You are on page 1of 9

JAARBOEK

VOOR

Munt- en
Penningkunde

55
1968

KONINKLIJK
VOOR

NEDERLANDS

MUNT-

EN

GENOOTSCHAP

P E N N I N G K U N D E

AMSTERDAM

DE UTRECHTSE DAALDERS
door Dr. H. J. van der

Wiel

T o e n in 1659 o p voorschrift van de Staten-Generaal de zilveren d u k a a t werd


ingevoerd, tegen een koers van 50 stuiver, betekende dit in feite een devaluatie van
de (fictieve) gulden. I m m e r s , de oude rijksdaalder m e t de halve m a n " bevatte
2 5 , 6 9 1 5 5 g zuiver zilver, de zilveren dukaat slechts 2 4 , 6 6 2 2 5 g. O m d a t de prijs van
het zilver bleef stijgen klaagden de muntmeesters al gauw dat het nauwelijks de
moeite w a a r d was deze m u n t te slaan. H i e r en d a a r begon m e n met frauduleuse
handelingen, en leverde weinig of slecht werk af. D e vrije zilverhandel speelde zich
voornamelijk in A m s t e r d a m af, en werd d o o r Holland beschermd; dit gewest keerde
zich ook tegen verdere devaluatie. In afwachting van de invoering van een algemene
standpenning wensten de Staten-Generaal de koers van de rekengulden voorlopig
te h a n d h a v e n . Sinds 1659 was de intrinsieke w a a r d e gelijk aan 9,86 g zuiver zilver.
M e e r d e r e gewesten w a r e n het met h u n Hollandse s t a n d p u n t niet eens. Zij m e e n d e n
dat bij de zilverschaarste de M u n t van D o r d r e c h t door betere relaties en kortere aanvoersweg een voorsprong kreeg o p de andere munthuizen. V o o r a l Zeeland was in
de oppositie, en in 1676 gaven de Staten van Zeeland toestemming tot de a a n m u n t i n g
van daalders van 30 stuivers, met een gewicht van 15,88 g en een gehalte van 0,906.
D e w a a r d e van de gulden daalde d a a r d o o r tot 9,61 g zilver. T e v o r e n h a d deze
provincie de koers van de zilveren d u k a a t al verhoogd tot 51 stuiver, wat n e e r k w a m
op een gulden van 9,67 g zilver. D i t eigenmachtig optreden was in strijd met de
U n i e van U t r e c h t , en werd terecht bestreden door Holland. T o e n echter bleek dat
de Z e e u w e n ongestraft met h u n praktijken k o n d e n d o o r g a a n volgde Friesland in
1682 en West-Friesland in 1684. In het zelfde jaar liet U t r e c h t weten dat ook zij
tot het slaan van daalders z o u d e n overgaan, indien niet o p k o r t e termijn een alge
m e e n a a n v a a r d e regeling van h e t m u n t w e z e n tot stand k w a m . I n j a n u a r i van het
volgend jaar was het geduld op, en kreeg de U t r e c h t s e M u n t m e e s t e r de gevraagde
toestemming. N u was het hek helemaal van de d a m , in hetzelfde jaar gingen ook
Overijssel, D e v e n t e r en Zwolle hiertoe over, en in 1688 volgen Z u t p h e n en Nijme
gen. D e a a n m a a k van deze daalders eindigt in 1692, toen de nieuwe regeling in zicht
k w a m ; na de invoering van de zilveren standpenning in 1694 heeft alleen Nijmegen
er zich n o g aan bezondigd. D e m o n e t a i r e rebellie h a d zijn n u t gehad, en leidde tot
een a a n v a a r d b a a r c o m p r o m i s . D e nieuwe gulden, nu een rele munt, kreeg en hield
een inhoud van 9,76 g zuiver zilver.
D e U t r e c h t s e daalder vertoont a a n de voorzijde het gekroonde provincie-wapen,
gehouden door twee k l i m m e n d e leeuwen; boven het w a p e n twee gekruiste oranje
takken, en o n d e r h e t w a p e n in een ovale c a r t o u c h e de w a p e n s p r e u k v a n de R e p u
bliek:

CONCORDIA RES PARVAE

CRESCUNT.

(plaat II).

DE UTRECHTSE

47

DAALDERS

D e keerzijde vertoont drie grote en vier kleinere gekroonde w a p e n s , het o u d e


w a p e n van het bisdom, h e t door K a r e i V gegeven w a p e n met de k l i m m e n d e leeuw
en h e t w a p e n v a n de stad U t r e c h t in het midden, aan de linker zijkant die van
A m e r s f o o r t en Wijk bij D u u r s t e d e , en aan de rechter zijde die van R h e n e n en
M o n t f o o r t . O n d e r het w a p e n van de stad U t r e c h t vinden we het jaartal, terzijde
van de twee bovenste wapens de waarde-aanduiding 30 - S T en b o v e n de w a p e n s
MO.NO.ORD.TRAIECT.

