Professional Documents
Culture Documents
Eerste editie
27 Ramaḍaan 1440
1 Juni 2019
In liefde van
Quṭub e Zamaañ Sayyidī Murshidī Huzoor Taajush Sharī‘ah ‘Allaamah
Muftī Muḥammad Akhtar Riḍa Khān Al-Qaadirī Noorī Azharī t
Zijn vader, de Ghazzalī van zijn tijd, Shaykh Mawlaanā Naqī Alī
Khānz, en grootvader, Shaykh Mawlānā Riḍā Alī Khānz,
behoorden tot de eminente Schriftgeleerden en Heiligen van hun tijd.
Zijn adellijke voorvaderen migreerden tijdens de Mongoolse dynastie
van Kandāhar (Kābul), Afghānistaan, eerst naar Lahore en vestigden
zich later in Bareilly.
1
Voor het splitsen van wat toendertijd India was. Inclusief wat India vandaag de dag is,
maar ook Pakistān en Bangladesh.
• In 1326 A.H. (1908 CE), op 54 jarige leeftijd compileerde Imam
Aḥmad Riḍāzeen gedetailleerde nabeschouwing in het
Arabisch, Jadd al-Mumtaar, over het welbekende Hanafī tekst,
Radd al-Muḥtaar van Allaamah Ibn Abidīn al-
Shaamīzbestaande uit vijf volumes. |9
• In 1330 A.H. (1911 CE), op 58 jarige leeftijd schreef Imaam
Aḥmad Riḍāzeen accurate vertaling van de Qur’aan, en
zegende de wereld met Kanz al-Imaan [the Treasure of Faith].
Vervolgens zegende hij de wereld met een 12 volume
jurisprudentiele encyclopedie genaamd, al-Ataayā al-
Nabawiyyah fī al-Fataawa al-Riḍawiyyah [De Profetische
Geschenken in de Riḍaawi Edicten]. Deze encyclopedie is nu
beschikbaar in 30 volumes na de vertaling en toevoeging van
monografieën geschreven door de Imaam.2
Het aantal werken waar wij weet van hebben, geschreven door Imaam
Aḥmad Riḍāzlopen op tot 679, waarvan 206 monografieën zijn
inbegrepen in de 30-volume editie van Fataawa Riḍawiyyah.
2
Extract uit Ḥaayat e Aʿlā Ḥaḍrat door Allaamah Zafar al-Dīn Bihaarī z.
VOORWOORD
(Engelse vertaler)
Deze beknopte extract dient ter introductie over de historie van het
compileren oftewel samenstellen van de Qur’aan en de compilators
ervan. Geschreven in 1322 A.H., ter beantwoording van twee vragen
over de compilatie van de Qur’aan; één ontvangen vanuit de auteur’s
geboortestad, Bareilly, en de andere vanuit Aẓīmabaad (Patna), legt
Imaam Aḥmad Riḍā uit in zijn buitengewone stijl – bondig maar
veelomvattend – waarom Sayyidunā ʿUthmaanzJaami’ al-Qur’aan
(samensteller van de Qur’aan) wordt genoemd, hoeveel anderen werd
deze titel ook gegeven, wie zijn de compilators, op wiens raadgeving
werd het samengesteld, en waarom werd het samengesteld.
3
Fatḥ al-Baarī 9:12; al-Bukhaarī, Ḥadīth no. 4986.
