You are on page 1of 20

Verslagenmap Biologie

KIM WISKERKE (H4A)

|docent: Meneer Bookelaar | school: Nehalennia Breeweg |


Inhoud
1. YOGHURT: PRODUCT VAN BACTERIËN ............................................................................... 2
ONDERZOEKSVRAAG: ................................................................................................................................. 2
HYPOTHESE:............................................................................................................................................. 2
MATERIALEN: ........................................................................................................................................... 2
METHODE: .............................................................................................................................................. 3
RESULTATEN: ........................................................................................................................................... 3
CONCLUSIE: ............................................................................................................................................. 4
2. ENZYMACTIVITEIT AMYLASE ............................................................................................. 6
ONDERZOEKSVRAAG: ................................................................................................................................. 6
HYPOTHESE:............................................................................................................................................. 6
MATERIAAL:............................................................................................................................................. 6
METHODE: .............................................................................................................................................. 7
RESULTATEN: ........................................................................................................................................... 7
CONCLUSIE: ............................................................................................................................................. 8
3. GEDRAGSONDERZOEK, ETHOGRAM EN PROTOCOL ............................................................. 9
ONDERZOEKSVRAAG: ................................................................................................................................. 9
HYPOTHESE:............................................................................................................................................. 9
MATERIAAL:............................................................................................................................................. 9
METHODE: .............................................................................................................................................. 9
RESULTATEN: ......................................................................................................................................... 10
Ethogram: ...................................................................................................................................... 10
Protocol:.......................................................................................................................................... 11
Frequentie-analyse: ........................................................................................................................ 12
Sequentie-analyse: .......................................................................................................................... 12
CONCLUSIE: ............................................................................................................................................ 13
EXTRA; ANTWOORDEN OP DE VRAGEN: ........................................................................................................ 13
4. HET SOASPEL:................................................................................................................. 14
ONDERZOEKSVRAAG:.................................................................................................................................14
HYPOTHESE:............................................................................................................................................14
MATERIAAL:............................................................................................................................................14
METHODE: .............................................................................................................................................14
RESULTATEN: .......................................................................................................................................... 15
Contactkaart: .................................................................................................................................. 15
CONCLUSIE: ........................................................................................................................................... 16
5. FLORA INDICATIE ............................................................................................................ 17
ONDERZOEKSVRAAG: ................................................................................................................................ 17
HYPOTHESE:............................................................................................................................................ 17
MATERIAAL:............................................................................................................................................ 17
METHODE: ............................................................................................................................................. 17
RESULTATEN: ......................................................................................................................................... 18
CONCLUSIE: ........................................................................................................................................... 18

PAGINA 1
1. Yoghurt: product van bacteriën
In yoghurt zitten vooral de melkzuurbacteriën zoals de lactobacillus soorten. Deze
gebruiken de lactose (melksuiker) in melk als energierijke stof. Ze zetten hierbij
lactose om in melkzuur, dit proces heet melkzuurgisting. Hierdoor is yoghurt langer
houdbaar dan melk. Het zuur dat gevormd wordt zorgt ervoor dat bedervende
bacteriën afsterven. Maar hoe verloopt dit proces? Wat is de invloed van de
temperatuur hierop? Welke invloed heeft de verzuring op de PH, dikte en geur?

ONDERZOEKSVRAAG:
Onder welke omstandigheden gaat de melkzuurgisting het snelst?

HYPOTHESE:
Hoe hoger de temperatuur is tijdens het proces van melkzuurgisting, des te lager de
PH zal zijn. De dikte zal toenemen en de geur zal verzuren. Dit komt doordat de
melkzuurbacterie harder kan werken bij een hogere temperatuur.

Als de hypothese klopt dan zou gemeten worden dat de PH van melk tijdens het
proces sneller daalt dan de PH van melk bij een lagere temperatuur. Ook zou
gemeten worden dat de melk bij hogere temperatuur sneller dik wordt en de geur
eerder zuur wordt. Als dit niet zo is moet de hypothese verworpen worden.

MATERIALEN:
 2 koffiebekertjes
 Yoghurt
 Melk
 Roerstaafje
 pH-papier
 Zuurgraadkaart
 Folie
 (Watervaste) stift

De bekertjes “warm” en “koud”, het verschil is niet


zichtbaar.

