You are on page 1of 86

A-PDF Merger DEMO : Purchase from www.A-PDF.

com to remove the watermark

PERIODIEK TIJDSCHRIFT
ZES EN VIJFTIGSTE JAARGANG
september 2009-2

SPONSOREN:

eriek
Uniek in gen

IN DIT NUMMER microbiologische laboratoriumdiagnostiek


bij hond, kat en paard

SPONSOREN:

eriek
Uniek in gen
Periodiek tijdschrift
Periodiek tijdschrift
zesenvijftigste jaargang
vijfenvijftigste jaargang
no.
no. 22 -- 2009
2008 ISSN 0417
ISSN 0417--4631
4631

Omslagbeeld: De
DeStichting
StichtingDiergeneeskundig
DiergeneeskundigMemorandum,
Memorandum,
De foto op de omslag laat een oude manier van des- opgericht
opgerichtinin1953,
1953,isstelt
een zich
onafhankelijke
ten doel aan stichting
dieren-
zonder winstoogmerk
artsen in en stelt zich
binnen- en buitenland ten doel aan
voorlichting te geven
infecteren zien. Het betreft een spiritusbrander, dierenartsen in binnen- en
gebruikt met formaline, om in Nederland de TBC van wetenschappelijke enbuitenland
commerciële voorlichting
aard op
teveterinair
geven van wetenschappelijke en commerciële
gebied.
te bestrijden (jaren ‘50 en ‘60). Veel steden hadden aard op veterinair
Ter uitvoering vangebied.
haar doelstelling is zij uitgeefster
hun “eigen” desinfectieunit, deze is afkomstig uit Ter
vanuitvoering van “Diergeneeskundig
het tijdschrift haar doelstelling is Memorandum”.
zij uitgeefster
Apeldoorn. van het tijdschrift ,, Diergeneeskundig Memorandum”
De inzet is een foto van een krachtige warmtever- De exploitatie van dit tijdschrift wordt financieel
nevelaar, zoals anno 2008 nog steeds wordt De exploitatie
mogelijk van dit
gemaakt in tijdschrift
Nederlandwordt,
door: naast de abon-
gebruikt. nementen, financieel mogelijk B.V.
Alfasan Diergeneesmiddelen gemaakt door :
te Woerden.
Beide foto's zijn beschikbaar gesteld door Rob van Alfasan Diergeneesmiddelen
en Intervet Nederland B.V. teB.V. te Woerden
Boxmeer
Janssen Animal Health Benelux te Beerse
Veldhuijzen, de auteur van Hoofdstuk 8. VetZ B.V. te Sliedrecht
Het Tijdschrift wordt gratis beschikbaar gesteld aan
de praktiserende dierenartsen in Nederland,
De abonnementsbijdrage
Postdoctorale veterinairevoor Benelux
studenten wordt kun-
in Utrecht
jaarlijks
nen het geïnd
tegen viaeen een automatische
kleine vergoedingincasso.
verkrijgen bij
Voor het buitenland wordt
het Reductiebureau. Voor een factuur
anderen verzonden.
bestaat de moge-
De abonnementstarieven
lijkheid zich te abonneren; zijnde: kosten van een abon-
Benelux :
nement bedragen: ex BTW 6%BTW incl. BTW
Automatische
Voor Nederland incasso
€ 28,00 € per
28,30 € 1,70 € 30,-
jaargang.
Factuur
Voor het buitenland € 39,50 € 33,02 € 1,98 € 35,-
per jaargang.
Buitenland :
Extra exemplaren € 37,26
of oudere € 2,24
uitgaven kunnen € 39,50
Extra
worden exemplaren of oudere
besteld d.m.v. uitgaven kunnen
een overschrijving à €worden
11,50
besteld d.m.v. een
per exemplaar betaling
voor à € 15,-
Nederland of €op onzevoor
14,00 rekening
het
onder vermelding
buitenland op eenvanvanhet gewenste
onze nummer.
rekeningen.
Redactiecommissie
Redactiecommissie:
J.J.Goudswaard,
Goudswaard,voorzitter
voorzitter
J.J.Schrooyen,
Schrooyen,secretaris
secretaris
Mw.
Mw.A. A. Tolkamp
Tolkamp (Alfasan Diergeneesmiddelen) B.V.)
(Alfasan Dierengeneesmiddelen
Mw. C. de Mûelenaere
J. Vernooij (Janssen Animal Health Bene-
(Intervet Nederland)
lux)
J.R. van Dongen
Redactie- (VetZ)
en Administratieadres:
J.Halderheiweg
Hulsen (Vetvice)11, 5282 SN Boxtel
tel.: 0411-676822
Redactie- en Administratieadres:
fax: 0411-671595
Halderheiweg 11, 5282 SN Boxtel
e-m: de.em@12move.nl
tel.: 0411-676822
website: de-em.nl
fax: 0411-671595
Rabobank Boxtel 1688.49.674
e-m:
BIC de.em@12move.nl
RABO NL2U IBAN NL50 RABO 0168 8496 74
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN: website: de-em.nl
eriek Rabobank
Verklaring:Boxtel 1688.49.674
Uniek in gen BIC RABO NL2U
De Redactie IBAN NL50
en uitgeefster RABOgeen
aanvaarden 0168aanspra-
8496 74
kelijkheid voor schade, welke- direct of indirect- het
Verklaring:
gevolg mocht zijn van gebleken onjuistheden in de
De Redactie
inhoud van deen in
uitgeefster aanvaarden
dit tijdschrift opgenomengeenartikelen.
aanspra-
kelijkheid
Niets uit ditvoor schade,mag
tijdschrift welke- directverveelvoudigd
worden of indirect- het
gevolg mocht zijn
en/of openbaar van gebleken
worden gemaaktonjuistheden
door middel invande
inhoud van de in of
druk, microfilm ditop
tijdschrift opgenomen
welke andere artikelen.
wijze ook,
Niets
zonder uitschriftelijke
dit tijdschrift mag worden
toestemming verveelvoudigd
van de Redactie.
en/of openbaar worden gemaakt door middel van
druk,
Opmaak microfilm
en druk: of Bloembergen
op welke andere wijzebvook,
Santee zonder
Nijmegen
schriftelijke toestemming van de Redactie.

Opmaak en druk: Leonard Nijmegen bv


Van de Redactie

U herinnert zich nog ongetwijfeld het vo- bereiken. Ook het toetreden van deze sponsor
rige nummer van het Diergeneeskundig wijst er weer op, dat we met het DM graag
Memorandum ” Chirurgische behandeling met allerlei nieuwe ontwikkelingen mee wil-
van ooglidafwijkingen” , geschreven door de len doen : we verwachten veel van de inbreng
collegae Frans Stades en Michael Boeve. Het van de nieuwe Redactie-en Bestuursleden ten
verscheen in April van dit jaar. In dit nummer- aanzien van de in het DM te behandelen on-
alsmede in een bijgesloten brief- werd een op- derwerpen c.q. diersoorten.
roep aan de lezers van het DM gedaan om zich
te abonneren op het DM, omdat sponsoring Collega Jan Hulsen van Vetvice b.v. is onge-
alléén het voortbestaan van het DM in de toe- twijfeld bekend bij alle landbouwhuisdieren
komst niet meer zou kunnen garanderen. In de practici en heeft een uitgebreid netwerk in de
periode tussen de uitgave van genoemd num- rundveehouderij. Hij heeft ons verzoek om de
mer en het DM nummer, dat U nu ontvangt, redactie te versterken, ingewilligd.
hebben zich gelukkig voldoende dierenartsen- Het is usance, dat een uitgave van het DM
en dierenartspraktijken aangemeld voor een in het ”Van de Redactie” wordt toegelicht.
abonnement. Redactie en Bestuur zullen hun Dat is in dit geval geen moeilijke ”klus”. Al
uiterste best doen om uw verwachtingen t.a.v. weer 10 jaar geleden verscheen een DM , ge-
de in de toekomst uit te geven DM publicaties titeld: ”Microbiologische en Immunologische
niet teleur te stellen. laboratoriumdiagnostiek bij hond, kat en
paard”onder redactie van collega Dirk
Er is echter meer gebeurd in de afgelopen pe- Houwers: een bijzonder overzichtelijk
riode. Uit de opmaak van het voor U liggende Diergeneeskundig Memorandum, dat paste in
DM hebt U waarschijnlijk al de conclusie ge- de traditie van onze uitgaven. De belangstel-
trokken, dat zich twee nieuwe sponsors heb- ling voor dit DM is vele jaren bijzonder groot
ben aangemeld. Collegae, die het DM al wat geweest, met name ook bij studenten, die zich
langer ontvangen, weten nog ongetwijfeld, voorbereiden op de praktijk. Al een aantal ja-
dat Janssen Animal Health Benelux het DM ren waren geen exemplaren van deze uitgave
vele jaren heeft gesponsord. Juist door dit meer beschikbaar; daarnaast zijn er in het af-
bedrijf behoorden vele Belgische collegae tot gelopen decennium ook veel ontwikkelingen
de trouwe lezers van het Diergeneeskundig geweest op het gebied van de laboratorium di-
Memorandum en…hebben we vaak Vlaamse agnostiek. Twee redenen om eens met collega
auteurs van zeer interessante uitgaven gehad: Houwers te praten over de mogelijkheid voor
denk aan recente DM’s over ziekten bij de een heruitgave.
duif, cardiovasculaire aandoeningen bij de
hond, etc. Janssen A H heeft zich nu wederom Ondanks zijn drukke werkzaamheden op de
aangemeld als sponsor, hetgeen Bestuur en Faculteit bleek het niet moeilijk om hem er
Redactie zeer verheugt. van te overtuigen, dat een dergelijke heruit-
gave noodzakelijk was en zegde hij toe om dit
Voorts is een `vijfenvijftig jarige traditie door DM mogelijk te maken en de mede- auteurs
VetZ doorbroken: een nieuwe sponsor met ( en nieuwe auteurs) ervoor zover dat moge-
een niet farmaceutische achtergrond. VetZ is lijk was- weer bij te betrekken. De Redactie
op het ogenblik marktleider in Duitsland voor is bijzonder blij, dat dit is gelukt en dat dit
gebruik van IT technologie in de dierenartsen- ”succesnummer”van 10 jaar geleden- volledig
praktijk (gebruik van software t.a.v. praktijk- geactualiseerd - thans weer als heruitgave kan
management, digitale Rontgensystemen,etc.) worden uitgegeven.
en hoopt datzelfde in Nederland en België te Heel belangrijk voor alle practici is met name

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 1


het eerste hoofdstuk, waarin U duidelijk wordt riologische-, virologische-, mycologische- of
gemaakt wat U wel en niet kunt verwachten parasitaire diagnostiek betreft.
van het laboratorium onderzoek. Ook is zeer In overleg met de auteurs is het aantal foto’s
belangrijk- en dit wordt in alle andere hoofd- sterk toegenomen in vergelijking met de vorige
stukken uitgebreid toegelicht- dat de afname uitgave: vooral voor dierenartsenpraktijken,
van de monsters essentieel is voor de betrouw- die zelf ook enig onderzoek doen, uitermate
baarheid van de uitslag. nuttig. De Redactie wil graag in dit ”Van de
Redactie ” niet alleen collega Houwers maar
Met name ook de studenten, die zich voorbe- ook alle andere collegae, die verantwoordelijk
reiden op een toekomst als praktiserend die- zijn voor de inhoud van dit unieke nummer,
renarts, zullen dit DM als Nederlandstalig hartelijk danken voor hun inzet en spreekt de
handboek voor de diagnostiek van alle infec- verwachting uit, dat deze publicatie een vaste
tieziekten bij de genoemde diersoorten niet plaats zal vinden in iedere dierenartsenprak-
willen en kunnen missen, of het nu de bacte- tijk in Nederland en Vlaanderen.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 2


Inhoudsopgave

Van de Redactie pag. 1

De Auteurs pag. 6

Hoofdstuk 1. Microbiologische laboratoriumdiagnostiek bij hond, kat en paard pag 9

Hoofdstuk 2. Betrouwbaarheid van het resultaat van laboratoriumonderzoek pag 11


Technische procedurele betrouwbaarheid pag 11
Diagnostische betrouwbaarheid pag 12
Rekenvoorbeeld pag 13

Hoofdstuk 3. Het diagnostisch bacteriologisch onderzoek pag 16


Monsterneming pag 16
Praktische tips voor het afnemen van monsters pag 17
Bewaren van monsters pag 20
Transport van monsters pag 20
Monstergegevens en anamnese pag 21
Verzenden pag 21
Het laboratoriumresultaat pag 22
Interpretatie pag 23
Opmerking pag 24
De meest voorkomende potentieel pathogene bacteriën pag 25
Verstandig ‘in huis’ BO pag 28

Hoofdstuk 4. Het diagnostisch parasitologisch en protozoair onderzoek pag 31


Fecesonderzoek op wormeieren, larven en (oö)cysten pag 31
Monsterneming en verzending pag 31
Macroscopisch onderzoek pag 32
Microscopisch onderzoek pag 33
De interpretatie van het fecesonderzoek pag 38
Urine-onderzoek pag 39
Bloedonderzoek pag 39
Onderzoek huid en haar op ectoparasieten pag 40
De meest voorkomende parasieten pag 42

Hoofdstuk 5. Het diagnostich mycologisch onderzoek pag 58


Gisten pag 58
Mycosen pag 59
Onychomycose pag 59
Dermatofytose pag 59
Monsterneming pag 61
Verpakken en verzenden pag 61
Mycologisch onderzoek (MO) pag 61
‘In huis’ kweek pag 62
Determinatie pag 62
Resultaat van MO en interpretatie pag 64
Cultureel onderzoek (‘kweek’) door een gespecialiseerd laboratorium pag 64

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 3


‘In huis’ kweek pag 65
De meest voorkomende dermatofyten/schimmels pag 65

Hoofdstuk 6. Het diagnostich virologisch onderzoek pag 67


De diagnostische betrouwbaarheid van een test pag 68
Monsterneming en verzending pag 68
Diagnostiek van de belangrijkste virus-ziekten en de interpretatie
van de resultaten van laboratoriumonderzoek pag 69
Hond pag 69
Kat pag 71
Paard pag 77
Beslisboom/algoritme tot de diagnose FIP bij katten pag 79

Hoofdstuk 7. De laboratoriumdiagnostiek van enkele specifieke infecties pag 80


Leptospirose pag 80
Brucellose pag 80
Coxiellose (Q koorts) pag 80
Mycobacteriose pag 80
Chlamydophilose pag 81
Toxoplasmose pag 81
Neosporose pag 81
Leishmaniose pag 81
Haemoplasmose pag 82
Bartonellose pag 82
Borreliose pag 82
Ehrlichiose pag 82
Babesiose pag 82
Piroplasmose pag 84

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 4


Surolan en Otoclean ® ®

Kampioenen in oorbescherming!

O T I T I S E X T E R N A BIJ HOND EN K AT

Wist u dat polymyxine B en miconazole een synergetische


werking hebben bij de afbraak van de bacteriecelwand?

bij Gram-positieve én Gram-negatieve bacteriën


geen inductie van plasmideresistentie

de beste keuze bij eerstelijnsbehandeling de oorreiniger met beste


van otitis externa ceruminolytische werking

SUROLAN® Oordruppels ter behandeling van oor- en huidinfecties bij honden en katten. Samenstelling: miconazolnitraat, prednisolonacetaat, polymixine B-sulfaat. Diersoorten: hond en kat. Indicaties: *otitis met name:  bacteriële otitis veroorzaakt door Staphylococcus spp., Streptococcus spp., Pseudomonas
spp. Escherichia coli;  mycotischeotitis veroorzaakt door Microsporum spp., Trichophyton spp., Candida spp., Malassezia pachydermatis (Pityrosporum pachydermatis);  veroorzaakt door Otodectes cynotis. *huidinfecties met name:  bacteriële dermatitis veroorzaakt door Staphylococcus spp., Streptococcus spp.,
Pseudomonas spp. Escherichia coli;  mycotische dermatitis veroorzaakt door Microsporum spp., Trichophyton spp., Candida spp., Malassezia pachydermatis. Dosering en wijze van toediening: Oren: na het reinigen van de gehoorgang, tweemaal per dag, enkele druppels Surolan in het oor aanbrengen. Om een
goede verdeling van het preparaat te verkrijgen, dienen oor en gehoorgang goed gemasseerd te worden. Huid: tweemaal per dag worden enkele druppels Surolan op de letsels aangebracht en goed ingewreven. De behandeling moet zonder onderbreking gedurende enkele dagen na het verdwijnen van de symptomen
voortgezet worden. In sommige gevallen kan een behandeling van 2 à 3 weken noodzakelijk zijn. De behandeling van Otodectes cynotis is 2 weken (zie indicaties). Contra-indicaties: geen. Bijwerkingen: geen. Registratienummer België: 2S78F12 - Nederland: REG NL 3153; UDA.

OTOCLEAN® Oorreinigingsmiddel voor honden en katten. Samenstelling: Salicyzuur (2,32 mg), propyleenglycol, polyglycol, ethoxydiglycol, gereinigd water, glycerine, melkzuur, cucumis sativus, cetraria islandica, mimosa tenuiflora, oliezuur. Eigenschappen: OTOCLEAN ® bevat keratolytische, oorsmeer
oplossende, verzachtende, hygiënische en hydraterende bestanddelen die het product buitengewoon geschikt maken voor de hygiëne en verzorging van de uitwendige gehoorgang van hond en kat, doordat het de gehoorgang vrijhoudt van vuil en oorsmeer. Dosering: Gebruik OTOCLEAN ® in beide
gehoorgangen van de hond resp. kat. Breng voldoende aan, afhankelijk van de grootte van het dier:  Bij grote dieren moet voor elk oor een flesje (5 ml) worden gebruikt.  Bij middelgrote of kleine dieren kan de inhoud van een flesje over beide oren worden verdeeld. Voorzorgsmaatregelen: Uitsluitend
voor uitwendig gebruik. Vermijd contact met de ogen. Bewaren beneden 30°C. Lees vóór gebruik eerst de bijsluiter.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 5


De Auteurs

Dr. Engeline van Duijkeren


Specialist veterinaire microbiologie, tevens specialist inwendige ziekten
paard (np)

1984 dierenartsdiploma, Utrecht.


Daarna 2 jaar werkzaam in verschillende praktijken
1987-heden werkzaam als dierenarts/onderzoeker bij verschillende
afdelingen van de Faculteit Diergeneeskunde, Utrecht.
1995 Proefschrift ‘Trimethoprim/sulfonamide combinaties in relatie tot
salmonellose bij het paard’, Universiteit Utrecht.
Dr. Engeline van 1995-heden, eerst bij Departement Infectieziekten en Immunologie, thans
Duijkeren bij Divisie Klinische Infectiologie van dat departement, Faculteit der
Diergeneeskunde, Utrecht.

Onderzoek o.a. gericht op antimicrobiële resistentie.

Auteur/medeauteur van meer dan 70 publicaties op het gebied van de


infectiologie.

Dr. Herman F. Egberink


Specialist veterinaire microbiologie

1983 Dierenartsdiploma, Utrecht.


1983-heden, Divisie Virologie en Divisie Klinische Infectiologie van het
Departement Infectieziekten en Immunologie, Faculteit der Diergeneeskunde,
Utrecht.
1991 Proefschrift ‘FIV infectie: een diermodel voor AIDS’, Universiteit
Utrecht.

Dr. Herman F. Onderzoek vooral gericht op de pathogenese, diagnostiek, epidemiologie en


Egberink preventie van virusziekten bij de gezelschapsdieren. Verantwoordelijk voor
het ontwikkelen en verzorgen van onderwijs in de algemene microbiologie
en de virusziekten. Lid van de European Advisory Board on Cat Diseases
(ABCD).

Auteur/medeauteur van meer dan 60 publicaties op dierziektekundig gebied.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 6


Dr. Dirk J. Houwers
Specialist veterinaire microbiologie

1976 Dierenartsdiploma Utrecht


1977-1988 Wetenschappelijk medewerker Centraal Diergeneeskundig
Instituut, Lelystad, afdeling Virologie (thans CVI)
1988 Proefschrift ‘Zwoegerziekte, diagnostiek, pathologie, epidemiologie en
bestrijding’, Universiteit Utrecht
1991 Erkenning als specialist veterinaire microbiologie (op uitnodiging)
1988-heden, hoofd Veterinair Microbiologisch Diagnostisch Centrum
Dr. Dirk J. Houwers (VMDC), Divisie Klinische Infectiologie, Departement Infectieziekten en
Immuno-logie, Faculteit der Diergeneeskunde, Utrecht.

Auteur of medeauteur van meer dan 100 publicaties op infectiologisch gebied.

Dr. ir. Harm W. Ploeger

1986 Zootechniek (Veehouderij), Universiteit Wageningen.


1989 Proefschrift (cum laude): Effecten van maagdarm- en longworminfecties
op de produktiviteit van rundvee op melkveebedrijven, Universiteit
Wageningen.
Tot 1996: Diverse post-doc posities in Wageningen met diverse
parasitologische onderwerpen
1996 – heden. Parasitoloog bij Departement Infectieziekten en Immunologie,
Dr. Harm W. eerst afd Parasitologie, thans divisie Klinische Infectiologie, Faculteit der
Ploeger Diergeneeskunde, Utrecht.

Associate member of the European Veterinary Parasitology College (EVPC)

Auteur/medeauteur van meer dan 80 publicaties.

Barend Blankenstein

1979-heden, werkzaam bij de Faculteit der Diergeneeskunde, Utrecht.

1987-heden, bij Veterinair Microbiologisch Diagnostisch Centrum, divisie


Klinische Infectiologie, Departement Infectieziekten en Immunologie, als
analist voor parasitologie en mycologie.

Auteur/medeauteur van enkele publicaties en meerdere richtlijnen.