VOORWOORD
(Nederlandse vertaler)
الرحمن الرحيم
ٰ بسم اهلل
| 11
السال َُم َعلٰى َس ِّي ِد ْاْلَنْب ِ َيا ِء َوال َُم ْر َسلِي ْ َن
َّ اِكيْ َن َوالصَّ لٰوةُ َو َّ ا ْل َح ْم ُد ل ِ ّلهِ َر ِّب ال َْعا َلمِي َ َن َح ْم َد
ِ ِ الش
َو َعلٰى ٰالِهِ َو ْاص َحابِهِ َا ْج َم ِعي ْ َن
Ter gelegenheid van Laylat al-Qadr is deze Nederlandse vertaling
gedaan voor de Isaal e Sawaab (Versturen van beloning voor Moslim
overledenen) voor mijn Nana Djaan (Opa) al-Ḥaaj Imaam Moḥamed
Ajoeb Dinmoḥamed die zijn leven wijdde aan het opdoen en
verspreiden van kennis, en daarbij velen heeft onderwezen in het
reciteren van de Heilige Qur’aan. Moge ook hij tevreden zijn met mijn
werk. Eventuele fouten in vertaling dienen toegeschreven te worden
aan mijzelf. Moge Allāhlmij vergeven voor mijn fouten. Voor
feedback kunt u contact met mij opnemen.
Taalib e Du‘ā
Antwoord:
Het samenstellen van de Qur’aan, het systematisch organiseren van de
verzen, het voltooien en scheiden van de hoofdstukken (sūrah)
gebeurde in de tijd van de Boodschapper van Allāh b , onder het
gebod van Allāhlzoals geinformeerd door Jibrīlq en onder het
gebod en leiding van de Boodschapper van Allāh b. Echter, werd de
Qur’aan onthouden in de harten van de metgezellen; op diverse
perkamenten, stukken steen; op huiden, schouderbladen en ribben van
geiten en schapen; en andere plaatsen. Maar, de gehele Qur’aan was
nog niet als boekvorm samengesteld.
4
Muḥammad ibn Jarīr en anderen overleveren dat de Slag van Yamaamah plaatsvond
in 11 Hijrī. Ibn Qaaniʿ overleverde dat de Slag plaatsvond tegen het einde van 11 Hijrī.
Andere overleveringen suggereren dat de Slag plaatsvond in 12 Hijrī. De reconciliatie
tussen deze twee overleveringen zal mogelijk kunnen zijn dat de Slag begon in 11 Hijrī
en eindigde in 12 Hijrī. En Allāh lweet het het best.
Amīr al-Mu’minīn Sayyidunā ʿUmarzverkreeg verheven inspiratie
(ilhaam) en ging naar het hof van de successor van de Boodschapper
van Allāh b (Abū Bakrz) en zei, “Vele metgezellen die de Qur’aan
hadden gememoriseerd zijn gemarteld in deze Slag. Als op dezelfde
manier metgezellen die de Qur’aan gememoriseerd hebben blijven | 14
gemarteld blijven worden in andere Slagen en de Qur’aan blijft zich
verspreiden bestaat er vrees dat veel van de Qur’aan verloren zal gaan.
5
Enkv. ṣaḥīfa, mv. ṣūḥuf, ṣaḥaaif: letterlijk. bladen, pagina’s, foliovellen. In het
Algemeen, staat ṣūḥūf of ṣaḥīfa voor de compilatie van Sayyidunā Abū Bakr al-
Ṣiddīqz. Het manuscript samengesteld in de tijd van Sayyidunā Abū Bakr al-
Ṣiddīqzwas niet samengesteld tot één muṣḥaf, maar eerder ieder hoofdstuk op een
ander stuk foliovel en waren de hoofdstukken niet systematisch gerangschikt als de
een na het ander.
6
Sharaḥ Maʿaanī al-Aathaar, HM Saeed Company, Karachi 1:358.
Sommige spraken de ‘tekenen van de onvoltooide tijd (imperfect
tense)’ (ʿalaamaat al-mudaariʿ) – alif ()ا, taa ()ت, yaa ( )يen nūn (– )ن
uit als maftūḥ en anderen weer als maksūr.
Sommigen gebruikten het gezegde (khabr) van maa shubh bi-laysa7
in de vierde naamval – accusatief (manṣūb), terwijl andere het | 15
uitspraken in de eerste naamval – nominatief (marfūʿ).
Sommigen reciteerden het zelfstandig naamwoord – substantief (ism)
of inna , anna etc8. in de accusatief vierde naamval, en anderen
gebruikten het in de nominatief eerst naamval.