PAGINA 2
METHODE:
1. Zet met een stift op 1 van de bekertjes koud en zet op het andere bekertje
warm.
2. Vul beide bekertjes voor 10% met yoghurt. Vul deze verder aan met melk tot
ze voor drie kwart vol zijn. Zorg ervoor dat in beide bekertjes de hoeveelheid
vrijwel exact gelijk is.
3. Roer de inhoud van de bekertjes net zo lang totdat de vloeistof weer op melk
lijkt.
4. Bepaal van de bekertjes de volgende parameters en noteer deze in een tabel
bij de datum waarop de meting is uitgevoerd.
o pH: Met behulp van pH-papier de zuurgraad vaststellen. Hoe lager
de pH , hoe zuurder de oplossing. Vergelijk de verkleuring van het
pH-papiertje met de zuurgraadkaart op het doosje en lees de pH
af.
o Dikte: Bepaal deze op een schaal van 1 tot 5, waarbij 1 de dikte
van melk is en 5 de dikte van yoghurt. Leg met stappen van halve
punten de dikte van de oplossingen vast.
o Geur: Omschrijf waarnaar de oplossingen ruiken en hoe sterk deze
geur is.
5. Sluit de bekertjes af met folie en een elastiekje. Zet het bekertje met de tekst
“koud” in de koelkast bij een temperatuur van ± 3 ˚C. Zet het bekertje met de
tekst “warm” bij een kamertemperatuur van ± 19 ˚C.
6. Voer de bovengenoemde bepalingen nog op 3 andere dagen uit en verwerk
de gegevens in een tabel.

RESULTATEN:
De pH in het bekertje met de tekst “warm” is lager dan de pH van het bekertje met
de tekst “koud”. Ook is de vloeistof van het bekertje “warm” dikker en is de geur een
stuk zuurder dan het bekertje “koud”.

Resultaten van bekertje “koud” weergeven in tabel.


Koud 13-12-18 14-12-18 17-12-18 18-12-18
pH 6,5 6,0 6,0 6,0
Dikte 1,5 2,0 2,0 2,0
Geur Melk Drink yoghurt Drink yoghurt Zure drink
yoghurt
Resultaten van bekertje “warm” weergeven in tabel.
Warm 13-12-18 14-12-18 17-12-18 18-12-18
pH 6,5 6,0 5,5 5,0
Dikte 1,5 2,5 3,0 3,0
Geur Melk Zure drink Yoghurt Yoghurt
yoghurt

PAGINA 3
CONCLUSIE:
Uit de resultaten is gebleken dat het proces van melkzuurgisting het snelst gaat bij
een kamertemperatuur (37˚C). De hypothese is dus juist en hoeft daarom niet
verworpen te worden.

De pH en de dikte zijn kwantitatief (in getallen weergegeven), echter is de geur


kwalitatief (niet in getallen weergegeven). Dit kan onduidelijk zijn. Verder is de geur
en de dikte niet goed te meten. Deze moet je dan ook deels gokken. Het is dus goed
mogelijk dat de uitslagen niet helemaal kloppen.

In het vervolg kan de zuurheid beter bepaald worden, door het proeven van de
vloeistoffen in plaats van de geur. Dit omdat de geur moeilijk te bepalen/
omschrijven is.

De zuurgraadkaart met pH-papiertje

PAGINA 4
pH melkzuurgisting "koud" pH melkzuurgisting Warm
pH 6.6
6.4
6.4
6.2 5.9
pH
6
5.4
5.8
5.6 4.9
1 2 5 6 1 2 5 6
tijd (in dagen)
tijd (in dagen)
koud Warm

Dikte melkzuurgisting
Dikte vloeistof
3.5

2.5

1.5

1 Tijd (in dagen)


1 2 5 6

koud warm

Werking van
melkzuurgisting

PAGINA 5
2. Enzymactiviteit amylase
Je onderscheidt een minimum-, maximum- en een optimum-pH. De optimum-pH is
de zuurgraad waar de meeste omzettingen per seconde worden gemaakt. Het enzym
amylase (zit in speeksel)zet bijvoorbeeld amylose (zetmeel) om in kleinere suikers.
De vorm/structuur van een enzymmolecuul verandert niet alleen door een pH-
verandering. Dit gebeurt ook door verandering in de temperatuur. Wat is de
optimum-pH? Is de pH belangrijk voor de omzettingen per seconde?

