You are on page 1of 17

1

‘Les Garibaldiens’ in de Argonne


Door Eric R.J. Wils

Inleiding

Na het uitbreken van de oorlog in augustus 1914 stroomden duizenden


vrijwilligers uit de gehele wereld naar Frankrijk om het land bij te staan in zijn
strijd tegen de uit het oosten komende Duitse horden. De meeste vrijwilligers
waren afkomstig uit het nog neutraal zijnde Italië. Enkele duizenden Italianen
volgden de oproep van een zoon van de Italiaanse volksheld Giuseppe
Garibaldi (1807-1882). De in 1847 geboren Ricciotti Garibaldi was inmiddels
zelf al te oud voor de strijd, maar hij had wel volwassen zonen die konden
vechten. De Italianen werden door de Fransen gegroepeerd in één van de
nieuw gevormde marsregimenten van het Vreemdelingenlegioen. De officiële
naam daarvan luidde ’4e régiment de marche du 1er régiment de la Légion
étrangère’, maar in de praktijk werd het ‘Légion garibaldienne’ of
eenvoudigweg ‘les Garibaldiens’ genoemd. Eind december 1914 werden ze
ingezet in de Argonne, de beboste heuvelrug ten westen van Verdun. In
januari 1915 werden ze al na drie weken met grote verliezen teruggetrokken
van het front. Twee Garibaldi’s, Bruno en Costante, lieten in de strijd het
leven. In het dorp La Chalade, in de Argonne, werd in 1932 voor hen een
monument onthuld, maar al tijdens de oorlog werden deze kleinzonen van de
grote Giuseppe Garibaldi als oorlogshelden herdacht.

De familie Garibaldi
In de jaren zestig van de negentiende eeuw groeide Giuseppe Garibaldi (1807-1882)
uit tot de legendarische volksheld van Italië. Gekleed in zijn bloedrode overhemd
veroverde hij met zijn bende vrijwilligers in 1860 Sicilië en vervolgens het gehele
zuiden van Italië. Vanuit het noorden komend bracht het leger van koning Victor
Emanuel en de staatsman Camillo Benso di Cavour, van de staat Piemonte, het
noordelijk deel van Italië onder controle. Na het bundelen van hun krachten kwam
ook de rest van Italië onder het bewind van Victor Emanuel. De Italiaanse natie was
eindelijk geboren en Garibaldi werd het symbool van de eenwording, het
Risorgimento.
2

Schilderij van Giuseppe Garibaldi in zijn karakteristieke


rode hemd en met de Italiaanse vlag.

Garibaldi’s wil tot vechten werd genetisch doorgegeven aan zijn vierde zoon
Ricciotti Garibaldi (1847-1924). Die trok al met zijn vader op in de Italiaanse
eenheidsstrijd en vocht daarna, als vrijwilliger aan de Franse kant in de Frans-
Pruisische oorlog van 1870-1871, om vervolgens op de Balkan verder te gaan door de
Grieken bij te staan in hun strijd tegen de Turken in 1897 en 1912.
Ricciotti Garibaldi had echter ook nog tijd voor andere zaken en verwekte zeven
zonen waarvan de oudste, Giuseppe Garibaldi II (1879-1950), overduidelijk in de
krijgshaftige voetsporen van zijn voorouders trad. Deze ook wel Peppino genoemde
Garibaldi dook als een Italiaanse krijgsheer uit de renaissance, een condottieri, bijna
overal in de wereld op waar oorlog werd gevoerd. Al vanaf zijn geboorte in
Melbourne, Australië, was hij een kosmopoliet. Hij verkreeg de nodige militaire
ervaring in de Grieks-Turkse oorlogen, bij revolutionaire conflicten in Zuid-Amerika,
in Zuid-Afrika met het Britse leger tegen de Boeren en ook nog in de Mexicaanse
revolutie van 1910. Daar had hij de rang van luitenant-kolonel verworven. In
augustus 1914 verbleef hij in New York en haastte zich naar het oude continent toen
de oorlog uitbrak.
3

Ricciotti’s tweede zoon droeg zijn vaders voornaam met ere. Ricciotti junior (1881-
1946) was geboren in Rome en had eveneens deelgenomen aan de Grieks-Turkse
oorlog van 1912. De andere vijf zonen waren respectievelijk: Menotti,geboren in 1884,
Sante in 1885, Bruno in 1889, Costante in 1892 en de benjamin Ezio in 1895. Behalve
Menotti meldden de zes andere zonen van Ricciotti senior zich in 1914 aan om voor
Frankrijk te gaan vechten.