Bepaalde stammen spraken altijd de mīm ( )مin plaats van de baa ()ب
uit en visa versa.
Sommige spraken de taa ( )ةin raḥmah uit bij het stoppen van de
zin (waqf) ipv haa ()ه, terwijl anderen het uitspraken als taa ()ت. Bij
een manṣūb munawwan9 pauzeerden sommigen door het gebruiken
van alīf en anderen met (enkel) een sukoon ; anderen pauzeerden
zelfs ook door het gebruiken van een waw ( )وen yaa ( )يmet marfūʿ en
majrūr (tweede naamval – bijvoeglijke bepaling) woorden.
7
Maa staat gelijk aan laysa in de negatieve vorm. In het dialect van de stam van
Banī Tamīm wordt, maa (en zo ook laa) niet gezien als een grammaticaal gebruik
[ʿaamil], waarom zij dus het gezegde van maa lazen in de nominatieve eerste naamval.
De mensen van Ḥijaaz, beschouwden dit echter wel als een grammaticaal gebruik en
lazen dus het gezegde van maa in de accusatief vierde naamval.
8
Al-ḥurūf al-mushabbaha bi al-fiʿl: deeltjes lijkende op werkwoorden. Er is een totaal
van zes: Inna , anna , ka’anna , laakinna , layta , laʿalla .
9
Nunation is het verdubbelen van een korte klinker (fatḥatayn, ḍammatayn,
kasratayn) op de laatste letter van een zelfstandig naamwoord. De alif wordt meestal
geschreven als het zelfstandig naamwoord in de accusatief vierde naamval (met vier
uitzonderingen) staat. Bijvoorbeeld, het zelfstandig naamwoord baaban [deur].
10
alif, waw en yaa.
11
d.w.z. de corresponderende tekenen van een ieder van de voorgenoemde letters van:
fatḥa ( ََُّ ) voor alif, ḍammah ( َ
ُُّ ) voor waw en kasrah ( َ
ُِّ ) voor yaa.
Er waren vele van zulke disputen in de dialecten en stijlen van
uitspraak. [Echter] is de Qur’aan specifiek geopenbaard in het dialect
van de Quraysh, zoals de Boodschapper van Allāh b van de Quraysh is.
12
Engelse Vertaling van de Faarsī stanza.
Sayyidunā ʿUmarz, moesten opgehaald worden om kopieën van te
maken en ieder hoofdstuk moest worden samengesteld in een
muṣḥaf13. Deze kopieën moesten dan worden verstuurd naar ieder
Islamitisch land zodat iedereen dit dialect moest gaan volgen. De
manuscripten of kopieën die mensen zelf geschreven hadden volgens | 17
hun eigen stijl van recitatie, tegengesteld tot deze, moesten uit worden
gewist met de intentie van het elimineren van verwarring.
13
Enkv. muṣḥaf, mv. maṣaaḥif: codex. Muṣḥaf refereert naar de codex gecompileerd
door Sayyidunā ʿUthmaan, waarbij de hoofdstukken systematisch georganiseerd zijn
het een na het ander. De Qur’aan die wij vandaag de dag hebben is de compilatie door
Sayyidunā ʿUthmaan gerefereerd als ‘al-Muṣḥaf al-Sharīf’ – de Heilige Qur’aan (Codex).
alle hoofdstukken op één plaats; wat Sayyidunā Abū Bakr al-
Ṣiddīqzvolbracht; het advies opvolgende van Sayyidunā ʿUmarz.
Daarna werden er maṣaaḥif14 gemaakt van de kopieën van deze
bijzondere samenstelling door Sayyidunā Abū Bakr al-Ṣiddīqz. Deze
werden verzonden naar de Islamitische landen door Sayyidunā | 18
ʿUthmaanz, op advies van Sayyidunā ʿAlīz, en gefocust op de
gehele Ummah om herenigd te worden op het originele dialect van de
Quraysh. Het is om deze bijzondere reden dat er gerefereerd word naar
Sayyidunā ʿUthmaanzals Jaami’ al-Qur’aan15. Daarentegen, is de
ware samensteller van de Qur’aan Allāhl,
zoals Hijlzegt:
14
Maṣaaḥif, mv van muṣḥaf; zie voetnoot 12.