ONDERZOEKSVRAAG:
In hoeverre heeft de pH invloed op de enzymwerking?

HYPOTHESE:
De pH heeft grote invloed op de werking van enzymen. Dit komt doordat de werking
van deze enzymen afhankelijk is van de pH en temperatuur. Er bestaat een optimum-
pH en optimum temperatuur. Als deze bereikt zijn, worden ze meeste omzettingen
per seconde gemaakt.

Als de hypothese klopt zou aangetoond moeten worden dat de enzymen beter
werken bij de ene pH dan bij de andere pH. Als dit niet zo is moet de hypothese
verworpen worden.

MATERIAAL:
 6 reageerbuizen
 Watervaste stift
 Speekseloplossing
 0,1% zetmeeloplossing met pH 5,7 en 8
 Druppelflesje met vers JKJ
 3 druppelpipetten
 Waterbad op 37 °C
 5 objectglaasjes
 Thermometer

PAGINA 6
Benodigde materialen
METHODE:
1. Nummer de reageerbuizen.
2. Doe 2 ml diastaseoplossing in reageerbuis 1,2 en 3.
3. Doe 2 ml zetmeeloplossing met een pH van 5 in reageerbuis 4. Doe hetzelfde
met buis 5 en 6, alleen dan met een pH van 7 en 8.
4. Plaats alle buizen in het waterbad van 37 ˚C. wacht 5 minuten tot de
vloeistoffen op temperatuur zijn.
5. Leg 5 objectglaasjes neer, druppel op elk glaasje 3 druppels JKJ
6. Maak een scoreblad.
7. Zijn de vloeistoffen op temperatuur, voeg dan buis 4 bij buis 1, buis 5 bij buis
2 en buis 6 bij buis 3. Zet deze buizen terug in het waterbad. Zorg dat elke
buis een eigen druppelpipet heeft.
8. Meng de vloeistof uit buis 1 en neem 1 druppel met de juiste druppelpipet:
t = 0. Zet de buis gelijk terug in het waterbad.
9. Druppel de vloeistof met de druppelpipet op het objectglas in de druppel JKJ.
Zorg dat het druppelpipet niet in aanraking komt met de JKJ.
10. Noteer in het scoreblad “+” als de zetmeeltest positief is. Deze oplossing
heeft dan een blauwe kleur. Noteer “±” als de kleur roodachtig is, en noteer
“-“ als de test negatief is (doorzichtig).
11. Test op t = 2 min, de tweede buis op t = 4 min, de derde op t = 6 min
enzovoort. Test steeds met een nieuwe druppel JKJ en gebruik voor elke test
de juiste druppelpipet.
12. Stop als alle buizen 5 maal getest zijn of als alle buizen 2 keer negatief zijn
getest.

RESULTATEN:
De druppels Jodium waar amylase met een pH van 5 en 8 is toegevoegd (buis 1 en 3)
zijn duidelijk een stuk donkerder dan de druppels amylase met een pH van 7 (buis 2).
Verder is het zo dat alle oplossingen lichter worden naarmate de tijd toeneemt.
Bijvoorbeeld t = 0 is een stuk donkerder dan t = 24.

Buis 1 Buis 2 Buis 3


t=0 t=2 t=4
+ + +
t=6 t=8 t = 10

PAGINA 7
+ ± +
t = 12 t = 14 t = 16
+ ± +
t = 18 t = 20 t = 22
± - ±
t = 24 t = 26 = 28
± - ±

CONCLUSIE:
Uit de resultaten is gebleken dat de werking van het enzym amylase het best werkt
bij een pH van 7. Bij deze pH vinden dan ook de meeste omzettingen (van zetmeel in
kleinere suikers) plaats.

Tijdens het pipetteren is het mogelijk dat de JKJ in aanraking komt met de pipet. Dit
kan de resultaten beïnvloeden. Ook is het zo dat het waterbad van 37 ˚C naarmate
de proef vordert afkoelt.