Vorming van het ‘Légion garibaldienne’


In het Parijs van voor de Eerste Wereldoorlog leefden veel buitenlandse
intellectuelen, studenten en kunstenaars om zich te laven aan de Franse kennis en
cultuur. Na het uitbreken van de oorlog verschenen, in kranten en op pamfletten,
oproepen aan alle in Frankrijk verblijvende buitenlanders om de Franse cultuur te
helpen verdedigen. Maar behalve cultuurdragers werkten er in Frankrijk ook vele
buitenlandse arbeiders, voor een belangrijk deel Italianen die in het land werk
hadden gevonden en daar dankbaar voor waren.
Rekruteringsbureaus werden geopend waar de buitenlanders zich konden
inschrijven. De vrijwilligers werden ingedeeld in het Vreemdelingenlegioen, het
Légion étrangère, een in 1831 opgericht huurlingenleger voor militaire operaties in
de Franse koloniën in Noord-Afrika. Om het Vreemdelingenlegioen toch in Frankrijk
te laten vechten, werden vier nieuwe zogenoemde marsregimenten gevormd. Daarin
werden de vrijwilligers samengebracht met Franse beroepslegionairs uit Algerije,
opdat die de nieuwelingen toch wat militaire ervaring konden bijbrengen.
Het was als bijna vanzelfsprekend dat in de roes van het oorlogsenthousiasme van
de augustusmaand de Garibaldi’s niet afzijdig konden blijven. De oude Ricciotti
Garibaldi, de clanvader, richtte zich tot de Franse regering en zijn oudste zoon
Giuseppe kreeg in september 1914 de bevoegdheid om een eigen Italiaanse
legereenheid op te richten. In eerste instantie werd gehoopt op de omvang van een
brigade, maar zo veel Italiaanse vrijwilligers waren er nu ook weer niet. Aangevuld
met Fransen werd uiteindelijk een groep van ruim 2.200 man gevormd tot het ’4e
régiment de marche du 1er régiment de la Légion étrangère’. Het ‘Légion
garibaldienne’, de Garibaldiens, werd officieel pas op 5 november opgericht.
Giuseppe Garibaldi, de man met de meeste krijgservaring, werd in de rang van
luitenant-kolonel aangesteld als commandant. Het regiment bestond uit drie
bataljons. Franse officieren vormden deels het kader, zo waren twee van de drie
bataljonscommandanten Fransen. De Garibaldiens waren een gemengd gezelschap
van Italiaanse intellectuelen, kunstenaars en arbeiders, met als gemene deler de wens
om voor Frankrijk, ‘hun tweede vaderland’, te willen vechten en desnoods te sterven.
Er was een opvallend grote spreiding in leeftijd variërend van tieners tot vijftigers.
De meeste van de manschappen en onderofficieren waren in Frankrijk wonende
Italiaanse arbeiders.
4

Drie kleinzonen van Garibaldi in Frans uniform in het Camp de Mailly met andere
Garibaldiens. Uiterst links Bruno, daarnaast Ricciotti junior en in het midden
Giuseppe (Peppino) Garibaldi met de banden op de mouw. De persoon geheel rechts
met de fiets en indrukwekkende snor is de Italiaanse kapitein Gino Finzi.

