Professional Documents
Culture Documents
Standaard Traject
Extra cursus
(september 2020)
Inhoudstafel
Taalpaspoort 6
Persoonlijke gegevens 6
Taalportret 6
Afspraken 8
Werken met het online leerplatform 9
Leerdoelen - Wat moet je kunnen? 11
Spreken 11
Luisteren 14
Welke grammatica leer je in dit niveau? 14
Zelfreflectie 15
Tips om Nederlands te oefenen 16
Thema’s 17
Waarom leer je Nederlands? 18
Een filmpje: Omar in België 18
Jouw situatie! 19
Vlaamse spreektaal - deel 1 20
Begroeten en afscheid nemen 20
Hoe is't? 21
Vertrekken op het werk of op een feestje. 22
Kennismaken 23
Uitdrukkingen 24
Meer weten? 26
Smartphones: een vloek of een zegen? 27
Een liedje van Bart Peeters 27
Vragen over het liedje 27
Jouw mening 28
Enkele cijfers 28
Enquête sociale media 30
Sociale media: goede en slechte manieren 32
Luisteren oefenen: het nieuws 33
Vooraf 33
Luister een eerste keer 34
Luister nog enkele keren 34
Nieuwe woorden 36
Samenvatten: waarover gaat het fragment? 37
Jouw mening! 38
Samen doen we het even goed. 39
Intro 39
Project “Bel 10”: Single zijn 39
Luistertraining - werkbladen 60
Luistertraining - werkblad 61
Luistertraining - werkblad 64
Luistertraining - werkblad 67
Luistertraining - oefeningen 70
Luistertraining - Klimaat en energie 71
Intro 71
Oefening 1 71
Oefening 2 72
Oefening 3 72
Oefening 4 73
Oefening 5 73
Oefening 6 74
Tot slot: een quiz 74
Luistertraining: Brussel 75
Oefening 1 - Het Koninklijk Paleis 75
Oefening 2 - Manneken Pis 76
Spreekoefening 76
Grammatica- kaarten 89
KAART 1 - Tijd uitdrukken 90
TOEN 90
TERWIJL (de acties gebeuren tegelijk) 90
ZODRA (= vanaf het moment = de 2e actie gebeurt direct na de 1e ) 90
SINDS (de actie begon vanaf dat moment ) 91
KAART 2 - Volgorde uitdrukken 92
EERST, DAN, DAARNA 92
VOOR + SUBSTANTIEF 92
NA+ SUBSTANTIEF 93
KAART 3 - Tegenstelling en contrast 94
KAART 4 - Reden uitdrukken(daardoor, daarom) 95
KAART 5 - Vertellen wat je hoorde of las (indirecte rede) 96
KAART 6- Extra info geven met een zin (relatieve bijzin) 98
KAART 7 - Separabele verba 99
KAART 8 - Perfectum vs imperfectum 100
KAART 9 - Plusquamperfectum 101
KAART 10 - Irrealis (zou) 102
KAART 11 - Vervangwoorden 103
KAART 12 - Er 104
KAART 13 - Het adjectief 105
KAART 14 - Verba met infinitieven 107
KAART 15 - Passief 108
KAART 16 - Overzicht zinsstructuren 109
KAART 17 - Overzicht tijden 111
Persoonlijke gegevens
Telefoonnummer: ……………………………
E-mailadres: …………………………………………………
Land : ……………………………………………………
Leeftijd: ………………………………………………………….
Taalportret
Welke taal spreek je met deze mensen?
met buren
met vrienden
in de winkel
op mijn werk
▢ Ik zoek werk
Welk werk zoek je? ……………………………
▢ Ik werk al, maar ik wil beter spreken met mijn collega’s en mijn baas
Welk werk doe je nu? ……………………………
Welke taal spreek je met je collega’s? ………………………………….
Welke taal spreek je met je baas? ……………………………
▢ ............................................................................................................................
Scores en feedback
✔ Op elke evaluatie krijg je een resultaat: zeer goed / goed / voldoende /
onvoldoende.
✔ Je krijgt ook veel feedback: de leerkracht geeft je extra informatie.
Wat kan je goed? Wat moet je extra oefenen? Hoe kan je oefenen?
✔ Belangrijk: Niet alles moet direct goed zijn. Je krijgt tijd om beter te worden. We
kijken ook naar jouw evolutie. Daarom is het belangrijk om te luisteren naar
feedback en je oefeningen te verbeteren.
✔ In het midden van de module heb je een individueel gesprek met de leerkracht. De
leerkracht bespreekt met jou wat goed is en wat beter moet. De leerkracht geeft je
persoonlijk advies.
Als je afwezig bent bij een evaluatie, dan beslist de leerkracht of je die evaluatie moet
inhalen of niet.
Ga naar elo.cvo.gent.
Vul je gebruikersnaam en je wachtwoord in.
Spreken
✔ Je kan beschrijven hoe je je voelt, wat je wil of nodig ✔ Je vertelt over vroeger en je zegt hoe je je voelt
hebt. Je kan een probleem beschrijven. daarbij.
✔ Je kan informatie en uitleg geven over iets wat ✔ Je vertelt over iets wat je hebt meegemaakt,
gebeurd is (echt of fantasie). over een ongeval, …
✔ Je kan jouw opinie (= mening) geven. ✔ Je geeft jouw mening in een discussie.
Dit moet beter: Dit moet je kunnen: Dit doe je heel goed:
Je begrijpt de oefening niet of doet Je begrijpt de taak of de vragen. Je doet de oefening super, je stelt
iets anders. De leerkracht moet niet helpen. extra vragen of geeft extra info.
Je spreekt veel te traag of te snel. De leerkracht begrijpt jou gemakkelijk. Je spreekt in een goed tempo.
De leerkracht begrijpt niet wat je Je spreekt spontaan. De leerkracht begrijpt je heel goed.
bedoelt.
onvoldoende voldoende goed zeer goed
0 2 4 6
De structuur van je zinnen is vaak Je gebruikt langere zinnen. Je varieert in Je maakt langere zinnen, (bijna)
fout. zinsbouw. In langere zinnen maak je nog zonder fouten.
