken.
Meet breedte en hoogte van de gegeven staven 6 maal met een schuifmaat. Elke student van
het team doet 2 (desgevallend 3) metingen aan elke staaf. Meet ook éénmalig de afstand
tussen de steunpunten van de opstelling met een rol- of lintmeter.
Plaats de staaf op de steunpunten, zodat de brede kant van de dwarsdoorsnede horizontaal ligt.
Hang de beugel voor de gewichten precies in het midden, en plaats de stift van de meetklok
voorzichtig in het midden op het ophangblokje van de beugel, op een hoogte zodat de stift
bijna volledig (9 à 10 mm) is ingedrukt. Klop dan zacht met je vuist op tafel tot de aflezing
stabiliseert.
Deze aflezing van de meetklok wordt gebruikt als referentiepositie.
Plaats nu voorzichtig een massa van ≈ 500 g op de beugel, en lees de bijhorende verticale
positie af. Het verschil met de referentiepositie is dan de doorbuiging v t.g.v. het gewicht dat
op de beugel geplaatst werd. Herhaal voor gewichten tot ≈ 3 kg in stappen van ≈ 500 g. Wees
voorzichtig bij het aanbrengen en afnemen van de gewichten, zodat die niet vallen en zodat de
lat niet verschuift! Let ook op de gebruikte volgorde van de gewichten, zodat je exact
dezelfde waarden gebruikt voor elke staaf.
Maak een realistische inschatting van de instelfout door voor één meting (dus met eenzelfde
gewicht) de volledige instelling van het apparaat een paar keer te herhalen.
Herhaal de volledige proef voor de tweede en derde staaf, zodat je het effect op de
doorbuiging van de breedte en de dikte van de staaf kan onderzoeken.

Labo materiaalkunde – Buigproef 22-23 3

You might also like