Het vaandel van het Légion garibaldienne en een tekening van een Garibaldien in
zijn rode hemd.
5

Vijf van Giuseppe’s jongere broers maakten deel uit van het regiment. In volgorde
van anciënniteit: Ricciotti junior als kapitein van de staf van het regiment, Sante als
luitenant in het 2 e bataljon, Bruno als tweede luitenant in het 3 e bataljon, Costante als
adjudant van de bataljonscommandant van het 3 e bataljon en de benjamin Ezio.
Diens rang wordt nergens vermeld in het omvangrijke boek over de Garibaldiens
van de Franse militaire historicus Hubert Heyriès, maar hij was mogelijk aspirant
officier.1
Van half november tot half december werden de Garibaldiens getraind in het Camp
de Mailly. Ze kregen Franse uniformen en uitrustingen. Het rode hemd van hun
stamvader mocht alleen onder het uniform gedragen worden, maar ze kregen wel
een eigen vaandel. Na een inspectie werd het regiment gereed bevonden om de in de
eerste oorlogsmaanden uitgedunde Franse gelederen te gaan versterken. De Argonne
werd het strijdtoneel.

De strijd in de Argonne
De Argonne is een beboste heuvelrug ten westen van Verdun, doorsneden met
rivierdalen en kloven (‘ravins’). De gemiddeld zo’n 350 meter hoge heuvelrug is van
noord tot zuid circa 70 km lang en 15 km breed. Het bos met zijn dichte
struikgewassen was bepaald geen gemakkelijk terrein om een gevecht te beginnen.
De Duitse legers trokken er, in hun opmars van augustus-september 1914, dan ook
aan de oost- en westkant langs. Hetzelfde deden ze tijdens de terugtocht na de
verloren slag aan de Marne. Die terugtocht eindigde in de tweede helft van
september aan de noordkant van de Argonne en de Fransen namen vervolgens bezit
van het grootste deel van de heuvelrug.
De Argonne werd doorkruist door een aantal wegen die nog steeds te volgen zijn.
Van west naar oost loopt er een verbindingsweg tussen de dorpen Vienne-le-Château
en Varennes-en-Argonne (zie kaart 1). Deze weg kruist de vanaf het zuiden komende
weg, die door de dorpen Le Claon en La Chalade loopt, bij het gehucht Le Four de
Paris. Bezit van dit kruispunt was dus van groot belang om het gebied te kunnen
controleren en de Fransen hadden dat punt in september zo goed mogelijk versterkt.
Er loopt van noord naar zuid nog een smallere weg door de Argonne, die ooit deel
uitmaakte van een Romeinse straatweg. De naam van dat weggetje, la Haute
Chevauchée, verwijst naar de jacht te paard (‘cheval’) die hier in voorbije tijden werd
uitgeoefend. La Haute Chevauchée loopt over een heuvel, met code H285, die net als
het kruispunt Le Four de Paris van groot belang was voor de controle over het
gebied. Dit gedeelte van de Argonne, de heuvels van het Bois de Bolante en La Fille
Morte doorsneden met de Ravin des Courtes Chausses en de Ravin des Meurissons,
werd in de winter van 1914-1915 het strijdperk van de Garibaldiens.
6

Kaart 1. Deel van de Argonne waar de Garibaldiens streden ten


noorden van het dorp La Chalade.2

Na de Duitse terugtocht in september 1914 ontstond er rond Verdun een slingerende


frontlijn (zie kaart 2). Verdun was een bult op de Franse linie of een deuk in de
Duitse linie. De generaals van beide partijen bogen zich over hun frontkaarten en
maakten plannen om hieraan een einde te maken door het front recht te willen
trekken. De strijd om Verdun is dus niet in februari 1916 begonnen, maar feitelijk al
in september 1914. Verdun had stand gehouden in de eerste oorlogsmaanden, maar
er omheen waren de Duitsers ver opgedrongen. De Fransen deden, vooral in 1915,
verwoede pogingen om de Saint-Mihiel saillant, ten zuiden van Verdun, terug in
handen te krijgen. De Duitsers wilden juist langs de westkant de ring om Verdun
gaan sluiten. Ergo het in september 1914 tijdens de terugtocht prijsgegeven gebied in
de Argonne moest heroverd worden. Vanaf eind september werd daarmee begonnen
en die strijd ging voortduren tot ver in 1915.
Wim Degrande bracht in 2010 een boek uit, waarin de Duitse strijd zeer gedetailleerd
werd beschreven. 3 Regiment na regiment werd in de strijd geworpen en gestadig
werden de Fransen ondanks fel verzet teruggedrongen. Het dorp Varennes werd op
23 september ingenomen en de strijd om de weg, door de Duitsers de
‘Varennerstrasse’ genoemd, naar het kruispunt Le Four de Paris kon beginnen. Op 29
7

september lukte het ook nog de hoogte H285 langs La Haute Chevauchée even te
veroveren, maar de Duitsers werden snel weer teruggedreven en de heuvel bleef in
Franse handen.