Je maakt geen lange zinnen. soms nog fouten.
onvoldoende voldoende goed zeer goed
0 1 2 3
Je maakt veel fouten met het verbum. Je gebruikt het verbum meestal goed. Je Je gebruikt het verbum zonder fouten.
gebruikt spontaan verschillende tijden.
Je uitspraak / intonatie zijn niet goed, Je uitspraak/intonatie zijn goed, je maakt Je uitspraak / intonatie zijn prima, je
de leerkracht verstaat je niet goed. fouten maar de leerkracht verstaat je. maakt bijna geen fouten
Soms luister je naar iets, soms kijk je ook naar filmpjes. De fragmenten zijn langer
en de meeste fragmenten zijn “echt”: van op tv, radio, …
✔ Je kan jouw opinie (mening) geven over iets wat je hebt ✔ Je bekijkt een reportage over hoge boetes
gehoord. bij parkeren. Wat vind je daarvan?
Datum: Datum:
SPREKEN
Algemeen Ik spreek veel Nederlands buiten de klas.
Ik spreek graag.
Ik spreek niet graag.
Ik ben bang dat ik fouten maak.
Ik moet veel denken als ik spreek.
Ik heb veel stress als ik spreek.
Soms maak ik fouten, maar dat is niet erg. De mensen
begrijpen mij.
Ik antwoord altijd heel kort
Ik kan altijd veel informatie geven.
De mensen begrijpen mij goed.
De mensen begrijpen mij niet goed.
Ik studeer niet zo veel.
Ik studeer veel.
Ik studeer nooit.
Vlotheid – Ik spreek te snel.
tempo Ik spreek te traag.
Ik spreek niet te snel en niet te traag
Grammatica Ik kan de grammatica niet goed.
Ik kan de grammatica goed.
Woordenschat Ik ken genoeg woorden.
Ik ken niet veel woorden
Ik moet veel zoeken naar de juiste woorden en dan stop ik met
spreken.
Uitspraak / Mijn uitspraak is niet goed.
Intonatie Mijn uitspraak is goed
Interactie Ik stel zelf extra vragen.
Als ik iets niet begrijp, dan vraag ik om te herhalen.
Datum: Datum:
LUISTEREN
Ik luister veel naar Nederlands, op tv, radio, computer, gsm.
Ik heb stress als ik een luisteroefening moet doen in de klas.
Als ik luister, wil ik alles begrijpen.
Luisteren is moeilijk, want de mensen spreken te snel.
Ik vind luisteroefeningen leuk.
Ik vind luisteroefeningen niet leuk, maar wel interessant.
Studeer extra
✔ Gebruik de cd in jouw boek.
✔ Ga naar het Leerateljee voor extra oefeningen.
Maak een afspraak via je leerkracht of ga tijdens de openingsuren (kijk op
www.cvogent.be/nt2oefenen)
✔ Oefen met Quizlet. Download de App zodat je ook offline kan oefenen.
Interessante websites:
✔ www.cvogent.be/nt2oefenen: de oefensite van onze school
✔ www.nedbox.be: Nedbox is een website waar je tv-fragmenten kan bekijken en
krantenartikels kan lezen. Er zijn oefeningen voor verschillende niveaus.
✔ www.muiswerk.nl/mowb: gratis online woordenboek
Andere tips
✔ Zet vaak de radio of tv aan. Zo hoor je veel Nederlands. Gebruik ondertitels.
Je kan veel tv-programma’s bekijken op VRT NU en VTM GO.
✔ Gebruik je smartphone
o Maak een foto van wat je niet begrijpt: een menu, een woord, een artikel uit
de krant… Zoek daarna de vertaling of vraag uitleg aan iemand die
Nederlands kent.
o Noteer nieuwe woorden op je gsm.
o Gebruik de microfoon/recorder op je gsm. Neem je stem op en luister naar
jezelf. Of neem een gesprek op met iemand anders en luister daarna
opnieuw.
✔ Oefenboeken grammatica (met zelfcorrectie):
o “Doe wat met Grammatica”
o “Zo Geschreven”
Doel: Je begrijpt het belangrijkste (= de essentie) van een fragment (BC 15).
3. De vrienden van Omar hebben begrip voor het feit dat hij niet geslaagd is. Waarom?
Duid alle redenen die ze geven aan.
❏ De taal in de cursussen is echt moeilijk, zelfs voor Nederlandstaligen.
❏ Het Arabisch en het Nederlands verschillen zo veel van elkaar.
❏ Omar moet eigenlijk een dubbele studie doen: de taal en het vak dat hij wil leren.
❏ Als zij hetzelfde in een vreemde taal zouden doen, zouden ze zelfs geen zeven
halen.
Jouw situatie!
Doel: Je denkt na over je eigen situatie. Wat wil je leren? Wat kan je al goed? Wat lukt niet goed?
Hoe kan je oefenen? (BC 38)
Je kan uitleggen wat iemand moet doen en hoe. (= je kan advies geven) (BC 02-03)
Wat vind jij van het taalgebruik van Omar? Hoe spreekt hij? Wat doet hij goed? Wat doet hij
minder goed?
Wat vind je van jezelf? Hoe gaat het met jouw spreekvaardigheid? Vind je spreken moeilijk?
Wat lukt goed? Wat vind jij het moeilijkste? Wat zijn je werkpunten?
Heb jij tips voor Omar? Hoe zou hij zijn Nederlands kunnen verbeteren?
Geef hem advies.
Volgende zinnen kunnen interessant zijn:
Advies vragen
Advies geven
In jouw plaats zou ik ...
Misschien kun je beter ...
Ik stel voor dat je .. + bijzin
Ik raad je aan om … + te + infinitief
Je zou (misschien) beter / best …. + infinitief.
Je zou … kunnen/moeten + infinitief.
Probeer om … te + infinitief.
Doel: Je kan langer spreken met je buren, vrienden, collega's, mensen op straat, ... Je gebruikt
hiervoor informele spreektaal om “natuurlijk” te klinken.. (BC 01 + BC 40)
Luisteroefening: dialogen
Luister naar deze 3 dialogen. Welke begroeting wordt er gebruikt? Vul je lijstje aan.
