You are on page 1of 9

Oefeningen 

: onregelmatige werkwoorden
1 Bakken Grootmoeder ……… altijd heerlijke wafels voor ons.
De bakker heeft weer lekker vers brood…………… .

2 Beginnen Een uur geleden ……………………….. het weer plots te


veranderen.
Is het onderzoek naar de oorzaak van het ongeval
al ……………………?

3 Begrijpen Ik ………….geen jota van wat hij vertelde.


Je ziet dat hij daar geen snars van …………. heeft.

4 Besluiten Waarom …………….. je grootvader naar Noorwegen


te gaan?
We hebben ……………………….meer informatie te
vragen over de reis.

5 Bezoeken Vorige week ………………ik een tentoonstelling.


In Rome hebben we alle musea ………………………..

6 Bidden Hij …………………elke avond op zijn knieën voordat


hij naar bed ging.
Ze hebben veel voor haar genezing ……………… .

7 Bieden Niemand ……………………..genoeg voor het


beroemde schilderij.
Wie heeft u deze betrekking aan ……………… .

8 Bijten De hond ……………… het kind in het been.


Die pitbull heeft het kind dood ……………… .

9 Binden Vader ………………. de hond aan de ketting vast.


Je bent door je belofte …………………………..

10 Blazen Er ……… een ijskoude noordenwind over het land.


Opblazen De soldaten hebben de brug …………… .

11 Blijken Achteraf ……… dat de jongeman onschuldig was.


Uit het onderzoek is …………dat hij veel geld had.

12 Blijven Vader was een bescheiden man en ……………………….


op de achtergrond.
1
Tot de laatste dag is ze in de dienst van de familie
………………………… .

13 Buigen De slaaf ……………………… diep voor zijn meester.


De boom heeft …………...maar werd niet gebroken.

14 Breken Hij viel en …………………… zijn linkerpols.


Hij kwam uit een …………………… gezin.

15 Brengen Als moeder ergens naartoe ging, ………………… ze


iets mee voor ons.
Hij heeft al zijn geld mee………………………… .

16 Denken Annie ……………………… dat ze om 6 uur moest


vertrekken.
Heb je al eens aan de toekomst ………………, Jan?

17 Doen Geloof me: ik …………… dat met plezier.


Wie heeft dat gordijn dicht …………… ?

18 Dragen De leraar Frans ……. jaar in jaar uit hetzelfde pak.


Wij hebben samen de gewonde naar de auto …… .

19 Drijven De boom …………..op water naar zee.


De dictator heeft mensen in steden samen …… .

20 Dringen De politie ……………… het huis binnen.


Ik heb me een weg door de massa ………….. .

21 Drinken Ik ……… een paar glaasjes wijn te veel.


Ik heb altijd graag warme melk …………………… .

22 Duiken Veel Joden …………… tijdens de oorlog …………… om


te overleven.
Hij is in het water …………… om het kind te redden.

23 Dwingen De gangster ……………… de directeur op de grond te


gaan liggen.
Wij deden dat niet uit vrije wil. We werden ertoe
………………… .

24 Eten Vroeger ……………we s’vrijdags gewoonlijk vis.


Ik ga een wandelingetje maken, ik heb teveel
2
……………… .

25 Fluiten De agent ……………………….op zijn fluitje toen ik de


eenrichtingsstraat in reed.
De scheidsrechter heeft toen terecht een
strafschop …………………………….

26 Gaan We ………… allemaal naar het spel kijken.


De kiezers zijn voor de 2de keer naar de stembus
……………… .
27 Genezen De zieke ……… langzaam van zijn longontsteking.
Ik ben steeds nog niet ……… van mijn astma.

28 Geven Ik ……………… hem de hand maar hij weigerde.


Hij heeft mij het boek nooit meer terug ………… .

29 Gieten In de Middeleeuwen ……… iedereen het vuile water


op straat.
Het heeft de helde dag water ……………. .

30 Glijden Hij …… uit over een bananenschil en brak zijn been.


De sjaal was van haar schouders ……………… .
31 Glimmen Haar gepoetste schoenen ………………… alsof ze
nieuw waren.
Het huis heeft………… zoals nooit te voren.

32 Grijpen De politie ……… de ganster voor hij kon weglopen.


De unieke kans had ik met beide handen ……… .

33 Hangen Vroeger ……… dat schilderij rechts bij de ingang.


Ik had uw jas aan de kapstok …………… en hij is nu
verdwenen.
34 Hebben ………… ik dat maar vroeger geweten.
Hij heeft vroeger een kantoor in het centrum …… .
35 Helpen Als hij de tijd had, ……… hij ons altijd bij ons werk.
Dank je voor je notities  ze hebben me …………… .

36 Houden De moeder ……… de kleine bij de hand.


Ik heb die foto’s jaren in de lade ……………… .