Kaart 2. De frontlijn rond Verdun van 1914 tot 1916.4

Vanaf 13 oktober gaf generaal Bruno von Mudra leiding aan de strijd in de Argonne
als commandant van het Duitse XVIe Korps bestaande uit drie infanteriedivisies met
de nummers 27, 33 en 34. Von Mudra wordt geprezen als een verstandig
bevelhebber, maar bepaald voorspoedig verliepen de Duitse aanvallen niet. Om elke
meter grond moest gestreden worden en de frontlijn kreeg eind 1914 een uiterst
grillig verloop. De Duitsers waren in ieder geval van plan lang te blijven en de
uitbouw van hun positie met manschappenverblijven (‘Läger’) en de aanleg van een
spoorlijn, de Argonnenbahn, nam een aanvang.
De loopgraven waren in deze eerste fase van de oorlog nog vrij primitief en lagen
soms heel dicht tegenover elkaar. Dat was de situatie toen de Garibaldiens op 23
december als versterking van de Franse 10 e divisie hier arriveerden. De 10 e divisie
stond onder bevel van generaal Henri Gouraud en maakte deel uit van het Franse
Derde Leger van generaal Maurice Sarrail.
8

De Garibaldiens in de Argonne
Op 26 december 1914 werden de Garibaldiens voor de eerste keer ingezet bij een
Franse tegenaanval op de heuvel van het Bois de Bolante ten zuiden van de weg van
Varennes naar het kruispunt Le Four de Paris. Hun opdracht was de Franse
loopgraven te heroveren die in de voorafgaande dagen verloren waren gegaan bij
een Duitse aanval. Om vier uur in de ochtend kwamen ze door de linies naar voren
en vielen om 06.30 uur aan met tweede luitenant Bruno Garibaldi van het 3 e bataljon
voorop. Door de felheid van de aanval slaagden ze erin het grootste gedeelte van het
verloren gegane terrein terug te veroveren. Bruno Garibaldi raakte gewond aan zijn
hand maar zette door. De verliezen waren echter aanzienlijk en bij het verzamelen
werd duidelijk dat Bruno Garibaldi was gesneuveld. Zijn lichaam kon pas twee
dagen later geborgen worden. Het werd een erezaak voor de Garibaldiens om hem
van het slagveld te halen.
Op 28 december werd hem, samen met andere omgekomen officieren, de laatste eer
bewezen in aanwezigheid van generaal Gouraud. Zijn stoffelijk overschot werd enige
dagen later opgegraven en begin januari in een soort triomftocht naar Rome
overgebracht om daar herbegraven te worden. De andere gesneuvelden werden
begraven in La Chalade op een veldje tegenover de oude abdijkerk, die als medische
hulppost dienst deed. Bruno Garibaldi werd geciteerd in een dagorder van generaal
Sarrail van 16 januari 1915 met de fraaie woorden als “tombé héroïquement au
milieu des volontaires italiens”.5 Hij was 25 jaar.

Tekening van de strijd met de dood van luitenant Bruno Garibaldi


op 26 december 1914.
9

De gesneuvelde Bruno Garibaldi wordt weggedragen.