15
‘De samensteller van de Qur’aan.’
16
Qur’aan 75:17.
17
Al-Mustdrak van Ḥaakim, Daar al-Fikr, Beirut 2:229.
Het staat geraporteerd in Ṣahīh al-Bukhaarī van Zayd ibn Thaabitz:
Sayyidunā ʿAlīzzegt:
18
Al-Itqaan fī ʿUlūm al-Qur’aan, Muṣṭafā al-Baabī, Egypt 1:57.
19
Ṣaḥīḥ al-Bukhaarī, Qadīmī Kutub Khaana, Karachi 2:745-746.
20
Al-Itqaan, Muṣṭafā al-Baabī, Egypt 1:57. Overgeleverd door Ibn Abū Daawūd in al-
Maṣaaḥif met een rechtvaardige (ḥasan) ketting van ʿAbd Khayr die zei, “Ik hoorde ʿAli
zeggen…” en overleverde deze Ḥadīth.
Imaam ʿAarif Billah Muḥaasabīzschrijft in Kitaab Fahm al-Sunan:
21
Ibid. 1:58.
22
ʿAbd Allāh ibn Zubayr, Saʿīd ibn ‘Aaṣ and ʿAbd al-Raḥmaan ibn Ḥaarith ibn Hishaam.
[van het rijk] en gaf het bevel om alle andere [versies of kopieën]
van de Qur’aan in iedere ṣuḥuf of muṣḥaf te verbranden.23
Zie! Deze Ḥadīth vanuit Ṣaḥiḥ al-Bukhaarī is een degelijk bewijs dat
Sayyidunā ʿUthmaanzde ṣuḥuf van Sayyidunā Abū Bakr al- | 21
Ṣiddīqzhad gevraagd aan Sayyidah Ḥafṣaxtoen hij hoorde over
verschillen in dialecten en vocabulaire, en van deze kopieën maakte hij
het tot een muṣḥaf en verspreidde deze door de Moslim landen. Na het
maken van de kopieën bracht hij deze ṣuḥuf terug naar Umm al-
Mu’minīn Sayyidah Ḥafṣax.24
Sayyidunā ʿAlīzzegt:
23
Ṣaḥīḥ al-Bukhaarī, Qadīmī Kutub Khaana, Karachi 2:746. Overgeleverd door Anas ibn
Maalik.
24
Tegengesteld tot de mening dat de ṣuḥuf van Abū Bakr al-Ṣiddīq is verbrand.
25
Al-Itqaan, Muṣṭafā al-Baabī, Egypt 1:59. Ḥadīth overleverd door Ibn Ashittah van de
ketting van Ayyub van Abū Qalaabah, die zei dat een man van Banī ʿAamir gerefereerd
naar Anas ibn Maalik, informeerde mij…, en overleverde deze Ḥadīth.
eens moeten worden zodat er niet langer wrijving en
meningsverschillen zullen zijn.” Wij zeiden, “Hoe groots is uw
visie!”26
26
Ibid. Overleverd door Abū Bakr ibn Abū Daawūd met een gegronde (ṣaḥīḥ) ketting
van Suwayd ibn Ghaflah, die zei, “ʿAlī zei…” en overleverde deze Ḥadīth.
27
Ibid. 1:59-60.
Qur’aan was samengesteld in de tijd van Abū Bakr al-Ṣiddīqz; de
hoofdstukken waren los van elkaar, ieder hoofdstuk was geordend
met z’n verzen apart, echter, waren zij niet geordend als de een na
het ander. Toen het gekopieerd werd, [waarbij er] hoofdstuk na
hoofdstuk in een geordende volgorde werd gemaakt tot een | 23
muṣḥaf. En er was geen muṣḥaf voor de tijd van ʿUthmaanz.28
Er staat verder:
28
ʿUmdat al-Qaarī Sharaḥ Ṣaḥīḥ al-Bukhaarī, Idaarah al-Tabaaʿah al-Munīriyyah,
Egypt 20:18.
