You are on page 1of 8

ZSO 2: Perceptie en cognitie

- Wat is perceptie?
Perceptie is de manier waarop informatie uit onze omgeving via onze zintuigen (zicht, gehoor, reuk,
tast en smaak) wordt omgezet in ervaring.

- Welke factoren hebben invloed op perceptie? En welke invloed heeft iedere factor?
 Drempels voor waarneming: het woord vuur geeft voor meer aandacht, dan voor het woord
lucht. Je denkt ook soms je naam te horen in een lawaaierige ruimte.

 Ervaring uit het verleden : arme kinderen en volwassenen overschatten de grootte van geld in
vergelijking met welgestelde mensen. Nog een voorbeeld: wanneer je mensen zou vertellen
dat het pijn gaat doen, dat ze ook eerder geneigd zijn om pijn te rapporteren.

 Huidige staat: als we niet veel slapen, zijn we ook niet heel aandacht.
o Honger: wanneer we honger hebben, is de kans groter dat we voedsel gerelateerde
stimuli opmerken

 Emoties: angst geeft bijvoorbeeld hogere perceptie.

 Omgeving: bijvoorbeeld de schuine kamer, waardoor je heel erg klein lijkt en wanneer je
naar de andere kant van de kamer loopt, heel erg groot lijkt.

 Cultuur: beïnvloeden minder dan we zouden verwachten. Mensen van onze eigen etnische
groep herkennen we sneller en beter dan mensen van een andere etnische groep.

- Wat is risicoperceptie?
Risicoperceptie is het beoordelen/inschatten van risico’s op basis van kans en ernst. De
risicoperceptie bestaat uit een daadwerkelijk risico en een vertekening door perceptie.

- Welke factoren hebben invloed op risicoperceptie? En welke invloed heeft iedere


factor?
- Men overschat over het algemeen nieuwe, onbekende risico’s
- Positieve relatie tussen het aantal mensen dat is blootgesteld aan een risico en de
ingeschatte omvang daarvan
o Grootschalige risico’s (zoals een nucleaire ramp) worden relatief overschat, ten
opzichte van een kleinschalige (de kans op een gasontploffing in een straat)
- Wanneer de waarneming van mening is dat het risico samenhangt met onnatuurlijke en
immorele ingrepen van de mens
o Het gevaar van genetische manipulatie wordt (alle overige omstandigheden blijven
gelijk) groter geschat door mensen die dat een verwerpelijke techniek vinden
vanwege het ingrijpen in de natuur (de mens speelt God) dan door mensen die dat
een normale technologische ontwikkeling vinden.
- Overschatting van heel kleine kansen en de onderschatting van heel grote
o Iedere kans is bestaande -> overschatting van kleine risico’s
- Manier waarop mensen omgaan met de waardering van winst en verlies
o Wanneer het gaat om mogelijke winsten, zijn mensen riscomijdend en kiezen ze voor
relatieve zekerheid.
- Beschikbaarheid: gemak waarmee mensen zich iets kunnen voorstellen of een voorbeeld van
iets uit het geheugen kunnen opdiepen
o Risico’s die cognitief beschikbaar zijn, worden hhoger ingeschat dan onbeschikbare
risico’s
o Verschillende factoren dragen bij aan de beschikbaarheid van (mogelijke)
gebeurtenissen:
 Opvallendheid: dramatische gebeurtenissen zijn makkelijker te herinneren
dan alledaagse
 Ervaring: de herinnering aan een eigen ervaring, is makkelijker
 Tijdsperspectief: gevolgen op korte termijn zwaarder, dan die op lange
 Nabijheid: risico’s in de omgeving: verhoogde schatting van ernst, dan van
bijvoorbeeld aan de andere kant van de wereld.

- Wat is onrealistisch optimisme en hoe kan het verklaard worden?


Doorslaggevend in vertekeningen in riscoperceptie
 Vervelende gebeurtenissen (zoals ernstige ziekte) zullen mensen niet overkomen.
Daarentegen zijn mensen ook geneigd te denken dat positieve gebeurtenissen hen juist
vaker dan anderen zullen overkomen

Verklaring:
- Motivationeel: ter bescherming van gevoel van eigenwaarde (ego), onderschat men de kans
dat er met de persoon zelf iets mis kan gaan. Een gevoel van onkwetsbaarheid
- Controle: mensen weten van zichzelf wat ze doen of van plan zijn om te doen om een riscio
te verminderen, van anderen weet men dit niet.
- Onspecificiteit van de verlijkingsander: men weet niet wie de ander is, en hebben dus de
vrijheid om daarvoor in te vullen wat zij willen.

- Wat is aandacht?
Aandacht is het vermogen om informatie in de omgeving te selecteren om op te letten en te
verwerken.