Op 5 januari 1915 dienden de Garibaldiens opnieuw in de aanval te gaan en wel in


de frontsectie van Courte Chausse en kort daarna bij de verdediging van de Ravin
des Meurissons. De Franse infanterieaanval om 07.30 uur op 5 januari volgde nadat
mijnen onder de Duitse loopgraven tot ontploffing waren gebracht. De Duitse
frontlijn begaf het daardoor en de Garibaldiens kwamen vooruit, maar door een
tegenaanval was de situatie aan het einde van de dag weer min of meer hetzelfde. In
de strijd sneuvelde Daniel Latapie, de Franse commandant van het 3 e bataljon van de
Garibaldiens, evenals zijn adjudant Costante Garibaldi. En dat waren niet de enige
verliezen van die dag. Ook Costante’s dood werd vermeld in de bovengenoemde
dagorder van generaal Sarrail met de al even fraaie woorden als “tué glorieusement à
la tête de sa section”. Op 19 januari zou hij pas 23 jaar zijn geworden. Evenals zijn
broer werd zijn stoffelijk overschot naar Rome overgebracht en daar begraven.
De laatste actie van de Garibaldiens was in de nacht van 8 op 9 januari toen ze onder
andere een afgesneden eenheid van de Franse 10 e divisie ontzetten met een
bajonetcharge. Na 9 januari 1915 werd het regiment van het front teruggetrokken. De
verliescijfers waren hoog. Volgens het ‘Journal de Marche’ van het regiment
bedroegen de verliezen 590 man aan doden, vermisten en gewonden. 6 Onder de
doden waren dertien officieren. Voor de bewezen diensten werden op 20 januari
onderscheidingen toegekend waaronder het ‘Légion d’honneur’ aan Giuseppe en
Ricciotti Garibaldi.
10

Het regiment werd eerst overgeplaatst naar Bar-sur-Aube, vervolgens naar het depot
in Avignon en op 5 maart uiteindelijk opgeheven. Nadat Italië aan de zijde van de
Entente aan de oorlog ging deelnemen, kregen de Italiaanse legionairs de keus om
terug te keren naar hun land of overgeplaatst te worden naar een van de andere
marsregimenten van het Vreemdelingenlegioen. Ruim honderd kozen daarvoor,
maar de meerderheid keerde evenals de vier nog levende broers Garibaldi terug naar
Italië.

Vervolg van de strijd in de Argonne


Na de afmars van de Garibaldiens in januari 1915 hield de strijd in de Argonne
bepaald niet op. In tegendeel, ze werd steeds intensiever gevoerd met diverse Duitse
offensieven in de maanden juni tot september. De Fransen verzetten zich zo veel
mogelijk met tegenaanvallen.7 Het eindresultaat was dat eind 1915 de frontlijn min of
meer recht werd getrokken ten zuiden van de weg tussen het kruispunt Le Four de
Paris en Varennes. Maar het kruispunt en de heuvel H285 kwamen nooit volledig in
Duitse handen.
In de heuvelachtige streek werd eveneens een mijnenoorlog gevoerd. De stevige
bodemgesteldheid liet uitgebreide tunnelgraverij toe. Ten oosten en westen van de
hoogte H285 zijn de ontstane mijnkraters nog altijd goed waarneembaar in de
bossen. Aan de rand van de grootste krater, op de top van de hoogte H285, staat het
‘Croix de l’Argonne’ ter nagedachtenis aan de 150.000 doden die hier zijn gevallen in
de periode 1914-1918. De gesneuvelden liggen op de begraafplaatsen rondom en de
Franse onbekenden in het Ossuaire de la Haute Chevauchée op de top van de heuvel
H285.
Eind 1915 was de strijd in de Argonne geluwd. Het was de Duitsers niet gelukt de
ring om Verdun te sluiten. Het was de Fransen overigens ook niet gelukt de saillant
van de Saint-Mihiel te reduceren. De patstelling van de loopgravenoorlog ging dus
ook hier op. De slingerende frontlijn was dan ook niet wezenlijk veranderd toen de
Duitsers in februari 1916 besloten frontaal de aanval op Verdun te openen.
In de periode 1916 tot oktober 1918 werd de Argonne een relatief rustig front. Toen
kwamen de Amerikanen hier in actie en dreven met moeite de Duitsers de bossen
uit. En creëerden daarbij hun eigen mythes en legenden zoals sergeant York en de
‘Lost Battalion’. Maar de Italianen waren in 1915 al begonnen om van de
Garibaldiens een legende te maken.