In het vervolg moet het waterbad beter geïsoleerd worden en moet de


desbetreffende pipet elke keer voor gebruik worden afgespoeld met water.

Buis 1

Buis 2

Buis 3

Objectglaasjes met JKJ Object glaasjes na


toevoegen buisjes.

PAGINA 8
3. Gedragsonderzoek, ethogram en protocol
Konijnen zijn lieve, sociale, gevoelige dieren en behoren tot de familie van de haasachtigen
(lagomorpha). Van nature leven konijnen in grote groepen in graslanden, duinen of
heidegebieden. Ze zetten hun territorium af met keutels, plasjes en door met hun vacht
tegen voorwerpen te schuren. Verder besteden ze veel tijd aan het zoeken naar voedsel,
spelen en rennen. Hoe zit het met konijnen die als huisdier gehouden worden, en welk
gedrag vertonen zij?

ONDERZOEKSVRAAG:
Welke gedrag vertonen konijnen die als huisdier worden gehouden?

HYPOTHESE:
Konijnen zijn groepsdieren, maar ook zijn het vluchtdieren. Door hun natuurlijke
achtergrond, voelen ze zich nooit helemaal veilig. Ze zijn dan ook op elk moment van de dag
alert en op hun hoede. Mijn verwachting is dan ook dat de konijnen veel verschillende
soorten gedragselementen vertonen en dat deze snel achter elkaar plaatsvinden.

Als de hypothese klopt zou moeten blijken uit de ethogram dat er veel verschillende
gedragselementen zijn. Ook zou worden aangetoond uit het Protocol dat de
gedragselementen regelmatig veranderen en niet eenzijdig zijn. Als dit niet het geval is zal
de hypothese moeten worden verworpen.

MATERIAAL:
 Pen
 Papier
 Stopwatch
 Konijn
 (Geodriehoek)
 (Klasgenoot)

METHODE:
1. Observeer het dier gedurende 10 minuten. Beschrijf en benoem de
gedragselementen die je ziet in een ethogram. Geef deze gedragselementen een
afkorting van 2 letters.
2. Laat je ethogram controleren en gedurende 10 minuten aanvullen door je
klasgenoot. Vul zelf het ethogram aan van je klasgenoot. Doe je het onderzoek
alleen, controleer dan zelf je ethogram en vul deze voor de gedurende 10
minuten aan.
3. Leg van het dier de gedragselementen vast in een protocol. Schrijf per 5
seconden op wat het dier op dat moment voor gedrag toont. Houdt de tijd bij
met een stopwatch, en ga hier mee door voor 10 minuten.

PAGINA 9
RESULTATEN:
Het konijn vertoonde veel verschillende gedragselementen die elkaar snel afwisselen, het
konijn is zeker erg actief.

Ethogram:
Konijn Bunch:
Element Afkorting Omschrijving
Drinken dr Het opnemen van water
met de tong
Zitten zi Ontspannen houding met
de voorpoten naar voren op
de grond
Krabben kr 1 van de poten maakt een
krachtige beweging langs
het eigen lichaam
Afspringen as Beweging omlaag waarbij
geen van de poten de grond
raakt
Huppelen hu Zich met 4 poten
voortbewegen
Opspringen os Beweging omhoog waarbij
geen van de poten de grond
raakt
Snuffelen sn Met de snuit aan een
voorwerp snuffelen
Eten et Kauwbeweging met voedsel
in de bek
Knagen kn Het afbijten van stukjes
hooi/hout
Liggen li Met de buik op de grond, de
voorpoten naar voren en de
achterpoten opzij
Sprinten sp Zich met snelheid op 4
poten voortbewegen
Achtervolgen av Het hupsen achter het
medekonijn aan
Schudden sc Het lichaam met een snelle
beweging van links naar
rechts bewegen
Staan st Het gewicht op de
achterpoten plaatsen, en de
voorpoten zijn van de grond
Aflikken al De tong over de vacht van
het medekonijn bewegen
wassen wa De tong over eigen vacht
bewegen