D a t op deze zo kennelijk provinciale en tegen het advies van de S t a t e n - G e n e r a a l


ingevoerde m u n t e n juist de zinspreuk van de Generaliteit v o o r k o m t , geeft te denken.
Misschien h e b b e n de Staten er op willen zinspelen dat niet zij, m a a r h e t overmachtige H o l l a n d de eenheid van de Republiek in gevaar bracht.
D e wapens o p de keerzijde verbeelden de Staten van Utrecht. Volgens de landbrief van 1375, geschonken d o o r bisschop A r n o l d van H o o r n , was het Statencollege
samengesteld uit drie leden, de ecclesin, de ridderschap en de Stad U t r e c h t . N a de
Pacificatie van G e n t bleef het eerste lid gehandhaafd. H o e w e l in 1580 en 1582
pogingen werden gedaan dit te veranderen, bleef tenslotte het eerste lid bestaan, zij
het in gewijzigde v o r m . D e Staten werden samengesteld uit drie leden, de Geligeerden, de R i d d e r s c h a p en de Steden. D e Geligeerden, de voortzetting van de geestelijke stand van vroeger, werden gekozen door de Ridderschap en de kleine steden,
uit een v o o r d r a c h t die door de stad U t r e c h t werd opgemaakt. V o o r hen stond h e t
w a p e n van het oude bisdom o p de daalder; voor de ridderschap het l e e u w e n w a p e n .
H e t omschrift, te vertalen als: N i e u w e m u n t van de Staten van U t r e c h t " past geheel
bij deze verklaring van de wapens.
D e beschrijving van het w a p e n van Wijk bij D u u r s t e d e luidt: in goud een r o d e
faas (heraldische b e n a m i n g voor een dwarsbalk) beladen met zuilen van zilver. O p
de daalders is deze faas soms glad, als gevolg van onzorgvuldig w e r k van de stempelsnijder.
W a n n e e r we de serie daalders n a u w k e u r i g bekijken, k u n n e n

we drie types

onderscheiden. T y p e I is van een veel beter verzorgd stempel, met fraaie en regelmatig verdeelde letters, goed uitgevoerde wapens, terwijl de w a p e n s p r e u k in een
c a r t o u c h e staat w a a r v a n de guirlandelijn terugloopt onder de poot v a n de leeuw;
tussen de drie grote wapens ziet m e n geen centreerpunt. H e t jaartal heeft een
arabische 1. D e muntplaatjes zijn gelijkmatig dik en zuiver rond. I k heb een drietal
exemplaren van dit type gewogen, het gewicht bedroeg resp. 15,67 g, 15,74 g en
15,70 g. H e t zilvergehalte werd langs'physische weg bepaald o p 9 0 % , hetgeen
goed overeenkomt met het wettelijk gehalte (0,906). Als o v e r g a n g s v o r m n a a r het
volgende type k o m e n stukken voor die wl de arabische 1 in h e t jaartal hebben,
m a a r geslagen zijn van veel m i n d e r verzorgde stempels. D e guirlandelijn van de
c a r t o u c h e loopt niet terug n a a r de poot van de leeuw, soms is de c e n t r e e r p u n t goed
te zien, en meestal ontbreekt de p u n t achter

CRESCUNT;

vooral d e letters van de

48

D R . H . J. V A N D E R

WIEL

w a p e n s p r e u k staan vaak slordig ingerijd. H e t ziet er naar uit d a t de o n d e r de nrs 1,


l a en l b beschreven stukken proef m u n t e n zijn. Zij verkeren ook vrijwel altijd in
goede staat. D e overgangsvormen, l c en l d zijn kennelijk een massaproduct. D e
g o u d e n afslag van 1687 heeft wel de romeinse I in het jaartal, en mist de p u n t achter
de wapenspreuk, m a a r is overigens gelijk aan de proef m u n t e n van 1685.
T y p e II is te h e r k e n n e n aan de m i n d e r verzorgde stempels; de poincoenen zijn
m i n d e r fraai over h e t veld verdeeld, en o o k m e t m i n d e r e zorg vervaardigd. D i t
blijkt bijv. soms uit de gladde faas in het w a p e n van Wijk bij D u u r s t e d e , het ont
b r e k e n van details in de wapens v a n R h e n e n en M o n t f o o r t en h e t slecht ingerijd zijn
van de letters. D e lijn van de c a r t o u c h e o m de w a p e n s p r e u k loopt niet terug n a a r
de p o o t van de leeuw. V e r d e r zien w e een romeinse I in h e t jaartal en is de centreerp u n t tussen de wapens niet verwijderd. D e muntplaatjes zijn onregelmatig en er
k o m e n (daardoor?) veel versprongen stempels voor. D e exemplaren zijn doorgaans
veel m e e r versleten. Stukken uit mijn collectie wogen 15,01 g, 15,40 g, 15,43 g en
15,61 g. E e n sterk gesleten stuk offerde ik o p voor o n d e r z o e k ; de essayeur vond een
gehalte van 0.892

0.002.