Propagandistisch effect van de Garibaldiens


Bij de begrafenissen van Bruno en Costante Garibaldi in Rome, respectievelijk op 6
en 12 januari 1915, kwamen honderdduizenden Italianen de kleinzonen van de
Giuseppe Garibaldi de laatste eer betonen. Ze werden bijgezet op de begraafplaats
Campo Verano, waar het graf van de grote volksheld ligt. Hun heldendood voor
Frankrijk was koren op de molen van volksmenners zoals de Italiaanse dichter en
11

romanschrijver Gabriele D’Annunzio die Italië rijp probeerden te maken voor de


interventie in de oorlog aan de kant van de Entente.
De in Parijs wonende D’Annunzio werd uitgenodigd om op 5 mei 1915 een
toespraak te houden bij de onthulling van een monument voor de volksheld
Garibaldi. Het werd een propagandastunt eerste klas waarbij familieleden van de
grote volksheld en voormalige Garibaldiens aanwezig waren. De menigte werd met
hoogdravende taal opgezweept, dat was aan D’Annunzio wel toevertrouwd. Zo
werd de strijd die Garibaldi in de negentiende eeuw had gevoerd om tot een
eenheidsstaat te komen gekoppeld aan de strijd van zijn kleinzonen in Frankrijk. En
Italië moest hun voorbeeld volgen, zijn zonen de strijd in sturen om het noorden van
het land te bevrijden van het juk van de gehate Oostenrijkers. 8 De Franse krant Le
Petit Journal beeldde de koppeling van Garibaldi met zijn kleinzoon Giuseppe
(Peppino) treffend uit op het voorblad van een geïllustreerde zondagseditie. De
kreten “Viva l’Italia” en “Viva Garibaldi” gingen hand in hand.

De voorpagina van Le Petit Journal Illustré van 23 mei 1915 waarin


de strijd van Giuseppe Garibaldi via zijn zoon Ricciotti met
zijn kleinzoon Giuseppe (Peppino) wordt verbonden.
12

Op 24 mei 1915 verklaarde Italië de oorlog aan Oostenrijk-Hongarije. De Italiaanse


regering was tot de conclusie gekomen dat meestrijden aan de zijde van de Entente
de mogelijkheid bood om de noordelijke streken Trente en Triëst aan Italië toe te
voegen. D’Annunzio en die andere volksmenner Benito Mussolini hadden hun zin
gekregen. De ‘witte oorlog’ was begonnen als een soort vervolg op de strijd voor het
Risorgimento.
De Garibaldi’s konden uiteraard niet afzijdig blijven en op 11 juni begaf Ricciotti
senior zich met zijn nog vijf levende zonen naar de militaire districtscommandant
van Rome. Ze kwamen zich opgeven als vrijwilliger voor de brigade Alpi, ooit onder
bevel staand van hun stamvader. De overlevende broers van de Garibaldiens werden
alle vier officier in het Italiaanse leger. En ook de vijfde broer Menotti kreeg een
officiersrang. Had het noodlot in de Argonne zwaar toegeslagen, in Noord-Italië
bleef dat de familie bespaard. Alle vijf kleinzonen overleefden de oorlog, al raakte
Ezio in oktober 1915 wel zwaar gewond. Giuseppe Garibaldi II bereikte in het
Italiaanse leger uiteindelijk de rang van brigadegeneraal in juni 1918. Maar ‘La
Grande Guerra’ was zijn laatste strijd, hij stopte met krijgsheer spelen in 1919.

De oude Ricciotti Garibaldi, midden met witte baard, vergezeld van zijn nog levende
zonen bij het bezoek aan de militaire districtscommandant van Rome in juni 1915.