37 Jagen Haar vader……………… haar de deur uit.


Hij heeft op wilde eenden ………….. .

3
38 Kiezen Je …………… een mooie jurk. Hij staat je goed.
Alle volksvertegenwoordigers zijn nog
niet………………………… .

39 Kijken Ik zag het ongeval gebeuren, ik …………… toen juist


uit het raam.
Heb je ook naar dat gekke programma …………?

40 Klimmen Na het onweer ……… ik op het dak


De kinderen hebben dikwijls in de bomen ………. .

41 Komen Zijn hele leven …………….. hij overal te laat.


Onze Parijse vrienden zijn naar het huwelijk ……… .

42 Kopen Onze buren ……… vorige week een nieuwe wagen.


Ik voel me niet veilig meer: ik heb een wapen …… .

43 Krijgen Ik ……… gisteren weer een brief van de belastingen.


Dat vakantieadres heb ik van een vriend………?
44 Kruipen Op handen en voeten …………… hij dichter.
De hond is onder het hek …………en weggelopen.

45 Kunnen We ……… pas s’anderendaags vertrekken.


Ik heb dat soort dingen nooit goed …………… .

46 Lachen We …………… ons krom met jaar gekke verhalen.


We hebben…….. tot we er ziek van waren.

47 Laten De directeur … de kandidaat binnenkomen.


Het slachtoffer werd in het bos achter………… .

48 Lezen Ik …… in de krant dat de het morgen gaat regenen.


Nog nooit mijn leven heb ik zo een nonsens …… .

49 Liegen Jan ……………… zo vaak dat hij het soms zelf


geloofde.
Dat is van A tot Z ……………. .

50 Liggen Ik wou met hem praten maar hij ……… te slapen.


De hele nacht heb ik wakker …….. .

4
51 Lijden Blijkbaar ………… hij aan een ongeneeselijke ziekte.
De weken voor ze stierf heeft ze veel ………… .

52 Lijken Ze …………. niet op de hoogte te zijn van deze zaak.


Dat moet erg idioot hebben ……………… .

53 Lopen Bij de ontploffing …………… we allemaal naar buiten.


Ik heb vlug om water …………………. .

54 Meten Hij ……… de breedte en de lengte van de kamer.


Heb je de afstand tussen die twee punten al eens
………………………?

55 Moeten De chauffeur vroeg de weg : hij ………… naar het


centrum

56 Nemen Hij …… het eerste het beste vliegtuig naar Amerika.


Je hebt weer het grootste stuk taart …………….hé.

57 Rijden Toen hij 5 jaar was, ………… hij al paard.


In de bocht heeft hij veel te vlug ………………… .

58 Roepen Hij maakte allerlei gebaren en ………….om hulp.


Ik werd bij de directeur ………. en kreeg een uitleg
over de nieuwe organisatie.

59 Schenken Zij ………… hem een moooie zilveren ring.


Hij heeft al zijn boeken aan zijn zoon ………… .

60 Schieten De gangster draaide zich om en ……………… naar zijn


achtervolgers.
Het leger heeft op het vliegtuig …………………… .

61 Schijnen De brutale knaap ………. van niemand bang te zijn.


De zon heeft de hele dag …………………… .

62 Schrijven Anne Frank ……………… al haar indrukken in haar


dagboek.
Ik heb hem verleden week een brief ………………… .
63 Schrikken Ik ……………… toen ik hem na 30 jaar terugzag.
Wij waren allemaal …….. toen we het resultaat
hoorden.

5
64 Schuiven Hij ………. wat op zodat iedereen op de bank kon
zitten.
Ze denkt dat de ring van haar vinger ……………. is.

65 Slaan Hij …………… wild om zich heen toen de agent hem


arresteerde.
Waarom heeft hij dat arme dier ………….. .

66 Sluiten Die avond ……………de bediende het kantoor niet.


Op maandag zijn de Belgische musea meestal
………………… .

67 Snijden Het mes was scherp en hij ……………… in zijn vinger.


Je hebt te veel boterhammen ……………………… .

68 Spijten Achteraf …… het hem dat hij niet meegegaan was.


Het heeft hem zijn hele leven ………………… .

69 Spreken Ze ……… zo stil om de slapende baby niet te storen.


We hebben uiteraard ook over jou …………….. .

70 Springen De jongen ……… over het water maar viel erin.


Twee gevangenen zijn over de muur van de
gevangenis ……………… .

71 Staan Hij ………… daar met zijn mond vol tanden.


Aan de grens hebben we uren in de file ……… .

72 Steken Hij ……………… zijn handen in zijn broekzakken.


Heb je de brief in de bus ……………… .

73 Stelen De dieven ………… alleen maar BMW’s en


Mercedessen.
Waar en wanneer werd je auto …………?