T y p e I I I heeft dezelfde k e n m e r k e n als type I I , m a a r in de w a p e n s p r e u k is de


r o n d e U van

CRESCUNT

vervangen d o o r een V. V r 1689 k o m t dit nooit voor,

n a 1690 zien we nooit m e e r de r o n d e U . D e d e r d e m u n t b u s van de m u n t m e e s t e r


J o h a n van R o m o n d omvat de muntslag van 1 6 8 4 - 1 6 8 9 en werd geopend in juli.
D e muntslag vanaf juli 1689 tot aan 1693 werd v e r a n t w o o r d in de vierde bus. H e t
lijkt m e dan o o k wel zeker dat de verandering in de v o r m van d e letter U bewust
is ingevoerd als een herkenningsmiddel voor de muntslag n a juli 1689.
Ditzelfde verschijnsel zien we ook bij de zilveren d u k a t e n van het jaar 1693. D e
m u n t s l a g van deze stukken is ten dele in de vierde en ten dele in de vijfde bus ver
a n t w o o r d . V r 1693 zien we de r o n d e U in

CRESCUNT,

na 1693 tot 1711 steeds

een V , en 1693 k o m t met beide varianten voor. In mijn artikel over de U t r e c h t s e


Zilveren D u k a t e n

heb ik de 2 varianten onder de nrs 19 en 19a beschreven, zonder

echter de oorzaak van dit verschil a a n te duiden. D a t de verandering van letter o p


het in gebruik n e m e n van een nieuwe m u n t b u s berust, is h i e r m e e m.i. wel bewezen.
V a n de daalders zijn een drietal gouden afslagen bekend, n m l . n van 1685 en
twee van 1687; o p de laatste is de waarde-aanduiding weggelaten. D e z e exemplaren
berusten thans in de verzameling v a n de N e d e r l a n d s c h e B a n k N . V . te A m s t e r d a m
en van het Koninklijk P e n n i n g k a b i n e t in D e n H a a g .
H o e w e l o p de Utrechtse m u n t e n bijna altijd een m u n t t e k e n v o o r k o m t , ontbreekt
dit o p de gehele serie daalders. Alle daalders w e r d e n geslagen o n d e r het m u n t
meesterschap van J o h a n van R o m o n d . Zijn meesterteken, de vijfbladige roos, af
komstig uit zijn familiewapen, prijkt o p bijna alle m u n t e n die d o o r h e m geslagen
zijn. H e t ontbreekt echter op de halve, hele en drie-guldens, en o p de daalders,
i H. J. van der Wiel, Zilveren dukaten van Utrecht, J M P 51 (1964), p. 1.

49

DE UTRECHTSE DAALDERS

O p de keerzijde van de daalders staat altijd

MO.NO.ORD.TRAIECT.,

m a a r de laatste

p u n t k a n bij type II ontbreken, o.a. in 1687 en 1689; bij type III staat de p u n t soms
achter

ST.

i.p.v. achter

TRAIECT

en soms zodanig dat m e n niet meer k a n u i t m a k e n

achter welke van de twee afkortingen de p u n t n u thuis hoort. D e stempelsnijder,


Pieter van Cuylenburgh, heeft met deze daalders nogal slordig w e r k geleverd, vopral
n a 1685.
D e navolgende tabel geeft een overzicht van de jaartallen en varianten, terwijl
bovendien is aangegeven in welke o p e n b a r e verzamelingen de stukken v o o r k o m e n
(K =

Koninklijk Penningkabinet, N

N e d e r l a n d s c h e Bank, U

Centraal

M u s e u m U t r e c h t en R = K a b i n e t 's Rijks M u n t ) .
Type I
1

1685

la

1685

lb

1685

met centreerpunt

lc

1685

met centreerpunt

ld

1685

met centreerpunt,

Ie

1685

CONCORDIA

RES

PARVAE

CRESCUNT.