29
Ibid.
30
Irshaad al-Saarī Sharaḥ Ṣaḥīḥ al-Bukhaarī, Daar al-Kutub al-ʿArabī, Beirut 7:449.
Overgeleverd door Ibn Abū Daawūd en anderen.
werd opgeschreven in de tijd van de Boodschapper van Allāh b,
echter, was het niet samen op een plaats, noch met gerangschikte
hoofdstukken.31
| 24
En Allāhlweet het het best.
31
Ibid. 7:446.
VRAAG 2
Wat zeggen de schriftgeleerden van het geloof over de volgende
kwestie. | 25
Antwoord:
De ware samensteller van de Qur’aan is Allāhl; Allāhlzegt:
32
Qur’aan 75:17.
33
Ie de Boodschapper van Allāh b.
de Boodschapper van Allāh b zei er iedere keer bij, “Deze verzen
behoren bij dit of dat hoofdstuk. Plaats het na zo en zo een vers en voor
zo en zo een vers.” Dit is de manier waarop de hoofdstukken van de
Qur’aan gevormd zijn. De Boodschapper van Allāh b reciteerde het in
deze volgorde, en na het luisteren naar hem reciteerden de | 26
metgezellen c het in dezelfde volgorde in ṣalaah en in qiraa’ah.
maar volgens andere stammen was het met een haa ()ة35. Zulke
verschillen waren zeer gewoonlijk, maar het bracht geen shade aan aan
de betekenis van de Qur’aan of de woorden ervan.
34
Wordt gerefereerd naar taa e qarshat in de Urdu tekst. Taa e qarshat is de letter taa
van de qarshat deel van de abjad numerieke volgorde.
35
Wordt gerefereerd naar ‘haa e hawwaz’ in de originele Urdu tekst. ‘Haa e hawwaz’ is
de letter ‘haa’ van de ‘hawwaz’ deel van de abjad numerieke volgorde/cijferreeks. De
abjad numerieke volgorde (gevocaliseerd) is als volgt: Abjad hawwaz ḥuṭṭī kalaman
saʿfaṣ qarashat thakhadh ḍaẓagh.
geopenbaard. De laatste revisie duidde aan dat de concessie was
opgeheven en het gebod nu bleef vanaf nu in het originele dialect van
de openbaring.
Sayyiunā ʿUmarz ging met een nederig doch dringend verzoek naar
Abū Bakr al-Ṣiddīqzdat “vele ḥuffaaẓ gemartled werden in de Slag
van Yamaamah, en hij vreesde dat als de Qur’aan zo bleef op
verscheidene perkamenten, en de ḥuffaaẓ krijgen de marteldood, vele
delen van de Qur’aan verloren zullen gaan, die in het bezit van de
Moslims zijn. Mijn mening is dat u het bevel geeft voor het compileren
van de Qur’aan. ” In het begin was Sayyidunā Abū Bakr al-
Ṣiddīqzonwillig; “waarom zouden we iets doen wat de
Boodschapper van Allāh b niet heeft gedaan?” Sayyidunā
ʿUmarzantwoorde dat “Ondanks dat de Boodschapper van Allāh b
het niet heeft gedaan, bij Allāhl! het is een deugdzame taak.”
Uiteindelijk stemde Sayyidunā Abū Bakr al-Ṣiddīqzin en na het erbij
roepen van Zayd ibn Thaabit al-Anṣaarīzwerd de instructie van het
kalifaat voor het compileren van het Boek van Allāhlverkondigd.
36
Qur’aan 15:9.