- Hoe ‘werkt’ aandacht en op welke manier is aandacht gerelateerd aan perceptie en


geheugen?
Zintuigelijke buffers zijn kortetermijnopslagplaatsen van binnenkomende informatie die
kunnen worden gebruikt om te selecteren aan welke informatie bewust aandacht moet
worden geschonken.
 Auditieve zintuigelijke buffers registreren alle inkomende geluiden gedurende enkele
seconden, zodat deze informatie gedurende deze tijd mogelijk kan worden hersteld.
Een goed voorbeeld hiervan is wanneer we ons een paar seconden ‘afstemmen’ van een
gesprek, maar dan in ons hoofd kunnen naspelen wat er net gezegd is geweest. Dit is vooral
nuttig als we ervan worden beschuldigd niet te luitsteren naar wat iemand net heeft gezegd.

We hebben een processor met een beperkte capaciteit, die de hoeveelheid informatie die we bewust
kunnen volgen, beperkt.
Er is bewijs dat we onbewust informatie kunnen waarnemen die niet wordt bijgewoond en dat onze
capaciteit om informatie te verwerken of te multitasken toeneemt naarmate taken meer geoefend of
automatisch verlopen en dus minder bewuste aandacht vragen.

- Wat is een aandachtsvertekening (= aandachtsbias)?


Een aandachtsbias kan men zien als een selectieve voorkeur van de aandacht voor bepaalde stimulus
of categorie stimuli.

Bijvoorbeeld: kinderen zullen meer tijd besteden aan het kijken naar gezichten of stimuli met een
gezichtsvorm dan naar andere vormen.

- Welke cognitieve vertekeningen kunnen optreden in de medische klinische


context?
Beschikbaarheids bias Meer recente en direct beschikbare antwoorden en oplossingen
krijgen de voorkeur. Dit vanwege het gemak waarmee ze kunnen
worden herinnerd en het onjuist gepercipeerde belang.
 Voorbeeld: recente gemiste longembolie, leidt tot het
overmatig scannen met CT bij laagrisicopatiënten
Base rate neglect Dit gebeurt in de geneeskunde wanneer de onderliggende
incidentiecijfers of populatiegebasseerde kennis worden
genegeerd alsof ze niet van toepassing zijn op de patiënt in
kwestie.
 Voorbeeld: positieve inspanningsstresstest bij een jonge
vrouw die aanleiding geeft tot een angiogram. Het
‘basispercentage’ is zo laag in deze populatie, dat dit
resultaat waarschijnlijk eerder vals-positief is.
Bevestigings bias Informatie zo interpreteren dat ze past bij vooropgezette diagnose
 Voorbeeld: vermoeden dat de patiënt een infectie heeft en
dat de verhoogde witte bloedcellen dit bewijzen, in plaats
van: ‘ik vraag me af waarom de witte bloedcellen verhoogd
zijn, welke andere aanwijzingen zijn er?’
Samenvoegingsregel Symptomen worden vaker gekoppeld in het stellen van een
diagnose, dan dat ze gewoon gelijktijdig voorkomen
 Voorbeeld: een verwarde patiënt met hypoxie heeft veel
meer kans om gewoon een longontsteking te hebben dan
een Subdurale/ pulmonale embolie/ obstructie tegelijk
Te veel zelfzekerheid Een opgeblazen mening over hun diagnostisch vermogen, wat leidt
tot latere fouten. Hun oordeel is niet in overeenstemming met de
nauwkeurigheid van deze oordelen.
Representativiteit Het verkeerd interpreteren van de waarschijnlijkheid van een
voorval, rekening houdend met zowel de belangrijkste
overeenkomsten met de populatie en de individuele kenmerken.
 Voorbeeld: man met klassieke symptomen van een
hartaanval, maar ook angstig en wiens adem naar alcohol
rook. Deze laatste gegevens hebben geen invloed op de
waarschijnlijkheid van een hartaanval.
Zoek bevredigend Stoppen met het zoeken naar verder informatie of alternatieve
antwoorden, wanneer de eerste plausibele oplossing gevonden is
Diagnostische impuls Voortzetting van een klinisch traject dat door eerdere clinici is
ingezet zonder de beschikbare informatie en het plan zo nodig te
wijzigen
 Vasthouden aan een eerder genoemd etiket
Framing-effect Anders reageren op een bepaalde keuze, afhankelijk van hoe de
informatie aan u wordt gepresenteerd
Vooringenomenheid Een neiging tot actie in plaats van passiviteit. Streven naar hogere
doelstellingen dan niks te doen
 Voorbeeld: hemoglobine gehalte verhogen, voor ‘het geval
dat’

- Wat houdt de dual-process theorie in en hoe kan je deze gebruiken om cognitieve


vertekeningen te verklaren ?
Besluitsvormingsproces: duale procestheorie:
- Type 1: snelle, intuïtieve, patroonherkennende methode van probleemoplossing (legt een
lage cognitieve belasting op de gebruiker, snel en accurate beslissingen)
- Type 2: denken is een meer langzamer, meer methodisch en doordacht proces. Heeft een
hogere cognitieve belasting voro de gebruiker, maar kan wel kritischer beoordelen

95% van onze tijd in type 1 denken en 5% in type 2


Een gezonde verhouding van beide type is nodig in een consult

- Hoe werkt het geheugen?


