You are on page 1of 4

'Want uw vijand wie is dat?'.

Mijn kleine oorlog: Louis Paul


Boon als ongelovige dromer
Mijn kleine oorlog: je blijft het lezen. Omdat je je blijft verbazen.

Je struikelt over de taal en terwijl je schrikt gaan je ogen open voor de ontregelende zeggingskracht
ervan.

Je wil vraagtekens plaatsen bij de verschillen in vormgeving, thematiek en zienswijze die de verhalen
en de toegiften zo ongelijk maken. Wanneer jeje twijfels onder woorden probeert te brengen,
worden ze - door de overrompelende directheid, authenticiteit en originaliteit - omgezet in
uitroeptekens.

Je neemt aanstoot aan de zwart-witpsychologie, aan de gekleurde kijk op collaboratie, verzet en


repressie, aan de blindheid voor positieve ontwikkelingen. De ergernis keert zich naar binnen als je
achter de naïeve schijn het complexe denken en handelen ontdekt, de eindeloze nuances die de visie
binnenstebuiten keren, en vooral de onverbeterlijke hoop op een betere wereld.

Ook buiten de tekst is er veel waarover je je blijft verbazen.

Mijn kleine oorlog werd in 1947 al met al zeer positief ontvangen door de kenners; de koude-oorlogs-
en fatsoensrakkers echter wisten de verkoop lam te leggen, zodat Louis Paul Boon zelf in 1960 voor
een gekuiste tweede druk meende te moeten zorgen, waardoor er thans twee, vrij sterk
verschillende, versies door een en dezelfde uitgever worden verspreid.

Het boekje ontstond per toeval: het ongewone, volkse perspectief en de onconventionele
kroniekvorm kwamen voort uit een opdracht vanwege een mislukte vooroorlogse avant-
gardeschrijver; de auteur zelf heeft in een recensie zijn falen erkend. Niettemin wordt het gezien als
een keerpunt in Boons oeuvre en zelfs in de Nederlandse letterkunde naar een subjectivistische,
modernistische schriftuur; in een bloemlezing van experimenteel (‘ander’) proza werd het zelfs als
eerste voorbeeld opgenomen.

Dat Boons oorlogskroniek gaat over een oorlog die zich bijna een halve eeuw geleden afgespeeld
heeft in een land en een voorstad die nauwelijks nog bestaan, neemt niet weg dat de slotzinnen
zowel van de oorspronkelijke als van de herziene druk (respectievelijk ‘Schop de menschen tot zij een
geweten krijgen’ en ‘wat heeft het alles voor zin’) voor velen, onder meer vredesdemonstranten en
cynische jongeren, in dat land en in Nederland en wie weet nu of straks ook in al die landen waar het
in vertaling ter beschikking staat lijfspreuken zijn geworden. En dat de kroniek niet veel meer dan
honderd pagina's omvat, neemt niet weg dat er een paar jaar geleden een symposium over
gehouden werd, dat er nog steeds artikelen en essays aan worden gewijd en nu ook nog een
literatuursociologische studie.

Ook deze studie is door een toeval ontstaan: mijn opdrachtgever, in overeenstemming met de
veranderde samenleving veertig jaar later, de anonieme V.F. (Voorwaardelijke Financiering van het
onder meer literatuurwetenschappelijk onderzoek), liet mij in het Vlaamse en toch universele
weekblad Zondagspost de allereerste versie van Mijn kleine oorlog ontdekken. De verschillen met de
eerste en met de herziene, tweede druk bleken intrigerend en zetten mij op het spoor van Boons
literaire en ideologische ontwikkeling onder invloed van zijn persoonlijk leven, de maatschappelijke
omstandigheden en de tijdgeest.
Ook in mijn geval blijkt het eindprodukt, deze studie, af te wijken van de oorspronkelijke opdracht, al
volgde ik de omgekeerde weg. Boon vertrok van de beperkte oorlog van de ‘onbewuste’ kleine man
in de voorstad en kwam aan bij de allesomvattende oorlog die door een bewuste voorhoedeschrijver
aangeklaagd wordt; toch betekende dit geen verraad van de kleine man, veeleer een oproep tot
bewustwording van zijn authentieke mogelijkheden. Ikzelf liep breed van stapel: de ontwikkeling van
de Vlaamse letterkunde na 1945 in relatie met de maatschappelijke wederopbouw, de herstelde
orde, het koudeoorlogsklimaat, enzovoorts, enzovoorts. Van lieverlee werd het onderzoeksobject
toegespitst op de tekst van Mijn kleine oorlog. De analyse van de werkelijkheidsvisie neergeslagen in
die tekst verwees echter door naar Boons leven en werk en naar de historische werkelijkheid. Het
smalle vroeg om het bredere.