Ook Zayd ibn Thaabitzhad dezelfde onwilligheid: “hoe kunnen we
een taak uitvoeren die de Boodschapper van Allāh b zelf niet heeft
gedaan.” Sayyidunā Abū Bakr al-Ṣiddīqzgaf exact hetzelfde
antwoord: “al heeft de Boodschapper van Allāh b het zelf niet gedaan, | 28
maar bij Allāhl! het is een deugdzame taak.” Deze kwestie werd
beëindigd met de consensus van Sayyidunā Abū Bakr al-Ṣiddīqz,
Sayyidunā ʿUmarz, Zayd ibn Thaabitzen alle andere metgezellen
c, en de Qur’aan werd samengesteld vanaf verschillende plaatsen.
37
Jaami’ Tirmidhī, Vol. 5, Pagina 624, Ḥadīth 3698; Sunan ibn Maajah, Fadhail e
Asḥaab, Volume 1, Pagina 40 Ḥadīth 109; Imaam Abū Ya’la, Fil Musnad, Volume 2,
Pagina 28 Ḥadīth 665
38
Daylami, al-Firdaws, Vol. 1, Pagina 43, Ḥadīth 105; Bron thesunniway.com
Wie zijn de ‘Ashrah Mubashsharah?
Antwoord: zij zijn de 10 die de blijde tijdingen van Jannah zijn gegeven.
Hij zei tegen mij: 'Ik heb tien kwaliteiten van mijzelf onderhouden bij
Allāhl:
39
En Allāh de Almachtige weet het het best. Uit het Engels van Shaykh Mawlānā
Muḥammad Shakeel al-Qaadirī al-Ridawī.
9. Ik heb nog nooit iets gestolen, noch vóór het accepteren van Islaam
noch erna.
10. Ik stelde de Qur’aan samen op basis van hoe het was in de tijd van
de Boodschapper van Allāh b.40
| 34
Ik heb nog nooit een man of een vrouw mooier dan Sayyidunā
ʿUthmaan ibn ʿAffaanzgezien.
Mūsa ibn Ṭalḥah c zei: ‘Uthmaan ibn ʿAffaan was buitengewoon knap.
'Hoe kan ik me niet verlegen voelen voor iemand voor wie de Engelen
verlegen zijn?'
40
Uit Ta’reekh Al-Khulafā’ door Al-Imaam Jalaal al-Dīn al-Suyūṭīz; door
Neesaraḥmed Amjadī; Bron thesunniway.com
andere uitrusting (m.a.w. ik zal 100 kamelen geven met zadels en
uitrusting op de weg van Allāh de Almachtige). De Boodschapper van
Allāh b vroeg weer aan de gezegende Metgezellen om steun,
Sayyidunā ʿUthmaanzzei: 'Yaa RasoolAllāh b, ik zal tweehonderd
kamelen geven met hun zadels en uitrusting', De Boodschapper van | 35
Allāh b vroeg opnieuw en Sayyidunā ʿUthmaanzzei, 'Yaa
RasoolAllāh b, ik zal driehonderd kamelen geven met hun zadels en
uitrusting,' dit horende kwam de Meest Geliefde b , van de minbar af
zeggende: 'Na vandaag kan er helemaal niets zijn tegen ʿUthmaan in
wat hij ook doet'
41
Uit Ta’reekh Al-Khulafā’ door Al-Imaam Jalaal al-Dīn al-Suyūṭīz; Engelse vertaling
door Shaykh Mawlānā Muḥammad Shakeel al-Qaadirī al-Ridawī.
Glimlachen na de wassing
Hij hield zoveel van de Profeet b dat hij alle handelingen volgde en
naleefde. Ooit glimlachte 'Uthmaanzna het maken van de Wudhū en
werd hem gevraagd waarom hij glimlachte. Hij antwoordde, ik zag de
Boodschapper van Allāh b hetzelfde doen. [History of the Khulafas, pg | 36
30-31]
42
Bron thesunniway.com
(b) zijn geliefde vrienden zijn. We vroegen hem naar zijn goede
(harts) vrienden. Hij antwoordde: "Er is geen Metgezel van de Profeet
(b) die niet mijn goede vriend is."