- Coderen: vindt plaats wanneer de stimuli worden gepresenteerd en geheugensporen worden
gecreëerd
- Opslaan: geheugenplaatsen waar informatie wordt georganiseerd en opgeslagen
Deel van deze informatie wordt verwerkt door kortetermijngeheugen en de relevante informatie
wordt vervolgens opgeslagen in ons langetermijngeheugen.
- Terughalen: betrrekking op hoe we toegang krijgen tot en opgeslagen informatie oproepen

- Wat is het primacy/recency effect?


Recency: mensen zijn het meest geneigd zich te hernineerden van de dingen die het meest recent
gepresenteerd zijn. (laatste woorden van een lijst bijvoorbeeld, waarschijnlijk omdat deze informatie
het meest toegankelijk is in ons werkgeheugen)
Primacy: mensen zijn meer geneigd om het begin van een lijst te onthouden, dan in het midden. Dit
komt waarschijnlijk doordat ze extra tijd hebben gehad om deze items te repeteren.

- Hoe kan je ervoor zorgen dat informatie beter onthouden wordt?


- Meer informatie in het begin en aan het einde vertellen
- Benadruk de informatie die belangrijk is
- Verdeel de informatie in zinvolle groepen of categorieën
- Maak de categorisering expliciet: ‘nu ga ik vertellen wat er met u aan de hand is’
- Gebruik herhaling
- Gebruik eenvoudige woorden en korte zinnen
- Wees specifiek
- Vermijd overbelasting van mensen door hen te veel informatie te geven
Samenvatting hoorcollege
Perceptie betekent letterlijk waarneming. Dit proces gaat gepaard met interpretatie, selectie en
organisatie van zintuigelijke informatie.

Perceptie: stimulering van de buitenkant, hoe je die verwerkt


 Ook komt niet alles binnen: cognitieve capaciteit is daar te klein voor

Bepaalde stimuli: geeft een sensorisch signaal: sensory or hedonic magnitude (verwerking cognitief)

Perceptie: gebeurt via zintuigen -> bijvoorbeeld wat we zien: maar ook wat er in ons lichaam afspeelt
(bijvoorbeeld wat er in onze buik afspeelt)
Meer aandacht voor wat ik voel: bijvoorbeeld mensen in covid periode die al bang waren
voor gezondheid

Top down: als je al met iets bezig bent -> cognitief is anders
- Een pluisje zien als spin: top down, verwachtingen vanuit jouw systeem
Buttom-up: pluisje is en dat beweegt -> beweging wordt sneller opgepikt
- Waarneming wordt meer gekenmerkt, daardoor ook snellere reactie
https://www.youtube.com/watch?v=kTZURg8FXl8

We krijgen een foto te zien? Wat zie je het eerste?


- Bijvoorbeeld eerst kijken naar het eten: omdat je gegeten hebt
- Of de gele pet eerst ziet: omdat het snel aantrekt
- De muziekinstrumenten: sommige mensen gaan dit eerst zien omdat ze geïnteresseerd zijn
in muziekinstrumenten

Perceptie is afhankelijk van:


- Kenmerken van stimulus (kleur, beweging (bijvoorbeeld in de les zien we ineens een muis
lopen dit valt ons sneller op, …)
- Kenmerk van context (relativiteit): bijvoorbeeld twee lijnen die evenlang zijn
- Kenmerken van individu (verwachtingen, motivatie, ….)

Symptoomperceptie: waarnemen van iets in het lichaam


 Mensen die banger zijn voor ziek te worden, gaan heel veel sneller dingen waarnemen dan
andere mensen

Abnormaliteit is zichtbar maar niet gerapporteerd: underreading error


Je kan dingen missen! Je kan niet alles zien! Bijvoorbeeld van het lezen van een RX van de
thorax
Cognitie: hersenfuncties
 Maar heel moeilijk te definiëren!
Cognetieve processen: de mentale processen die optreden wanneer mensen waarnemen, informatie
verwerken, leren, denken en problemen oplossen.
- Cognitieve domeinen:
o Sociale cognitie: reageren op emotioneel geladen stimuli (wordt meestal ook intern
waar gegeven)
o Executieve functies: high level denken en beslissingen namen (ook alles wat met tijd
te maken heeft)
o Geheugen: opslag van informatie

Opdracht met pen en papier:


- Tafel
- Maan
- Weg
- Hout
- Knoop
- Vuur
- Wolk
- Stoel
- Baas
- Blad
- Tas
Wat er aan het begin en aan het einde wordt gezegd wordt het beste onthouden!

 Proeven met cholesterol: categorieën worden beter onthouden dan exacte waarde
https://www.youtube.com/watch?v=ubNF9QNEQLA

Wanneer er verschillende dingen open staan: kan het je irriteren en is er een bepaalde load
 Belangrijk om in de praktijk een lage load te hebben

You might also like