74 Sterven Hij ………tijdens het bombardement op Rotterdam.


Hij is aan longkanker ………………… .

75 Stijgen De prijs van het brood ……… vorige week opnieuw.


De laatste jaren zijn de dieselprijzen veel …………. .

76 Stinken Na het onweer …………… het in het huis.

6
Na de brand heeft het nog een half jaar ………… .

77 Strijden Ze …………… met de moed de wanhoop.


Hij heeft zijn laatste strijd ………… .

78 Strijken Ze ………….. nog vlug haar jurk voordat ze wegging.


Heb je de was al ……………………… .

79 Treden Veertig jaar geleden ………hij in dienst van de firma.


Ze zijn 25 jaar geleden in het huwelijk ………….. .

80 Treffen De agent schoot en ……… één van de gangsters.


De regering heeft maatregelen ……….. .

81 Vallen Toen ik hem dat vertelde, ………… hij bijna


achterover.
Konign Albert is in 1930 van de rotsen ……………. .

82 Vangen Beneden ……… ze de mensen op die door het raam


sprongen.
Wel, heb je iets ……? Ja, een paar mooie vissen.

83 Varen Vroeger ………… alle schepen naar Azië van Europa.


Hoelang heeft heet schip over die afstand ………… ?

84 Verbieden Hij ……… hem nog langer op te bellen.


Is het …………hier te parkeren of mag dat?

85 Verdwijnen De makelaar ………… met het geld van zijn klanten.


Toen hij buitenkwam, stelde hij vast dat zijn wagen
………………….was.

86 Vergelijken Je ……………….daarstraks zaken die totaal van elkaar


verschillen.
Ik had graag die twee schilderijen met elkaar
………………… .
87 Vergeten We …………… jammer genoeg de deur te sluiten.
Ik ben/heb ergens de kantoorsleutels ………… .

88 Verkopen Ik heb mijn oude wagen ………… en een


tweedehands wagen …………………

7
Ik kwam te laat : het huis was al .……………… .

89 Verliezen De gewonde …………… enorm veel bloed.


Wij hebben de wedstrijd gewonnen, zij hebben
…………………… .

90 Vinden Hij ………… dat hij hard moest werken en weinig


verdiende.
Hebt u de oplossing ………………….?

91 Vliegen De piloot ……… te laag en kwam in een huis terecht.

Hoelang hebt u er met de Boeing over …………?

92 Vragen Hij …………………… of hij met ons kon meegaan.


Ik heb je dat nu al honderd keer ……………… .

93 Vriezen Het …………………… verleden nacht dat het kraakte.


De laatste twee winters heeft het praktisch niet
…………………… .

94 Wassen Hij ……………… zijn linnen altijd in de buurtwas.


Ik heb de gordijnen eindelijk nog eens ……………… .

95 Wegen Hij at zoveel dat hij meer dan honderd kilo ………. .
Ik heb me gisteren …………. .

96 Werpen Hij ………… met een mes maar hij raakte mij
gelukkig niet.
Wie heeft die steen door het raam ……………?

97 Weten Zij …………….. al lang dat ze op vakantie zou gaan


deze zomer.
Had ik dat op tijd ………………, dan had ik er iets aan
kunnen doen.

98 Wijzen Hij …… naar het noorden.


Ik heb het voorstel van de hand ……………….. .

99 Willen Ik ………… dat alleen doen maar slaagde er niet in.


Ik heb dat niet ……………… .

8
100 Winnen Wie ………… die wedstrijd?
Ik heb nog nooit iets ……… met de lotto.

101 Worden Gisteren …………… Jan 20 jaar.


Hé, wat ben jij groot en sterk ……………… .

102 Zeggen Vader ……………….altijd: «Had ik dat geweten»


Ik heb nu al duizend keer ………… : «Hou op »!

103 Zenden Verleden maand …… wij u de goederen.


De krant heeft een reporter …………….. .

104 Zien Ze …………… nog net op tijd de auto afkomen.


Ik heb hem al in jaren niet meer ………………….. .

105 Zijn Wie ………… te laat? De trein ………….net vertrokken.


Ik ben nog nooit in Rotterdam ……………………..

106 Zingen Carina …………… elke morgen een lied voor het
open raam.
We hebben de hele avond gezellig samen
…………… .

107 Zitten Ze ………. .hele dagen in het café..


Waar heb je zo lang ........…………?

108 Zoeken Waar zat je? We …………….. uren naar jou.


Er werd tevergeefs naar het meisje ……………… .

109 Zwemmen De meesten ……..de afstand in minder dan een uur.


Het weer was zo mooi dat we de hele namiddag
……………… hebben.

110 Zwijgen Ze ………………. in alle talen alhoewel ze alles wist.


Ze heeft heel lang …………… .

You might also like