PAGINA 10
Protocol:
Konijn Bunch:
Minuut 1 Minuut 2 Minuut 3 Minuut 4 Minuut 5
0-5 sec hu et sn st li
5-10 sec sn et sn st li
10-15 sec hu et hu hu li
15-20 sec zi et hu st li
20-25 sec hu et hu st li
25-30 sec hu et os st li
30-35 sec et et as st li
35-40 sec et hu os st li
40-45 sec et et al al li
45-50 sec et sn al li li
50-55 sec et sn as li li
55-60 sec et hu st li li

Minuut 6 Minuut 7 Minuut 8 Minuut 9 Minuut 10


0-5 sec li os as os as
5-10 sec st zi zi as sn
10-15 sec sn as st os hu
15-20 sec st hu os zi hu
20-25 sec li st sn as sn
25-30 sec st st zi st sn
30-35 sec zi zi as os st
35-40 sec zi st hu zi sn
40-45 sec wa st hu zi os
45-50 sec kr st as as zi
50-55 sec zi sn sn st zi
55-60 sec hu os st os zi

Bunch het
“Proefkonijn”
PAGINA 11
Frequentie-analyse:
In deze grafiek is af te lezen welk gedragselement het vaakst voorkwam.

aantal/ minuut frequentie-analyse


2.5

1.5

0.5

0
hu st et li sn os as zi al wa kr
gedragselementen

Sequentie-analyse:
Hierin is te zien of er een volgorde van gedragselementen plaats vindt. Er vindt enkel bij het
eten en het liggen een reeks plaats.

hu sn zi et os as st al li wa kr
hu 5 3 2 2 2 2 2 0 0 0 0

sn 4 3 1 0 2 0 3 0 0 0 0

zi 2 0 4 0 0 3 0 0 1 1 0

et 1 1 0 12 0 0 0 0 0 0 0

os 1 1 4 0 0 2 0 1 0 0 0

as 1 2 1 0 2 0 3 0 0 0 0

st 2 3 2 0 3 0 9 1 0 1 0

al 0 0 0 0 0 1 0 1 1 0 0

li 0 0 0 0 0 0 1 0 14 0 0

wa 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1

kr 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0

PAGINA 12
CONCLUSIE:
Voorafgaande handeling Volgende handeling
Uit de resultaten is gebleken dat konijnen over vele gedragselementen beschikken, die zij
snel afwisselen. Ook is gebleken dat sommige gedragselement vaker worden gebruikt dan
andere; zo staat het konijn het meest. Verder is er geen duidelijke volgorde in de
gedragselementen. Wel worden de gedragselementen eten en liggen voor een langere tijd
herhaald. De hypothese was juist, deze hoeft dus niet verworpen te worden.

Het gedrag van het konijn kon beïnvloed zijn door de aanwezigheid van een mens in zijn
territorium. Verder werd het protocol maar bijgehouden gedurende tien minuten.

In het vervolg zou het gedrag van het konijn vanuit een beschutte plek moeten worden
geobserveerd. Dit om te zorgen dat het gedrag van het konijn door de aanwezigheid van een
ander soort niet verandert. Ook moet het protocol in het vervolg langer bijgehouden
worden. Een protocol van slechts 10 minuten is namelijk niet betrouwbaar, aangezien het
gedrag van het konijn verschilt per moment.

EXTRA; ANTWOORDEN OP DE VRAGEN:


Zie pagina 32 van Nectar 3e editie Biologie 4 havo leerboek.

Vraag 1

c: Mijn ethogram was geschikt voor het maken van een protocol, omdat ik deze uitgebreid
heb uitgewerkt en deze voldoende groot was.
d: Je kunt dit gedragselement er nog snel bijschrijven.

Vraag 2

a; nee, een ethogram verschilt per soort dier.


b; geen één soort dier heeft precies dezelfde gedragselementen.

Vraag 3

a; huppelen, knagen en het op- en afspringen


b; niet veel dieren huppelen als konijnen huppelen. De meeste dieren rennen namelijk op 4
poten en konijnen hupsen meer in plaats van rennen. Er zijn ook maar een beperkt aantal
knagende dieren. Ook het op- en afspringen is kenmerkend aangezien konijnen heel hoog
kunnen springen door de sterke achterpoten. Zij springen dan ook vaak.