Wat wordt er gezegd om afscheid te nemen?
…………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………..
tot sebiet, tot morgen, tot binnenkort, tot een dezer, tot sevves, tot de volgende, tot
volgende week, tot maandag, tot straks, salut!‚ joe!‚ tot zo!
Pas op! De formule "Goeiedag" is een beleefde formule. Het is de typische formule die we
gebruiken om te spreken met een klant, in een winkel, in de bank.
Hoe is't?
1) Hoe is’t?
2) Alles goe(d) ?
3) Ça va?
Dialoog 1
Dialoog 2
Dialoog 3
Dialoog 1
Dialoog 2
Dialoog 3
Transcriptie dialoogjes:
Allee, we zullen 'is stillekesaan* vertrekken. Merci voor het lekkere eten!
Da’s graag gedaan. Altijd welkom!
Volgende keer bij ons, è. Dan maak ik stoofvlees met frieten!
Daar hou ik u aan! Allee, salut he!
Bye!
Kennismaken
Deze zinnen worden vaak gebruikt om kennis te maken.
Wat denk je, gebruik je ze op het werk of op een feestje?
Sarah maakt kennis met een collega van een andere afdeling. Speel de dialoog na.
Sarah Hallo‚ ik denk dat wij elkaar nog niet kennen. Ik ben Sarah.
Jan Ja, dat klopt. Ik ben Jan_ Ik werk bij de marketing.
Sarah Ah, oké, dan werkt gij samen met Sofie Willems?
Jan Ja, klopt. En gij, werkt gij hier al lang?
Sarah Toch al drie jaar ondertussen, maar ik ben just verhuisd naar het
hoofdgebouw.
Jan En, bevalt het u?
Sarah Ja, het valt goed mee.
Jan Ja, da’s voor iedereen efkes wennen, Maar ge wordt dat snel gewoon.
Allee, het was fijn kennis met u te maken. Misschien tot een volgende keer!
Sarah Inderdaad. Doe de groetjes aan Sofie.
Jan Zal ik zeker doen!
Dit zijn typische vragen voor een collega. Probeer een antwoord te verzinnen
Uitdrukkingen
Doel: Je begrijpt het belangrijkste (= de essentie) van een liedje en je begrijpt specifieke informatie
(BC 15+ 14)
blits
nep
de leugen
de hindernis
de del
1. Kan jij het refrein noteren? Dit is de essentie van het lied.
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
Jouw mening
Doel: Je kan jouw opinie (mening) geven over iets wat je hebt gehoord. (BC 18)
Enkele cijfers
Doel: Je kan informatie die je hebt gelezen met je eigen woorden in een paar zinnen vertellen
(samenvatten). (BC 06)
Interview je buur en zet een kruisje bij de vragen waar hij of zij ‘ja’ antwoordt.
Sociale media verslaving
1. Heeft u meer virtuele dan 'echte' vrienden? ______
2. Besteedt u meer tijd aan sociale media dan aan persoonlijke contacten? ______
3. Lopen uw contacten vooral via sociale media, zoals Facebook en Twitter? ______
4. Gaat u meteen kijken als u hoort/ziet dat u een nieuw bericht hebt? ______
5. Wordt u nerveus en geïrriteerd als u geen bereik of een computerstoring hebt
en u niet via sociale media kunt communiceren? ______
6. Zeggen anderen (bijvoorbeeld partner, kinderen, ouders, vrienden) wel eens dat
u minder gebruik zou moeten maken van sociale media? ______
7. Checkt u uw sociale media direct als u ’s ochtends opstaat en voordat u
’s nachts gaat slapen? ______
8. Checkt u 's nachts als u wakker wordt of u berichten hebt? ______
9. Komt u regelmatig slaap tekort door het gebruik van sociale media? ______
10. Gebruikt u vaak sociale media als u zich depressief voelt of verveelt? ______
11. Vindt u zelf wel eens dat u te veel tijd besteed aan sociale media? ______
12. Raakt u in paniek als u uw gsm kwijt bent, ook al verwacht u geen
belangrijk telefoontje? ______
RESULTATEN:
Tel het aantal kruisjes en lees de volgende
resultaten.
Bekijk hieronder in welke categorie hij/zij valt.
Formuleer dan je conclusie. Is jouw klasgenoot verslaafd aan sociale media of niet?
Rapporteer dit aan de klas. Geef ook enkele voorbeelden.
Doel: Je kan informatie die je hebt gehoord met eigen woorden in een paar zinnen vertellen ( =
samenvatten) en je kan jouw opinie geven. (BC 06+10)
Hoe zou je iemand die verslaafd is, kunnen overtuigen (=stimuleren) om minder
sociale media te gebruiken?
Ga per 4 zitten. Brainstorm en kom samen tot 5 goede argumenten om minder sociale
media te gebruiken. Noteer kort in steekwoorden.
Overtuig iemand uit een andere groep met jouw argumenten. Gebruik onderstaande
constructies.
Je bekijkt een fragment uit het tv-programma “Echt niet OK”. Dit humoristisch programma
gaat over de ongeschreven regels van goede en slechte manieren. Hoe kunnen we ons
redden uit gênante situaties, of nog beter: hoe ze te vermijden? In deze aflevering staan de
voordelen en valkuilen van de smartphone, Facebook, chatten en sms'en centraal.
Bekijk het stukje over Facebook. Welke tips krijg je? Wat doe je best (niet)?
Noteer kort wat kernwoorden en vertel de tips daarna door aan een collega.
● Je mag …. zeker niet …. + infinitief
● Je moet … + infinitief
● Het is belangrijk om ….. te + infinitief
In deze module zal je vaak naar fragmenten moeten luisteren. Die fragmenten zullen langer
zijn en misschien ook wat moeilijker dan de fragmenten die jij vroeger hebt beluisterd. Het
zijn “echte” fragmenten, van de tv of radio. De mensen spreken sneller, sommige mensen
spreken dialect.
Dat is geen reden tot paniek. Als je de tips gebruikt die je hieronder leest, zal je merken dat
het minder moeilijk is dat je denkt.