Herinneringen aan de Garibaldiens in de Argonne


Ter nagedachtenis van de dood van Costante en Bruno Garibaldi, en voor de strijd
van de Garibaldiens, werd in het dorp La Chalade een monument opgericht. Het
staat op de plaats waar de voormalige begraafplaats van de Garibaldiens lag
tegenover de abdijkerk. Die begraafplaats werd later geruimd en de lichamen
13

werden of overgedragen aan de familie van de gevallenen in Frankrijk en Italië, of


overgebracht naar een andere begraafplaats.
Het door de beeldhouwer Sergio Vatteroni uit Carrara vervaardigde monument
werd in 1932 onder grote belangstelling onthuld. Het is nu duidelijk aan restauratie
toe. Aan de linkerkant staat de beeltenis van Costante, gevallen op 5 januari 1915 bij
Courte Chausse, en aan de rechterkant de beeltenis van Bruno, gevallen op 26
december 1914 bij Bolante. Men moet via een trap omhoog om de helden te
aanschouwen en de laatste drie traptreden zijn de vanzelfsprekende plaats voor het
leggen van kransen. In het midden bevindt zich een voorstelling van een vleugel met
een opstaand zwaard en daaronder de tekst: “Optatum foedus amoris. Bruno e
Costante Garibaldi con cinquecento legionari caddero su questa terra di Francia e
furono l’eroica avanguardia dell’Italia di Vittorio Veneto”.
De Latijnse spreuk refereert aan het afleggen van een heilige gelofte van
vriendschap. De Italiaanse tekst laat zich zonder veel kennis van het Italiaans
gemakkelijk raden. Bruno en Costante Garibaldi zijn met 500 legionairs op Franse
bodem gevallen en zijn de heroïsche avant-garde van het Italië van Vittorio Veneto.
Bij de plaats Vittorio Veneto vond in oktober-november 1918 het laatste en
succesvolle Italiaanse offensief plaats tegen het Oostenrijks-Hongaarse leger.
Eindelijk werden de Oostenrijkers verslagen na ruim drie jaar bloedige strijd. En dat
was zelfs de legendarische volksheld Garibaldi tijdens het Risorgimento niet gelukt.
Met de tekst op het monument wordt de strijd van een klein groepje Italianen in een
afgelegen streek van Frankrijk nadrukkelijk gekoppeld aan de uiteindelijke Italiaanse
overwinning.

Het monument voor Constante en Bruno Garibaldi in La Chalade.


14

De onthulling van het monument voor de Garibaldiens in La Chalade in 1932.

Bord naast het monument in La Chalade voor de voormalige


begraafplaats van de Garibaldiens.
15

De stoffelijke resten van een zestigtal Garibaldiens werden in de jaren twintig uit de
Argonne overgebracht naar de grote Italiaanse militaire begraafplaats Bligny bij
Reims.9 Daar liggen overwegend Italianen die gesneuveld zijn in de tweede slag aan
de Marne in de zomer van 1918. Bij de ingang van de begraafplaats staat echter ook
een klein gedenkteken met daarop de namen Bolante, Courte Chausse en Ravin des
Meurissons. Drie godinnen houden zegekransen boven de namen. Evenals het
monument in La Chalade dateert dit gedenkteken uit de periode dat de fascisten van
Benito Mussolini, Il Duce, aan de macht waren en dat alles moest wijzen op Italiaanse
glorie.
Het gedenkteken werd vervaardigd door de Italiaanse beeldhouwer Alberto
Cappabianca. Eén van de Italiaanse kunstenaars die het appèl van september 1914
opvolgde. Als kapitein in het 2 e bataljon van de Garibaldiens werd hij eveneens op 20
januari 1915 onderscheiden met het ‘Légion d’honneur’. Cappabianca maakte ook het
monument voor de Garibaldiens en voor al de andere Italiaanse vrijwilligers in het
Franse leger dat op de beroemde begraafplaats Père Lachaise in Parijs in 1934 werd
onthuld. Zo bleef de herinnering aan de Garibaldiens bewaard tot aan 2008 toe.