Barend Blankenstein

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 7


Flubenol KH
TRADEMARK

Flubenol KH
TRADEMARK

de ideale Flubenol KH
TRADEMARK

pasta voor het ontwormen


de ideale pasta voor het ontwormen
de idealevan
pasta
pupsvoor het ontwormen
en kittens
van pups en kittens
van pups en kittens

Flubenol KH
TRADEMARK

Flubenol KH
TRADEMARK

Flubenol KH
TRADEMARK

• Gemakkelijk toe te dienen


• Gemakkelijk toe te dienen
• Lekker voor hond en kat Ontwormingsadvies hond en kat ESCCAP
••Gemakkelijk
Lekker voor toe
hondte en
dienen
kat Pups: 2,4,6hond
Ontwormingsadvies en 8 weken
en katleeftijd;
ESCCAP
vervolgens maandelijks tot half jaar.
Ontwormingsadvies hond en katleeftijd;
Pups: 2,4,6 en 8 weken
• Lekker voor hond en kat Kittens:
Pups: vervolgens
3,5 enen
2,4,6 78weken
ESCCAP
maandelijks
leeftijd;
weken tot half jaar.
leeftijd;
Kittens: vervolgens
vervolgens
3,5 maandelijks
maandelijks
en 7 weken tot half
leeftijd; tot half jaar.
jaar.
Teef/Poes:
Kittens: vervolgens
Tegelijk
3,5 en 7met maandelijks
zogende
weken tot half jaar.
pups/kittens
leeftijd;
Teef/Poes: vervolgens
Overige dieren: Tegelijk
Minimaal 4xmaandelijks
met zogende tot half jaar.
per jaar. pups/kittens
Teef/Poes:
Overige Tegelijk met
dieren: Minimaal 4x zogende
per jaar. pups/kittens
FLUBENOL KH Pasta, Pasta voor oraal gebruik. Samenstelling Per ml 44 mg flubendazol. Eigenschappen Flubendazol is een oraal anthelminthicum dat werkzaam is tegen spoelwormen,
Overige dieren: Minimaal 4x per jaar.
haakwormen, zweepwormen en lintwormen bij honden en katten. Flubenol KH heeft een zeer brede veiligheidsmarge en wordt door de dieren goed opgenomen. Doeldier Hond, kat. Indicaties
FLUBENOL KH Pasta,
Wormbesmettingen Pasta voor
bij honden oraal gebruik.
en katten Samenstelling
veroorzaakt Per ml 44
door spoelwormen: mg flubendazol.
Toxocara Eigenschappen
canis, Toxocara Flubendazol
cati, Toxascaris is een oraal anthelminthicum
leonina; haakwormen: dat werkzaam
Uncinaria stenocephala, is tegen
Ancylostoma spoelwormen,
caninum, Ancylo-
haakwormen,
stoma zweepwormen
tubaeforme; zweepwormen: en lintwormen bij honden
Trichuris vulpis; en katten.
lintwormen: Flubenol
Taenia KH heeft
pisiformis, een zeer
Taenia brede veiligheidsmarge
hydatigena, en wordt
Taenia taeniaformis. door de dieren goed
Dosering/Toediening per 2 kg l.g.Doeldier
1 mlopgenomen. (=22 mgHond, kat.
per kg Indicaties
l.g.). Honden
FLUBENOL
en katten dieKH
Wormbesmettingen Pasta,
met Pasta voor
bij honden
spoelwormen en oraal gebruik.
enkatten
haakwormen Samenstelling
veroorzaakt
besmetdoor 1 ml Per
spoelwormen:
zijn: mlper
pasta 44 2mgkg fll.g.,
Toxocara ubendazol.
canis, Eigenschappen
Toxocara
éénmaal cati,
daags, Flubendazol
Toxascaris
gedurende is een dagen.
leonina; haakwormen:
2 opeenvolgende oraal anthelminthicum
Uncinaria
Honden kattendat
diewerkzaam
enstenocephala, andereis wormsoorten
metAncylostoma tegen spoelwormen,
caninum, Ancylo-
besmet
haakwormen,
stoma
zijn: 1 ml pastazweepwormen
tubaeforme;
per zweepwormen: en lintwormen
2 kg l.g., éénmaal Trichuris bij honden
daags,vulpis;
gedurende en
lintwormen:katten. Flubenol
Taenia
3 opeenvolgende KH heeft
pisiformis,
dagen. De een zeer
Taenia
pasta kanbrede
hydatigena, veiligheidsmarge
Taenia taeniaformis.
op verschillende manieren Dosering/Toediening
en wordt
worden door de dierende
toegediend: goed
1 mlopgenomen.
exacteper l.g.Doeldier
2 kgrechtstreeks
dosis (=22 mginHond,
per kat.
kg
de bek Indicaties
l.g.).
van Honden
de hond
Wormbesmettingen
en
of katten
kat die met
spuiten; bij honden
spoelwormen
de exacte en
enkatten
dosis door veroorzaakt
haakwormen
het voer besmet
mengen door
(deze spoelwormen:
zijn:
toedieningswijzeToxocara
1 ml pasta per 2 kg
is l.g.,canis,
aangewezen Toxocara
éénmaal cati,
daags,
bij moeilijk teToxascaris
gedurende leonina; haakwormen:
2 opeenvolgende
manipuleren en agressieve dagen. Uncinaria
Honden
dieren); enstenocephala,
bij kattenkatten de Ancylostoma
die met
kan men andere
dosis caninum,
wormsoorten
op een Ancylo-
besmet
van de voorpoten
stoma
zijn: tubaeforme;
1 ml
uitsmeren: pasta
de kat zweepwormen:
perlikt
2 kg
de l.g.,
pasta éénmaalTrichuris
zelf op. daags, vulpis;
Bijwerkingen lintwormen:
gedurende Bij 3katten Taenia
opeenvolgende
kan pisiformis,
dagen.
Flubenol De
KH soms Taenia
pastahydatigena, Taenia taeniaformis.
kan op verschillende
speekselen veroorzaken. manieren
Deze Dosering/Toediening
worden
salivatie toegediend:
is van korte duurde 1heeft
ml per
enexacte 2 kg
dosis
geen l.g. (=22
rechtstreeks
invloed mgin
op de per kg l.g.).
de bek
algemene van Honden
de hond
gezondheid
enkat
of
van katten die met
despuiten;
katten. Bij spoelwormen
de de
exacte
honddosis en haakwormen
door
zijn geen het
bijwerkingen besmet
voer mengen (deze
bekend. zijn: 1 ml pasta per is
toedieningswijze
Waarschuwingen 2Terughoudendheid
kg l.g., éénmaal
aangewezen daags,
bij moeilijkgedurende 2 opeenvolgende
te manipuleren
betrachten aan het en agressieve
begin dagen.
van de dracht Honden
dieren); en katten
bij katten die met
kan men
Houdbaarheidstermijn de andere
dosis
3 jaar bijop wormsoorten
een besmet
van de voorpoten
kamertemperatuur (15-
zijn: 1 ml
uitsmeren:
25°C). pasta perlikt
de kat 2 kg
de l.g.,
pasta éénmaal
Registratienummer/Kanalisatiestatus Bijwerkingen
zelf op.daags, gedurende
NL REGBij 3NLopeenvolgende
katten
2995kan dagen.
Flubenol
VRIJ De pasta
KH soms kan op verschillende
speekselen
Registratienummer/Wijze veroorzaken. manieren
Deze
van aflevering worden
B 2salivatie
IS 70 F is toegediend:
van
7 VRIJ korte duurdeenexacte dosisinvloed
heeft geen rechtstreeks
op de in de bek van
algemene de hond
gezondheid
of kat
van despuiten; de de
katten. Bij exacte
honddosis door het
zijn geen voer mengen
bijwerkingen (dezeWaarschuwingen
bekend. toedieningswijze isTerughoudendheid
aangewezen bij moeilijk te manipuleren
betrachten en agressieve
aan het begin van de dracht Houdbaarheidstermijn
dieren); bij katten kan men de dosis
3 jaar bijop een van de voorpoten
kamertemperatuur (15-
uitsmeren:
25°C). de kat likt de pasta zelf op. Bijwerkingen
Registratienummer/Kanalisatiestatus NL REGBij NL
katten
2995kan
VRIJ Registratienummer/Wijze
Flubenol van aflevering
KH soms speekselen veroorzaken. DezeB 2salivatie
IS 70 F is van korte duur en heeft geen invloed op de algemene gezondheid
7 VRIJ
van de katten. Bij de hond zijn geen bijwerkingen bekend. 30,
Turnhoutseweg Waarschuwingen
B-2340 Beerse; Terughoudendheid
Postbus 90240, betrachten aan hetLT
NL-5000 begin dracht Houdbaarheidstermijn 3 jaar bij kamertemperatuur (15-
van de www.janssenanimalhealth.com
Tilburg
25°C). Registratienummer/Kanalisatiestatus NL REG NL 2995 VRIJ Registratienummer/Wijze van aflevering B 2 IS 70 F 7 VRIJ
Turnhoutseweg 30, B-2340 Beerse; Postbus 90240, NL-5000 LT Tilburg www.janssenanimalhealth.com
D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 8
Turnhoutseweg 30, B-2340 Beerse; Postbus 90240, NL-5000 LT Tilburg www.janssenanimalhealth.com
1. Microbiologische laboratoriumdiagnostiek
bij hond, kat en paard
onder redactie van dr. D.J. Houwers. A aanwezig?, of B?). Of dit allemaal zinvolle
uitbreidingen van de diagnostische mogelijkhe-
Algemene inleiding den zijn, is de vraag. Bij sommige bepalingen is
Dit DM is een vernieuwde versie van een uit- kwantificering van belang en veel ‘patiënt-side’
gave in 1998. Het behandelt verschillende as- testjes geven juist alleen maar een ja/nee resul-
pecten van de microbiologische laboratorium- taat.
diagnostiek bij hond, kat en paard. Het hoofd-
stukje over immunologische diagnostiek is om
verschillende redenen komen te vervallen. Dit ‘Komt dit agens uitsluitend bij dieren met
DM is bedoeld als een leidraad voor de prac- klachten voor?’ is de belangrijkste vraag
ticus en beperkt zich tot de levende patiënt. In bij de interpretatie van agens-detectie-
de postmortale situatie is sprake van een veel testen; zo nee, dan is minimaal een kwan-
uitgebreider arsenaal aan diagnostisch laborato- titatief resultaat noodzakelijk.
riumonderzoek. Er is in de afgelopen jaren het
één en ander veranderd in de microbiologische
laboratoriumdiagnostiek. Zo zijn de mogelijk- Commerciële diagnostische laborato-
heden voor moleculaire diagnostiek, met name ria en aanbieders van testkits laten zich
d.m.v. de PCR (polymerase chain reaction), eerder leiden door het credo’het aanbod
sterk toegenomen. Doordat in de praktijk bij het creëert de vraag’ dan door de vraag of
klinisch-diagnostisch en therapeutisch hande- iets goed (lees zinvol) is voor de consu-
len toenemend gebruik gemaakt wordt van la- ment/patiënt.
boratoriumdiagnostiek is het aantal aanbieders Voorbeeld:
daarvan ook toegenomen. Daarnaast ontstaat Het weinig kritische gebruik van attrac-
vanzelfsprekend ook de wens om klinisch-che- tieve, maar relatief dure en niet kwan-
misch, en meer recent ook microbiologisch, di- titatieve Giardia-testkitjes heeft veel
agnostisch laboratoriumonderzoek `in huis’ uit zinloze behandelingen teweeggebracht;
te voeren. Dit levert onmiskenbaar tijdwinst op, Giardia is niet per definitie oorzakelijk
maar brengt ook een niet te onderschatten risico bij diarree.
op vals-positieve en -negatieve resultaten met
zich mee. Los daarvan staat de vraag in hoever-
re `in huis’ bepalingen rendabel (te maken) zijn. Bij de diagnostiek van bacteriële infecties bij
De technische mogelijkheden om zelf -op prak- individuele patiënten is er weinig veranderd
tische wijze- bepalingen te doen zijn de laatste omdat het aantal potentiële verwekkers van
jaren sterk toegenomen; b.v. de kleine klinisch- een bepaalde aandoening meestal groot is en
chemische analyzers en de testkits voor het er bovendien vaak combinaties van bacteriën
aantonen van bepaalde agentia in individuele actief zijn. Meestal is de diagnostische vraag
monsters. Het aanbod van deze zgn. `patient- of er bacteriën aanwezig zijn en zo ja welke,
side’ (of ‘point of care’) tests zal ongetwijfeld en wat hun betekenis is in het kader van de
verder groeien. Uitbreiding en verfijning van de klacht. En niet in de laatste plaats wil de prac-
diagnostische mogelijkheden past in de verder- ticus weten voor welke antimicrobiële middelen
gaande verbetering van de dienstverlening aan de verwekker(s) gevoelig is (zijn): antibiogram
de patiënt en zijn eigenaar. (ABG). Het is niet waarschijnlijk dat de `klas-
sieke bacteriologie’ (kweken, determineren en
Voor veel infectieziekten zijn er inmiddels `pa- ABG) in de nabije toekomst door eenvoudigere
tient-side’ testkits op de markt. Zulke tests ge- en snellere technieken zal kunnen worden ver-
ven in principe een ja/nee antwoord op de vraag vangen. Niettemin komen er PCR- testen voor
of een bepaald agens aanwezig is (is agens het detecteren van bepaalde specifieke bacteriën

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 9


beschikbaar. Een voorbeeld hiervan is een PCR- resistentieproblematiek alsook het zoönose-
test voor Rhodococcus equi waarmee zijn aan-/ bewustzijn de parasitologische diagnostiek
afwezigheid in bijvoorbeeld een longspoelsel geactualiseerd. Veranderende inzichten m.b.t.
van een veulen kan worden vastgesteld. De keer- de vermeende onschadelijkheid van bepaalde
zijde is echter dat er geen gevoeligheidsbepaling maag-darm-infecties dragen daar verder aan bij.
kan worden gedaan en dus eventuele verande-
ringen in de antibioticum-gevoeligheid niet, of Dit DM is disciplinair ingedeeld en elk hoofd-
slechts achteraf, worden vastgesteld. Een ander stuk is van de hand van een specialist op het be-
voorbeeld is een PCR voor Borrelia-species in treffende gebied. In hoofdstuk 2 wordt de aan-
bijvoorbeeld een huidbiopt: de aanwezigheid dacht gevestigd op een aspect dat vrij gemak-
van die bacterie kan daarmee uitstekend wor- kelijk over het hoofd wordt gezien, namelijk het
den vastgesteld, maar de vraag of dat ziektekun- besef dat de betrouwbaarheid van het resultaat
dige betekenis heeft blijft onbeantwoord want van laboratoriumonderzoek/testkits intrinsieke
dit komt ook voor bij dieren zonder klachten (zie beperkingen kent en dat een testresultaat ook
hoofdstuk 7 voor borreliose-diagnostiek) nog een diagnostische vertaalslag behoeft. In
de volgende hoofdstukken komen de verschil-
lende disciplines aan bod en er is een hoofdstuk
Het aantonen van een agens wordt gelei- gewijd aan de diagnostiek van een aantal speci-
delijk eenvoudiger; het bepalen van de fieke infecties en infectieziekten. Er wordt rela-
etiologische betekenis van het aantonen tief veel aandacht besteed aan aspecten die van
van een agens blijft in veel gevallen lastig belang zijn voor de kwaliteit van de diagnostiek.
en vergt expertise. Verder worden de mogelijkheden en beperkin-
gen (de betrouwbaarheid) van `in huis’ diagnos-
tiek besproken. Omdat het parasitologische on-
De laatste jaren groeit het aanbod aan diagnos- derzoek zich bij uitstek leent voor uitvoering in
tiek van virale infecties bij hond, kat en paard, de praktijk, is het betreffende hoofdstuk tevens
ook en met name in de vorm van PCR-tests. bedoeld als handleiding. Dit geldt in mindere
Veel van die bepalingen hebben echter maar een mate voor de bacteriologische en mycologische
beperkte individuele diagnostische waarde en diagnostiek, waarvan bepaalde gedeelten goed
bovendien zijn de therapeutische mogelijkheden in de praktijk kunnen worden uitgevoerd. De
nog steeds beperkt. Natuurlijk is testen ‘for the `in huis’ virologische diagnostiek is beperkt tot
sake of knowing’ te rechtvaardigen; het simpel commercieel verkrijgbare testkits.
kunnen aanvinken maakt het echter ook wel erg Omdat de klinische bacteriologie van nature
verleidelijk. Pas als het resultaat in huis is komt gecompliceerd is en er vooralsnog weinig struc-
vaak de vraag: wat kan ik hier eigenlijk mee? Er turele vereenvoudigingen verwacht mogen wor-
zijn ook situaties waarbij dit wel zinvol kan zijn, den, zal hierop meer uitgebreid worden inge-
zoals bij voorbeeld als preventieve vaccinatie tot gaan. Met het oog op het belang van een goede
de mogelijkheden behoort. Echter, in zo’n geval klinische interpretatie van het resultaat van dat
biedt antistofbepaling wellicht meer houvast – bacteriologisch onderzoek wordt per orgaansys-
minder kans op vals-negatief resultaat. teem per diersoort beschreven welke bacteriën
De toenemende behoefte aan mycologisch globaal als potentiële ziekteverwekker kunnen
onderzoek, vooral op het gebied van de derma- worden aangemerkt. In de andere hoofdstukken
tofyten, vindt zijn oorzaak o.a. in het groeiend wordt een ziekte/agens-opsomming gegeven,
aantal huisdieren, vooral katten, de pogingen met daarbij de gangbare diagnostische benade-
van de katten-liefhebbersverenigingen om in- ring.
fecties te voorkomen en het groeiend zoönose-
bewustzijn. Kweek met een gekwantificeerde
uitslag is, en blijft voorlopig, de standaard. De aanvrager van microbiologisch dia-
De praktische relevantie van het parasitologisch gnostisch onderzoek dient zich van tevoren
onderzoek is de laatste decennia niet wezenlijk af te vragen wat de mogelijk uitkomsten
veranderd. Niettemin hebben o.a. de wettelijke zijn en wat daaruit geconcludeerd kan
regelingen t.a.v. anthelmintica en antiparasitica worden.
(receptuurplicht voor paarden), de groeiende

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 10


2. Betrouwbaarheid van het resultaat van labo-
ratoriumonderzoek
door dr. D.J. Houwers. onderzoek zelfs technisch onmogelijk maken.
De hoeveelheid monster is ook van belang; is
Technisch procedurele betrouwbaarheid er een redelijke kans dat het gezochte agens
Als de practicus in een bepaalde situatie be- daadwerkelijk in het monster aanwezig is?
sluit om microbiologisch diagnostisch labo- Uiteraard zijn er hierbij beperkende factoren,
ratoriumonderzoek te (laten) doen, dan is dat zowel van de zijde van de patiënt als van het
in feite het begin van een traject waarin elke laboratorium. De derde stap is de identificatie
stap cruciale invloed heeft op de volgende. De van het monster en het schrijven van een zo
betrouwbaarheid c.q. bruikbaarheid van het volledig mogelijke aanvraag. De vierde stap is
eindresultaat van het laboratoriumonderzoek het vervoer/verzenden van het monster plus
hangt af van de kwaliteit van alle stappen in aanvraagformulier naar het laboratorium. In
het traject, te beginnen bij de monsterneming. het algemeen kan men stellen dat biologisch/
Zo kan bijvoorbeeld een onjuiste monster- organisch materiaal aan `bederf’ onderhevig
neming uiteindelijk leiden tot een -gerichte- is en dat koelen dat vertraagt. Voor monsters
antibioticumtherapie bij een feitelijk steriele voor bijvoorbeeld virusisolatie is gekoeld
ontsteking. In feite zal ieder laboratorium- transport een vereiste. Bij verzenden per post
resultaat kritisch moeten worden beschouwd of koerier is deugdelijke verpakking zelfs wet-
in relatie tot de patiënt en de monsterneming, telijk vereist; er is internationale regelgeving
voordat conclusies worden getrokken die m.b.t. het –veilige- vervoer van diagnostische
eventueel leiden tot een therapie. monsters. De vijfde stap is de ontvangst en de
registratie van het monster op het laborato-
rium. De zesde stap is de uitvoering van de
Ieder laboratoriumresultaat moet kritisch gevraagde bepaling, de zevende de registra-
worden beschouwd in relatie tot patiënt en tie van het resultaat en pas bij de achtste stap
monsterneming. wordt het resultaat naar de inzender gezonden.
Er is weinig fantasie voor nodig om in te zien
dat er bij iedere stap wel iets fout kan gaan dat
Testmethoden waarmee een agens (of de uitkomst van de rest van het traject bepaalt.
antistoffen ertegen) wordt aangetoond, Een simpel voorbeeld is als de aard van het
moeten gevalideerd zijn. Hun specificiteit monster of de herkomst of de diersoort en de
en sensitiviteit zijn vastgesteld. De diag- leeftijd van de patiënt, niet vermeld zijn en het
nostische betrouwbaarheid is daardoor laboratorium als gevolg daarvan niet het juiste
bekend. onderzoek inzet en/of zich op de verkeerde
agentia concentreert.
De practicus kan/moet het gedeelte van het
Binnen het traject van een diagnostisch la- traject tot aan het laboratorium zorgvuldig
boratoriumonderzoek kan het besluit tot een uitvoeren. Daar waar keuze uit laboratoria
dergelijk onderzoek als de eerste stap worden mogelijk is, zal kwaliteitsbewust gekozen
gezien. Daarbij is een belangrijke overweging moeten worden. Daarna ligt de verantwoor-
of er een redelijke kans is dat er een bruikbaar delijkheid bij het laboratorium. In goede labo-
resultaat uitkomt, wat o.a. samenhangt met ratoria wordt volgens vaste protocollen onder
de vraag of er voor het onderzoek geschikt een bepaalde kwaliteitswaarborg gewerkt die
materiaal van de patiënt te verkrijgen is. De door onafhankelijke instanties wordt bewaakt.
tweede stap is de monsterneming. Bij alle Ondanks alle voorzorgen blijven menselijke
onderzoek waarbij een agens gekweekt moet fouten mogelijk. Ieder laboratoriumresultaat
worden, is `steriele’ monsterneming essenti- moet men dus eigenlijk in het licht van het
eel; contaminanten kunnen misleiden of een bovenstaande beschouwen. Gelukkig zijn er

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 11


vele resultaten die vanuit technisch oogpunt
als zeer betrouwbaar kunnen worden aange- Hoewel de ‘PCR’ bekend staat als een
merkt. Niettemin zal men zich moeten reali- zeer gevoelige methode wordt de be-
seren dat de betrouwbaarheid van het resultaat trouwbaarheid van een negatieve uitslag
immer gerelateerd is aan een reeks van han- sterk beperkt door de zeer geringe hoe-
delingen/gebeurtenissen, waarbij iets fout kan veelheid van het monster die uiteindelijk
gaan. wordt getest en de technische beperkin-
gen die aan bepaalde monsters (zoals bv
Diagnostische betrouwbaarheid feces) kleven.
Bij de interpretatie van een technisch proce-
dureel betrouwbaar resultaat moet in bepaalde
gevallen nog rekening worden gehouden met PCR-positief voor agens X, mits uitge-
wat men zou kunnen noemen `diagnostische voerd door een goed laboratorium, is
betrouwbaarheid’. Dit speelt vooral bij testen over het algemeen een betrouwbaar re-
waarmee de aan- of afwezigheid van een be- sultaat.
paald agens wordt onderzocht.
Van een gevalideerde test of methode zijn in
principe de `sensitiviteit’ en de `specificiteit’ een heel klein deel van de patiënt- neemt de
bekend. De sensitiviteit van een test geeft kans toe dat het gezochte agens niet aanwezig
weer het percentage van de positieve dieren is en dus niet kan worden gedetecteerd.
dat door de test ook als positief wordt herkend.
Deze parameter geeft in wezen het percentage In een goed laboratorium is iedere gebruikte
vals-negatieven. De specificiteit geeft weer het test aan een validatieprocedure onderworpen
percentage van de negatieve dieren dat door geweest. Hierbij wordt in principe de diag-
de test ook als negatief wordt herkend. Deze nostische betrouwbaarheid vastgesteld, m.a.w.
parameter geeft in wezen aan welk percen- hoe groot de kans is dat bij een gestandaar-
tage er vals-positief zal worden gescoord en diseerde uitvoering en een bepaalde mon-
is het meest van belang voor het bepalen van stergrootte het resultaat onjuist, dus `vals’,
betrouwbaarheid. is. Helaas zijn er geen testen met zowel een
De uitslag van een test kan in een getal wor- sensitiviteit als een specificiteit van 100%. Er
den uitgedrukt, b.v. als een titer, of als `posi- zijn wel testen die daar in de buurt komen en
tief’ of `negatief’, maar kan dan in werkelijk- desondanks onder bepaalde omstandigheden
heid ook `vals-positief’ of `vals-negatief’ zijn. onverwacht lage diagnostische betrouwbaar-
Vals-positief is terug te voeren op onvoldoen- heid vertonen. Om de diagnostische betrouw-
de specificiteit van de gebruikte test. Vals- baarheid van een testresultaat te bepalen, is
negatief wordt veroorzaakt door onvoldoende - naast de sensitiviteit en de specificiteit van
sensitiviteit. Hierbij is ook het begrip `detec- de test - ook de prevalentie (= mate van voor-
tiegrens’ van een testmethodiek relevant; dit is komen op een bepaald moment) van het agens
de kleinste hoeveelheid van een agens of anti- of een aandoening in de populatie van belang.
stof die een test nog in een bepaalde hoeveel- Immers, die bepaalt de trefkans van de bepa-
heid monster kan detecteren. Iedere test heeft ling. Bij een prevalentie van b.v. 1 % is de kans
een detectiegrens. Zo neemt de diagnostische dat het agens werkelijk wordt aangetoond dus
betrouwbaarheid dus af bij een voor de toe- maar 1 op 100. Bij een test die slechts 1% vals-
gepaste test niet optimale monstergrootte; de positieven geeft (specificiteit 99%) zullen in
kans op een vals-negatief resultaat neemt toe. dit geval dus 2 (1 x echt-positief + l x vals-po-
Een PCR, bij voorbeeld, heeft vaak een zeer sitief) van de 100 dieren positief zijn, hetgeen
lage detectiegrens, kan dus een zeer geringe in feite betekent dat de helft van de positieve
hoeveelheid DNA/RNA van een agens de- testen onjuist is. De diagnostische betrouw-
tecteren, in theorie zelfs 1 molecuul, maar de baarheid is dus maar 50%! Bij een prevalentie
techniek kent tegelijkertijd ernstige beperkin- van 10% volgt dat er dus 11/100 testen positief
gen betreffende de grootte van het verwerk- zullen zijn, waarvan maar 1 vals-positief; de
bare monster. Bij een klein monster –feitelijk diagnostische betrouwbaarheid van het -po-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 12