De literatuursociologische benadering waarvoor in deze studie gekozen werd, stelt de literaire tekst
centraal. (Op deze benaderingswijze ga ik voornamelijk in de hoofdstukken 4 en 5 nader in. Meer
informatie is te vinden in mijn Literatuursociologie: theorie en methode). Zij vat literatuur op als een
eigenzinnige communicatievorm. De tekst wordt gezien als een literair antwoord van een schrijver op
de historische werkelijkheid. In de tekstanalyse wordt nagegaan wat de tekst de lezer te zeggen
heeft, wat de boodschap is, welke visie op de werkelijkheid aangereikt wordt. Een der gelijke
tekstgerichte literatuursociologie ontkent geenszins het belang van onderzoek naar de literaire
instituties, naar de verspreiding van literatuur of naar de factoren die het leesproces beïnvloeden. Zij
gaat er slechts van uit dat de maatschappelijke functie van literatuur in laatste instantie berust op de
tekst die door de kracht en de kwaliteit van de visie inwerkt op denken, voelen en streven van de
lezer. Deze studie heeft derhalve geenszins de pretentie na te gaan wat het effect is op de feitelijke
lezers van de lectuur van Mijn kleine oorlog. Dat zou een volstrekt ander soort onderzoek
veronderstellen. De doelstelling van dit onderzoek blijft beperkt tot de analyse van de
voedingswaarde van het aangeboden produkt. Interessante vragen als wie het gerecht kiest, ervan
geniet of misschien wel gebruikt voor een oneigenlijk doel als het verleiden van een partner laat ik
graag aan anderen over.

In hoofdstuk iv zal blijken dat Boons antwoord in Mijn kleine oorlog van een opmerkelijke
dubbelzinnigheid is: als woordvoerder van de kleine man ziet hij de werkelijkheid als een gesloten
cirkel, onveranderbaar; als spreekbuis van een bewuste voorhoede komt hij op voor het openbreken
van de cirkel, voor de bewustwording van de veranderingsmogelijkheden die er, naar hij wil hopen,
zijn.

De literaire visie wordt niet medegedeeld, zij wordt verbeeld. De onontkoombare interpretatie van
die verbeelde werkelijkheid kan aan veelzijdigheid en overtuigingskracht winnen door de tekst te
relateren aan de concrete positie van de schrijver en aan de maatschappelijke werkelijkheid. Wat
Boon zegt in Mijn kleine oorlog wordt duidelijker als we kennis hebben van wat hij in zijn vorige
romans heeft gezegd en als we de ervaringen kennen waarop zijn antwoord gebaseerd is. Daarom
geef ik in het eerste hoofdstuk een schets van Boons leven en werk. In die schets wordt geen poging
ondernomen zoveel mogelijk levensfeiten op een biografisch rijtje te zetten; het gaat erom mensen
en gebeurtenissen die van wezenlijke betekenis zijn geweest voor de totstandkoming van Mijn kleine
oorlog op te sporen. Die worden vervolgens gesitueerd op de drie krachtlijnen die we in Boons
biografie kunnen onderscheiden: zijn persoonlijk-seksuele, zijn sociale en zijn artistieke ontwikkeling.
Elk van die ontwikkelingslijnen blijkt gekenmerkt te worden door een gespannen verhouding tussen
een pessimistische inschatting van de feiten en utopische verwachtingen.

De wijze waarop Boon als Aalsterse kleine man en schrijver aankeek tegen de werkelijkheid in het
algemeen en de oorlog in het bijzonder, hoeft niet samen te vallen met zijn literaire kijk, met de visie
die hij in Mijn kleine oorlog heeft neergelegd. In feite echter blijkt de overeenstemming vrij groot te
zijn: zowel de sombere realiteit als de onbereikbare droom worden in Boons oorlogsboek
voortdurend en veelzijdig verbeeld.