Je kan deze tips ook gebruiken voor de luistertraining: je zal regelmatig in de klas of thuis
individueel luisteren moeten oefenen. Daarvoor vind je werkbladen achteraan in de bundel.
We oefenen dit eerst samen in de klas, met een recent fragment van het nieuws.
Vooraf
Doel: Je leert je voorbereiden op een luisteroefening door vooraf na te denken wat je al weet over
het onderwerp.. (BC 37)
Begin niet direct te luisteren. Denk eerst even na. Waarover zou het fragment kunnen gaan?
✓ Kijk naar de titel.
✓ Bij een video: kijk naar de beelden zonder geluid.
We doen dit voor het nieuws. Kijk naar de beelden zonder geluid. Waarover zal het gaan,
denk je? Noteer hieronder in kernwoorden.
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
Nu ben je al een beetje voorbereid om naar het fragment te luisteren. Zo heb je minder
stress en kan je het fragment beter begrijpen.
Doel: Je begrijpt het belangrijkste (=de essentie) uit een fragment en je gebruikt daarvoor de juiste
strategie. (BC 13/15 + BC 37)
Noteer je antwoorden kort in het schema op de volgende pagina. SCHRIJF GEEN ZINNEN.
Vergelijk nu jouw kernwoorden met die van een klasgenoot. Vul je schema aan.
Luister nog een keer. Noteer nog meer woorden. Vergelijk opnieuw met een andere
klasgenoot en vul aan.
Na 3 of 4 keer luisteren en overleggen met klasgenoten, zou je genoeg informatie moeten
hebben om de essentie van het fragment te begrijpen. Het is hier niet de bedoeling dat je
het fragment 100 % begrijpt.
Doel: Je leert hoe je de betekenis van nieuwe woorden kan vinden. (BC 39)
Er zullen woorden in de fragment zitten die je niet kent, dat is normaal. Je moet niet alle
woorden begrijpen, maar sommige wel, omdat ze belangrijk zijn om de essentie te begrijpen.
Welke woorden uit het fragment zijn nieuw èn belangrijk?
Noteer ze in het schema.
Hoe kan je nu weten wat ze betekenen? Veel mensen zoeken dan direct op Google
Translate, maar dat hoeft niet.
Er zijn ook andere methodes.
Probeer deze tips:
Vergelijk met andere woorden. Lijkt het woord op een ander woord dat je
kent?
vb. slagerij
Misschien zijn er toch woorden die je moet opzoeken. Gebruik niet altijd
Google Translate, want er gebeuren soms fouten bij de vertaling. Er is een
handig woordenboek voor mensen die Nederlands leren: Muiswerk. Je kan
online woorden opzoeken of met de app. Het is helemaal gratis.
De app
Doel: Je kan informatie die je hebt gehoord met eigen woorden in een paar zinnen noteren ( =
samenvatten). (BC 06+07)
Vat het fragment samen in 1 zin, een beetje zoals een titel.
❏ maximum 1 zin
❏ enkel de belangrijkste informatie
❏ Iemand die het fragment niet heeft gehoord, moet direct begrijpen waarover het gaat.
Doel: Je kan jouw opinie (=mening) geven over iets wat je hebt gehoord. (BC 10,17,18)
Intro
Kijk goed naar het meisje op de foto hieronder. Kijk naar de kleren en het kapsel.
Wanneer is deze foto genomen?
1980 – 1989 1990 – 1999 2000-2009 2015-2019
Het meisje zegt: 'M'n vader vond tandartsassistente echt iets voor mij. Ik dacht
persoonlijk meer aan tandarts.' Over welk probleem spreekt zij?
Nadelen van single zijn en alleen wonen Voordelen van single zijn en alleen wonen
Doel: Je begrijpt het belangrijkste (= de essentie) uit een fragment. (BC 13.)
Schrijf de belangrijkste woorden uit dit fragment op. (Wie? Wat? Waarom?)
…………………………………………………………………………………………………………...
…………………………………………………………………………………………………………...
…………………………………………………………………………………………………………...
…………………………………………………………………………………………………………...
…………………………………………………………………………………………………………...
……………………………………………………………………………………………………………
Doel: Je kan informatie die je hebt gehoord of gelezen met eigen woorden in een paar zinnen
vertellen ( = samenvatten. (BC 06)
Je kan informatie en uitleg geven over iets wat gebeurd is (BC 08,11)
Op 1 december 1955 reed ze met de bus naar huis. In die t d was het normaal dat er in
de helft van de bus een l n liep. Voor die l n zaten de blanke mensen. Achter de l n zaten
de zwarte mensen. Maar, als het ‘witte’ deel vol raakte, dan kon die l n ook verschoven
worden. Dan werd het ‘zwarte’ gedeelte kleiner en zwarten moesten hun plek opgeven
aan de blanken. Dat gebeurde ook op die ene december. Rosa werd verzocht om op te
staan voor een blanke, maar weigerde dat. Door haar actie begonnen ook andere zwarte
reizigers te protesteren. Rosa werd gearresteerd voor de verstoring van de openbare
orde.
Ondertussen hoorde de zwarte gemeenschap het verhaal en begonnen ze, met dominee
Martin Luther King aan het hoofd, de bus-boycot. De gemeenschap van 40.000 mensen
liep naar hun werk, en zo bleven de bussen leeg. Uiteindel k werden de wetten over de
rassenscheiding in de bus in Alabama ongeldig verklaard in 1956.
Sterke vrouw
Rosa Parks had de bus-boycot niet georganiseerd, maar ze werd er wel het symbool van.
Ze nam één van de moedigste stappen: zich verzetten tegen een systeem dat oneerl k en
onmensel k was. Hoewel ze heel sterk was, kreeg ze daarna veel problemen. Ze verloor
haar job en ook haar man werd ontslagen. Uiteindel k verhuisde ze naar Detroit waar ze
een nieuwe job kreeg.
Alinea 1 Alinea 2
Alinea 4 Alinea 3
Extra luisteren
Bekende Belgen?
Ken jij bekende Belgen?