ongerand

U R

bloemrand

. in goud,

gladde faas

T y p e II
lf

1685

1686

2a

1686

1687

3a

1687

. met centreerpunt

ongerand
CONCORDIA

RES

PARVAE

CRESCUNT

beladen faas
beladen faas
gladde faas

K N U R

gladde faas

K N U R

beladen faas, in goud,

K N

zonder w a a r d e - a a n d u i d i n g
4

1688

4a

1688

gladde faas

1689

beladen faas

5a

1689

gladde faas

Type III

ongerand

5b

1689

CONCORDIA

1690

RES

6a

1690

1691

1692

PARVAE

CRESCVNT

beladen faas (over 1686) K

beladen faas
beladen faas

U
K

K N U R

gladde faas
_

gladde faas
_____

gladde faas

K N U R

50

D R . H . J. V A N D E R

WIEL

Volgens Besier zijn van type I en II tesamen, v e r a n t w o o r d in de d e r d e m u n t b u s


van l o h a n van R o m o n d , 808.295 daalders geslagen, en van type I I I 379.655 stuks.
D a t de emissie succes had, blijkt wel uit de aantallen guldens en rijksdaalders in
dezelfde periode geslagen: in de derde m u n t b u s werd gebust voor 54 650 rijks
daalders en 85 730 guldens, in de vierde m u n t b u s voor 9 6 4 5 rijksdaalders en
2 0 7 8 5 drieguldenstukken. Wel werden in deze periode ook nog 2 7 8 . 8 5 5 zilveren
d u k a t e n geslagen, m a a r deze specie was voor de export bestemd. D e daalders bleven
in het eigen land, exemplaren uit buitenlandse m u n t v o n d s t e n zijn mij niet bekend.
O m een indruk te krijgen van de huidige zeldzaamheid heb ik een tweede tabel
samengesteld, waarin vergeleken werden
a) de stukken die bij m u n t v o n d s t e n te voorschijn k w a m e n
b) exemplaren aanwezig in particuliere en o p e n b a r e collecties
c) aanbiedingen van de internationale m u n t h a n d e l .
H e t resultaat is als volgt:
Jaar

muntvondsten

collecties

aanbiedingen

1685
1686
1687
1688
1689
1690
1691
1692

11
10
2
3
8
2
1
3

46
23
6
10
16
6
1
12

25
13
11
7
10
2
1
8

Totaal

40

120

77

W a n n e e r w e a a n n e m e n dat de a a n m u n t i n g van 1689 gelijkelijk verdeeld werd over


de d e r d e en vierde m u n t b u s , zien w e dat de meerderheid van de stukken tot de
d e r d e bus behoren. Bij de m u n t v o n d s t e n is d a t het geval met 7 5 % , bij de collecties
7 7 % en bij de aanbiedingen 7 9 % . D e toevalsverwachting is echter 6 8 % . Bij de 16
daalders van 1689 uit de collecties w a r e n er 4 met de r o n d e U en 12 met een V,
m a a r ook dan is het aantal stukken uit de d e r d e bus met 7 4 % n o g hoger dan de
toevalsverwachting. Bij de m u n t v o n d s t e n is niet meer n a te gaan welke v o r m de U
h a d o p de stukken van 1689, m a a r als ook d a a r % tot de vierde bus b e h o o r d e , is
het percentage stukken uit de d e r d e bus 69 % . D a t bij de collecties h e t percentage
2

L. W. A. Besier, De muntmeesters en hun muntslag in de provinciale en stedelijke


munthuizen van de Republiek der Vereenigde Nederlanden en de Bataafsche
Republiek,
Utrecht 1890.

DE UTRECHTSE

DAALDERS

51

te h o o g ligt k o m t vermoedelijk d o o r d a t de derde bus 5 jaartallen o m v a t tegen 4 in


de vierde bus, en o m d a t de fraaiere stukken van het eerste type vaker b e w a a r d zijn.
Bovendien o m v a t de derde bus 5 jaartallen, en de vierde bus slechts vier, w a a r v a n
n zeer zeldzaam is. D e drie meldingen van 1691 betreffen n m l . n en hetzelfde
exemplaar, dat thans berust in de verzameling D e Vor. O o k 1690 is een zeldzaam
jaar. D e daalders zijn pas i n l 8 4 8 officieel buiten koers gesteld. H e t meerendeel van
de muntslag was echter reeds eerder versmolten. H e t totaal aantal b e w a a r d gebleven
Utrechtse daalders schat ik o p ten hoogste 4 0 0 stuks. Schaars zijn ze dus eigenlijk
allemaal.

SUMMARY

In the period after the introduction of the silver ducat in 1659 the provincies of the
Netherlands seriously disagreed on the advisability of a further debasement of the
coinage. The province of Zealand took the initiative by introducing a daalder of 30
stuivers. This example was followed by several other provinces and towns.
The province of Utrecht struck the daalder between 1685 and 1692. The author
describes the three different types of daalders of this province. In addition he gives an
indication of the degree of rarity of each date by comparing their occurrence in hoards,
collections and dealers' offers.

la

8
Utrechtse

daalders.

You might also like