Hoofdstuk ii vormt een overgang tussen de biografische schets (hoofdstuk i) en de visieanalyse


(hoofdstuk iv). Van Boons oorlogskroniek bestaan drie versies: de weekbladvariant, de eerste en de
tweede druk. Deze versies blijken opmerkelijke verschillen te vertonen. De ontstaansgeschiedenis,
waarin Boons levensloop en de maatschappelijke ontwikkelingen samenkomen, verklaart die
verschillen en maakt duidelijk waarom de in 1945 geschreven eerste druk krachtiger en authentieker
is dan de, in 1960 herziene, tweede druk. Deze vaststelling verantwoordt tevens waarom in
hoofdstuk iv de tekstanalyse toegepast wordt op de eerste druk (op praktische gronden gebruik ik de
zevende druk van 1986, die wat de tekst betreft identiek is aan de eerste).

Het literaire antwoord dat de schrijver in zijn tekst aanbiedt, valt vanzelfsprekend niet samen met
losse uitspraken van zijn personages. De schrijver vat die uitspraken ongeveer op als citaten. Uit zijn
commentaar, uit het tekstverband, moet blijken of de schrijver het citaat onderschrijft, relativeert of
hekelt. Daarom wordt in hoofdstuk iii nagegaan hoe de verbeelde werkelijkheid van Mijn kleine
oorlog gestructureerd is. Inzicht in de opbouw en het vertelperspectief is onontbeerlijk voor de
visieanalyse.

Tenslotte wordt in hoofdstuk v nagegaan hoe het antwoord dat Boon in Mijn kleine oorlog geeft zich
verhoudt tot de historische werkelijkheid zoals die beschreven wordt door de historici van het
dagelijkse leven. Uit deze confrontatie treedt Boon naar voren als een grootmeester in het creatieve
spel met de historische werkelijkheid, in het liegen van de waarheid over de oorlog. Hij selecteert
feiten, verknipt ze en schept daaruit een nieuwe, complexe, chaotische literaire werkelijkheid.
Albertine Spaens en Lea Lübka, Prosken, Gaston en vele anderen worden voor de lezer
verpersoonlijkingen van de (on)gewone mens in de oorlog. De laatste roep geeft een stem aan de uit
stomme smart en blinde angst, in Roode Nacht en Breendonk, geboren revolte.

Een zo uitdagend literair werk als Mijn kleine oorlog dwingt de lezer kleur te bekennen. In
tegenstelling tot de aanzienlijk vrijere gewone lezer doet de onderzoeker dat niet door stelling te
nemen, maar door de zienswijze en de standpunten neergeslagen in Boons oorlogskroniek te
situeren: Boons antwoord op de oorlogswerkelijkheid wordt geconfronteerd met andere, historische
en politieke, feitelijke en mogelijke, antwoorden. Daarnaast wordt nagegaan hoe in de samenleving,
met name door critici, gereageerd werd op Mijn kleine oorlog. Het voortreffelijkste antwoord op
Boons boek is van de hand van Paul de Wispelaere. Zijn essay ‘Boon als gefrustreerde Pygmalion’ is
persoonlijk en kritisch, roept instemming op en nodigt de lezer, ook deze, uit tot een weerwoord.

De ervaring wijst uit dat lezers uit verschillende leeftijds- en sociale categorieën genoegen kunnen
beleven aan een confrontatie met Boons uitdagend meesterwerkje. Wel blijken zijn taalgebruik, de
geringe vertrouwdheid met zijn oorlogswerkelijkheid en het ontbreken van inzicht in het
geestesklimaat van na de bevrijding drempels op te werpen. Deze studie streeft er in de eerste plaats
naar de lezer, rechtstreeks of door bemiddeling van een docent, over die drempels te helpen. Om die
reden is ook gekozen voor een zo toegankelijk mogelijke presentatie en bibliografie.