Je kan een lijstje vinden op
https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_nominaties_voor_de_Grootste_Belg_(VRT)
Dit moet beter: Dit moet je kunnen: Dit doe je heel goed:
De structuur van je zinnen is Je gebruikt langere zinnen. Je varieert Je maakt langere zinnen, (bijna)
vaak fout. in zinsbouw. In langere zinnen maak je zonder fouten.
Je maakt geen lange zinnen. nog soms nog fouten.
Je maakt veel fouten met het Je gebruikt het verbum meestal goed. Je gebruikt het verbum zonder
verbum. Je gebruikt spontaan verschillende fouten.
tijden.
Je uitspraak / intonatie zijn niet Je uitspraak/intonatie zijn goed, je Je uitspraak / intonatie zijn
goed, de luisteraar verstaat je maakt fouten maar de luisteraar prima, je maakt bijna geen
niet goed. verstaat je. fouten
OPMERKINGEN EN TIPS:
Kijk naar de foto's. Al deze mensen zijn belangrijk in de geschiedenis. Wat weet je over hen?
Noteer kort enkele kernwoorden.
Schrijf daarna een zin met een relatieve bijzin.
……………………………………………...……
……………………………………………...……
……………………………………………...……
Kies 2 foto’s van personen die je kent. Wat kan je over hen vertellen?
Doel: Je kan langer spreken met je buren, vrienden, collega's, mensen op straat, ... Je gebruikt
hiervoor informele spreektaal om “natuurlijk” te klinken.. (BC 01 + BC 40)
Het Nederlands dat we in de klas spreken en het Nederlands dat je hoort op straat of op je
werk, verschilt soms. Dat komt omdat er invloeden zijn van het dialect. In Vlaanderen zijn er
verschillende dialecten. Om je te helpen de Vlaamse ‘tussentaal’ te begrijpen, tussen het
officiële Nederlands en het dialect, zullen we wat oefenen.
Waweetal?
Welke dialectwoorden heb je al eens gehoord?
Regio-dialecten: taalriedels
Luister naar de dialoog in de verschillende dialecten.
Hoe zeggen ze deze woorden in de de verschillende steden?
Gent
Brussel
Leuven
Antwerpen
Brugge
Limburg
________________________________________________________________________
Extra - De “theorie”
Kenmerk 1
In de uitspraak zullen we vaak de eindklank "t“ of “d“ laten vallen bij de woorden dat, wat,
met en niet, bij het adjectief goed en de werkwoordsvorm gaat. Het woord maar spreken we
vaak uit als ma (met een korte ”a").
Kenmerk 2
Ook de ”n"-klank op het einde van een woord wordt vaak niet hoorbaar uitgesproken.
(H)ebt gij (h)ier nen (h)ond gezien? Heb jij hier een hond gezien?
Ik (h)eb (h)aar een (h)oedje gegeven. Ik heb haar een hoedje gegeven.
Kenmerk 4
Het woordje "er” spreken we vaak uit als "der". Dit is om de uitspraak te vergemakkelijken.
In de uitspraak voegen we vaak een ”n" toe om de verbinding tussen twee woorden te
maken. Meestal begint het woord dat erop volgt met een klinker, een (niet uitgesproken) "h"
of met een "d", ”t" of ”b".
Kenmerk 5
In de tussentaal spreken we vaak de genitief -s niet uit op het einde van:
De Rooie Duivels zijn goe bezig. De Rode Duivels zijn goed bezig.
Der ligt ne dooie vogel op straat. Er ligt een dode vogel op straat.
Kenmerk 8
De klank "-ede(n)" wordt soms uitgesproken als "-eje(n)".
Kenmerk 9
De klank ”-ijde(n)" wordt soms uitgesproken als "-ijen"
Intro: dialoog
Luister naar het gesprek.
Vul de ontbrekende woorden aan
Zou ik … mogen...
Zou u … kunnen...
U zou best ….
Ik zou … graag...
verwittigen - halte
Watersportbaan
deur - openen
Op straat
Maak zinnen met “zou” + infinitief.
Werk samen met een klasgenoot. Je bent A of B.
Kijk alleen naar jouw kolom. Leg een blad op de andere kolom.
● Lees om de beurt de vetgedrukte zin voor.
● Maak van deze zin een een zin met “zou”+ infinitief.
● Doe het gesprek 2 x.
○ De eerste keer help je je klasgenoot. Je zegt de onderstreepte woorden voor.
○ De tweede keer help je je klasgenoot niet meer.
● Controleer wat je klasgenoot zegt.
● Wissel dan van rol en doe de oefening nog een keer.
● Je zit in de tram met een knappe man/vrouw. Je probeert een gesprek te beginnen.
● Je zit in de tram met een man/vrouw die luid ruzie maakt. Je probeert de krant te
lezen.
● Je zit in de tram en de controleur kom, maar je hebt geen ticketje gekocht.
● Je ontmoet op straat een oude vriend of vriendin. Je vriend of vriendin weet niet
meer wie je bent.
● Je vraagt op straat de weg naar een restaurant aan een man/vrouw, maar die wil
liever zelf voor je koken.
● Je bent met ziekteverlof, maar je komt op straat je baas tegen.
Luisteroefening 1
Luister naar het gesprek en beantwoord de vragen.
1. In welke school zit de dochter van Diana?
………………………………………………………………………………………
2. Waar kan Diana het formulier aanvragen?
………………………………………………………………………………………
3. Welk nummer moet Diana bellen om hulp te krijgen?
………………………………………………………………………………………
Luisteroefening 2
1. Via welke website kan Kris Peeters inloggen?
………………………………………………………………………………………
2. Hoe kan hij inloggen?
………………………………………………………………………………………
3. Hoeveel betaalt Kris Peeters voor de cheque?
………………………………………………………………………………………
4. Mag Kris Peeters de opleidingscheques gebruiken voor de zangles?
………………………………………………………………………………………
Doel: Je begrijpt het belangrijkste (= de essentie) en je kan je mening geven over wat je hebt
gehoord (BC 13+17.)
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………...