Positief Negatief Positief Negatief
geteste geteste Totaal geteste geteste Totaal
dieren dieren dieren dieren

Werkelijk A B A+B Werkelijk 9,9 0,1 10


positieve positieve
dieren dieren

Werkelijk C D C+D Werkelijk 9,9 980,1 990


negatieve negatieve
dieren dieren

Totaal A+C B+D A+B+C+D Totaal 19,8 980,2 1000

sitieve- testresultaat is nu ruim 90% (10/11). trouwbaarheid als volgt worden vastgesteld.
Een negatief testresultaat is uiteraard in beide
situaties in hoge mate betrouwbaar. Sensitiviteit van de test is 99%: van de 10 wer-
Het hierboven geschetste voorbeeld komt kelijk positieve dieren (prevalentie is 1 %, dus
sterk overeen met de situatie die globaal voor 10 van de 1000 katten) wordt 99% als positief
het Feline Immunodeficiëntie Virus (FIV) in herkend: A=9,9 B=0,1
Nederland geldt; bij 1% van de gezonde en bij Specificiteit van de test is 99%: van de 990
7% van chronisch zieke katten komt de FIV- werkelijk negatieve dieren wordt 99% als ne-
infectie voor. gatief herkend: C= 980,1 D= 9,9
De diagnostische betrouwbaarheid kan ook De diagnostische betrouwbaarheid van de
aan de hand van een formule berekend wor- positieve uitslag bij de gezonde kat is dus:
den, die gebaseerd is op de voorgaande 2x2 9,9/9,9+9,9x 100= 50% (!). M.a.w. de helft van
tabel. de positieve uitslagen is onjuist. Voor een zieke
kat is deze waarde hoger omdat de prevalentie
Sensitiviteit, specificiteit en prevalentie kun- van FIV onder chronisch zieke katten hoger
nen als volgt worden weergegeven. ligt. In Nederland gemiddeld 7%. De bereke-
Sensitiviteit: A / (A+B) x 100 ning leert dat bij een chronisch zieke kat de
Specificiteit: D / (C+D) x 100. diagnostische betrouwbaarheid dan bijna 90%
Prevalentie: (A+B) / (A+B+C+D) x 100 is. Wordt er echter een test gebruikt met een
iets lagere specificiteit van b.v. 95% en gelijke
De diagnostische betrouwbaarheid van een sensitiviteit (99%) dan is de diagnostische be-
test is het percentage van de dieren met een trouwbaarheid van een positief resultaat vol-
positieve/negatieve uitslag dat ook werkelijk gens de formule: 69,3 : (69,3 + 46,5) x 100=
positief/ negatief is. 60%. Een geringe afname van de specificiteit
van de gebruikte test heeft onder de gegeven
Diagnostische betrouwbaarheid van een posi- omstandigheden dus grote gevolgen voor de
tieve uitslag: A / (A+C) x 100. Diagnostische diagnostische betrouwbaarheid van een posi-
betrouwbaarheid van een negatieve uitslag: tief resultaat!
D / (B+D) x 100.

Rekenvoorbeeld Goede patiëntselectie vergroot de kans


Stel, wij gebruiken een zeer goede FIV-test dat het agens/de aandoening aanwezig is.
met een specificiteit van 99% en een sensiti- De diagnostische betrouwbaarheid van
viteit van 99% en wij gaan uit van een preva- een positief testresultaat neemt daardoor
lentie van 1 % onder de gezonde Nederlandse aanzienlijk toe.
katten. Volgens de berekening kan de be-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 13


Samenvattend: naarmate een aandoening/in-
Bij een negatief resultaat (agens x niet fectie meer voorkomt neemt de diagnostische
aangetoond) nooit concluderen dat agens betrouwbaarheid van een positief testresultaat
x niet in de patiënt aanwezig is/was. De toe. Omgekeerd heeft een negatief testresul-
waarschijnlijkheid daarvan is meestal taat voor een weinig voorkomende aandoe-
wel toegenomen. Bij een positief resultaat ning/ infectie grote diagnostische betrouw-
(agens x aangetoond) nooit concluderen baarheid. Hieruit volgt dat adequate patiënt-
dat agens x in de patiënt aanwezig is/was. selectie de diagnostische betrouwbaarheid van
De waarschijnlijkheid daarvan is meestal het positief testresultaat gunstig beïnvloedt,
wel groot. of omgekeerd: voor een diagnostisch zo be-
trouwbaar mogelijk testresultaat is adequate
patiëntselectie essentieel.
De diagnostische betrouwbaarheid van
een test wordt bepaald door - patiëntse-
lectie en vraagstelling; - monsterneming
en verzending; - verstrekken van beno-
digde gegevens aan de uitvoerende in-
stantie; - kwaliteit van het laboratorium
c.q. test; - sensitiviteit en specificiteit
van de toegepaste test; - prevalentie van
agens/aandoening in de (geselecteerde)
populatie.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 14


D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 15
3. Het diagnostisch bacteriologisch onderzoek
door dr. E. van Duijkeren aanwezig is). Er zijn verschillende manieren
om contaminatie van materiaal met eigen
De klinische bacteriologie d.m.v. kweek uit flora te vermijden of te minimaliseren:
patiëntenmateriaal is nog steeds de hoeksteen - afname van het monster op de plaats van
van de diagnostiek van door bacteriën veroor- infectie;
zaakte infecties. Als men tot een bacteriolo- - schoonmaken en desinfecteren van het
gisch onderzoek (BO) besluit, dient men zich doelgebied, waarbij het materiaal zelf niet
te realiseren dat een goed uitgevoerd BO op in contact mag komen met het desinfec-
een slecht monster vrij gemakkelijk tot ver- tans;
keerde conclusies leidt. Voor een goed mon- - omzeilen van de normale flora d.m.v.
ster en een slecht uitgevoerd BO geldt hetzelf- puncties (b.v. blaaspunctie bij hond of kat);
de. Zelfs een goed genomen monster en een - kweken op selectieve media;
goed uitgevoerd BO kunnen bij een onjuiste - kwantificeren van de bacteriën;
interpretatie leiden tot verkeerde conclusies, - vermijden van contact met omgevingsflo-
gevolgd door een verkeerde therapie. ra.
2. Er moet voldoende materiaal worden af-
Monsterneming genomen. Voor urine, feces en bloed zijn
Het is van cruciaal belang dat het materiaal hoeveelheden vaak cruciaal. Materiaal op
(‘het monster’) voor het BO zo weinig moge- swabs zonder transportgel kan uitdrogen
lijk irrelevante kiemen (contaminanten) bevat. en sommige micro-organismen zullen dan
Vaak echter kan het monster onmogelijk `ste- doodgaan. Het is daarom beter om, indien
riel’ worden afgenomen en raakt dus toch met mogelijk, biopten of een aantal ml’s van het
kiemen van de lichaamseigen flora geconta- materiaal op te sturen. Als dit niet mogelijk
mineerd. Zo zal materiaal uit een ontsteking is kan men gebruik maken van swabs met
van de huid bijna altijd kiemen bevatten die tot transportgel (zie verder).
de normale huidflora behoren. Bij de beoorde- 3. Het materiaal moet worden afgenomen op
ling van het kweekresultaat zal, behalve naar een zodanig tijdstip dat de kans op isolatie
pathogene bacteriën, ook moeten worden ge- van de verwekker het grootst is. Over het
keken naar de relatieve aantallen voorwaarde- algemeen is dit zo vroeg mogelijk na het op-
lijk pathogene kiemen; zijn er daarvan teveel treden van de klinische verschijnselen. Ook
aanwezig, dan kan dat oorzakelijke betekenis moet het materiaal het liefst zijn afgenomen
hebben. Dit is het centrale probleem van de vóór de toediening van antibiotica. Als er
klinische bacteriologie: het -kunnen- beoorde- al antibiotica zijn toegediend dan moet dit,
len wat `normale kiemen in normale aantallen’ met de naam, vermeld worden. Bij de be-
voor het betreffende monster zijn en wat niet. werking kan hier rekening mee worden ge-
houden.
Voor het afnemen van materiaal voor BO gel- 4. Het materiaal dient te worden afgenomen
den de volgende algemene regels met de juiste hulpmiddelen. Deze moeten
uiteraard steriel zijn.
1. Het materiaal moet afkomstig zijn van de
plaats van infectie met de grootste kans op
aanwezigheid van de pathogenen en met
zo weinig mogelijk contaminanten van de
omgevende flora. Dit is vooral van groot
belang bij infecties die door de eigen micro- Het moeilijkste van klinische bacteriolo-
flora (dus normaal op/in de patiënt aanwe- gie is het –kunnen- beoordelen wat voor
zige bacteriën) kunnen worden veroorzaakt het betreffende monster klinisch relevan-
en bij monsters afkomstig van de huid en te kiemen zijn.
slijmvliezen (waar altijd een endogene flora

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 16


een klein stukje huid op de punctieplaats.
Catheterisatie is bij de reu een redelijk alterna-
tief. Bij de kat is catheterisatie zonder sedatie
meestal niet mogelijk. Het is hierbij essentieel
dat de bacteriën gekwantificeerd worden, om-
dat er bijna altijd contaminatie met endogene
flora optreedt. De normaal in de vagina, dis-
tale urethra en preputium aanwezige bacteriën
zijn dezelfde soorten die ook cystitis kunnen
veroorzaken en dit bemoeilijkt de interpretatie
(N.B.: een blaasinfectie ontstaat vrijwel altijd
ascenderend!). Bij catheterisatie bestaat overi-
gens nadrukkelijk het risico dat er een blaasin-
fectie wordt geïnduceerd. Ook bij `midstream’
(afb. 1). Swabs, hier afgebeeld met bij- urine is kwantificatie noodzakelijk.
behorende kokertjes, zijn in verschillende
uitvoeringen te krijgen, met en zonder trans- Bij de kat kan vaak urine worden verkregen
portmedium door manuele lediging van de blaas als blaas-
punctie niet mogelijk is. Over het algemeen
Praktische tips voor het afnemen van mon- geldt bij catheter- en spontane urine: meer dan
sters 10.000 bacteriën/ml urine is een aanwijzing
voor een bacteriële cystitis en minder dan
Urine 10.000 bacteriën/ml urine is meestal conta-
Urine kan worden verkregen via cystocentesis minatie. Bij de interpretatie moet echter ook
(blaaspunctie, niet bij het paard!), catheterisa- rekening worden gehouden met de monster-
tie of via het opvangen van `midstream’ urine. neming (bij blaaspunctie zijn lage aantallen
De wijze van afname is essentieel voor de in- bacteriën ook relevant), de pathogeniteit van
terpretatie van het BO. Daarom is het belang- de gekweekte bacterie, of het een meng- of
rijk om de methode op het aanvraagformulier een reincultuur is en de beoordeling van het
te vermelden, zeker als de urine naar een ex- sediment (bijvoorbeeld het aantal leucocyten).
tern laboratorium wordt opgestuurd. Bij het paard kan ‘midstream’ urine of cathe-
Cystocentesis heeft het voordeel dat hierbij terurine worden gebruikt voor BO. Voor een
contaminatie van het monster en de blaasin- verantwoorde interpretatie van het BO is een
houd met endogene flora uit vagina, preputi- kiemtelling noodzakelijk en daarvoor is een
um en urethra wordt voorkomen en is daarom volume van minimaal 0,5 ml nodig; urine op
voor BO veruit het meest geschikt. De tech- een swab is dus geen goed monster.
niek is zowel bij de hond als bij de kat veilig,
eenvoudig en snel uit te voeren, mits de blaas Urine van hond en kat leent zich goed voor `in
gevuld is. Helaas is dit bij een cystitis niet huis’ BO aangezien niet anaëroob gekweekt
altijd het geval. Eventueel kan na algemene hoeft te worden en het aantal mogelijke ver-
klinische diagnostiek een diureticum worden wekkers klein is. Als men gebruik maakt van
toegediend. Aangezien de blaas normaal ge- een extern laboratorium moet men transport-
sproken steriel is, zijn alle bacteriën in een groei zoveel mogelijk voorkomen. Urine is
punctiemonster, ook als zij in lage aantallen namelijk een goed groeimedium. Voor het op-
aanwezig zijn, klinisch relevant. Contaminatie
kan ontstaan door het aanprikken van een
darm of door de huidflora. De kans op het Urine verkregen per blaaspunctie levert
aanprikken van een darm is zeer klein en het betrouwbaarste resultaat bij BO. Het
men vindt dan een mengcultuur, terwijl men is bovendien minder belastend en geeft
bij een cystitis een reincultuur verwacht. minder risico voor de patiënt dan cathe-
Contaminatie met huidflora kan worden ver- terisatie.
meden door het scheren en desinfecteren van

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 17


sturen maakt men daarom het beste gebruik Salmonellae werden geïsoleerd. Dit geldt in
van een dip-slide, bijvoorbeeld Urotube of grote lijnen ook voor hond en kat.
Uricult (zie `Verstandig `in huis’ BO’)
Huid
Feces Bij huidontstekingen met epitheeldefecten is
In feces komen van nature grote hoeveelhe- er vaak sprake van sterke `begroeiing’ met
den micro-organismen voor (>1010 bacteriën secundaire kiemen die in feite profiteren van
per g). Uit deze overmacht aan normale flora de gewijzigde toestand. Het beste wordt dan
moeten de eventuele pathogenen worden ge- getracht enig vocht uit te knijpen en met een
ïsoleerd. Het is daarom van belang dat het swab op te nemen. Bij diepe wonden wordt,
monster representatief is voor de inhoud van bij voorkeur met spuit en naald, wat wond-
de darm. Een rectaal genomen monster is vocht/pus opgezogen. Voor gesloten pustels
ideaal. Als de feces bloed en/of slijm bevat en abcessen geldt: indien mogelijk na desin-
zijn deze gedeelten het meest geschikt voor fectie van het oppervlak vocht/pus uit de dikte
het BO. Bij feces wordt o.a. naar Salmonella aspireren, anders pus uitknijpen en opnemen
gezocht en daarvoor moet ook worden op- met swab. Wondvocht/pus kan na het verwij-
gehoopt. Voor een zinvolle ophoping is mi- deren van eventuele luchtbellen in een lucht-
nimaal 5-10 g feces nodig. Fecesmonsters dicht afgesloten spuit worden opgestuurd om
op swabs zijn dus ongeschikt. Verder is de zowel aëroob als anaëroob te kunnen kweken.
versheid van de fecesmonsters van belang Swabs kunnen het beste in een kokertje met
i.v.m. de betrouwbaarheid van een negatief transportgel worden verzonden. Bij paarden
BO. Fecesmonsters moeten in steriele, goed verdacht van dermatofilose kan men het beste
afsluitbare containers worden opgestuurd, een pluk haar met korstmateriaal opsturen.
maximaal voor driekwart gevuld i.v.m. gas- Indien dergelijk onderzoek wordt gewenst,
productie. Een éénmalig negatief onderzoek moet men dat wel aangeven omdat de kweek
op Salmonella sluit salmonellose zeker niet van Dermatophilus een speciale procedure en
uit! Als de klinische verschijnselen sterk wij- media vergt.
zen op een infectieuze oorzaak en het eerste
BO negatief was, kan herhaling van het BO Cerumen
zinvol c.q. noodzakelijk zijn. Uit onderzoek Het is belangrijk dat het materiaal met een
bij paarden is namelijk gebleken dat het aan- swab zo diep mogelijk uit de gehoorgang
tal Salmonella-positieven toeneemt als men wordt afgenomen, eventueel na verwijdering
meerdere mestmonsters van een patiënt on- van excessief cerumen. De swab wordt het
derzoekt. Afgaande op een éénmalig mest- beste opgestuurd gestoken in een zogenaamde
monster wordt bij 50 % van de paarden met transportgel. Bij otitis externa kan een Gram-
klinische salmonellose, de diagnose gemist. preparaat belangrijke informatie geven; een
Daarom verdient het aanbeveling om bij extra ‘droge (zonder gel)’ swab is daartoe
paarden verdacht van klinische salmonello- wenselijk.
se, minstens drie mestmonsters af te nemen
en bij verdachte dragers minstens vijf. Het Keel
interval tussen de afname van de mestmon- Vanwege de daar aanwezige flora, geven mon-
sters kan voor klinische zieke paarden 24 uur sters uit het keelgebied vaak moeilijk te inter-
zijn en voor dragers minimaal één week. Niet preteren resultaten. Veel of overwegende groei
alleen bij verdachte dragers, maar ook bij lij- van bepaalde pathogene kiemen kan niettemin
ders kan men de Salmonellae soms alleen via klinisch relevant zijn. Een swab van het aan-
ophoping aantonen. 69 % van de Salmonella- getaste slijmvlies gestoken in een transportgel
positieve mestmonsters van paarden met vormt een bruikbaar monster.
klinische salmonellose bleek alleen positief
na ophoping in seleniet. Paarden waarbij Diepere luchtwegen
Salmonellae alleen via ophoping werden ge- Voor de diagnostiek van infecties van de die-
vonden, bleken geen betere prognose te heb- pere luchtwegen zijn monsters van neus-uit-
ben dan paarden waarbij uit de feces direct vloeiing of keeluitstrijkjes ongeschikt.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 18


Monsterneming van de diepere luchtwegen Na het bandageren van de staart en het reinigen
gebeurt via een lokaal spoelsel dat op ver- en weer drogen van vulva en omgeving kan
schillende manieren kan worden verkregen; men beginnen met de monstername. Hiervoor
de transtracheale benadering geeft meestal de kan een gesteriliseerd Knudsenapparaat of
minste kans op contaminatie. Veel commen- een disposable slijmmonsterapparaat (bijv.
salen in bek, neusgangen en farynx moeten, Accu-CulShure®, InstruVet) worden gebruikt
wanneer zij diep in de trachea worden gevon- De monstername kan het beste gebeuren
den, als pathogeen worden beschouwd. Bij een met behulp van een speculum. Het speculum
bemonstering via bronchoscopie kunnen die moet gladgemaakt worden met een geringe
ook als contaminant mee naar binnen zijn ge- hoeveelheid glijmiddel zonder desinfectans.
komen. Dit maakt de interpretatie van het BO Nadat het speculum en de buislamp zijn inge-
moeilijk en afhankelijk van de wijze waarop bracht, wordt het slijmmonster-apparaat door
het monster is verkregen. de cervix tot in de uterus geschoven. Hierna
Bij de tracheaspoeling (paard) wordt de tra- kan de buislamp worden verwijderd en het
chea ongeveer halverwege de hals in de mid- monster wordt genomen door het slijmmon-
denlijn gepuncteerd. De huid wordt eerst ster-apparaat uit te schuiven en in de uterus te
geschoren en gedesinfecteerd. Dan wordt, laten bewegen. Dan wordt het apparaat weer
na lokaal-anesthesie en eventueel een kleine gesloten alvorens het uit de uterus terug te ha-
huidsnede, een canule tussen twee trachearin- len. Voordelen van deze methode zijn de hygi-
gen door in de trachea gebracht. Via de canule ënische manier van werken en het verkrijgen
schuift men nu de spoelcatheter in de trachea. van extra informatie via het vaginoscopisch
Vervolgens wordt 20-100 ml fysiologische beeld.
zoutoplossing ingebracht (afhankelijk van de Een andere manier is het inbrengen onder ma-
grootte van het paard) en probeert men zoveel nuele begeleiding. Hierbij kan men het beste
mogelijk vloeistof weer terug te zuigen. over de exploratiehandschoen nog een ste-
riele operatiehandschoen dragen. De rug van
de hand wordt gladgemaakt met een weinig
glijmiddel. Men neemt het uiteinde van het
slijm-apparaat in de handpalm en brengt het
beschermd in de vagina tot voor de cervix.
De vingers omsluiten de cervix en het slijm-
monster-apparaat wordt naar binnen gebracht.
Men mag niet met de vingers in de cervix
gaan. Het monster wordt dan genomen als bij
de speculum-methode. Deze methode is mak-
kelijk uitvoerbaar maar heeft een groot risico
op contaminatie en de informatie van het va-
ginacopisch beeld ontbreekt.

(afb. 2). Voorbeelden van uterusslijmmonster- Clitoris en vestibulum vaginae bij het paard
apparaten voor éénmalig gebruik Clitoris- en vestibulum vaginae-monsters
worden voornamelijk genomen ten behoeve
Vagina (hond) van C.E.M.-onderzoek bij het paard. Hiervoor
Materiaal uit de vagina van de teef kan het wordt verwezen naar het C.E.M.-protocol.
beste met behulp van een spreidspeculum uit
het meest craniale deel van de vagina worden Sperma (hengst)
afgenomen met een swab (met een transport- Met behulp van een kunstschede kan sperma
gel). worden gevangen, waarna een monster van
het onverdunde sperma voor BO kan worden
Uterus (paard) opgestuurd. Eventueel kan daarnaast ook nog
Uterusmonsters moeten liefst worden geno- een monster van het verdunde sperma worden
men als de merrie in oestrus is. ingezonden om de kwaliteit van de verdunner

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 19


te testen. Voor de bemonstering van hengsten gevoeligheid; de concentratie van bacteriën in
in het kader van C.E.M.-onderzoek wordt ver- het bloed bij patiënten met een bacteriëmie is
wezen naar het C.E.M.-protocol. namelijk meestal heel laag. De kans op een
positieve bloedkweek neemt dan ook toe als
Bloed een groter volume bloed op kweek wordt ge-
Bloed voor BO kan (theoretisch) het beste zet. Voor hond en kat moet voor een bloed-
worden afgenomen vóór het bereiken van de kweek minimaal 5 tot 10 ml bloed per keer
koortspiek. In de praktijk is dit moment na- worden afgenomen. Bij het paard zijn theore-
tisch grotere volumina nodig, maar die passen
niet in de gebruikelijke buizen/flesjes voor
bloedkweek. De verhouding bloed : bouillon
moet namelijk ongeveer 1:10 zijn.
Het beste kan men twee of drie opeenvolgende
monsters afnemen met minimaal een uur tus-
sentijd, eventueel van verschillende punctie-
plaatsen. Een praktisch alternatief is twee of
drie monsters uit verschillende venen op het-
zelfde moment.