Vraag 4

a; er is geen duidelijke gedragsketen te vinden. Wel eet en ligt dit konijn voor een langere
tijd, maar ook dat is geen gedragsketen. b; het gedrag is erg divers aangezien er vele
gedragselementen in voorkomen die elkaar snel afwisselen.

c; het gedrag is maar voor een korte periode bijgehouden, deze kan beïnvloed zijn door de
aanwezigheid van een ander soort wezen, maar ook door het weer. Je kan in zo’n korte
periode het gedrag van het dier niet bepalen.

PAGINA 13
4. Het Soaspel:
Tijdens het vrijen kunnen er veel verschillende dingen misgaan, zoals een condoom die
kapot gaat. Hierdoor is het vrijen niet langer meer veilig, het onveilig vrijen kan leiden tot
verschillende soa’s. Maar hoe groot is het risico dat je een soa oploopt en hoe snel verspreid
deze zich?

ONDERZOEKSVRAAG:
Hoe snel verspreiden soa’s (seksueel overdraagbare aandoeningen) zich over een groep
waarbij niet iedereen het veilig doet?

HYPOTHESE:
Soa’s verspreiden zich erg snel. Dit komt doordat mensen die zonder condoom seks hebben
en verschillende seksuele contacten hebben een verhoogde kans op een soa hebben. Een
soa kan zich namelijk verspreiden via bloed, sperma en vaginaal vocht. Ook kan iemand
besmet zijn zonder dat deze klachten ondervindt (seropositief), maar deze kan wel de soa
verder verspreiden.

Als de hypothese klopt zou aangetoond moeten worden dat de soa zich snel verspreid na
onveilige seks. Zodra dit niet het geval is moet de hypothese verworpen worden.

MATERIAAL:
 Rolkaarten met veiligheidsspelden
 Contactkaarten
 Bekertje water
 Één bekertje bevat een een zetmeeloplossing
 Druppelflesje met joodoplossing

METHODE:
1. Iedereen krijgt een rolkaart, een contactkaart en een bekertje met vloeistof.
2. Op de rolkaart staat de rol beschreven, die je gaat spelen. Zorg ervoor dat de rol
goed doorgelezen is, en dat het duidelijk is wat jij moet doen. Maak het kaartje
hierna op een zichtbare plaats vast en laat deze aan je “partner” zien, wanneer deze
hierom vraagt.
3. Na de uitleg zoek je contact met maximaal 8 personen.
4. Stel je voor aan je nieuwe partner en bepaal, afhankelijk van beide rolkaarten of er
seks plaatsvindt. Hierbij kan er weer afhankelijk van de rolkaarten bepaald worden
of dit veilig of onveilig gebeurd.
5. Als er gekozen wordt voor veilige seks of geen seks gebeurd er niks. Echter worden
de bekers door elkaar gemixt bij onveilige seks. Zorg ervoor dat beide bekertjes
evenveel vloeistof bevatten na het mixen.
6. Vul na elke ontmoeting de contactkaart in en houd hierop bij of je veilig, onveilig of
geen seks hebt gehad en met wie.
7. Na ongeveer een kwartier zal het spel stoppen. Bij elk bekertje wordt Joodoplossing
toegevoegd. De vloeistof in het bekertje zal blauw kleuren na besmetting van een
soa en geel als er geen besmetting is opgetreden.

PAGINA 14
RESULTATEN:
Achteraf is gebleken dat Wallid de bron was, echter heeft hij pas na zijn 5e contact onveilige
seks gehad. Mijn personage heeft het dus met de bron (walliet) gedaan, hierna heeft mijn
personage nog 1 keer onveilige seks gehad met Frans. Ook hij heeft na de onveilige seks met
mijn personage een soa opgelopen. In totaal waren er 9 mensen besmet en 13 niet besmet.
Van de 13 niet besmette personen hebben 12 personages nog wel 1 of meerdere keren
onveilige seks gehad.

Water + Jodium = Geel (geen soa)

Water + Zetmeel + Jodium = blauw (soa)

Contactkaart:
Naam van de Veilig Onveilig Niet
Partner
1. Dennis ×

2. Kees ×

3. Romena ×

4. Patrick ×

5. Walliet ×

6. Frans ×

7. Joke ×

8. Mark ×

Dit was mijn bekertje, zo ziet de Zo ziet de vloeistof eruit als je niet
vloeistof eruit als je een soa hebt besmet bent.
opgelopen.