We gaan vandaag in groepjes een verhaal verzinnen. Straks gaan we die verhalen ook aan
elkaar vertellen. Alle verhalen zijn mogelijk: echt gebeurd, fantasie, romantisch, griezel…’
● Bekijk de foto’s op de tafel één voor één en kies er één uit die jou aanspreekt.
● Neem die foto mee naar jouw tafel. Als twee mensen dezelfde foto kiezen, gaan ze
samen zitten.
● Iedereen vertelt aan de kleine tafel over de eigen foto: waarom heb je deze
gekozen? Denk je dat daar een verhaal over te vertellen is?
● De groep kiest (minstens) één foto, waarover een verhaal zal worden verteld. Kies
meteen ook iemand om de ideeën te noteren.
● Bepaal:
○ Wie is de hoofdfiguur, over wie gaat het verhaal?
○ Zijn er andere belangrijke personen?
○ Waar speelt het verhaal zich af: land, planeet, stad of buiten, gebouw,
omgeving…
○ In welke tijd speelt het verhaal?
○ Het verhaal: hoe begint het, wat gebeurt er dan, wie doet wat…
○ Het einde: hoe loopt het af?
○ Waar past de foto of passen de foto’s in het verhaal? Laten we ze meteen
zien of wachten we het juiste moment af? Wat is dat juiste moment dan?
● Kies iemand om het verhaal aan de grote groep te vertellen en iemand om de foto’s
te tonen tijdens het verhaal.
De mooiste herinnering
Luister naar het verhaal. Noteer kort wat informatie (enkel woorden, geen zinnen).
1. De serveerster heeft van alles op de grond laten vallen. Wat zeg je?
2. Je kan de deur niet openen want je hebt veel dingen in je handen.
Wat vraag je aan je collega?
3. Je kind ziet er ziek uit. Je vindt dat hij naar bed moet gaan.
Wat adviseer je hem?
4. Je wilt samen met je partner op vakantie. Die wil lui zonnebaden, maar jij denkt aan
duiken. Wat zeg je?
5. De kat van jouw vriend(in) heeft vlooien. Jij weet hoe je dit probleem kan oplossen.
Kijk naar de tekeningen op de volgende pagina en geef instructies.
6. Je wilt dat je kind naar de WC gaat. Wat zeg je?
7. Jouw kind heeft ruzie met andere kinderen omdat hij of zij het speelgoed heeft
afgepakt van de anderen.
8. Jouw collega zegt dat je er moe uitziet. Vertel dat jouw kind ziek is en wat je gisteren
allemaal hebt gedaan.
9. Je loopt stage in een hotel. Jouw baas vraagt jou hoe de eerste dag was.
10. Je bent met enkele medecursisten in de bibliotheek. Zij wachten op de lift maar jij
gaat niet mee. Je wil de trap nemen. Wat zeg je?
11. Een politieagent houdt je ‘s avonds tegen met jouw fiets omdat je geen voorlicht
hebt. Wat zeg je?
12. Een man / vrouw komt in het park naast jou zitten en begint met jou te praten. Hij of
zij wil graag jouw telefoonnummer hebben. Maar jij wil dat niet. Wat zeg je?
CURSIST : ………………...............................……………..…..……………
Doelen voor luisteren:
Oefening 3+4: Je begrijpt het belangrijkste (=de essentie) van een luisterfragment (BC 13+15)
onvoldoende - voldoende - goed - zeer goed
Oefening 5: Je kan jouw opinie (mening) geven over iets wat je hebt gehoord. (BC 17-18)
onvoldoende - voldoende - goed - zeer goed
Kijk goed naar de titel. Waarover gaat het fragment, denk je? LUISTER NOG NIET.
Dit is een
❏ nieuwsbericht
❏ reclamebericht
❏ interview
❏ kookprogramma
❏ reportage
❏ soap
❏ …………………………………………………………….
Het is normaal dat je de eerste keer niet veel begrijpt. Je begrijpt misschien maar 10%
van het hele fragment.
……………………...………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………...
……………………...………………………………………………………………………………
……………………...………………………………………………………………………………
……………………...………………………………………………………………………………
……………………...………………………………………………………………………………
Wat vind jij van het fragment? Was het interessant of niet?
Ga je akkoord met de informatie die je hoort?
…………………………………………………………………………………………………...……
……………………………………………………………………………...……………………………
.
…………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………...
CURSIST : ………………...............................……………..…..……………
Doelen voor luisteren:
Oefening 3+4: Je begrijpt het belangrijkste (=de essentie) van een luisterfragment (BC 13+15)
onvoldoende - voldoende - goed - zeer goed
Oefening 5: Je kan jouw opinie (mening) geven over iets wat je hebt gehoord. (BC 17-18)
onvoldoende - voldoende - goed - zeer goed
Kijk goed naar de titel. Waarover gaat het fragment, denk je? LUISTER NOG NIET.
Dit is een
❏ nieuwsbericht
❏ reclamebericht
❏ interview
❏ kookprogramma
❏ reportage
❏ soap
❏ …………………………………………………………….
Het is normaal dat je de eerste keer niet veel begrijpt. Je begrijpt misschien maar 10%
van het hele fragment.
……………………...………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………...
……………………...………………………………………………………………………………
……………………...………………………………………………………………………………
……………………...………………………………………………………………………………
……………………...………………………………………………………………………………
Wat vind jij van het fragment? Was het interessant of niet?
Ga je akkoord met de informatie die je hoort?
…………………………………………………………………………………………………...……
……………………………………………………………………………...……………………………
.
…………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………...
CURSIST : ………………...............................……………..…..……………
Doelen voor luisteren:
Oefening 3+4: Je begrijpt het belangrijkste (=de essentie) van een luisterfragment (BC 13+15)
onvoldoende - voldoende - goed - zeer goed
Oefening 5: Je kan jouw opinie (mening) geven over iets wat je hebt gehoord. (BC 17-18)
onvoldoende - voldoende - goed - zeer goed
Kijk goed naar de titel. Waarover gaat het fragment, denk je? LUISTER NOG NIET.
Dit is een
❏ nieuwsbericht
❏ reclamebericht
❏ interview
❏ kookprogramma
❏ reportage
❏ soap
❏ …………………………………………………………….