Synovia
Voor een gewrichtspunctie moet het gebied
ruim geschoren worden en is chirurgische des-
infectie gewenst. Synovia kan met een steriele
spuit worden afgenomen en in een groeime-
dium worden overgebracht. Eventueel kan de
gesloten spuit, zonder luchtbellen in het punc-
taat, worden opgestuurd. Synovia, ingestuurd
op een swab, geeft kans op miswijzingen.

Bewaren van monsters


Het is van belang dat monsters zo snel moge-
(afb. 3). Flesjes voor de kweek van bloed en lijk worden ingezet of naar het laboratorium
punctaat. Helder: geen groei van bacteriën. worden gebracht of gestuurd. Als het transport
Troebel: groei van bacteriën. om de één of andere reden uitgesteld moet
worden, dienen de monsters in de koelkast te
tuurlijk nooit te voorspellen. De venepunc- worden bewaard. Uitzondering op deze regel
tie moet gebeuren na scheren en onder strikt zijn bloed in een groeimedium en liquor die
aseptische techniek, liefst met operatiehand- bij kamertemperatuur (bloed, liquor) of bij
schoenen aan. Het is niet verstandig om bloed 37°C (bloed) moeten worden bewaard. Het
voor BO af te nemen uit een catheter. Het koelen van de monsters is van belang om de
beste kan men bij de afname gebruikmaken overlevingskans van de bacteriën te vergro-
van het vacutainer-systeem en het bloed recht- ten, maar ook om de relatieve aantallen van de
streeks opvangen in een buisje/flesje met een bacteriën te bewaren. Dit is vooral van belang
vloeibaar groeimedium Als dit niet mogelijk als er gekwantificeerd moet worden, zoals bij
is, kan het bloed worden afgenomen met een urine. De groei van contaminanten wordt bij
spuit en na desinfectie van de dop worden 4°C ook geremd.
overgebracht in het vloeibare groeimedium.
Aangezien dit een medium is waarin ook zeer Transport van monsters
kleine aantallen bacteriën worden gekweekt, In het algemeen kan puncteerbaar materiaal
zijn strikte aseptische technieken bij de afna- het beste per punctie verzameld worden en in
me essentieel. Voor bloedkweken geldt verder de luchtdicht afgesloten spuit aan het laborato-
dat het afgenomen volume bepalend is voor de rium worden aangeboden.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 20


Bemonstering van huid en slijmvliezen ge- de benodigde gegevens (minimaal naam prak-
beurt in principe met een swab (wattenstokje). tijk en patiënteigenaar).
Er zijn droge swabs verkrijgbaar en swabs Het aanvraagformulier bevat gegevens over
waarvan het kokertje een gel-achtig materi-
aal op de bodem heeft (transportgel), waarin het monster:
de kop van de swab wordt gestoken. Als het aard van het materiaal;
transport van de swab langer gaat duren dan datum van afname;
enkele uren, kan men het beste gebruikma- wijze van afname (essentieel bij o.a. urine).
ken van eentransportgel. Er zijn verschillende
transportmedia in de handel, bijvoorbeeld de patiënt:
Amies- of Stuart- transportgel, met en zonder diersoort, evt. ras, geslacht; leeftijd;
houtskool. De gel voorkomt dat het materiaal naam + naam eigenaar.
uitdroogt (en de bacteriën afsterven) en dat er
al bacteriegroei optreedt. De houtskool be- de aanvrager:
vattende varianten belemmeren tot op zekere naam en adres;
hoogte de toetreding van zuurstof, waardoor en/of: relatienummer.
eventueel aanwezige anaërobe kiemen langer
kweekbaar blijven (natuurlijk alleen zinvol de anamnese:
als er ook anaëroob gekweekt wordt). Voor klinische verschijnselen;
de meeste BO’s is een swabje met Stuart- of eventuele behandelingen en wanneer;
Amies-gel adequaat. Daar waar een Gram- specifieke pathogenen waaraan eventueel ge-
preparaat waardevolle extra informatie kan dacht wordt.
geven (bijvoorbeeld bij otitis externa of pus
uit een abces) is het wenselijk om ook nog een Deze gegevens zijn niet alleen maar van ad-
droge swab te nemen. ministratief belang; ze zijn essentieel voor de
kwaliteit van het kweekresultaat, de interpre-
Voor de kweek en/of het transport van urine tatie en het behandeladvies!
zijn speciale dip-slides te verkrijgen (Uricult Verschillende materialen van verschillende
of Urotube) (afb. 6). Dit zijn potjes met een diersoorten vragen elk om een specifieke be-
schroefdop waaraan een platte schijf vastzit. nadering bij BO. Als de aanvrager denkt dat
Op beide kanten van deze schijf zit een agar het materiaal pathogenen bevat die een bijzon-
gegoten. Op één van deze agars groeien zowel der gevaar opleveren voor het laboratorium-
Gram-positieve als Gram-negatieve micro- personeel (bijvoorbeeld Mycobacterium tu-
organismen, de andere is selectief voor Gram- berculosis) moet dit op het aanvraagformulier
negatieve staven. Er zijn ook versies met nog worden vermeld. Het laboratoriumpersoneel
een selectieve agar voor b.v. Pseudomonas kan dan vóór het uitpakken van het monster
aeruginosa of E. coli. De dip-slides worden extra maatregelen nemen om zich te bescher-
geïnoculeerd door ze in de urine in het potje men tegen besmetting. Om verwisseling van
te dopen, daarna de urine weg te gooien en monsters te voorkomen is het verstandig deze
vervolgens de schroefdop-slide weer op het altijd direct na afneming te identificeren.
potje te plaatsen. Daarna wordt de dipslide in
de broedstoof geplaatst of verzonden. Apart Verzenden
meesturen van een buisje met een paar ml Voor het verzenden van diagnostische mon-
‘losse’ urine maakt het doen van een Gram- sters gelden veiligheidseisen. Deze eisen
kleuring op het sediment mogelijk (extra in- zijn vastgesteld door o.a. TNT Post op basis
formatie). van UN-regelgeving (verpakkingsinstructie
P650). Correct verpakte zendingen kunnen
Monstergegevens en anamnese gewoon in de brievenbus of aan een courier
Het is absoluut noodzakelijk dat zowel het worden meegegeven.
monster als de bijgaande aanvraag-/inzend- Toegestane verpakkingen voor postzendin-
brief duidelijk zijn geïdentificeerd. Alle con- gen hebben het predikaat ‘TNT Post toege-
tainers moeten zijn voorzien van een label met laten’. Naast deze tekst dient tevens de tekst

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 21


‘Diagnostisch monster’ en ‘UN3373’ goed bij Arcanobacterium (voorheen Actinomyces)
leesbaar te zijn aangebracht op de buitenzijde pyogenes.
van de verpakking. Zendingen, die niet aan
deze eisen voldoen, worden geweigerd. Kant Gevoeligheidsbepaling
en klare toegestane verpakkingen in brieven- Er zijn verschillende methoden voor de ge-
busformaat zijn te verkrijgen bij o.a. Carepack, voeligheidsbepaling. Bij de agar-verdunnings-
Klinipath, Minigrip en Transposafe. methode en de vloeistof-verdunningsmethode
Bij vloeibaar materiaal moet de verpakking uit gebruikt men een standaard inoculum van de
drie lagen bestaan: primair een container liefst bacteriën die men toevoegt aan een antibioti-
van kunststof. Daaromheen een barrière van cum-verdunningsreeks in buizen (vloeistof-
absorberend materiaal, dat de gehele vloeistof verdunningsmethode) of vaste voedingsbo-
moet kunnen opnemen in geval van breuk of dems (agar-verdunningsmethode). Men be-
lekkage. Als derde laag een secundaire ver-
pakking, die lek- en luchtdicht moet zijn (seal-
bag). De primaire of de secundaire verpakking
moet bovendien een luchtdrukverschil kunnen
weerstaan van minimaal 0,95 atmosfeer (0,95
kPA). Hieromheen moet een buitenverpak-
king. Het geheel moet een val van 1,2 meter
kunnen doorstaan. TNT Post stelt bovendien
de eis dat de verpakking bestand moet zijn te-
gen doorboring. In het geval van verzending
van droog/vast diagnostisch materiaal kan het
absorberend materiaal achterwege blijven en
vervalt de 0,95 kPA eis. Algemeen geldt dat
materiaal in steriele containers moet worden
verzonden. Deze moeten goed afsluitbaar zijn
en niet lekken. Containers nooit tot aan de
rand vullen, maar maximaal voor driekwart
i.v.m. eventuele gasvorming. Correct afge- (afb. 4) Voorbeeld van een ABG met de agar-
nomen monsters voor BO behoeven meestal diffusiemethode. Het roodoranje tabletje is een
geen koeling tijdens transport. sneltest op β-lactamase-vorming, hier positief.
Let op de geleidelijke overgang in de rand van
Het laboratoriumresultaat de remzone rond de vlakbij liggende tablet met
penicilline.
BO en antibiogram (ABG)
Het resultaat van het BO vermeldt in principe paalt zo de minimaal remmende concentratie
de kiemen die op grond van bepaalde over- (MRC). De verdunningsmethoden zijn wel-
wegingen als relevant worden beschouwd; iswaar nauwkeurig, maar ook bewerkelijk.
een kweek levert in veel gevallen natuurlijk Daarom is de gangbare methode voor de rou-
ook groei van contaminanten op. Het bepa- tine-diagnostiek de zogenaamde agar-diffusie-
len van wat relevante en wat niet-relevante methode. Hierbij wordt een agarplaat bestreken
groei (contaminanten) is, vereist kennis en met een gestandaardiseerde bacteriesuspensie
ervaring. De kolonies, waarvan op grond van van een reincultuur en op het oppervlak worden
aantal en morfologie wordt verondersteld dat met antibiotica geïmpregneerde papierschijfjes
zij relevant kunnen zijn, worden nader ge- of tabletten gelegd. Deze plaat wordt 16-18 uur
typeerd. Als daaruit blijkt dat het onder de bij 37°C bebroed en daarna afgelezen. Het an-
gegeven omstandigheden inderdaad potenti- tibioticum diffundeert vanuit de tabletten in
eel pathogene kiemen (zie tabel) betreft, zal de agar (diffusiegradiënt), terwijl de bacteriën
in de meeste gevallen een antibioticum-ge- beginnen te groeien. Tot aan de laagste effec-
voeligheidsbepaling (ABG) worden gedaan, tieve concentratie wordt de groei geremd. Hoe
tenzij de gevoeligheid voorspelbaar is, zoals gevoeliger de onderzochte bacterie, des te gro-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 22


ter dus de remzone rond het schijfje zal zijn. De brikanten van de testtabletjes/schijfjes geven
grootte van de remzone wordt mede bepaald zelf ook tabellen met kritische remzones uit,
door de concentratie van de bacteriesuspensie, die overigens weinig afwijken van de landelijk
de samenstelling van het medium, de dikte van afgesproken kritische remzones. Bovendien
de agarlaag, de pH, de duur van incubatie, de zijn er ook Europese richtlijnen voor de beoor-
temperatuur en natuurlijk de hoeveelheid an- deling van gevoeligheidstesten.
tibioticum in de tabletten/schijfjes. Het is dus Is de bij het ABG gevonden remzone groter
van groot belang om een gevoeligheidsbepa- of gelijk aan de kritische waarde, dan wordt
ling onder gestandaardiseerde omstandigheden de kiem als sensitief (S) voor het betreffende
uit te voeren, omdat de resultaten anders vol- antibioticum beschouwd. Is de gevonden
strekt onbetrouwbaar zijn. Een gevoeligheids- waarde een beetje kleiner (enkele mm) dan is
bepaling is alleen betrouwbaar indien volgens de uitslag intermediair (I). Is de remzone nog
de regels uitgevoerd. kleiner of zelfs geheel afwezig, dan is de kiem
Een andere gevoeligheidstest is de E-test. Dit is resistent (R) voor het antibioticum. Uit het bo-
een kunststofstrip die aan één kant is voorzien venstaande volgt dat, met uitzondering van
van een antibioticumgradiënt en aan de andere de situatie zonder groeiremming, de op deze
kant is bedrukt met een MRC-schaal, waarop wijze bepaalde gevoeligheid in werkelijkheid
de verschillende concentraties van het antibi- geen zwart-wit situatie is.
oticum staan aangegeven. De strip wordt op
een met de te testen bacterie beënt medium ge- E-test
legd. Na bebroeden is de MRC eenvoudig aan Het punt waar de ellipsvormige remzone de
de hand van de remzone op de schaalverdeling strip raakt is de MRC-waarde.
af te lezen. Deze test is ook in de praktijk ge-
makkelijk uitvoerbaar en de resultaten zijn be- Antibioticumpanels
trouwbaar. Helaas is de E-test aanzienlijk duur- In het laboratorium bepaalt men de gevoelig-
der dan de agar-diffusiemethode en daardoor heid van een bacterie voor een beperkt aan-
niet geschikt voor routinematige toepassing. tal antibiotica. De keuze van deze antibiotica
hangt in eerste instantie af van de aard van de
Interpretatie bacterie en het materiaal waaruit deze werd
gekweekt. Ieder antibioticum heeft een be-
Agar-diffusiemethode paald antimicrobieel werkingsspectrum en
Na de incubatie is bij een gevoelige bacterie bepaalde, soms diersoortgebonden, klinische
rondom het schijfje/tablet een zone te zien toepassingsmogelijkheden. Bovendien zijn
waarin de bacterie niet tot groei is gekomen, er registratiebeperkingen. Dit leidt ertoe dat
de zogenaamde remzone. De diameter van voor bepaalde kiemen en bepaalde indicaties
deze remzone wordt gemeten en aan de hand specifieke antibioticumpanels worden samen-
van tabellen wordt de bacterie als gevoelig (S gesteld, om zodoende per kiem en situatie de
van sensitief), matig gevoelig (I van interme- meest relevante antibiotica te testen. De sa-
diair) of resistent (R) voor het geteste middel menstelling van de antibioticumpanels is ge-
gekenmerkt. De remzone correspondeert met baseerd op een reeks van afwegingen, waar-
de laagste concentratie van het antibioticum onder verstandig antibioticumgebruik, en is
waarbij de kiem niet wil groeien (de MRC = derhalve altijd een compromis.
minimaal remmende concentratie, beter be-
kend als MIC = minimum inhibitory concen- Keuze van het antibioticum voor behandeling
tration). Aan de hand van de antibioticumcon- In eerste instantie zal men kiezen uit de als
centratie die in vivo na normale dosering in S geteste antibiotica. De als I geteste antibi-
plasma zou kunnen worden bereikt (meestal otica komen pas in tweede instantie aan bod,
bij gezonde mensen of dieren bepaald!) wor- eventueel in een hogere dosering. Voor lokale
den door een landelijke commissie de zoge- toepassing, bijvoorbeeld als oorzalf, vormen
naamde kritische antibioticumconcentraties de I geteste antibiotica meestal nog wel een
afgesproken, die vervolgens worden vertaald goede keus. De uiteindelijke keuze uit de als S
in de kritische remzones in het ABG. De fa- geteste antibiotica is afhankelijk van vele fac-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 23


toren zoals diersoort (er kunnen antibiotica als is (die gunstige omstandigheden schept voor
S worden afgegeven die voor de betreffende de secundaire bacteriële infectie). Men moet
diersoort toxisch zijn), leeftijd (sommige an- dan denken aan bijv. tumoren, corpora aliena,
tibiotica kunnen bij jonge dieren niet worden aangeboren afwijkingen, immunodeficiënties,
toegepast vanwege bijwerkingen, o.a. tetra- virale infecties of anatomische afwijkingen.
cycline en quinolonen), ras, farmacokinetiek Het niet isoleren van pathogene micro-orga-
(het antibioticum moet voldoende doordrin- nismen houdt niet altijd in dat er geen bacteri-
gen op de plaats van infectie), toxiciteit, regis- ële infectie in het spel is. Sommige bacteriën
tratie, toedieningswijze en `last but not least’ worden intermitterend uitgescheiden en bac-
de kosten. teriën kunnen afsterven na de afname van het
monster, of overgroeid worden door contami-
Als de klinische toestand van de patient erom nanten. Bovendien kunnen al antibiotica zijn
vraagt of als de ingestelde laboratoriumdiag- toegediend of het kan zijn dat de pathogene
nostiek aangeeft dat er sprake is van een re- bacteriën zeer speciale eisen stellen aan de
levante bacteriële infectie kan/moet een the- voedingsbodem (b.v. Mycoplasma’s, spiroche-
rapiekeuze worden gemaakt. Die keuze is dan ten). Het herhalen van het BO en/of het speci-
afhankelijk van: ficeren van vraagstelling kan dan nuttig zijn.
Verder moet men zich altijd blijven realiseren
- kennis van de farmacokinetiek en alle fac- dat een ABG een in vitro bepaling is met een
toren die hierop van invloed zijn; aantal beperkingen; in vivo kan de situatie an-
- kennis van de toxiciteit en bijwerkingen en ders zijn. Deze beperkingen kunnen op twee
alle factoren die hierop van invloed zijn; manieren tot uiting komen:
- kennis van klinische effectiviteit door kli- 1) de bacterie is gevoelig (S) voor het ge-
nische ervaring of klinische effectiviteits- bruikte antibioticum, maar de therapie
studies; helpt niet of er treedt een recidief op na
- beleidsmatige aspecten (b.v. formularium, het stoppen van de therapie. Hiervoor zijn
resistentie-ontwikkeling, toedieningswij- verschillende mogelijke oorzaken, zoals
ze, wachttijden); onvoldoende hoge spiegels van het anti-
- kosten. bioticum op de plaats van infectie, lage
biologische beschikbaarheid, intracellu-
Gelukkig zijn er formularia die het maken laire bacteriën, verkeerde bacterie ver-
van de keus vereenvoudigen. Deze formularia antwoordelijk gehouden, het toedienen
worden met enige regelmaat door deskundi- van antagonistische medicijnen, te korte
gen bijgewerkt. therapieduur, geringe therapietrouw van
de cliënt, de aanwezigheid van predispo-
Opmerking nerende factoren, zoals abcessen, stenen,
Bacteriële infecties zijn vaak secundair. De tumoren, corpora aliena, immuundefici-
meeste pathogene bacteriën zijn normaal op of ëntie of de aanwezigheid van verscheide-
in de directe omgeving van het dier aanwezig. ne verwekkers met verschillende gevoe-
Pas als de normale, gezonde situatie verstoord ligheid.
is geraakt, kunnen bacteriën daar gebruik van 2) de gevonden bacterie is ongevoelig (R)
maken en zich vestigen op plaatsen waar ze voor het gebruikte antibioticum, maar
niet thuishoren en/of zich vermeerderen tot
abnormaal grote aantallen. Vervolgens kun-
nen zij de verstoring instandhouden. In veel Niet aantonen van een kiem bij een cor-
gevallen is de oorzaak van de primaire versto- rect uitgevoerd BO in een correct geno-
ring niet meer te achterhalen. Bij het recidi- men monster, betekent nooit dat de kiem
veren van de klachten, ondanks behandeling niet in de patiënt aanwezig is. Eén van de
met een geschikt antibioticum in de juiste do- oorzaken is dat kiemen zoals Salmonella,
sering (m.b.t. gevoeligheid, farmacokinetiek, intermitterend kunnen worden uitge-
klinische effectiviteit), dient men zich altijd af scheiden.
te vragen of er een primaire oorzaak aanwezig

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 24


de therapie met dit antibioticum werkt in Concluderend kan worden gesteld dat BO en
vivo wèl. Ook hiervoor zijn verschillende ABG waardevolle hulpmiddelen zijn bij de
verklaringen: de eigen afweer van de pa- keuze van een antibioticumtherapie, mits men
tiënt werkt ook mee, verkeerde bacterie de beperkingen ervan in gedachten houdt.
geïsoleerd of verantwoordelijk gehouden,
concentraties lager dan de MIC remmen Voor- en nadelen en (on)mogelijkheden van
de bacteriegroei ook wel, of verkeerde di- `in huis’ bacteriologie
agnose gesteld. Twee veelgehoorde argumenten voor de `in

De meest voorkomende potentieel pathogene bacteriën

Hond/Kat Paard
Cystitis/nefritis E. coli Streptococcus spp.
Proteus spp. E. coli
Staphylococcus spp. Actinobacillus equuli

Enteritis Salmonella spp. Salmonella spp.
Campylobacter jejuni Clostridium perfringens
E. coli (pups/kittens) E. coli (veulens)
Clostridium perfringens Rhodococcus equi

Pyodermie/dermatitis Staphylococcus intermedius Staphylococcus spp.
Staphylococcus aureus Dermatophilus congolensis

Otitis externa Pseudomonas aeruginosa n.v.t.
Staphylococcus spp.
Proteus spp.
Streptococcus spp.
gisten

Kerato-conjunctivitis Staphylococcus spp. Staphylococcus aureus
Streptococcus spp. Pseudomonas spp.
Pseudomonas spp.

Rhinitis Staphylococcus intermedius Streptococcus spp.
hemolytische streptokokken
Pseudomonas spp.
Aspergillus fumigatus

Sinusitis anaëroben Streptococcus spp.
Anaëroben

Laryngitis Bordetella bronchiseptica n.v.t.
E. coli
Pasteurella spp. (kat)

Tracheo-bronchitis Bordetella bronchiseptica Streptococcus spp.
Klebsiella spp. Bordetella bronchiseptica
hemolytische streptokokken

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 25


Pneumonie Gram-negatieve staven S. equi zooepidemicus
anaëroben S. equi equi
Rhodococcus equi (veulens)
Actinobacillus equuli

Pleuritis anaëroben hemolytische streptokokken

Pasteurella spp.
E. coli
Actinobacillus spp.

Vaginitis E. coli n.v.t.


Proteus spp.
Pasteurella spp.
hemolytische streptokokken

Metritis, pyometra E. coli Streptococcus spp.
Streptococcus spp. Klebsiella pneumoniae
Staphylococcus spp. E. coli
anaëroben Staphylococcus spp.
Gisten

Balanopostitis allerlei, vaak anaëroben Pseudomonas spp.
Klebsiella spp.