Boons taal en wereldbeeld werden in sterke mate beïnvloed door zijn Aalsterse voorstad, door de
oorlogsomstandigheden in Vlaanderen, door de tijdgeest in 1944-'45. Toch is Mijn kleine oorlog door
Boons zeggingskracht en zijn vermogen om het gedrag en de dromen van mensen op te roepen
nauwelijks tijdgebonden. Zijn literair antwoord op de eeuwige oorlog van de kleine mens die
iedereen in wezen is, blijft actueel voor wie zich ervan bewust is dat hij of zij zich net als iedereen
gemakkelijk in slaap laat sussen.
De kleine man en de oorlog
Ge zoudt liever een ander boek schrijven.’ Zo opent Louis Paul Boon Mijn kleine oorlog. Een ander
boek dat ‘groter, dieper, mooier’ is, een allesomvattend, definitief boek ‘van de kleine man
tegenover de grote oorlog’. In plaats daarvan roept Boon met Mijn kleine oorlog in 28 losstaande
anekdotes de oorlogssfeer op.

De hoofdstukjes – ze tellen niet veel meer dan twee en een halve pagina – verschenen enkele
maanden na de Belgische bevrijding als kroniek in het Vlaamse weekblad Zondagspost. Het zijn korte
fragmenten van gewone levens tijdens de oorlog – geen heroïek of grote tragische gebeurtenissen. In
‘Rode nacht’ wordt een bombardement beschreven, maar de verwoesting is elders. Het fragment
beschrijft de onzekerheid tijdens het schuilen:

Mijn vrouw maakte zich lastig dat het zo lang duurde, waarom gooien ze dan niet gewoon, zei ze. Ja,
dat was het, gooien en sterven, maar men kon toch niet de hele rode nacht dóór zitten sterven. Ik
kroop uit de put en keek rond, het brandde ginder op het rangeerstation en we hadden niet eens
horen gooien.

In ‘De profiteurs’ wordt meneer Swaem beschreven die de hele oorlog goed verdiende door laarzen
aan de Duitsers te verkopen. Het ‘arme voorstadvolk’ dacht: ‘we zullen u na de oorlog in de bak doen
steken.’ Swaem, die ‘met de vette hand aan de mond om te tonen dat het een geheim was, maar
toch luid genoeg om het aan de andere kant van het stort te laten horen [zei]: ik heb 10.000 frank
aan de witte brigade gegeven.’ Maar Boon toont dat de voorstadmensen toch ook boter op het
hoofd hebben. Na de bevrijding doen ze niets meer tegen Swaem. En ‘als men met hen sprak
herinnerde zelfs niemand zich meer dat daar iedere nacht Duitse camions met laarzen werden
volgeladen.’

Verbrokkelde structuur
De vorm die Boon kiest ligt tussen de journalistiek en fictie in. Veelal is er een ik-verteller, maar of
het Boon zelf is valt niet uit te maken; zoals ook niet valt uit te maken in hoeverre de fragmenten op
waarheid berusten. In deze schijnbaar onopgesmukte stijl zit kritiek vervat op de mooischrijverij van
Boons tijdgenoten. Schijnbaar, want op sommige plaatsen levert de verteller commentaar op het
zojuist vertelde – Mijn kleine oorlog is op zijn eigen wijze wel degelijk gestileerd.

In zijn deel literatuurgeschiedenis van 1945 tot 2005 Altijd weer vogels die nesten beginnen opent
Hugo Brems met Mijn kleine oorlog. Boons boek zou vooruitwijzen naar ontwikkelingen die in de
naoorlogse literatuur.

De specifieke verbrokkelde, sterk nevenschikkende structuur van Mijn kleine oorlog, met het
aarzelende en ambivalente vertelstandpunt, hangt samen met het naoorlogse mens- en wereldbeeld
dat zelf niet langer samenhang, harmonie en evenwicht kent. Bij gebrek aan houvast in een
transcendente of anderszins overkoepelende waarheid moet de schrijver zelf uit de brokstukken van
zijn ervaring een wereld samenrapen.

Die gefragmenteerde stijl heeft enerzijds natuurlijk wat – uit alle losse stukjes ontstaat toch een
beeld van de oorlog voor de kleine man – maar er schuilt ook een gevaar in. Deze caleidoscopische
opzet kon het ontbreken van de plot voor mij helemaal niet compenseren. De noden van Boons
personages, groot of klein, raakten me niet altijd. Literair-historisch mag het interessant zijn, maar ik
moet bekennen dat Boon me in zijn brevitas net onvoldoende wist te boeien.

You might also like