Het is normaal dat je de eerste keer niet veel begrijpt. Je begrijpt misschien maar 10%
van het hele fragment.
……………………...………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………...
……………………...………………………………………………………………………………
……………………...………………………………………………………………………………
……………………...………………………………………………………………………………
……………………...………………………………………………………………………………
Wat vind jij van het fragment? Was het interessant of niet?
Ga je akkoord met de informatie die je hoort?
…………………………………………………………………………………………………...……
……………………………………………………………………………...……………………………
.
…………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………...
Intro
Klimaatverandering is een belangrijk thema in de media. Maar wat weet je er al van? Praat
erover met je buur en schrijf hier wat je al weet:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Oefening 1
Bekijk dit Nederlands filmpje om te weten wat de klimaatverandering veroorzaakt.
https://www.youtube.com/watch?v=z5qYDfRJTxw
Oefening 3
Kijk naar dit filmpje over de impact van vliegtuigen op het klimaat.
https://www.youtube.com/watch?v=XS6Oow1OHSY
Hoeveel mensen kunnen plantaardig eten voor dezelfde grond die nodig is voor een biefstuk
voor 1 persoon?
……………………………………………………………………………………………………………
Hoeveel mensen zullen er zijn in 2050?
……………………………………………………………………………………………………………
Welke hulp heeft de consument nodig om meer plantaardig te eten? Noem twee dingen.
- …………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………...…………
- …………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………...…………
Oefening 5
Landbouw is een sector die voor methaan- en CO2-uitstoot zorgt, vooral industriële
landbouw, waar heel veel dieren in een stal zitten. Sommige boeren doen al heel erg hun
best om zich aan te passen. Kijk naar dit filmpje over bioboerderij ‘De Zwaluw’.
https://www.greenpeace.org/belgium/nl/story/4187/veeteelt-met-respect-voor-klimaat-milieu-
en-dieren-video/
Op deze boerderij is de ‘kringloop zo veel mogelijk gesloten’. Wat bedoelt boer Nils Mouton
daarmee?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Wat is er al een aantal keer gebeurd met het beeldje van Manneken Pis?
……………………………………………………………………………………………………………
Spreekoefening
Organiseer een dag naar Brussel.
Je wil rond 9u00 vertrekken met de trein naar Brussel Centraal. Kijk op www.nmbs.be en
zoek om welk uur en op welk perron je de trein best neemt.
Werk per 2. Combineer telkens twee tekeningen door middel van een voegwoord
(conjunctie).
ALS JE MOCHT
WAT ZOU JE DOEN ALS
WAT ZOU JE DOEN ALS AFSPREKEN MET EEN
JE NOG MAAR 3
EEN DIEF JOUW AUTO BEROEMD PERSOON,
MAANDEN TE LEVEN
WOU STELEN? MET WIE ZOU JE DAT
HAD?
DOEN?
ALS EEN DAG 25 UUR ALS JE EEN IETS KON ALS ER MAAR 1 BOEK
HAD, WAT ZOU JE VERANDEREN AAN BESTOND, WELK BOEK
DOEN MET HET EXTRA JEZELF, WAT ZOU HET ZOU DAT MOETEN
UUR? ZIJN? ZIJN?
Heb jij een schram op je Heb jij muizen in je Heeft An een vlek op
arm? huis? haar trui?
Ja, zij mag er dansen. Ja, je kan er eten. Ja, het is er druk.
Nee, zij mag er niet dansen. Nee, je kan er niet eten. Nee, het is er niet druk.
Ja, Peter is er. Ja, hij woont er. Ja, de map staat er.
Nee, Peter is er niet. Nee, hij woont er niet. Nee, de map staat er niet.
Ja, de krant ligt er. Ja, we zijn er bijna. Ja, de hond is er.
Nee, de krant ligt er niet. Nee, we zijn er nog niet. Nee, de hond is er niet.
Ja, de leeuw zit er. Ja, An zingt er. Ja, mijn broer werkt er.
Nee, de leeuw zit er niet. Nee, An zingt er niet. Nee, mijn broer werkt er niet.
Ja, ik heb er een tv. Ja, Peter loopt er. Ja, de vis zwemt er.
Nee, ik heb er geen tv. Nee, Peter loopt er niet. Nee, de vis zwemt er niet.
Ja, An heeft er een vlek. Ja, ik heb er muizen. Ja, ik heb er een schram.
Nee, An heeft er geen vlek. Nee, je heb er geen muizen. Nee, ik heb er geen schram.
Alleen oefenen? Vouw je blad in twee of leg iets op de tweede helft. Controleer jezelf.
Controleer je timing. Hoeveel zinnen kan je doen in 1 minuut? Probeer altijd sneller te
worden, zo oefen je de “routine”.
Vraag Antwoord
1. Komt er vanavond iemand bij je op bezoek? 1. Ja, er komt iemand bij me op bezoek.
Nee, er komt niemand bij me op bezoek.
2. Ben je al eens in New York geweest? 2. Ja, ik ben er al eens geweest.
Nee, ik ben er nog niet geweest.
Nee, ik ben er nog nooit geweest.
3. Was er veel lawaai op straat vannacht? 3. Ja, er was veel lawaai op straat vannacht.
Nee, er was niet veel / geen lawaai op straat vannacht.
4. Woon jij ook in Gent ? 4. Ja, ik woon er ook.
Nee, ik woon er niet.
5. Is er in jouw land veel natuur ? 5. Ja, er is veel natuur in mijn land.
Nee, er is niet veel natuur in mijn land.
6. Is de lerares in de klas ? 6. Ja, de lerares is er.
Nee, de lerares is er niet.
7. Zit je graag op die plaats ? 7. Ja, ik zit er graag.
Nee, ik zit er niet graag.
8. Lopen er drie vrouwen op straat? 8. Ja, er lopen drie vrouwen op straat.
Nee, er lopen geen drie vrouwen op straat.
9. Ligt er iets op de grond ? 9. Ja, er ligt iets op de grond.
Nee, er ligt niets op de grond.
10.Heb je naar de radio geluisterd ? 10.Ja, ik heb ernaar geluisterd.
Nee, ik heb er niet naar geluisterd.