Anaalzakontstekingen E. coli n.v.t.
Proteus spp.
anaëroben

Septische arthritis Streptococcus spp. E. coli
Staphylococcus spp. Streptococcus spp.
E. coli Actinobacillus equuli
anaëroben

Gesloten abcessen anaëroben Streptococcus spp.
Anaëroben

Osteomyelitis Staphylococcus intermedius Salmonella spp.
E. coli Streptococcus spp.
Streptococcus spp. Actinobacillus spp.
anaëroben E. coli

huis’ bacteriologie zijn de tijdwinst en de kos- huis’ bacteriologie zijn echter niet zo spoedei-
ten. Wat de tijdwinst betreft kan men één dag send. Ten aanzien van het kostenaspect moet
in tijd winnen omdat de monsters niet ver- men zich realiseren dat een goed uitgevoerd
zonden hoeven te worden. Dit is echter alleen BO veel tijd (en dus geld) kost. Volgens de
voor spoedeisende monsters van belang. De ARBO-wet mogen laboratoriumwerkzaam-
meeste monsters die geschikt zijn voor de `in heden alleen door daartoe gekwalificeerde

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 26


personen worden uitgevoerd. In de meeste ge- umwerkzaamheden worden verricht, brengt
vallen zal dit een dierenarts zijn. Bovendien dit een aantal verplichtingen met zich mee.
moet men ook de kosten van het laboratori- Er moeten eisen worden gesteld aan de in-
um, de inrichting en de benodigde materialen richting van het laboratorium, de afvalver-
meerekenen. Deze materialen zijn voor een werking van gecontamineerd materiaal, de
deel slechts kort houdbaar en moeten dus tij- opleiding van het personeel, de veilige mi-
dig worden vervangen. Als men al deze kosten crobiologisch techniek (VMT), de kwaliteit
meerekent blijkt dat de `in huis’ bacteriologie van het BO en de registratie van laboratori-
financieel niet aantrekkelijk is. Bovendien umuitslagen. Als men besluit zelf BO uit te
voeren, moet dit kwalitatief goed gebeuren.
Het niet goed uitvoeren of interpreteren van
het BO kan de patiënt schaden. In het ka-
der van Good Veterinary Practice (GVP) en
Good Laboratory Practice (GLP) worden
hoge eisen gesteld. Kwaliteitsborging is ook
noodzakelijk in het kader van eventuele prak-
tijkcertificering; men zal moeten aantonen
dat e.e.a. correct verloopt, bijvoorbeeld door
deel te nemen aan zogenaamde rondzendoe-
feningen en door regelmatig duplomonsters
naar erkende laboratoria te sturen. Voor het
laboratoriumwerk in Nederland krijgt men te
(afb. 5) het veel gebruikte systeem voor bacte- maken met de Arbeidsomstandighedenwet
rie-identificatie (API) dat een heel aantal bio-
chemische eigenschappen van een bacterie-
isolaat in één keer bepaalt. De reacties resul-
teren in een cijfercode die correspondeert met
een bepaalde species (hier dus drie verschil-
lende).

zal door het grote aantal mogelijke verwek-


kers en de specifieke eisen die sommigen aan
voedingsbodem en incubatieomstandigheden
(micro-aërofiel/anaëroob) stellen, het correct
uitvoeren van het BO voor veel monsters in
de praktijk simpelweg niet haalbaar zijn. Voor
de typering/identificatie (die weer van belang
is voor de beoordeling) van een aantal vete-
rinair relevante kiemen, kan men overigens,
net als in reguliere laboratoria, gebruikmaken
van commerciële systemen zoals API. Voorts
is voor het beoordelen van `wat normale kie-
men in normale aantallen’ voor alle mogelijke
monsters ervaring vereist. Kortom, voor de
`in huis’ bacteriologie is het verstandig om
zich te beperken tot die monsters waarbij het
aantal mogelijke verwekkers klein is en waar-
bij aërobe incubatie voldoende is, zoals uri-
nemonsters en pyodermiemonsters van hond
en kat. (afb.6) Uricult/Urotube dipslide voor ‘in huis’
urine BO. Ook zeer geschikt als transportmid-
Kwaliteitsborging del voor urine; voorkomt misleidende trans-
Als er in een dierenartsenpraktijk laboratori- portgroei.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 27


(ARBO-wet), de Wet Milieuhygiëne en het moet men goed letten op de overgang van de
Besluit Biologische Agentia. remzone van groei naar geen groei. Als deze
overgang scherp is en de kolonies in deze
Verstandig `in huis’ BO overgangszone allemaal even groot zijn (om-
dat hun celwand nog intact is), vormt de sta-
Urinemonsters fylokok betalactamase. Als de overgang meer
Urinemonsters zijn bij uitstek geschikt voor geleidelijk is en de kolonies steeds kleiner en
de `in huis’ bacteriologie. Bij het BO van uri- vlakker worden alvorens helemaal geen groei
nemonsters zijn twee aspecten van belang: het meer optreedt, wordt er geen betalactamase
kiemgetal en de kiem. gevormd. De andere methode is het bepalen
De meest eenvoudige en efficiënte methode van de betalactamase-productie met een snel-
van urine-onderzoek is het beënten van een test (Cefinase® disks, Becton Dickinson). Als
dipslide (Urotube of Uricult). Na het overnacht de disk van geel naar rood verandert, vormt
bebroeden bij 37°C kan men meteen zien of er de geteste bacterie betalactamase (afb. 4). In
wel of geen groei is. Indien er geen groei is, vivo wordt het enzym geïnactiveerd door cla-
wat bij cystocentesismonsters vaak voorkomt, vulaanzuur, waardoor zulke kiemen dan toch
is men snel en goedkoop uit (N.B.: bij katten is gevoelig zijn voor amoxycilline in combinatie
het merendeel van de cystitiden steriel!). Door met clavulaanzuur. De meeste cefalosporinen
het vergelijken van de groei op de voedingsbo- (ook betalactam antibiotica) zijn overigens
dem met de afbeelding op de bijsluiter kan het niet gevoelig voor het enzym. Een ander pro-
kiemgetal semi-kwantitatief worden bepaald. bleem is het voorkomen van meticilline-re-
Als er groei is op de Uricult/Urotube kan men sistente staphylokokken (MRS). Deze zijn in
dat verder zelf uitwerken, of men kan de dip- vivo resistent voor alle betalactam antibiotica
slide alsnog opsturen voor identificatie van de en vaak ook voor andere groepen antimicro-
kiem(en) en ABG. biële middelen. Bij een isolaat dat in vitro re-
Men kan ook twee platen beënten, een sistent is voor cephalosporinen of een ander
MacConkey en een bloedplaat. Als het mon- afwijkend resistentiepatroon vertoont, moet
ster met een gestandaardiseerde oese wordt men altijd beducht zijn op MRS. De defini-
geënt, kan het kiemgetal worden bepaald. De tieve vaststelling gebeurt aan de hand van een
identificatie van de kiem(en) is meestal niet zo PCR op het mecA -gen.
moeilijk gezien het beperkt aantal mogelijke
verwekkers.
Een Gram-preparaat van cerumen (b. v.
Pyodermiemonsters veel gisten), feces (b. v. Campylobacters)
Bij de hond is in bijna alle gevallen van pyoder- en urine (b. v. geen bacteriën) kan snel
mie Staphylococcus intermedius betrokken. klinisch relevante informatie opleveren.
Deze is makkelijk te isoleren en te bevestigen
d.m.v. de katalase- en de coagulase-reactie.
Alle stafylokokken zijn katalase-positief en de
pathogene soorten zijn ook coagulase-positief.
Het uitvoeren van het ABG is betrekkelijk
eenvoudig. Bij het aflezen ervan moet men
echter bedacht zijn op β-lactamasevorming.
Dit enzym inactiveert penicilline en ampi-/
amoxycilline (betalactam antibiotica) en is
een belangrijk resistentiemechanisme van o.a.
stafylokokken. Deze resistentie komt niet al-
tijd tot uitdrukking in een kleine remzone; er
is dus kans op foutieve beoordeling. Er zijn
twee praktische methoden om de betalacta-
mase-vorming op te sporen. De ene methode
is `op het oog’ en de tweede methode berust
op een sneltest. Bij de `op het oog’ methode

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 28


Het Mycologie Gamma van
Janssen Animal Health:

SYSTEMISCHE BEHANDELING LOKALE BEHANDELING


Itrafungol ®
Imaverol ®

• Antimycoticum voor dermatofytose bij de kat • Enilconazol: actief tegen gisten en schimmels
• Orale oplossing • Goede adhesie aan huid en haren
• Snelle mycologische genezing • Wachttermijn: 0 dagen
• Uitstekend veiligheidsprofiel • Doeldier: hond, rund en paard

LOKALE BEHANDELING DIAGNOSEKIT*


Surolan ®
Fungassay ®

• Synergetische werking tegen Gram + en • Cultuurmedium voor klinische monsters


Gram - bacteriën • Eenvoudig uit te voeren in de praktijk
• Krachtige antifungale werking • Resultaat binnen 1 tot 14 dagen
• Effectief tegen oormijten
• Ontstekingsremmend * alleen verkrijgbaar in Nederland

Janssen Animal Health Benelux,


Turnhoutseweg 30, B-2340 Beerse;
Postbus 90240, NL-5000 LT Tilburg D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 29
www.janssenanimalhealth.com
Itrafungol ®
metabolisme plaats. In het weefsel wordt bewaren Niet bewaren boven 25 °C.
nauwelijks residu gedetecteerd en de Niet in de koelkast of vriezer bewaren en
Itrafungol, 10 mg/ml orale oplossing waarden zijn relatief het hoogst in de lever. beschermen tegen vorst. 6.2 Speciale
voor katten; indicaties: Behandeling Distributie vanuit weefsels en plasma voorzorgsmaatregelen voor de verwijde-
van dermatofytose veroorzaakt door Mi- vindt plaats met een halfwaardetijd van ring van het ongebruikte geneesmiddel
crosporum canis; contra indicaties: Niet 12-16 uur. Enilconazol wordt uitgebreid of eventuele restanten hiervan De nodige
toedienen aan katten die overgevoelig gemetaboliseerd en de hoofduitscheiding- voorzorgsmaatregelen dienen genomen te
zijn voor itraconazol of één van de andere routes zijn urine en feces. Excretie in de worden opdat het product niet in het milieu
ingrediënten. Niet toedienen aan katten melk is zeer laag. 5. Klinische gegevens terechtkomt. 7. Naam of bedrijfsnaam
met een verstoorde lever-of nierfunctie. 5.1 Doeldieren Hond, paard en rund. 5.2 en adres of officiële plaats van vesti-
Niet gebruiken bij zwangere of zogende Indicaties voor gebruik met specificatie ging van de houder van de vergunning
katten. Bijwerkingen: In klinische stu- van de doeldieren Dermatomycosen ver- voor het in de handel brengen Janssen
dies werden bepaalde bijwerkingen die oorzaakt door: n Trichophyton verrucosum Pharmaceutica NV, divisie Janssen Animal
mogelijks gerelateerd zijn aan de toe- n Trichophyton mentagrophytes n Tricho- Health, Turnhoutseweg 30, B-2340 Beerse,
diening van het product genoteerd. De phyton equinum n Microsporum equinum België. REG NL 8608 U.R.A
meest voorkomende bijwerkingen waren n Microsporum canis n Microsporum gyp-
braken, diarree, anorexie, speekselen, seum n Pityrosporum pachydermatis 5.3
depressie en apathie. Deze effecten zijn Bijwerkingen (frequentie en ernst) Geen
gewoonlijk mild en van voorbijgaande bekend. 5.4 Speciale voorzorgsmaatre- Surolan ®

aard. Een kortstondige toename van gelen bij gebruik Schudden voor gebruik.
leverenzymen kan voorkomen. In zeer 5.5 Gebruik tijdens dracht en lactatie SUROLAN® Oordruppels ter behandeling
zeldzame gevallen wordt dit geassocieerd Imaverol kan veilig toegepast worden bij van oor- en huidinfecties bij honden en
met icterus. In dergelijke gevallen moet drachtige dieren. 5.6 Interactie(s) met an- katten. Samenstelling: miconazolnitraat,
een behandeling worden onderbroken. dere geneesmiddelen en andere vormen prednisolonacetaat, polymixine B-sulfaat.
Indien u ernstige bijwerkingen of an- van interactie Niet combineren met gri- Diersoorten: hond en kat. Indicaties:
dersoortige reacties vaststelt die niet in seofulvine en andere middelen die de lever- *otitis met name: n bacteriële otitis ver-
deze bijsluiter worden vermeld wordt u functie beïnvloeden. 5.7 Dosering en toe- oorzaakt door Staphylococcus spp., Strep-
verzocht uw dierenarts hiervan in kennis dieningsweg runderen Drie tot vier maal tococcus spp., Pseudomonas spp. Esche-
te stellen. Dosering en toediening: De met drie tot vier dagen tussentijd de letsels richia coli; n mycotischeotitis veroorzaakt
oplossing wordt rechtstreeks oraal toe- behandelen met een emulsie van 0,2% door Microsporum spp., Trichophyton spp.,
gediend in de bek met een doseerspuit. werkzame stof (1 deel oplossing verdun- Candida spp., Malassezia pachydermatis
De dagelijkse dosis is 5 mg/kg of 0,5 ml/ nen met 49 delen water). Eerst eventuele (Pityrosporum pachydermatis); n veroor-
kg/dag. Het doseerschema is 0,5 ml/kg/ korsten verwijderen. Aangeraden wordt de zaakt door Otodectes cynotis. *huidinfec-
dag voor 3 verschillende perioden van eerste keer het dier volledig te behandelen. ties met name: n bacteriële dermatitis
7 opeenvolgende dagen, elke keer met paarden Vier maal met drie tot vier dagen veroorzaakt door Staphylococcus spp.,
7 dagen zonder behandeling ertussen. tussentijd de letsels behandelen met een Streptococcus spp., Pseudomonas spp.
Registratienummer: (B) 2 S 460 F 11, op emulsie van 0,2% werkzame stof (1 deel Escherichia coli; n mycotische dermatitis
diergeneeskundig voorschrift. (NL) REG oplossing verdunnen met 49 delen wa- veroorzaakt door Microsporum spp., Tri-
NL 10220 UDA. Verdere informatie os op ter). Eerst eventuele korsten verwijderen. chophyton spp., Candida spp., Malassezia
aanvraag beschikbaar bij Janssen Animal Aangeraden wordt de eerste keer het dier pachydermatis. Dosering en wijze van
health. Houder van de vergunning: volledig te behandelen. honden Vier maal toediening: Oren: na het reinigen van de
Janssen Pharmaceutica N.V. Turnhoutseweg met drie tot vier dagen tussentijd de letsels gehoorgang, tweemaal per dag, enkele
30 2340 Beerse België behandelen met een emulsie van 0,2% druppels Surolan in het oor aanbrengen.
werkzame stof (1 deel oplossing verdun- Om een goede verdeling van het preparaat
nen met 49 delen water). Eerst eventuele te verkrijgen, dienen oor en gehoorgang
korsten verwijderen. Aangeraden wordt goed gemasseerd te worden. Huid: twee-
Imaverol ®
de eerste keer het dier volledig te behan- maal per dag worden enkele druppels
delen. 5.8 Overdosering (symptomen, Surolan op de letsels aangebracht en goed
1. Naam van het diergeneesmiddel Ima- procedures in noodgevallen, antidota) Er ingewreven. De behandeling moet zonder
verol 2. Kwalitatieve en kwantitatieve zijn geen symptomen van overdosering be- onderbreking gedurende enkele dagen na
samenstelling Werkzaam bestanddeel: kend. 5.9 Speciale waarschuwingen voor het verdwijnen van de symptomen voort-
Enilconazol 100 mg per ml 3. Farmaceu- elk dier waarvoor het diergeneesmiddel gezet worden. In sommige gevallen kan
tische vorm Concentraat voor emulsie bestemd is Niet toedienen aan honden met een behandeling van 2 à 3 weken nood-
voor cutaan gebruik 4. Eigenschappen een leverbeschadiging. 5.10 Wachttijd(en) zakelijk zijn. De behandeling van Otodectes
4.1 Farmacokinetische eigenschappen rund: wachttermijn voor melk en vlees cynotis is 2 weken (zie indicaties). Contra-
Na dermale toediening op de intacte huid 0 dagen paard: wachttermijn 0 dagen indicaties: geen. Bijwerkingen: geen.
bij het rund wordt enilconazol weinig 6 Houdbaarheidstermijn concentraat Registratienummer België: 2S78F12 -
of niet geresorbeerd. Na orale toedie- voor emulsie: 5 jaar. emulsie: 1 maand. Nederland: REG NL 3153; UDA.
ning vindt er een uitgebreid first pass 6.1 Speciale voorzorgsmaatregelen bij

Janssen Animal Health Benelux,


Turnhoutseweg 30, B-2340 Beerse;
Postbus D.M.
90240,56e jaargang
NL-5000 - No. 2 blz. 30
LT Tilburg
www.janssenanimalhealth.com
4. Het diagnostisch parasitologisch en protozo-
air onderzoek
door dr.ir. H.W. Ploeger vrijlevende nematoden, dus ook met de ei-
eren en larven ervan. Eieren van bodem-
Met dank aan de heer B. Blankenstein, ana- nematoden kunnen bijvoorbeeld erg veel
list bij VMDC, voor bijdragen aan de tekst lijken op Strongyloides-eieren (af b. 33)
en het maken van de foto’s (met uitzonde- waarmee ze dan ook gemakkelijk verward
ring van Afb. 3, 6, 11, 18, 19, 30, 42, 43, kunnen worden. Bij paarden is het in het
45, 52-56, 59). Ook is dank verschuldigd algemeen geen probleem om een monster
aan drs. E.R. Nijsse voor bijdragen aan de rectaal te nemen. Bij onhandelbare paarden
tekst. Dit hoofdstuk is gebaseerd op een kan eventueel het bovenste deel van de kort
vroegere versie geschreven door wijlen drs. daarvoor geproduceerde feces worden ge-
J.H. Boersema. nomen. Een mesthoop die er al enkele uren
ligt, is onbruikbaar omdat deze volledig is
Fecesonderzoek op wormeieren, larven gekoloniseerd met vrijlevende nematoden.
en (oö)cysten Bij honden en katten kan het monster met
Parasieten van de maag/darmtractus, maar een thermometer of spatel worden verza-
ook die van lever en longen, kunnen hun meld. Aan honden- en katteneigenaren kan
aanwezigheid verraden doordat ze eieren, een monsterpotje met schepje worden mee-
larven of cysten produceren die met de fe- gegeven. Hierbij dient duidelijk de instruc-
ces worden uitgescheiden. Door het aanto- tie te worden gegeven alleen het bovenste
nen van deze stadia in fecesmonsters kan deel van de feces te nemen. Verse feces
worden vastgesteld of een dier een infectie uit de kattenbak is geschikt. Kattenfeces
heeft en kan meestal ook worden vastgesteld uit de tuin of zandbak is altijd geconta-
welke parasiet het betreft. Fecesonderzoek mineerd met vrijlevende nematoden. Ook
is de meest gebruikte methode voor het het onderzoek op longwormlarven met de
vaststellen van parasitaire infecties. De Baermanntechniek (zie verder) geeft pro-
monsters kunnen naar een daartoe gespe- blemen als het monster is verontreinigd met
cialiseerd laboratorium worden verzonden. vrijlevende nematoden. Deze zijn welis-
Daar is de benodigde kennis en ervaring waar goed te onderscheiden van longworm-
beschikbaar voor het correct determineren larven, maar het zoeken van de longworm-
van wormeieren, larven en cysten. Echter, larven wordt er door bemoeilijkt.
de technieken van het fecesonderzoek zijn
relatief eenvoudig. Daarom kan voor veel De monsters moeten gekoeld en zo ana-
voorkomende parasitaire infecties het zelf ëroob of luchtarm mogelijk worden ge-
uitvoeren van fecesonderzoek een prima al- transporteerd en bewaard tot het moment
ternatief zijn, zeker indien er frequent mon- van onderzoek. Als ze niet aldus worden
sters worden onderzocht en er zo ervaring bewaard, vindt er ontwikkeling van de ei-
kan worden opgebouwd. Het hiernavolgen- eren plaats, waardoor ze niet meer herken-
de kan daarbij als leidraad dienen. baar zijn of met de gebruikelijke technieken
niet meer kunnen worden opgespoord. Min
Monsterneming en verzending of meer anaërobe omstandigheden worden
Een correcte interpretatie van het feceson- bereikt door de handschoen of het zakje
derzoek is alleen mogelijk als het te onder- direct om het monster te sluiten en potjes
zoeken monster op de juiste manier wordt volledig te vullen*. Zorg voor een juiste en
genomen, bewaard, en vervoerd/verzonden. wettelijk vereiste verpakking. Vooral proto-
De monsters moeten zo mogelijk rectaal zoaire cysten en de eieren van strongyliden,
zijn genomen. Van de bodem opgeraapte spoelwormen, trematoden, Trichuris en
monsters zijn bijna altijd verontreinigd met Capillaria ondergaan verandering (ontwikke-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 31


ling) als de monsters niet volgens voorschrift
worden behandeld. Echter, zolang de bewaar-
of verzendtijd onder ongekoelde omstandig-
heden beperkt blijft, blijven deze cysten en
eieren vaak nog wel herkenbaar voor een er-
varen microscopist. Als regel dienen monsters
dus zo snel mogelijk te worden onderzocht of
verstuurd naar een laboratorium. Vermijdt
derhalve vertragingen door het weekeinde en
feestdagen.

* Gebruik altijd potjes met een schroef- of


klikdeksel en geen buisjes met een losse
dop (afb. 1 en 2). In volledig met feces
gevulde potjes vindt gasvorming plaats,
wat bij opening op het laboratorium voor
problemen kan zorgen (wegspatten van
inhoud). Daarom verdient het de voor- (afb.2). Foutieve inzending fecesmonster. Potje
keur om potjes tot maximaal 2/3 te vullen is veel te vol en tijdens transport open gegaan.
en zo een werkbaar compromis te maken
tussen theorie en praktijk. stuurd, moeten de vraagstelling en de anam-
nese duidelijk worden aangegeven. Een vraag
als: `Gaarne onderzoek op wormeieren’ is
niet erg specifiek, omdat voor verschillende
soorten parasieten verschillende technieken
worden gebruikt. Wees dus zo specifiek mo-
gelijk op het aanvraagformulier. Verzamel
bovendien, indien mogelijk, voldoende feces
(bij voorkeur 5 gram of meer) voor onderzoek,
zodat er altijd voldoende materiaal is voor de
verschillende technieken (zie verder).