We vroegen hem over Ḥaḍrat Sayyidunā Abū Bakr (z). Hij zei: "Hij is | 37
degene die Allāh (l))) Ṣiddīq noemde via de tongen van Jibrīl (q)) en
de Profeet b. Hij is de Kalief van de Profeet b. De Profeet b koos
hem om onze gebeden te leiden, dus maakten we hem ook onze leider
in wereldse zaken. "
We vroegen hem toen over Ḥaḍrat Sayyidunā ʿUmar (z). Hij zei:
"Allāh (l) noemde hem Faarūq, hij die de waarheid van
valsheid/leugens scheidde. Ik heb de Profeet b horen zeggen: "O Allāh
(l)! Geef eer aan Islaam via ʿUmar."
Antwoord :
Het kussen van de Qur'aan is toegestaan en wordt aanbevolen wat
wordt bewezen door handelingen van de Nobele Ṣaḥaabah kiraam.
(Allāh de Almachtige is weltevreden met hen allen)
43
a. Kanz al-'Ummal, Vol. 13. Pagina 231-232, Ḥadīth 36698
b. Ma'rifat al-Sahaba li Abi Nu'aym, Vol. 1, Page 246, Ḥadīth 239
Bron: thesunniway.com
| 38
Sayyidunā ʿUmar znam de Qur’aan iedere morgen mee en kuste het
en zei dat dit het convenant van mijn Heer is en dit is Zijn boek.
Sayyidunā ‘Uthmaanzkuste de Qur’aan ook en plaatste het tegen zijn
gezicht. (Durr al-Mukhtaar)44
U hebt mij iets gevraagd dat nog niemand mij ooit eerder heeft
gevraagd. De sleutels van de schatten van de hemel en aarde zijn als
volgt:
44
Allāh de Almachtige weet het het best. Uit het Engels van Shaykh Mawlānā
Muḥammad Shakeel al-Qaadirī al-Ridawī.
O ‘Uthmaan! Wie dit tien keer per dag reciteert zal worden beloond
met zes graties:
Ten eerste: hij zal worden beschermd van Iblis en zijn stam.
Ten tweede: Twaalfduizend Engelen worden aangesteld om hem dag | 39
en nacht te bewaken tegen zijn lijden en ziektes.
Ten derde: hij krijgt een onbeperkte schat aan zegeningen.
Ten vierde: hij zal trouwen met een vrome hemelse maagd.
Ten vijfde: Hij zal worden beloond naar het reciteren van de hele
Qur’aan, de Psalmen, de Torah en de Bijbel.
Ten zesde: hij zal worden beschouwd als een pelgrim wiens Hajj en
Umrah zijn aanvaard in het hof van Allāh de Almachtige. Bovendien, als
hij die dag zal sterven zal hij als een martelaar worden gezegeld.45
45
Tafsīr Qurṭubī, Vol. 15, Pagina 275; Bron: thesunniway.com
Amīr al-Mu’minīn Sayyidunā ʿUthmaan ibn ʿAffaanzwerd gemarteld op de
18e van Dhūl-Hijjah, in het jaar 35 H.
Hijzligt ten ruste in Jannat al-Baqi in al-Madīnah al-Munawwarah
| 40
Circa het jaar 1890 (1307 H.) voor de afbraak door de wahhaabiyah
Echter, was de gehele Qur’aan niet samengesteld tot één canonieke codex in
de tijd van de Boodschapper van Allāh b. Toen de Boodschapper van Allāh b
deze vergankelijke wereld verliet, verbleef de Qur’aan los van elkaar op
verscheidene perkamenten, hoewel vele metgezellen het volledig hadden
gememoriseerd.
Imaam Aḥmad Riḍā Khān schreef deze verklarende monografie, Jaami’ al-
Qur’aan wa bima ʿAzūhu li ʿUthmaan – EEN DEUGDZAME TAAK: Het
Samenstellen van de Qurʼaan – uitleggende hoe de Qur’aan werd
gecompileerd; wie de samenstellers waren; en specifieker waarom Sayyidunā
ʿUthmaan de titel ‘de Samensteller van de Qur’aan’ bezit.