11. Luister je vaak naar de radio ? 11. Ja, ik luister er vaak naar.
Nee, ik luister er niet vaak naar.
12.Heb je over politiek gepraat? 12.Ja, ik heb erover gepraat.
Nee, ik heb er niet over gepraat.
13.Praat je graag over politiek? 13.Ja, ik praat er graag over.
Nee, ik praat er niet graag over.
14.Wacht jij op de dokter ? 14.Ja, ik wacht op hem.
Nee, ik wacht niet op hem.
15.Wacht je al lang op de dokter ? 15.Ja, ik wacht al lang op hem.
Nee, ik wacht nog niet zo lang op hem.
16.Heb je over je hobby gepraat ? 16.Ja, ik heb erover gepraat.
Nee, ik heb er niet over gepraat.
17.Praat je vaak over je hobby ? 17.Ja, ik praat er vaak over.
Nee, ik praat er niet vaak over.
TOEN
TOEN + IMPERFECTUM
onze
Zodra de film zeker gedaan is zetten we
gsm aan.
me
Sinds ik minder vlees eet, voel ik
fitter.
SINDS S EXTRA INFO VERBUM zin met INVERSIE
VOOR + SUBSTANTIEF
NA + SUBSTANTIEF + INVERSIE
heb
Ik poets mijn tanden NADAT ik een snoepje
gegeten.
zin VOORDAT S EXTRA INFO VERBA
MAAR
TOCH
HOEWEL
* In theorie gebruik je daardoor voor een oorzaak (= externe omstandigheid) en daarom voor een
reden (=beslissing door de mens ), in de praktijk kan daarom in beide situaties
In de BIJZIN
Met OM + TE-INFINITIEF
De TIJDEN:
In 1962 zijn we naar Zwolle verhuisd. Toen Juliana op bezoek kwam, was ik erg
Daar hebben we een huis gekocht. nerveus. Ik vergat koekjes bij de thee te
Koningin Juliana is toen bij ons op bezoek doen, maar dat vond ze helemaal niet erg.
geweest. Onze jongste zoon is haar lieve Ze dronk hem gewoon zonder koekje.
glimlach nooit vergeten.
De keuze voor het perfectum of het imperfectum is geen kwestie van goed of fout. Ze is
afhankelijk van je perspectief, van hoe je naar het verleden kijkt. Als je het imperfectum kunt
gebruiken, is het perfectum trouwens meestal ook goed:
● Het begin van een verhaal staat vaak in het perfectum, de rest in het imperfectum
(zo maak je een link tussen NU en TOEN)
Vb: Gisteren zijn er in Brussel drie auto’s gestolen. De politie vond de dieven na een
tip van…
● al, al eens, al ooit, net, pas, juist, nog nooit… worden vaak met het perfectum
gebruikt.
Vb: Heb je al eens een moskee bezocht?
Ik ben nog nooit in Spanje geweest.
Jules is net vertrokken.
Zo werkt het:
Ik zat rustig in de zetel en keek naar mijn toen de plank plots Ik had de schroeven niet goed
boeken op de nieuwe naar beneden viel. vastgedraaid!
plank
IMPERFECTUM IMPERFECTUM IMPERFECTUM PLUSQUAMPERFECTUM
De huisbaas was heel kwaad want ik had de huur nog steeds niet betaald. Nu is alles gelukkig in orde.
IMPERFECTUM PLUSQUAMPERFECTUM PRESENS
Zij was al drie keer te laat gekomen maar tijdens de vierde les was ze op tijd.
PLUSQUAMPERFECTUM IMPERFECTUM
Zo maak je het
LANGER:
MENSEN
object / +
M ; JOU; HEM; HAAR; ONS; HEN
prepositie:
DINGEN
de-woorden: H ; ZE/Z ;
HEM; HAAR; ZE
het-woorden: HET
pluralis: ZE
Ze denkt te veel aan haar problemen. Ze wil er niet meer aan denken.
Tine kocht een tweedehandse jas. Ze betaalde er maar 3 euro voor!
Ik ben zo blij met mijn nieuwe fiets. Ik rijd er elke dag mee.
S + VERBUM 1 + ER + REST + PREPOSITIE + VERBUM 2
Er als subject
Er is een computer in de klas.
Er hangt geen foto aan de muur.
Er zitten twee vogels in de boom.
Er hangen jassen in de gang.
Er ligt geld op de tafel.
ER VERBUM Onbepaald substantief REST
z n of (G)EEN (zin 1-2)
positieverbum PLURALIS (zin 3)
GEEN ARTIKEL (zin 4-5)
Je kan ook “daar” gebruiken, in plaats van “er”. (M n zus woont daar ook).
De “er” komt direct na het verbum.
Dit kan alleen in een tweede zin, anders weten we niet over welke plaats je praat/schr ft.
+E
ZONDER E
Uitzonderingen
● Stofnamen: meestal op -en
vb. een houten stoel, een lederen stoel, een katoenen broek
● Vaste combinaties
vb. openbaar vervoer, dubbel glas, ...
Mogen, moeten, willen, kunnen, blijven, laten, komen, gaan, horen, zien, ...
PRESENS
IMPERFECTUM
Zo werkt het:
Het feest wordt in de lente gevierd.
De taarten worden door de vrijwilligers gebakken.
Er wordt veel gezongen en gedanst.
Zo maak je het:
presens: WORDEN + PARTICIPIUM
imperfectum: WERDEN + PARTICIPIUM
perfectum: Z N + PARTICIPIUM
plusquamperfectum: WAS/WAREN + PARTICIPIUM
futurum: ZULLEN + PARTICIPIUM + WORDEN
modale verba: MODAAL VERBUM + PARTICIPIUM + WORDEN
● We komen graag naar ● Heb je dat leuk nieuw ● Ik ben te laat omdat ik de bus
school. programma al gezien? miste.
● Ze neemt de tram want haar ● Morgen vertrek ik op reis. ● Ze denkt dat deze oefening te
fiets is kapot. moeilijk zal zijn.
Tegenstellend Hoewel Hij is toch naar de les gekomen hoewel hij geen zin had.