Macroscopisch onderzoek
Het monster zelf kan soms belangrijke infor-
matie verschaffen. In of op het monster kun-
nen parasieten of delen van parasieten aanwe-
(afb.1). Geschikte potjes voor inzending feces- zig zijn. Bijvoorbeeld spoelwormen, aarsma-
monster den, strongyliden (cyathostominae bij paard),
larven van Gasterophilus of lintwormproglot-
Voor koppeldiagnoses moet het aantal geno- tiden. Als pseudoparasieten worden nog wel
men monsters representatief zijn. In het al- eens vliegenlarven aangetroffen. De kleur van
gemeen varieert de ei- en larvenuitscheiding de feces kan beïnvloed worden door parasi-
van de individuele dieren sterk. Het aantal taire infecties. Erg donkere feces kan wijzen
monsters moet daarom relatief groot zijn. Ten op bloedverlies in het begin van de darm, ver-
behoeve van ‘monitoring’ bij paarden kun- oorzaakt door bijvoorbeeld Ancylostomatidae.
nen ook meng- of groepsmonsters worden Bloed op de feces wordt waargenomen bij
verzameld, hetgeen de kosten aanzienlijk kan infecties van het distale eind van de darm,
reduceren. Hoe zulke groepsmonsters te ver- bijvoorbeeld Trichuris infecties. Dunne ont-
zamelen bij paarden is te vinden op de website lasting kan wijzen op een parasitaire infectie,
www.parasietenwijzer.nl. maar kan ook andere oorzaken hebben. Een
normale consistentie sluit een infectie natuur-
Als het monster voor onderzoek wordt opge- lijk niet uit.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 32


Microscopisch onderzoek microscopisch onderzocht op eieren en (oö)
cysten of kan verder worden bewerkt.
Natief preparaat
De eenvoudigste manier om fecesmonsters te
onderzoeken op de aanwezigheid van eieren Een speciale vorm van ei-onderzoek is
en cysten is het maken en bekijken van een de verzamelzeefmethode. Deze methode
natief preparaat. Men gaat hierbij als volgt te is vooral bruikbaar in geval de ei-uit-
werk: suspendeer 3-5 g feces in 5-10 ml (lei- scheiding laag is (leverbot rund/paard)
ding)water. Giet deze suspensie over een zeef of waarvan de eieren niet homogeen ver-
(theezeefje). De inhoud van de zeef moet al- deeld zijn in de feces terwijl er toch wel
tijd worden gecontroleerd op de aanwezigheid eieren worden verwacht in de feces (bij-
van lintwormproglottiden en andere wormen. voorbeeld bij Anoplocephala spp.). Om
Doe een druppel van de niet geroerde gezeefde de kans op eieren te vergroten wordt een
suspensie op een voorwerpglas en leg er een grote hoeveelheid feces (tientallen gram-
dekglas op. Zoek het preparaat systematisch men) gedurende ca. 10 min. met water ge-
af op eieren onder een microscoop met totale spoeld over een serie op elkaar geplaats-
vergroting 100x. Voor de middelgrote tot grote te zeven met maaswijdte van groot naar
eieren is dit meestal voldoende. Indien gewenst klein. Tijdens het spoelen staan de zeven
of bij de kleinere eieren en protozoaire (oö) op een schudmachine om het verzamel-
cysten kan een vergroting van 200-400x wor- proces te vergemakkelijken. De gezochte
den gebruikt ter nadere beoordeling. Als men eieren worden uiteindelijk verzameld van
protozoaire cysten of Taenia eieren verwacht de onderste zeef met de kleinste maas-
en men nog weinig ervaring heeft, kan beter wijdte (op maat gekozen in verband met
direct met vergroting 400x worden gezocht. de te verzamelen eieren). Controleer de
De gevoeligheid van deze techniek is laag. De zeven op eventuele proglottiden of andere
afwezigheid van eieren of cysten in een der- wormen of wormdelen.
gelijk preparaat zegt dan ook weinig. Om die
redenen kan beter direct één van de volgende
verzameltechnieken worden gebruikt. Floteren
Het fecesmonster wordt hierbij niet gesuspen-
deerd in water, maar in een vloeistof met een
Microscopische vergroting wordt aange- dichtheid die hoger is dan die van de eieren en
geven als bijvoorbeeld 100x of 400x. Een (oö)cysten. Hiervoor worden oplossingen van
microscoop heeft twee lenzen, een ocu- suikers of zouten in water gebruikt. Een veel
lair en een objectief. Bij de meeste micro- gebruikt flotatiemedium is een verzadigde
scopen (behalve prepareermicroscopen) NaCl-oplossing. Deze oplossing is goedkoop en
kent het oculair een vergroting van 10x. eenvoudig te maken en niet belastend voor het
Om dan een totale vergroting van b.v. milieu. Een verzadigde NaCl-oplossing heeft
400x te krijgen, moet een objectief van een dichtheid van 1,19 g/cm3. In deze oplossing
40x worden gekozen. gaan de meeste wormeieren en protozoaire (oö)
cysten dus drijven. Als zo’n suspensie enige
tijd blijft staan, zullen de eieren zich aan de op-
Sedimenteren pervlakte van de vloeistof verzamelen. Met een
De dichtheid (of soortelijk gewicht) van de pipet kan wat materiaal bovenuit de vloeistof
meeste wormeieren en protozoaire (oö)cys- worden genomen en microscopisch worden on-
ten ligt tussen de 1,15 en 1,20 g/cm3. In een derzocht. De eieren van de trematoden hebben
fecessuspensie in water zullen de eieren dus een dichtheid die hoger is dan 1,19 g/cm3. Deze
zinken. Behalve de eieren bezinken er ook eieren zullen in een verzadigde NaCl-oplossing
andere fecesbestanddelen, maar drijvende en zinken. Voor de flotatie van deze eieren moet
zwevende bestanddelen en kleurstoffen raakt een vloeistof met hogere dichtheid worden ge-
men op deze manier kwijt. De bovenstaande bruikt. Hiervoor kan een ZnSO4- of suikerop-
vloeistof wordt na minstens 20 minuten af- lossing met een dichtheid van minstens 1,30 g/
gegoten of afgezogen en het sediment wordt cm3 worden gebruikt. Een belangrijk nadeel

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 33


van ZnSO4 is, dat het belastend is voor het mi- gebruikt (NaCl) omdat deze eieren in zwaar-
lieu. Dit kan worden ondervangen door dit me- dere media onherkenbaar worden beschadigd.
dium na filtreren te hergebruiken. Controleer Onderzoek gemaakte preparaten direct, zeker
wel regelmatig de dichtheid. De flotatiemedia als een ZnSO4- of suikeroplossing wordt ge-
worden gemaakt door de chemicaliën op te bruikt, omdat eieren en cysten vrij snel kun-
lossen in warm water (zie voor recepten onder- nen gaan vervormen en er kristallisatie (voor-
staande tabel). Gedestilleerd of gedeminerali- al bij NaCl) langs de randen van het dekglas
seerd water kan worden gebruikt om neerslag optreedt.
te voorkomen dat soms ontstaat als leidingwa- Uitvoering: Suspendeer 3-5 g feces in ± 50 ml
ter wordt gebruikt. flotatiemedium. Giet de suspensie over een
(thee)zeef. De inhoud van de zeef moet gecon-
Flotatiemedia troleerd worden op de aanwezigheid van lint-
wormproglottiden en andere wormen. Vul met
deze suspensie een centrifugebuis tot de rand
Hoeveelheid Dichtheid met een kleine bolle meniscus. Leg een dek-
(g) oplossen in g/cm3 4) glas op de meniscus en laat de buis gedurende
1000 ml water een half uur staan. Neem daarna het dekglas
van de buis (niet schuiven maar rechtstandig
NaCl 1) 360 1,19 omhoog tillen) en leg het op een voorwerp-
glas. Onderzoek dit preparaat microscopisch.
ZnSO4.7H2O 2) 900 1,34 Het proces kan worden versneld door te cen-
trifugeren (met dekglas). De gevoeligheid kan
Sucrose 3) 1280 1,3 worden verhoogd door verschillende buizen te
vullen en te onderzoeken.
1)
k eukenzout, verzadigde oplossing.
2)
te verkrijgen bij fabrikanten van laboratori- Combinatie van technieken
umbenodigdheden. Om de gevoeligheid te verhogen en om de
3)
kristalsuiker. Om schimmelvorming te eieren of (oö)cysten zo schoon mogelijk te
voorkomen kan 2 ml formaline worden toe- isoleren uit een fecesmonster, kunnen boven-
gevoegd per ca. halve liter. staande technieken worden gecombineerd.
4)
Controleer de dichtheid met een pyknometer Een veel gebruikte combinatie is de centri-
of weegfles, of een densitometer. 10 ml van fuge-sedimentatie-flotatie techniek (CSF),
een vloeistof met een dichtheid van 1,2 g/ meestal uitgevoerd met sucrose of ZnSO4 als
cm3 weegt 12 g. flotatiemedium.
Uitvoering: suspendeer een theelepeltje (3-5 g)
feces in ± 50 ml (leiding)water. Giet deze sus-
Er zijn in de handel verschillende flotatie- pensie over een theezeef. Vul met de gezeefde
media verkrijgbaar, maar het zelf maken suspensie twee centrifugebuizen tot een halve
met keukenzout of kristalsuiker is gemak- centimeter onder de rand. Centrifugeer ge-
kelijk en goedkoop. durende 1 min. met ± 3000 toeren/min (bij
Met ZnSO4 en sucrose zijn ook flota- een straal van ± 15 cm is dit ± 1500 g) om te
tiemedia te maken met hogere of lagere sedimenteren. Giet of zuig de bovenstaande
dichtheid, door meer of minder op te los- vloeistof af en vul de buis tot de helft met
sen in water. een flotatiemedium. Suspendeer het sediment
grondig en vul de buis daarna bij met het flo-
tatiemedium tot de rand met een kleine bolle
De eieren van Taenia, Trichuris en Capillaria meniscus. Plaats een dekglas op de buis en
hebben een dichtheid van ongeveer 1,20 g/ centrifugeer weer met 3000 toeren/min gedu-
cm3. Bij een onderzoek op deze parasieten rende 1 min. als NaCl-medium, of 3 min. als
kan dan ook beter een ZnS04 of suikeroplos- een medium met hogere dichtheid (viscositeit)
sing worden gebruikt. Bij een onderzoek op gebruikt wordt. Neem het dekglas rechtstan-
Strongyloides westeri eieren moet een flota- dig van de buis, leg het op een voorwerpglas
tiemedium met een lage dichtheid worden en onderzoek het microscopisch (vergroting

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 34


100-400x). De gevoeligheid van deze tech-
niek is hoger dan van de hiervoor beschreven N.B.: Voor de meeste (tricho)strongy-
technieken en van de McMaster methode (zie liden infecties (bijv. de kleine strongy-
verderop). liden of cyathostominae bij het paard)
waarvoor kwantitatief fecesonderzoek is
Kwantitatief onderzoek met de aangewezen, is een detectiegrens van 50
CSF methode of 100 EPG voldoende. Daarvoor is de
De CSF techniek kan kwantitatief worden McMaster methode bij uitstek geschikt.
uitgevoerd. Daarvoor is ervaring en een goed
geoutilleerd laboratorium vereist. Op het
VMDC (Utrecht) wordt standaard 1 gram
feces in een afsluitbare container (van 20-30 Er zijn diverse zgn. parasieten diagnose
ml inhoud) gesuspendeerd in 15-20 ml water systemen verkrijgbaar, waaronder de
en vervolgens gezeefd over een theezeefje in Ovassay®, FECPAK® en FLOTAC®. De
een grote maatbeker. Container en zeefje wor- waarde van de eerste twee methoden ligt
den nagespoeld met water tot in totaal 120 ml vooral in het gebruik in het veld voor een
suspensie. Mengend wordt hiermee één 12 ml betrekkelijk snelle uitslag. De gevoelig-
centrifugebuisje gevuld. Vervolgens worden heid van deze technieken is echter vaak
de centrifugestappen uitgevoerd zoals hier- minder dan de CSF methode; er is kans
voor beschreven. Na centrifugeren met flota- op vals-negatieve uitslagen. De FLOTAC
tiemedium dient men het dekglaasje zorgvul- methode is een alternatief voor de CSF
dig en rechtstandig op te tillen en te plaatsen techniek, waarbij het dekglas wordt ver-
op een voorwerpglaasje. Het centrifugebuisje vangen door het FLOTAC apparaat,
wordt opnieuw aangevuld met flotatiemedium waarmee het zekerder zou zijn dat alle
tot een kleine bolle meniscus om een 2e dek- eieren en (oö)cysten die aanwezig zijn in
glaasje te plaatsen. Deze pas optillen en be- het monster ook werkelijk worden geteld.
kijken nadat het eerste dekglaasje microsco-
pisch is onderzocht. Het totaal aantal getelde
eieren (per soort) van beide dekglaasjes maal een belangrijke graadmeter is om te bepalen
10 levert het totaal aantal aanwezige eieren in hoeverre er een risico is op cyathostomi-
of (oö)cysten per gram feces (EPG of OPG). nose, en dus of er strategisch moet worden
De detectiegrens of gevoeligheid is aldus 10 behandeld of bijvoorbeeld worden omgeweid.
EPG of OPG. Deze gevoeligheid kan worden Anthelminticumresistentie is vooral een pro-
verhoogd door of meer feces (niet meer dan 3 bleem bij paarden en vooralsnog niet bij ge-
gram) te suspenderen of door meer centrifuge- zelschapsdieren. Voor verdere uitleg over dit
buisjes te vullen en te onderzoeken. kwantitatieve fecesonderzoek bij paarden
wordt verwezen naar de website www.para-
Kwantitatief onderzoek met de McMaster sietenwijzer.nl.
methode Uitvoering: Suspendeer 3 g feces in 42 ml
Voor veel doeleinden is kwalitatief feceson- NaCl-flotatiemedium. Giet de suspensie over
derzoek voldoende. Er zijn echter vier redenen een zeef (theezeef) in een bakje met platte bo-
om feces kwantitatief te onderzoeken: (1) in- dem of een 50 ml afsluitbare buis (Falconbuis).
dien er een sterk verband bestaat tussen mate De inhoud van de zeef moet gecontroleerd
van ei-, (oö)cyste-, of larvenuitscheiding en
ziekte; (2) als er vrijwel altijd wel enige uit-
scheiding van eieren of (oö)cysten is, ook zon-
der ziekteverschijnselen; (3) in het geval van
‘monitoring’ (paard); en (4) in het kader van
controle op anthelminticumresistentie (voor-
al bij paard). Kwantitatief onderzoek vindt
vooral plaats bij het paard, waar ‘monitoring’
van uitscheiding van Strongylus-type eieren (afb.3). McMaster telkamer. De rechter kamer is
(afb. 18 en 19) met de feces op het weiland gevuld met fecessuspensie. (Beeldbank DGK UU)

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 35


worden op de aanwezigheid van lintwormpro-
glottiden en andere wormen. Meng de gezeef-
de suspensie goed (niet draaien, maar buisje
zwenken of platbodem bakje heen en weer
schudden). Zuig met een Pasteurse pipet enke-
le ml suspensie op tijdens of zo snel mogelijk
na het mengen. Vul hiermee twee McMaster
telkamers (verkrijgbaar op diverse adressen)
(afb. 3). Tel vervolgens alle eieren (per soort
of type ei) onder het raster bij vergroting 40x
of 100x. Onder het raster van 1 telkamer zit
0,15 ml suspensie. Elk geteld ei betekent dan
100 eieren per gram feces (EPG). Tellen van
twee telkamers verlaagt de detectiegrens tot
50 EPG. Indien gewenst, kan de gevoeligheid
verder worden verhoogd door nog meer telka-
mers te tellen.

Anthelminticumresistentie:
Resistentie van cyathostominae tegen
benzimidazolen komt veel voor. Voor
preventie van cyathostominose zijn deze (afb.4). Baermann- of bezinkingsglas.
middelen dus onbruikbaar. Voor be-
strijding van cyathostominae zijn alleen andere fecesbestanddelen doordat ze beweeg-
ivermectine, moxidectine en pyrantel lijk zijn. De Baermann-techniek scheidt bewe-
geschikt. In de USA en Denemarken is gende van niet-bewegende fecesbestanddelen.
inmiddels resistentie van cyathostomi- Hierbij wordt gebruikgemaakt van bezin-
nae tegen pyrantel waargenomen en er kingsglazen (afb. 4). Deze glazen zijn helaas
zijn in sommige landen (o.a. Duitsland) moeilijk te verkrijgen. Champagneglazen die
ook aanwijzingen voor verminderde ge- in een scherpe punt uitlopen voldoen echter
voeligheid voor ivermectine en moxidec- ook goed. Een alternatief is gebruikmaken
tine. Resistentie van Parascaris equorum van een steile glazen trechter (met slangetje en
voor ivermectine is sinds 2002 op meer- klem) opgehangen aan een statief.
dere plaatsen in de wereld beschreven, Uitvoering: vul het glas (of trechter) met
waaronder Nederland. Bepaal 1x per handlauw leidingwater. Doe de te onderzoe-
jaar de gevoeligheid van het bij paarden ken feces voorzichtig op een stuk kaasdoek of
gebruikte anthelminticum door eitelling op enkele lagen hydrofiel gaas. Bind de pun-
14 dagen na toediening. Het EPG moet ten bijeen met een elastiekje. Steek een stokje
dan (nagenoeg) negatief zijn. Vinden door het opgevouwen deel heen en hang het
van (grote aantallen) eieren wijst op
resistentie. Grote aantallen eieren bij
één of enkele paarden wijst mogelijk op
een behandelingsfout. N.B.: Om formeel
anthelminticumresistentie aan te tonen,
dient feces zowel voor als na behande-
ling te worden onderzocht.

De Baermanntechniek
Bij longworminfecties worden geen eie-
ren maar larven met de feces uitgescheiden.
Longwormlarven onderscheiden zich van de (afb.5). Embryoblokje.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 36


daarmee in het bezinkingsglas (of trechter)
zo dat de feces net onder het wateroppervlak
hangt. Dit geheel wordt een nacht maar niet
langer dan 24 uur bij kamertemperatuur weg-
gezet. De larven trekken naar het water toe en
belanden uiteindelijk in het sediment. Daarna
worden met een lange Pasteurse pipet enkele
ml onderuit de punt van het glas opgezogen
en overgebracht in een embryoblokje of iets
dergelijks (afb. 5) (of de onderste paar ml af-
tappen uit de trechter). Zorg voor zo weinig
mogelijk verstoring van de vloeistof tijdens (afb.6). InPouchTM TF-Feline test voor onder-
het opzuigen (of aftappen), want de larven zoek op Tritrichomonas foetus in kattenfeces
worden gemakkelijk weer opgedwarreld het- (foto: Rolf Nijsse).
geen de gevoeligheid van de techniek nadelig
beïnvloedt. De opgezogen (of afgetapte) vloei- mount en afsluiten met een groot dekglaasje.
stof wordt vervolgens microscopisch onder- Bekijk preparaat bij 200-400x. De oöcysten
zocht op larven met kleine vergroting (20-40x zijn rood, rond en ongeveer 5 µm in diameter.
onder prepareermicroscoop). Let er hierbij op De achtergrond is groen/blauw gekleurd (afb.
dat op het juiste niveau wordt gezocht. De lar- 27). De kwaliteit van een dergelijke kleuring
ven liggen op de bodem van het bakje. Indien is sterk afhankelijk van de consistentie van de
nodig kan een druppeltje jodium worden toe- gebruikte feces en varieert nogal. Een juiste
gevoegd om het geheel wat op te helderen en interpretatie vergt ervaring en daarom kan dit
eventueel larven roodbruin, dus opvallender, onderzoek het beste op een gespecialiseerd la-
te doen kleuren. boratorium worden uitgevoerd.

Onderzoek op trofozoïeten van protozoa


Fecesonderzoek op larven van Dictyo- Dit onderzoek heeft doorgaans alleen zin als
caulus spp. moet binnen 24 uur na mon- er sprake is van diarree. Om de levende en
stername zijn uitgevoerd, want daarna bewegende trofozoïeten te vinden moet de
kunnen eieren van sommige andere feces zeer vers (nog warm) zijn. Hier geldt
wormsoorten uitgekomen zijn, hetgeen dus de noodzaak om het onderzoek zelf te
het onderzoek bemoeilijkt. doen. Giardia trofozoïeten zijn binnen 4 uur
na uitscheiding in de feces dood en die van
Tritrichomonas zelfs binnen een half uur. Dode
Onderzoek op oöcysten van cryptosporidiën trofozoïeten zijn zonder kleuring moeilijk
De oöcysten van cryptosporidiën worden bij te onderscheiden en die van Tritrichomonas
een gebruikelijke verzameltechniek niet ge- waarschijnlijk helemaal niet.
zien, omdat ze zeer klein, kleurloos (de wand Uitvoering: doe een druppel feces op een
is iets rose) en transparant zijn. Daarom wordt voorwerpglas en vermeng dit met een drup-
meestal een gemodificeerde Ziehl-Neelsen pel lauwwarm fysiologisch zout. Onderzoek
kleuring uitgevoerd. onder dekglas met een vergroting van
Uitvoering: maak een dun uitstrijkje van de 400x. Let op beweging. Giardia (afb. 30) en
feces op een voorwerpglas en fixeer dit 1-3 Tritrichomonas (afb. 31) trofozoïeten zwem-
min met 70% methanol. Laat dit aan de lucht men door het beeld, ciliaten maken alleen be-
drogen. Vervolgens gedurende 10-20 minuten weging op de plaats.
kleuren met carbol-fuchsine en dan spoelen Voor onderzoek op Tritrichomonas foetus bij
met water. Het preparaat ontkleuren met 1-3% katten is een commerciële testkit beschikbaar
oplossing H2SO4 of HCl (2 min). Spoelen met (afb. 6). Dit is een flexibel plastic zakje met
water en vervolgens de achtergrond kleuren kweekvloeistof en wordt geleverd met een clip
met 3% malachit-groen oplossing (2 min). waarmee de inhoud van het zakje eenvoudig
Spoel kort met water. Na drogen met een onder de microscoop bekeken kan worden.
föhn insluiten met bijvoorbeeld Gurr® aqua- Met behulp van een swab kan een beetje kat-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 37


tenfeces worden toegevoegd aan het zakje. Dit ook een negatief fecesonderzoek tot gevolg
kan vervolgens direct worden onderzocht, of hebben. Paarden die geïnfecteerd worden met
kan eerst worden geïncubeerd bij 37ºC gedu- Dictyocaulus arnfieldi ontwikkelen zeer snel
rende tenminste 18 uur waarin vermenigvul- een immuniteit tegen deze parasiet. De im-
diging van de tritrichomonaden plaatsvindt. muniteitsontwikkeling is vaak zo snel dat de
Door de vermenigvuldiging is deze techniek parasiet niet in staat is om uit te groeien tot
zeer gevoelig. Het kweekmedium remt bac- geslachtsrijpe stadia. In dat geval zijn er wel
teriegroei. Bovendien overleven Giardia en ernstige klinische verschijnselen, terwijl er
Pentatrichomonas niet langer dan 24 uur in geen larven in de feces aanwezig zijn, omdat
het kweekmedium, zodat na deze periode de parasieten immers niet geslachtsrijp wor-
geen verwarring kan ontstaan met deze twee den. Bij infecties met cestoda zitten de eieren
protozoa. meestal nog verpakt in de proglottiden in de
feces of het kan een blaasworm betreffen in
De interpretatie van het fecesonderzoek een tussengastheer. Bij een fecesonderzoek op
In principe zijn er bij het fecesonderzoek vier lintwormen kan daarom beter gezocht worden
verschillende uitslagen mogelijk: vals-nega- naar proglottiden door de feces te zeven over
tief, negatief, vals-positief en positief. een grove zeef (theezeef) en het materiaal dat
achterblijft op de zeef te onderzoeken op pro-
Oorzaken vals-negatieve uitslagen glottiden.
Hiermee wordt de situatie bedoeld waarbij er
wel eieren of larven in het monster aanwezig
zijn, maar dat deze niet zijn gevonden. Iedere Negatieve uitslag van fecesonderzoek:
bepalingsmethode heeft een detectiegrens. Drie mogelijke conclusies: (1) geen in-
Een negatieve uitslag moet dan ook nooit wor- fectie; (2) wel infectie, maar geen eieren
den geïnterpreteerd als `nul’ maar als `klei- of larven aanwezig (bijvoorbeeld tijdens
ner dan de detectiedrempel van de gebruikte prepatente fase van infectie); (3) wel in-
techniek’. De detectiedrempel kan worden fectie, wel eieren of larven aanwezig,
verlaagd door het herhalen van de gebruikte maar niet gevonden (detectiegrens).
bepaling of het gebruik van een gevoeliger
techniek. Transport en opslag kunnen ook
een bron van vals-negatieve uitslagen zijn, bij- Oorzaken vals-positieve uitslagen
voorbeeld omdat eieren al ontwikkeld zijn tot Hiermee wordt de situatie bedoeld waarbij er
een larve. `dingen’ worden gevonden die op eieren, (oö)
cysten of larven lijken. Stuifmeelkorrels of
Oorzaken negatieve uitslagen pollen (afb. 7) en schimmelsporen kunnen
Hiermee wordt de situatie bedoeld waarbij vaak verbazingwekkend veel op eieren lijken.
er geen eieren in het monster aanwezig zijn, Ook larven en plantenharen (afb. 8) vertonen
maar het dier wel geïnfecteerd kan zijn. De tot op zekere hoogte gelijkenis. Mijteneieren
afwezigheid van eieren of larven sluit een en grote oöcysten kunnen ook worden ver-
infectie niet uit. Bij een aantal parasitaire
aandoeningen worden de problemen vooral
veroorzaak door de larvale stadia. Een goed
voorbeeld hiervan is larvale cyathostominose
(wintercyathostominose) bij paarden. Deze
ziekte wordt veroorzaakt doordat grote aantal-
len larven de darmmucosa verlaten, waardoor
deze ernstig wordt beschadigd. Het gevolg is
een heftige diarree, waardoor de wormen wor-
den afgevoerd met de vaak waterdunne feces.
Bij een fecesonderzoek in dit stadium zullen
dan ook geen eieren worden gevonden, terwijl
er toch sprake is van een ernstige parasitaire
aandoening. Immuniteit van de gastheer kan (afb.7). Pollen (zie pijlen).