PAGINA 15
CONCLUSIE:
De soa is nadat de bron begon met onveilige seks erg snel verspreid. Er zijn tenslotte 9
personages besmet na onveilige seks, waarvan 3 het direct onveilig met de bron hadden
gedaan. Dit zou dus betekenen dat de hypothese juist is en dat deze dus niet verworpen
hoeft te worden.

Dit spel is echter maar een indicatie van de werkelijkheid, dus de vraag is in hoeverre lijkt
deze ook echt op de werkelijkheid. Men was af en toe bijna zijn/haar bekertje kwijt
waardoor de uitslag veranderd had kunnen worden.

In het vervolg zou men een naam op het bekertje moeten zetten om bij te kunnen houden
van wie welk bekertje is.

PAGINA 16
5. Flora Indicatie
Groene planten zijn de zuurstofflessen van de aarde; mens en dier iedereen leeft ervan. Er
zijn zoveel verschillende planten: grote planten, kleine planten en bloeiende planten. Zo
kunnen we nog wel een tijdje doorgaan, er zijn heel veel verschillende planten. Maar hoe
kan er onderscheid gemaakt worden tussen planten, hoe kan je zien welke plant tot welke
soort behoort.

ONDERZOEKSVRAAG:
Kan met behulp van het boek “Geïllustreerde Flora Van Nederland” een indicatie van een
bepaalde plant gemaakt worden?

HYPOTHESE:
Dit boek geeft precies aan wat je moet doen, naar welke vraag je bijvoorbeeld moet gaan. Je
kunt uit de illustraties goed afleiden wat er wordt bedoeld en waar je op moet letten bij de
plant.

Als deze hypothese juist blijkt moet de naam en Latijnse naam van de plant gevonden
kunnen worden door middel van het boek “Geïllustreerde Flora Van Nederland”. Als de
hypothese niet juist blijkt te zijn, zal deze verworpen moeten worden.

MATERIAAL:
 Het boek “Geïllustreerde Flora Van Nederland” geschreven door Heimans, Heinsius
en Thijsse’s
 Pen
 Papier

METHODE:
1. Zorg dat iedereen een plant heeft die intact is om te onderzoeken.
2. Begin op de 5e pagina, begin bij vraag 1 en beantwoordt elke keer de vraag, ga naar
de pagina/ vraag die door het boek verwezen wordt.
3. Ga hiermee door tot je de omschrijving van de desbetreffende plant hebt gevonden,
schrijf ook de Latijnse naam op van deze plant.

PAGINA 17
RESULTATEN:
De vragen die wij hebben beantwoord om op ons antwoord uit te komen;

Bladzijde 5:

1.b -> 2.b -> 3.b -> 4.b -> 5.b -> 6.b -> 7.b -> 8.b ->

Bladzijde 41:

1.a -> 2.b -> 8.a -> 9.b -> 11.b -> 19.a -> 20.b -> 44.b -> 60.b -> 65.b -> 67.b -> 72.b -> 75.b ->
80.a -> 81.a -> 82.a -> 83.a -> 84.a ->

Bladzijde 384 (ooievaarsstekfamilie):

1.a -> ooievaarsbek 1.a -> 2.b -> 11.a -> 12.b -> 14.a -> 15.b -> kleine ooievaarsbek (G.
Pussilum L.)

Onze plant was dus een Kleine ooievaarsbek, die in het Latijns G. Pussilum L. wordt
genoemd.

CONCLUSIE:
Het is dus inderdaad mogelijk om met behulp van het boek “Geïllustreerde Flora Van
Nederland” een plant te identificeren. De hypothese was juist, dus deze hoeft niet
verworpen te worden.

Wel moet je deels een plantenkenner zijn om de vragen correct te kunnen beantwoorden.
Het is dan ook fijn dat onze docent sommige benamingen heeft uitgelegd, anders waren wij
niet op het correcte antwoord gekomen.

Het boek “Geïllustreerde Flora Van De “kleine ooievaarsbek”


Nederland

Een pagina uit het boek “Geïllustreerde


Flora Van Nederland”

PAGINA 18
PAGINA 19

You might also like