Het gedenkteken op de militaire begraafplaats van Bligny met drie


overwinningsgodinnen.
16

De laatste ‘Garibaldien’
Op 12 maart 2008 overleed op 110-jarige leeftijd Lazare (Lazzaro) Ponticelli in het
Franse dorp Kremlin-Bicêtre in de Val-de-Marne. Geboren op 7 december 1897 in
Italië was Ponticelli de laatste nog levende oorlogsveteraan in Frankrijk.10 Als
negenjarig jongetje was hij naar Frankrijk gekomen. In 1914 werkte hij als
schoorsteenveger en venter van kranten in Parijs. Toen de oorlog uitbrak, meldde hij
zich aan voor het Vreemdelingenlegioen. Frankrijk had hem werk en daardoor te
eten gegeven en dus wilde hij voor Frankrijk vechten. Liegend over zijn leeftijd werd
hij aangenomen. In een interview verklaarde hij eens dat hij in de Argonne
onophoudelijk gaten in de grond moest graven voor de doden of voor de
mijngangen.
Na het opheffen van het marsregiment keerde Ponticelli begin 1915 terug naar Parijs.
Na de intrede van Italië in de oorlog moest hij echter in Italiaanse krijgsdienst en
werd eind 1915 naar Turijn overgebracht door Franse gendarmes. Hij vocht aan het
Italiaanse front in de Alpen, raakte daar gewond en keerde na de oorlog opnieuw
terug naar Parijs. Samen met zijn broers begon hij een metaalconstructiebedrijf en
werd uiteindelijk pas in 1939 tot Fransman genaturaliseerd. Als laatst overleden
Franse oorlogsveteraan kreeg Lazare Ponticelli op 17 maart 2008 een staatsbegrafenis.
Zijn kist werd gedragen door militairen van het Vreemdelingenlegioen, de
legereenheid waarin hij in de winter van 1914-1915 in de Argonne voor Frankrijk had
gevochten.
De laatste van de Italiaanse vrijwilligers was niet meer, maar zijn herinnering leeft
voort. Op 28 september 2012 werd in Nogent-sur-Marne, ten oosten van Parijs, een
plein omgedoopt tot het Place Lazare Ponticelli en voorzien van een beeld van een
poilu.

Lazare Ponticelli.
17

Noten
1
Heyriès, H., Les Garibaldiens de 14, Splendeurs et misères des Chemises Rouges en France
de la Grande Guerre à la Seconde Guerre mondiale, Nice, 2005.
2 Heyriès, p. 162.
3 Degrande, W., Feldgrau in de Argonne, 1914-1918, Vier jaar strijd vanuit Duits

perspectief, Assebroek (Brugge), 2010. In eigen beheer uitgegeven, zie


www.argonne1418.be.
Een essay door Buitenhuis, J.H., over de gevechten in de Argonne in de winter van
1914-1915 is verder verschenen in: Hans Andriessen, Martin Ros en Perry Pierik
(red.), De Grote Oorlog, Kroniek 1914-1918, Deel 11, Soesterberg, 2006, p. 9-28.
4 Graber, S., Mémoire de la Grande Guerre en Lorraine, Metz, 1998, p. 16.
5 Heyriès, p. 525.
6 Geciteerd in Heyriès, p. 185.
7 Stratonovitch, C., La Guerre en Argonne, 13 juillet 1915, L’offensive allemande de la

Haute-Chevauchée (I), Louviers, 2001.


Buffetaut, Y., La Guerre en Argonne, Tome 2, L‘offensive française du 14 juillet et les
batailles de l’été 1915, Louviers, 2003.
8 Thompson, M., De witte oorlog, Het Italiaanse front 1915-1919, Amsterdam, 2009, p.

54-63.
9 Sapori, J., Les troupes italiennes en France pendant la première guerre mondiale, Parçay-

sur-Vienne, 2008, p. 109-110.


10 Website Ders des Ders, http://dersdesders.free.fr/france.html.

___________________________________________________________________________
▬ © 2013 - Eric R.J. Wils. De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de
auteur. Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk voorafgaande
schriftelijke toestemming vereist van de auteur. Ook vragen en opmerkingen kunnen
via dit emailadres aan de auteur worden voorgelegd. Dit artikel is eerder, onder
dezelfde titel, geplaatst in De Groote Oorlog, het huisorgaan van de Western Front
Associatie Nederland.

You might also like