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 38


Wormeieren en (oö)cysten zijn vaak soortspe-
cifiek of in combinatie met gastheer en anam-
nese voldoende morfologisch specifiek om tot
een juiste interpretatie te komen aangaande
welke infectie het betreft. Een speciaal pro-
bleem vormt de interpretatie als er Strongylus-
type eieren zijn gevonden. Dit type ei wordt
geproduceerd door vrijwel alle strongyliden
en trichostrongyliden. Omdat zowel de eipro-
ductie als ook de pathogeniteit van soort tot
soort verschilt, geeft de hoogte van het EPG
in de regel weinig informatie over wormlast of
(afb.8). Plantenhaar. ernst van de infectie. Alleen een larvenkweek
en larvendifferentiatie kan in dit geval infor-
matie verschaffen over de aanwezige soorten.
Hetzelfde geldt voor verschillende protozoaire
(oö)cysten die erg op elkaar kunnen lijken.
Hierbij kan het opmeten van de (oö)cysten en
laten sporuleren uitkomst bieden, indien ge-
wenst.

In alle gevallen is een duidelijke en pre-


cieze anamnese (met signalement) bij
(afb.9). Trematodenei in hondenfeces. Rechts is aanvragen van fecesonderzoek van groot
normaal en links ingeklapt in ZnSO4 flotatie- belang voor een juiste interpretatie van
medium. (—— = 20 μm) de uitslag.

ward met wormeieren. Soortvreemde eieren


kunnen als passant worden aangetroffen. Zo
kunnen er in feces van met pens gevoerde Urine-onderzoek
honden eieren van Paramphistomum worden
gevonden (afb. 9). Bij de hond en kat komt sporadisch een infec-
tie voor met Capillaria plica in de urineblaas.
De interpretatie van positieve uitslagen Bovendien kan bij de kat ook Capillaria felis
Bij een positieve uitslag is een infectie aange- cati voorkomen, hoewel nog minder vaak dan
toond. Een juiste interpretatie hangt echter af C. plica. Deze infecties kunnen worden gedi-
van meerdere factoren, waaronder de pathoge- agnosticeerd door het aantonen van Capillaria
niteit van de parasiet, leeftijd van de gastheer, eieren in het urinesediment.
en anamnese. In veel gevallen is men bij een
positieve uitslag ook geïnteresseerd in de mate Bloedonderzoek
van infectie. Indien een techniek kwantitatief
wordt uitgevoerd, kan vaak een indruk worden Onderzoek op microfilariën van Dirofilaria
verkregen van de mate van uitscheiding van immitis bij de hond
eieren of larven. Er is natuurlijk een verband 1. Natief: Een druppel EDTA of heparine-
tussen EPG of LPG (eieren of larven per gram bloed wordt gemengd met een druppel fy-
feces) en de mate van infectie, maar meer dan siologisch zout. Dit mengsel wordt onder
een zwakke afspiegeling is het vaak niet. Er een dekglas microscopisch bekeken bij
zijn teveel factoren die de ei- en larvenuitschei- een vergroting van 40x. De ongeveer 300
ding beïnvloeden, zoals consistentie van de fe- µm lange microfilariën vallen op door
ces, de leeftijd van de parasieten, duur van de hun beweeglijkheid.
infectie, leeftijd van de gastheer, immuunsta- 2. K nott-techniek: Eén ml EDTA of hepari-
tus van de gastheer en seizoen van onderzoek. nebloed wordt gemengd met 9 ml 2% for-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 39


zijn dat PCR-technieken voor Babesia spp.,
Leishmania sp., Toxoplasma gondii, Neospo-
ra caninum, Giardia intestinalis, Cryptospo-
ridium parvum en Tritrichomonas foetus. Het
betreft protozoa, omdat juist bij deze groep
van parasieten het fecesonderzoek, zoals in
voorgaande beschreven, niet altijd makkelijk
is en kan leiden tot vals-negatieve of ondui-
delijke uitslagen. Moleculair onderzoek kan
plaatsvinden op diverse materialen (o.a. bi-
(afb.10). Dirofilaria immitis microfilarie opten, bloed of feces). Moleculair onderzoek
(Knott test). (—— = 20 μm) kan ook worden gebruikt om te bepalen welk
subtype van een parasiet in het geding is. Dat
maline (formaline is een 36% oplossing is bijvoorbeeld (deels) mogelijk voor Giardia
van formaldehyde in water). Dit mengsel intestinalis en Cryptosporidium parvum van-
wordt 5 min. gecentrifugeerd bij 1000- wege het verschil in zoönotisch risico tussen
1500 toeren/min (centrifugekop: straal subtypen of genotypen.
van ±15 cm). Het supernatant wordt afge-
zogen of afgegoten en aan het sediment Onderzoek huid en haar op ectoparasieten
wordt één druppel 0,1 % methyleenblauw
toegevoegd. Enkele druppels van dit De grotere ectoparasieten als vlooien, luizen
mengsel worden onder een dekglas mi- en teken zijn macroscopisch, eventueel met
croscopisch beoordeeld. De erythrocyten behulp van een loep, zichtbaar. Een goede
zijn nu gelyseerd. De microfilariën zijn verlichting is hierbij een vereiste. Voor het op-
nu lichtblauw gekleurd (afb. 10). sporen kan een vlooienkam (vlooien, luizen)
3. Er zijn tests voor het aantonen van anti- goede diensten bewijzen. Vlooien kunnen ook
lichamen of antigenen beschikbaar; de indirect worden aangetoond door het aantonen
specificiteit en sensitiviteit van deze tes- van vlooienpoepjes. Dit zijn kleine, komma-
ten zijn over het algemeen beperkt en ze
worden daarom vaak gecombineerd met
de Knott-techniek die een hoge specifici-
teit en een iets mindere sensitiviteit kent.

Cyathostominose bij het paard


Bij het paard kunnen ontstekingseiwitten in
het bloed (serum) worden bepaald. Met name
de beta-globuline fractie kan worden gebruikt
ter ondersteuning van de diagnose cyathosto-
minose.
(afb.11). Neten in een haarmonster (foto: Ma-
Lintworminfectie bij het paard rianne Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan)
Er is een ELISA ontwikkeld waarmee lint-
worminfecties (Anoplocephala perfoliata)
kunnen worden aangetoond. De hoeveelheid
gemeten antilichamen wordt wel gebruikt
als grove indicatie voor het aantal aanwezige
lintwormen.

Moleculair onderzoek (PCR)

Voor het aantonen van infecties met verschil-


lende parasieten zijn tegenwoordig ook mo- (afb.12). Neet waarin al een luisje is ontwik-
leculaire technieken beschikbaar. Momenteel keld.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 40


vormige, zwarte stipjes die net met het blote oog
waarneembaar zijn. Als de poepjes op een nat
filtreerpapiertje worden gelegd, ontstaat er rond
het stipje een rode ring van in het filtreerpapier
diffunderende hemoglobine. Luizen kunnen
indirect worden aangetoond door het aantonen
van de neten (afb. 11 en 12). Deze kunnen wor-
den gevonden door een bosje haar uit te trekken
en dit tegen het licht te bekijken. Neten worden
afgezet aan de basis van de haren. Bij recente
infectie worden ze daar aangetroffen. Bij een
oudere infectie zitten ze hoger op de haren.

Als een infectie met schurftmijten wordt ver- (afb.13). Een goed genomen stofzuigermonster.
wacht, moet met een scherpe lepel een afkrab-
sel worden gemaakt. De monsters dienen op best een zgn. diep afkrabsel worden gemaakt.
een aantal plaatsen van de rand van het proces Uitvoering: om het eind van de stofzuigerslang
te worden genomen. Indien kortpotige schurft- van een regelbare stofzuiger wordt een tissue
mijten worden vermoed, dient er `tot bloedens (zakdoekje, monddoekje, of filterdoek) van
toe’ gekrabd te worden (‘diep’ afkrabsel). Het stevig materiaal gevouwen en met de vinger
afkrabsel kan na toevoeging van wat naaima- ongeveer 2 cm in de slang geduwd. Dit wordt
chine-olie of glycerine microscopisch worden gefixeerd met behulp van een elastiek of plaats
onderzocht. Als er veel korstmateriaal aanwe- een plintenzuiger op de slang waarmee de tis-
zig is, kan het afkrabsel worden opgehelderd sue ook kan worden gefixeerd. Vervolgens
door het in een 10-30% KOH-oplossing tot het wordt het dier of een deel van het dier gestof-
kookpunt (niet koken) te verwarmen, of het zuigd. Verwijder tissue of filterdoek met ver-
gedurende 2-3 uur in deze oplossing te laten zameld materiaal (afb. 13), vouw het zo klein
staan. Hierdoor worden korsten en haren ge- mogelijk op en bindt af met een elastiekje. Het
macereerd. De ectoparasieten worden hierbij te onderzoeken materiaal wordt overgebracht
opgehelderd. Het materiaal wordt daarna in een in een petrischaaltje. Hiervoor dient een glazen
petrischaal microscopisch onderzocht. Als er petrischaal te worden gebruikt omdat de stati-
veel materiaal is, kan eerst worden gecentrifu- sche lading van een plastic schaaltje problemen
geerd. De ectoparasieten bevinden zich in het geeft. Het materiaal kan het beste onder een
sediment. Het is ook mogelijk om na centrifu- stereo- of prepareermicroscoop worden onder-
geren het sediment te suspenderen in ZnSO4 zocht. Aanwezige ectoparasieten vallen op door
flotatiemedium, het buisje tot een kleine bolle hun beweeglijkheid. De parasieten worden er
meniscus aanvullen met het flotatiemedium en uitgevist met een prepareernaald die even in
af te dekken met een dekglaasje. Na ca. 10 min. naaimachine-olie of glycerine is gedoopt. De
kan het dekglaasje op een voorwerpglaasje ectoparasiet wordt in een druppel olie of gly-
worden geplaatst en microscopisch onderzocht. cerine op een voorwerpglas overgebracht en
onder dekglas bij een grotere vergroting gede-
Een stofzuigermonster biedt de mogelijkheid termineerd. Worden geen bewegende ectopa-
om een groot oppervlak van het dier te onder- rasieten gevonden, dan kan het totale monster
zoeken en daarmee de kans te vergroten om worden opgehelderd met 10-30% KOH en ver-
aanwezige parasieten ook aan te tonen, met der verwerkt zoals hiervoor is beschreven.
name Cheyletiella spp. (vachtmijt). In prin-
cipe is de techniek geschikt voor het aantonen
van alle ectoparasieten, met uitzondering van Gebruik voor het nemen van een stofzui-
Demodex en teken. Ook voor aantonen van germonster geen koffiefilters, stofzuiger-
Sarcoptes is deze techniek minder geschikt, zakken of gaasjes; deze scheuren te mak-
hoewel soms wel Sarcoptes mijten kunnen kelijk of zijn te wijdmazig. Een mondkapje
worden gevonden in een stofzuigermonster. Bij is wel geschikt.
verdenking op een Sarcoptes-infectie kan het

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 41


De meest voorkomende parasieten

ENDOPARASIETEN

De meest voorkomende wormeieren en -lar-


ven in hondenfeces

Toxocara canis
Dikwandig, kogelrond maar vaak iets ver-
vormd, 70-90 µm in doorsnede. Bevat een
donkerbruine tot zwarte zygote. De wand
heeft aan de buitenkant kleine putjes die bij (afb.16). Trichuris sp. ei. Links natief en rechts
doorvallend licht de indruk geven dat het ei in ZnSO4 medium. (—— = 20 μm)
geschubd is (ook wel vergeleken met de putjes
van een golfballetje). Afb. 14. dagen al deling is te zien.

Trichuris vulpis
Dikwandig, rugbybalvormig, meestal symme-
trisch, 70-90 µm bij 30-40 µm. Bezit aan elke
pool een duidelijk prominerende (uitstekende),
glazige poolprop. Het ei is geel/oranje-bruin
van kleur en de buitenkant van de wand is glad.
De inhoud is fijnkorrelig en ongedifferenti-
eerd. Afb. 16. In een flotatiemedium met hoge
dichtheid kunnen de poolproppen naar binnen
worden gedrukt (afb. 16 rechts). Dit ei kan ver-
ward worden met het ei van Capillaria sp.

Capillaria aerophila
(afb.14). Toxocara canis ei (Toxocara cati ziet Dikwandig, rugbybalvormig, maar (veel)
er net zo uit). (—— = 20 μm) minder bolle wanden dan bij het T. vulpis ei
en wat asymmetrisch, 60-75 µm bij 30-40
Toxascaris leonina µm. Bezit aan elke pool een niet-promine-
Dikwandig, iets ovoïd, 60-75 bij 75-85 µm. De rende iets afgeplatte poolprop. Het ei is licht-
zygote is minder donker dan die van T. canis. bruin tot geel/oranje van kleur en de buiten-
De buitenkant van de wand is volkomen glad. kant van de wand is fijn gegranuleerd. De
De binnenkant van de wand heeft een typisch inhoud is fijnkorrelig en ongedifferentieerd.
gelaagde opbouw. Afb. 15. Ontwikkeling tot Afb. 17. Dit ei kan verward worden met het
larve in het ei gebeurt snel, zodat binnen 1-2 ei van Trichuris.

(afb.15). Toxascaris leonina ei. (—— = 20 μm) (afb.17). Capillaria sp. ei. (—— = 20 μm)

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 42


(afb.18). Strongylus-type ei. (Beeldbank DGK (afb.20). Dipylidium caninum eipakketje.
UU) (—— = 20 μm) (—— = 20 μm)

Uncinaria stenocephala
Dunwandig, ovoïd, 75-80 µm bij 40-45 µm.
Het ei behoort tot de Strongylus-type eieren
geproduceerd door de (tricho)strongyliden.
Afb. 18. In verse feces bevat het ei een morula.
Na enkele uren bij kamertemperatuur is dit
morulastadium zover gedeeld dat afzonderlij-
ke cellen niet meer waarneembaar zijn. In niet
gekoeld bewaarde feces zijn de afzonderlijke
blastomeren niet meer herkenbaar en na een
dag is reeds een larve in de eieren aanwezig.
Afb. 19. Het ei is moeilijk te onderscheiden
van het wat kleinere ei van Ancylostoma ca-
ninum. Deze parasiet is niet endemisch, maar
kan hier uiteraard wel bij honden voorkomen
(buitenland anamnese).
(afb.21). Dipylidium caninum eipakketje sterk
Dipylidium caninum vergroot. De haken van het hexacanthe embryo
Ovaal eipakketje, dat één tot enkele tientallen zijn goed te zien (pijl).
eieren bevat. De grootte is afhankelijk van
het aantal eieren. Geelbruin van kleur. De
eieren zelf zijn bolvormig en bevatten een,
overigens niet altijd zichtbaar, hexacanth em-
bryo. Afb. 20 en 21.

Taenia spp. en Echinococcus spp.


Dikwandig, kogelrond, klein, 30-40 µm. De
wand vertoont een radiaire streping met een
vaak wat rood-groene kleuring. De radiaire
streping is vooral goed te zien indien onder de
microscoop het ei beurtelings scherp en on-
(afb.19). Strongylus-type eieren waarvan er een scherp in beeld wordt gebracht. Bevat een niet
geëmbryoneerd is (pijl). (Beeldbank DGK UU) altijd zichtbaar hexacanth embryo. De eieren
(—— = 20 μm) van de diverse Taenia spp. en Echinococcus

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 43


Eenvoudig, betrouwbaar en stabiel –
Software voor efficiënt praktijkbeheer

easyVET is de software voor eenvoudig en efficiënte informatiebewerking in de diergeneeskunde.


Praktijkmanagement, zoals u het altijd al had willen hebben. Alle functies op de juiste plekken,
intuïtief en eenvoudig te bedienen. Arbeidsstappen, processen en taken sluiten perfect op elkaar
aan. All-inclusive-systeemkaarten maken de gehele behandelingsregistratie op een centrale plek
mogelijk. Optimale workflow en de grootst mogelijke flexibiliteit staan voor een zeer efficiënte
behandeling in alle bereiken: bij kleine dieren, grote dieren en paarden, in kleine praktijken en
grote praktijken, stationair en onderweg.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 44


VetZ BV • Middeldiepstraat 58 • 3361 VT Sliedrecht • Telefoon: +31 (0)184 820201 • info@myvetz.nl • www.myvetz.nl
(afb.22). Taenia sp. of Echinococcus sp. ei. (afb.24). Crenosoma vulpis L1 staart. Larve is
(—— = 20 μm) met jodium gekleurd.

spp. zijn niet van elkaar te onderscheiden. De meest voorkomende wormeieren en -lar-
Afb. 22. Denk aan infectiegevaar voor de ven in kattenfeces
mens bij Echinococcus-infecties.
Toxocara cati
L1 Angiostrongylus vasorum Dikwandig, kogelrond maar vaak iets ver-
Larfje (310-400 μm lang) met wat korrelige in- vormd, 70-90 µm in doorsnede. Bevat een
houd. Het staarteinde is sinus-golfvormig met donkerbruine tot zwarte zygote. De wand
een dorsale stekel. Afb. 23. N.B.: Voorheen heeft aan de buitenkant kleine putjes die bij
werd deze parasiet alleen aangetroffen bij doorvallend licht de indruk geven dat het ei
honden met buitenland anamnese, maar sinds geschubd is (ook wel vergeleken met de putjes
2007 zijn autochtone gevallen van infectie ge- van een golfballetje). Afb. 14.
vonden.
Toxascaris leonina
Dikwandig, iets ovoïd, 60-75 bij 75-85 µm. De
zygote is minder donker dan die van T. canis.
De buitenkant van de wand is volkomen glad.
De binnenkant van de wand heeft een typisch
gelaagde opbouw. Afb. 15. Ontwikkeling tot
larve in het ei gebeurt snel, zodat binnen 1-2
dagen al deling is te zien.

Ancylostoma tubaeformis
Dunwandig, ovoïd, 55-75 µm bij 35-45 µm.
Het ei behoort tot de Strongylus-type eieren
geproduceerd door de (tricho)strongyliden. In
verse feces bevat het ei een morula. Na enkele
(afb.23). Angiostrongylus vasorum L1 staart. uren bij kamertemperatuur is dit morulastadi-
um zover gedeeld dat afzonderlijke cellen niet
L1 Crenosoma vulpis meer waarneembaar zijn. Afb. 18.
Betrekkelijk klein larfje (240-310 μm lang) met
wat korrelige inhoud en een recht eindigende Dipylidium caninum
puntige staart. Afb. 24. N.B.: Dit is met name Ovaal eipakketje, dat één tot enkele tientallen
een longworm bij vossen en wordt daarom eieren bevat. De grootte is afhankelijk van het
vooral gevonden bij honden die worden uitge- aantal eieren. Geelbruin van kleur. De eieren
laten in gebieden waar ook vossen voorkomen. zelf zijn bolvormig en bevatten een, overigens

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 45


niet altijd zichtbaar, hexacanth embryo. Afb. een rond, vrij van de wand liggend bolletje,
20 en 21. de sporoblast, aangetroffen (ongesporuleerde
oöcyst). Afb. 26. In oudere, niet goed gecon-
Taenia spp. en Echinococcus spp. serveerde feces worden twee bolletjes, de spo-
Dikwandig, kogelrond, 30-40 µm. De wand rocysten, met in elk bolletje 4 sporozoïeten
vertoont een radiaire streping met een vaak aangetroffen (gesporuleerde oöcyst). Afb. 26.
wat rood-groene kleuring. De radiaire stre- N.B.: Oöcysten van Toxoplasma komen alleen
ping is vooral goed te zien indien onder de voor in kattenfeces.
microscoop het ei beurtelings scherp en on-
scherp in beeld wordt gebracht. Bevat een niet
altijd zichtbaar hexacanth embryo. De eieren
van de diverse Taenia spp. en Echinococcus

(afb.26). Cystoisospora oöcysten (G: gespor-


uleerd; O: ongesporuleerd) (—— = 20 μm)

Neospora caninum: De hond is eindgast-


heer van N. caninum. De met de feces
(afb.25). Aelurostrongylus abstrusus L1. uitgescheiden oöcysten lijken op die van
Hammondia; oöcysten met een diameter
spp. zijn niet van elkaar te onderscheiden. van ± 10 µm. N. caninum is de belangrijk-
Afb. 22. Denk aan infectiegevaar voor de ste oorzaak van abortus bij het rund. Bij
mens bij Echinococcus-infecties. de hond kan een intra-uterine infectie bij
pups parese en ataxie van de achterpoten
L1 Aelurostrongylus abstrusus veroorzaken. De pup is in zo’n geval ver-
Larfje (300-390 μm lang) met wat korrelige gelijkbaar met een tussengastheer (rund).
inhoud. De staart eindigt S-vormig met een
klein aanhangseltje (dorsaal knopje). Afb. 25.
Cryptosporidium
De meest voorkomende protozoaire (oö)cys- Zeer kleine oöcysten (± 5 µm). Na modified
ten in honden- en kattenfeces Ziehl-Neelsen kleuring te zien als rode bol-
letjes tegen een groen/blauwe achtergrond.
Cystoisospora, Hammondia, Toxoplasma en Bij grote vergroting is in de oöcyste tegen
Sarcocystis de wand een halve-maanvormige structuur
De oöcysten van deze genera lijken erg te zien (lijkt een beetje op een klerenhanger)
veel op elkaar maar verschillen in grootte. (vergroting 200-400x). Afb. 27.
Determinatie is alleen mogelijk door nauw-
keurige meting. Ze zijn rond-ovaal, kleurloos Giardia
tot licht roze en hebben een dunne, gladde Zeer kleine ovale cysten (± 10 µm). Bezitten
wand. Ze hebben geen micropyle (opening vier kernen, welke niet altijd even duidelijk
aan een pool). De grootte varieert van 10-50 zichtbaar zijn. Centraal een aantal fibrillen
µm, waarvan de Cystoisospora oöcysten de waardoor de cyste-inhoud in tweeën lijkt ge-
grootste zijn. In verse feces wordt in de cyste deeld. Afb. 28. Bij gebruikmaking van een

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 46


(afb.27). Cryptosporidium oöcysten (Ziehl- (afb.28). Giardia cyste. (—— = 20 μm)
Neelsen kleuring). (—— = 20 μm)

(afb.29). Giardia cysten. In flotatiemedium met (afb.30). Giardia trofozoïeten (Giemsa kleu-
hoge dichtheid (sucrose of ZnSO4) klappen ring). (Beeldbank DGK UU) (—— = 20 μm)
cysten in. (—— = 20 μm)

flotatiemedium met hoge dichtheid klappen


de cysten in, waardoor het beeld halve-maan-
vormig of banaanvormig wordt. Afb. 29. De
trofozoïet bezit twee kernen en acht flagellen.
Afb. 30.

Tritrichomonas foetus
In zeer verse kattenfeces (of met behulp van
een kweekmedium, zie afb. 6) kunnen trofo-
zoieten (5-25 μm) van Tritrichomonas sp. (afb.
31) worden aangetroffen. Als ze snel door het
beeld bewegen zijn ze makkelijk te herkennen.
Deze parasiet kan diarree geven.

(afb.31). Tritrichomonas trofozoïet (pijl).


(—— = 20 μm)

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 47


Uw nieuwe aanspreekpartner voor diergeneeskundige
informatietechnologie in Nederland
Geïntegreerd praktijkmanagement, digitale beeldverwerking en digitale röntgen:
advies, installatie en service – alles onder een noemer.

Vanaf nu hebben Nederlandse dierenartspraktijken en dierenklinieken een nieuwe aanspreekpartner wat betreft oplossingen aangaande
IT-problemen: VetZ BV. De nieuw opgerichte dochteronderneming van de Duitse VetZ GmbH in Sliedrecht begeleidt dierenartsen en managers
betrouwbaar en competent wat betreft praktijkmanagement, digitale beeldverwerking en digitale röntgen. Van concept tot toepassing.

Al meer dan 15 jaar behoort VetZ tot de leidende aanbieders van infor- De naadloze integratie van al de diagnostische apparatuur in de
matietechnologieën in de diergeneeskunde. Wat in 1990 als idee begon, dierenkliniek, van digitale röntgensystemen tot bloedcomputers en
is vandaag de dag een van de succesvolste en meest toonaangevende van echo tot endoscoop, is zeer indrukwekkend en geeft een unieke
concepten in de diergeneeskunde: efficiënt praktijkmanagement, digi- ervaring. Niet tevreden zijn met ‘goed
tale beeldverwerking, digitale röntgen, innovatieve webtoepassingen genoeg’, maar verder ontwikkelen tot
en vakkundig advies. Alles in een. Perfect met elkaar verbonden. een perfect product en de bijbehorende
perfecte service naar de klant, is het hoof-
VetZ begeleidt dierenartspraktijken, dierenklinieken en hoge scholen duitgangspunt waarmee gewerkt wordt
in heel Europa. Met Johan Richard van Dongen, directeur van de binnen VetZ.”
nieuwe VetZ BV, nu ook in Nederland. Als zoon van een dierenarts
en praktijkmanager kent hij de behoeften van de Nederlandse die- Kom meer te weten over VetZ BV! Bel
renartsen uit eigen ervaring en hij weet precies waar het om draait: ons op wanneer u vragen heeft over
„Wat mij het meeste aanspreekt in VetZ is het professionele niveau onze producten of diensten of meer over
en de uiterste precisie waarmee gewerkt wordt. De hoge mate van to- geïntegreerd praktijkmanagement en ge-
ewijding van het team achter VetZ aan het bedrijf en haar producten, optimaliseerde processen wilt weten! Wij
vormt elke dag weer een inspiratiebron. verheugen ons op uw telefoontje!

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 48


VetZ BV • Middeldiepstraat 58 • 3361 VT Sliedrecht • Telefoon: +31 (0)184 820201 • info@myvetz.nl • www.myvetz.nl
De meest voorkomende wormeieren in hon- Strongylus type eieren
den- en kattenurine Worden geproduceerd door de kleine stron-
gyliden of Cyathostominae, de grote stron-
Capillaria spp. gyliden (behorende tot de Strongylinae) en
Dikwandig, rugbybalvormig, wat asymme- Trichostrongylus. Ze zijn dunwandig en
trisch, 60-65 µm bij 30 µm. Bezit aan elke ovoïd. De grootte varieert van 30-65 bij 70-
pool een niet-prominerende, iets afgeplatte 140 µm. De inhoud bestaat in verse feces uit
poolprop. Het ei is geel van kleur en de bui- een morulastadium. Afb. 18, 19 en 34. In niet
tenkant van de wand is fijn gegranuleerd. De gekoeld bewaarde feces zijn de afzonderlijke
inhoud is fijnkorrelig en ongedifferentieerd. blastomeren niet meer herkenbaar en na een
Afb. 17. dag kan reeds een larve in de eieren aanwezig
zijn. Afb. 19. Het is zeer moeilijk om op basis
Microfilariën in hondenbloed van grootte van het ei en hoe het morulastadi-
um eruit ziet, te bepalen om welke wormsoort
Dirofilaria immitis het gaat.
Ongeveer 300 µm lange microfilariën. Afb.
10. Niet endemisch in Nederland. Wordt af en
toe geïmporteerd met honden uit (sub)tropi-
sche gebieden (o.a. Zuid-Europa). Zijn moei-
lijk te onderscheiden van de microfilariën van
de apathogene Dipetalonema spp.

(afb.33). Strongyloides westeri eieren. Enigszins


vervormd door het flotatiemedium. (—— = 20 μm)

Strongyloides westeri
Dunwandig, ovoïd, 30-50 µm. Bevat een
plompe, meestal U-vormig opgevouwen larve.
In ZnSO4 of sucrose met hoge dichtheid gaat
dit ei kapot, gebruik dus een flotatiemedium
(afb.32). Parascaris equorum eieren. Van de van verzadigd NaCl. Afb. 33.
onderste twee is de eiwitmantel geheel of ge-
deeltelijk verloren. (—— = 20 μm)

De meest voorkomende wormeieren en -lar-


ven in paardenfeces

Parascaris equorum
Dikwandig, bolvormig, 90-100 µm. De wand
is donkerbruin en heeft een gekorreld opper-
vlak. Afb. 32. De buitenste laag van de wand
(eiwitmantel) laat gemakkelijk los, waardoor
het ei een ongekleurd, glad aanzien krijgt.
Bevat een zygote die door de dikke, bruine
wand minder goed zichtbaar is. Is de buiten-
laag geheel of gedeeltelijk verdwenen, dan is (afb.34). Oxyuris equi ei (rechtsonder) en een
de zygote goed zichtbaar. Afb. 32. Strongylus-type ei (linksboven). (—— = 20 μm)

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 49


(afb.35). Anoplocephala perfoliata ei. (afb.36). Paranoplocephala mamillana ei.
(—— = 20 μm) (—— = 20 μm)

Oxyuris equi gen stil en gekromd als een banaan. Darmcellen


Dikwandig, asymmetrisch ovoïd, 40-45 bij bevatten donkere granula (kenmerk van alle
80-98 µm. Bezit één wat schuine poolprop. Dictyocaulus spp.). De staart eindigt stomp
Afb. 34. Deze aarsmade-eieren kunnen ook maar bezit een korte stekel. Afb. 37. Te onder-
via de plakband methode worden verzameld. scheiden van L1-larve van Strongyloides. Deze
Druk een stukje cellotape op de peri-anale ligt altijd stil en recht en bezit geen darmgranula
streek en plak dit vervolgens op een voor- en is kleiner.
werpglaasje voor microscopisch onderzoek. N.B.: Een Dictyocaulus arnfieldi infectie
bij paarden is vaak niet aan te tonen met de
Anoplocephala perfoliata Baermanntechniek. Dit komt doordat bij het
Dikwandig, hoefijzervormig (bolvormig met paard de meeste wormen niet volwassen wor-
afgeplatte zijde) of ovaal/ovoïd, 65-80 µm. den. Ezels reageren nauwelijks op een infectie
Bevat hexacanth embryo, omgeven door peer- met deze longworm. Geïnfecteerde ezels heb-
vormig zakje. Afb. 35 (zie ook Afb. 36). ben dan ook zelden klinische verschijnselen.
Doordat de parasiet bij de ezel wel geslachtsrijp
Paranoplocephala mamillana wordt, zal deze wel larven uitscheiden met de
Dikwandig, ovoïd, 40-50 µm (dus kleiner dan feces. Omdat paarden zelden larven uitscheiden
A. perfoliata). Komt minder vaak voor dan A. maar ezels wel, zullen paarden vrijwel altijd
perfoliata. Afb. 36. worden geïnfecteerd door contact met een ezel.
Het kan dus zinnig zijn de ezel, waarmee het
L1 Dictyocaulus arnfieldi paard contact heeft gehad, te onderzoeken om
Larven (290-480 µm lang) bewegen traag of lig- de diagnose bij het paard aannemelijk te maken.

(afb.37). Dictyocaulus arnfieldi L1. (afb.38). Eimeria leuckarti oöcyst.


(—— = 20 μm)

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 50


Soms kunnen Eimeria leuckarti oöcysten
(afb. 38) worden gevonden in paardenfe-
ces. Dit zijn grote donkerbruine oöcys-
ten. Coccidiose komt echter bij het paard
(vrijwel) niet voor. Een parasiet die soms
bij het paard ook voorkomt is Fasciola
hepatica (afb. 39 en 40). Als het tot ei-uit-
scheiding komt dan is het zeer gering, en
kan daarom zeer gemakkelijk worden ge-
mist. Een verzamelzeefmethode kan dan (afb.39). Fasciola hepatica ei. Rechts natief en
uitkomst bieden. Verder kunnen regelma- links in ZnSO4 flotatiemedium. (—— = 20 μm)
tig ciliaten worden waargenomen (afb.
40). Deze waarneming heeft geen enkele
klinische betekenis.

ECTOPARASIETEN

Vlooien en luizen behoren tot de Insecta.


De volwassen stadia hiervan hebben 3
paar poten. De luizen worden onderver-
deeld in zuigende (anoplura) en bijtende
(mallophaga) luizen. Bij zuigende luizen
is de kop smaller dan de thorax, terwijl (afb.40). Fasciola hepatica ei en een ciliaat
bij mallophagen de kop even breed of (pijl) in paardenfeces. (—— = 20 μm)
breder is dan de thorax. De thorax is het
deel van het lichaam waarop de poten zijn
geplaatst.
Mijten en teken behoren tot de Acarina
(spinachtigen). De volwassen stadia hier-
van hebben 4 paar poten. Larven van te-
ken hebben 3 paar poten. Bij teken is een
getand hypostoom zichtbaar (monddeel
met zaagtandstructuur, of ook wel een ge-
doornde steeksnuit genoemd). Mijten wor-
den onderverdeeld in kort- of langpotig,
dat wil zeggen of de achterste 2 pootparen
niet/nauwelijks of wel uitsteken buiten de
lichaamsomtrek. Kortpotige schurftmijten
graven in de huid van de gastheer. Teken
worden onderverdeeld in harde (met rug- (afb.41). Ctenocephalides felis vrouwtje.
schild) of zachte (zonder rugschild) teken.
felis aangetroffen. Afb. 41 en 42.
Ctenocephalides canis komt weinig voor.
De meest voorkomende ectoparasieten in Afb. 43. De kop van C. canis is stomper dan
huidmateriaal van de hond die van C. felis. Met name het vrouwtje van
C. felis heeft een veel minder stompe kop. De
Vlooien eerste ctenidie aan de onderkant van de kop
is bij C. canis ongeveer de helft zo lang als de
Ctenocephalides spp. tweede. Bij C. felis is deze bijna net zo lang
Bij de hond wordt meestal Ctenocephalides als de tweede (zie pijlen afb. 42 en 43). Deze

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 51


(afb.42). Ctenocephalides felis kop. Voorste (afb.43). Ctenocephalides canis kop. Voorste
ctenidie is net zo lang als de tweede ctenidie ctenidie is de helft zo lang als de tweede cteni-
(pijl). (Beeldbank DGK UU) die (pijl). (Beeldbank DGK UU)

(afb.44). Ctenocephalides felis mannetje. Op (afb.45). Vlooienpoepjes (zwarte pijlen) en


de achterste poot mist 1 haar, terwijl bij C. ca- vlooieneieren (witte pijl). (Beeldbank DGK
nis daar twee zitten (zie pijlen). UU)

(afb.46). Trichodectes canis. (afb.47). Linognathus sp.

kenmerken zijn niet altijd gemakkelijk waar te Luizen


nemen. Een duidelijker verschil is dat bij C. fe-
lis een haar ontbreekt op de achterpoot en dat Trichodectes canis (vachtluis)
deze pootgeleding maximaal 6 vertandingen Bijtende luis. Afb. 46.
heeft (afb. 44). C. canis heeft op die plek twee
haren en 8 vertandingen. In de vacht of in de Linognathus setosus
mand kunnen vlooienpoepjes en vlooieneieren Zuigende luis. Eerste paar poten is kleiner dan
worden aangetroffen. Afb. 45. het tweede en derde paar. Afb. 47.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 52


(afb.48). Demodex sp. (afb.49). Sarcoptes sp.

(afb.50). Otodectes cynotis. (afb.51). Cheyletiella sp.

Mijten van één of enkele Sarcoptes mijten voldoende


voor de diagnose scabies.
Demodex sp.
Langgerekt van vorm met 4 paar zeer korte Otodectes cynotis (oormijt)
stompe pootjes. Cuticula bezit dwarsstreping. Langpotige mijt met korte zuignapstelen. Afb.
Afb. 48. Demodex is, in kleine aantallen, vaak 50.
aanwezig in de huid van honden die geen de-
modicose hebben. Daarom is de diagnose ‘de- Cheyletiella sp. (vachtmijt)
modicose’ alleen gerechtvaardigd bij het vin- Langpotige mijt met, verhoudingsgewijs,
den van veel mijten. enorme klauwen op de palpen. De palpen met
klauwen lijken daardoor op een vijfde poten-
Sarcoptes sp. (schurftmijt) paar. Afb. 51.
Is zeldzaam. Kortpotige mijt met lange, on-
gesegmenteerde zuignapstelen. Dorsaal op de Neotrombicula sp. (herfst-, oogst- of
voorste lichaamshelft, links en rechts, 3 drie- fluweelmijt)
hoekige stekels. Afb. 49. N.B.: In tegenstel- Op het dier worden alleen de larvale stadia
ling tot de diagnose demodicose is het vinden aangetroffen. Ze zijn oranje van kleur en heb-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 53


(afb.52). Neotrombicula sp. (Beeldbank DGK (afb.53). Ixodes ricinus vrouwtje. (foto: Rolf
UU) Nijsse)

(afb.54). Ixodes hexagonus vrouwtje (Met dank (afb.55). Dermacentor reticulatus vrouwtje
aan Ard Nijhof). (Met dank aan Ard Nijhof).

ben drie paar lange poten die alle op de voor- bruine-rode bladertekening op een enigszins
ste lichaamshelft zijn geplaatst. Afb. 52. witte achtergrond. Bij de hond is het een vec-
tor van Babesia canis. Afb. 55.
Teken
Rhipicephalus sanguineus
Ixodes ricinus Harde teek met ovaal rugschild. Ook wel de
Harde teek met ovaal rugschild. Verreweg de bruine hondenteek of kennelteek genoemd.
meest voorkomende tekensoort in Nederland. Zeldzaam in Nederland, maar kan de levens-
Ook wel de gewone of schapenteek genoemd. cyclus voltooien in (verwarmde) asiels en ken-
Is de vector van diverse pathogene organis- nels. Kan o.a. Ehrlichia canis overbrengen.
men, waaronder verschillende Borrelia soor- Afb. 56.
ten. Afb. 53.
De meest voorkomende ectoparasieten in
Ixodes hexagonus huidmateriaal van de kat
Harde teek met zeshoekig (hexagonaal) rug-
schild. Wordt in Nederland minder vaak ge- Vlooien
vonden dan I. ricinus. Bekende teek bij egels.
Afb. 54. Ctenocephalides spp.
Bij de kat wordt, net als bij de hond, meestal
Dermacentor reticulatus Ctenocephalides felis aangetroffen. Afb. 41
Harde teek, opvallend getekend met grote en 42. Ctenocephalides canis komt zeer wei-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 54


(afb.57). Felicola subrostratus.

(afb.56). Rhipicephalus sanguineus vrouwtje


(Met dank aan Ard Nijhof).

nig voor. Afb. 43. Zie verder ectoparasieten bij


de hond.

Luizen

Felicola subrostratus
De enige kattenluis. Bijtende luis met een for-
se, gepunte driehoekige kop. Afb. 57. (afb.58). Notoedres cati.

Mijten

Notoedres sp.
Kortpotige mijt met lange zuignapstelen. Afb.
58. Lijkt op Sarcoptes, heeft echter geen drie-
hoekige stekels op de rug.

Otodectes sp./Cheyletiella sp./Neotrombi-


cula sp.
Zie ectoparasieten bij de hond.

Teken (afb.59). Werneckiella sp. (Beeldbank DGK


UU)
Zie ectoparasieten bij de hond.

De meest voorkomende ectoparasieten in


huidmateriaal van het paard, ezel

Luizen

Werneckiella equi equi (voorheen Damali-


nia equi) (paard) en W. equi asini (ezel)
Mallophaag of vachtluis. Afb. 59.

Haematopinus asini
Anopluur of bloedluis. Afb. 60. (afb.60). Haematopinus sp.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 55


Mijten Horzels

Chorioptes sp. Gasterophilus intestinalis


Langpotige mijt met korte zuignapstelen. Afb. Paardenhorzel waarvan de larven in de maag
61. Komt bijna uitsluitend voor bij paarden met overwinteren. Eieren worden in de loop van
lang behang aan de onderbenen. Is één van de de zomer en herfst afgezet op meestal de haren
mogelijke oorzaken van mok. van hak en onderbenen van het paard. Eieren
zijn van neten te onderscheiden door hun wat
Demodex sp. meer gelige kleur. Bovendien is het operculum
Langgerekt van vorm met 4 paar zeer korte scheef geplaatst in tegenstelling tot het oper-
stompe pootjes. Cuticula bezit dwarsstreping. culum van neten. Afb. 62.
Demodicose bij het paard komt zelden voor.
Afb. 48.

(afb.61). Chorioptes bovis. Let op de zuignap- (afb.62). Gasterophilus intestinalis. Eieren op


stelen (zie pijlen). haren, een ei (detail), larven in de maag, en
de volwassen horzel. (De foto van de volwas-
sen horzel is afkomstig uit Wikipedia en is
freeshare)

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 56


„Een klik en de afbeelding is klaar!“
Digitale röntgen met Canon DR

Future DR: twee


detectoren, twee formaten,
twee oplossingen – XDR2!

www.myXDR2.com

Digitale röntgen van de volgende generatie. Twee detectorformaten (23 x 28 cm en 35 x 43 cm)


en sterke, klopvaste kunststofomhulsels voor volledige flexibiliteit in uniek design. Dat is XDR2!
Samen met de nieuwe, kleine oppervlaktedetector CXDI-60G* en de betrouwbare CXDI-50G is XDR2
het nieuwe dreamteam voor digitale röntgen in de dierengeneeskunde! Perfecte beeldkwaliteit,
eenvoudige bediening en onovertroffen workflow voor alle toepassingen. Voor kleine dieren en
paarden. Stationair en mobiel.**

* Met 2,7 kg momenteel het lichtste systeem wereldwijd.


** XDR2-S: onze nieuwe stationaire oplossing voor de inbouw in uw praktijk of kliniek. Met elegante touchpanel-
bediening en hulzen met een hoge weerstand aan de wand. XDR2-M: ons nieuw ontwikkelde mobiele
röntgensysteem. Superlicht, robuust en met touchpanel staand te bedienen.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 57


VetZ BV • Middeldiepstraat 58 • 3361 VT Sliedrecht • Telefoon: +31 (0)184 820201 • info@myvetz.nl • www.myvetz.nl
5. Het diagnostisch mycologisch onderzoek
door dr. D. J. Houwers en B. Blankenstein

In Nederland en België zijn gisten en schim-


mels, met uitzondering van de dermatofyten,
als ziekteverwekkers bij hond, kat en paard
weinig relevant. In warmere streken spelen
schimmels overigens een belangrijkere rol.
Omdat de gisten en de niet-dermatofyten
vanuit diagnostisch oogpunt zo’n geringe rol
spelen, worden ze beknopt en voorafgaand
aan de dermatofyten behandeld.

Gisten
Gisten hebben bij dieren maar beperkte
pathogene betekenis. Het zijn typische op- (afb. 1). Candida sp.
portunisten; de gastheer moet gelegenheid
geven. Infecties kunnen ontstaan bij dieren huidbewoner, die zich onder gunstige om-
met een lokaal of systemisch verminderde standigheden sterk kan vermeerderen (b.v.
weerstand, of na langdurige antibioticum- bij bepaalde dermatitis-vormen) en zou dan
behandeling waardoor de normale bacteriële ook een (mede-) oorzakelijke rol kunnen spe-
flora wordt aangetast en de gist de kans krijgt len (afb.2). Voorts is M. pachydermatis de
om te koloniseren. Candida spp., voorname- verwekker van gist-otitis bij de hond. Isolatie
lijk C. albicans, zijn bij de mens belangrijk, vraagt een speciaal gistmedium zoals de zgn.
maar worden bij hond en kat slechts bij grote
uitzondering als ziekteverwekker gevonden.
Bij het paard daarentegen kunnen verschil-
lende species in uterusslijmmonsters worden
aangetroffen (afb.1). Het zijn onder normale
omstandigheden commensalen op de slijm-
vliezen van de intestinaal- en genitaaltractus.
Candida spp. groeien gemakkelijk op ver-
schillende media en zullen dus bij een bacte-
riologisch of mycologisch onderzoek tevoor-
schijn komen. Gistkolonies zijn herkenbaar
aan hun morfologie: compact of slijmerig, bol
en matwit van kleur, maar soms ook geel of
rose. Een natief preparaat (of Gram-kleuring)
maakt vervolgens het onderscheid met bac-
teriën. (afb. 2). Malassezia pachydermatis
Cryptococcus spp. met als belangrijkste
C. neoformans, komen in het milieu voor, Sabouraud-b agar, Sabouraud dextrose-agar
maar ook op de huid en mucosae. Vooral dui- of Malt-agar. De gist groeit niet altijd uit ce-
venfeces bevat soms grote aantallen van deze rumenmonsters, maar verraadt zijn aanwe-
gist. C. neoformans veroorzaakt bij hoge zigheid dan wel in het Gram-preparaat.
uitzondering nasale en/of subcutane granulo-
men (kat). Hoewel de gist gemakkelijk valt te Cyniclomyces guttulatus (syn.
kweken, wordt de diagnose meestal gesteld Saccharomycopsis guttulatus) is bekend als
aan de hand van cytologisch onderzoek. de ‘brillendoosjesgist’ die normaal in de di-
Malassezia pachydermatis is een normale gestietractus en de feces van konijnen, ha-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 58


lei abnormale situaties voorkomen, zoals oti-
tis externa. De diagnose berust op klinische
waarneming in combinatie met het aantonen
van de schimmel bij cytologisch/histologisch
onderzoek of door isolatie ervan. Aspergillus
spp. groeien gemakkelijk op allerlei standaard
bacteriologische en mycologische media en
zijn meestal eenvoudig microscopisch te her-
kennen (afb. 4). Aspergillus spp. komen op
grote schaal in het milieu voor en kunnen daar-
door ook als contaminant in monsters worden
aangetroffen. In dit verband moet het aanto-
nen van één of enkele kolonies Aspergillus
voorzichtig worden geïnterpreteerd, zeker als
(afb. 3). Cyniclomyces guttulatus de patiënt in een stoffige omgeving verkeert.
Herhaling van de bevinding is dan gewenst.
zen en andere knaagdieren voorkomt. Deze Andere schimmels, zoals Mucor, Alternaria,
gist komt soms massaal voor in de feces van Cladosporium en Fusarium spp. worden spo-
honden en katten met chronische diarree. radisch in klinische monsters aangetroffen,
Waarschijnlijk kan de gist incidenteel een maar dan vrijwel altijd als opportunisten in
darmkanaal met een verstoorde flora (ver- chronische processen, zoals keratoconjuncti-
minderde kolonisatieresistentie) kolonise- vitis na trauma en otitis externa.
ren, daarmee de resterende bacteriële flora
gedeeltelijk verdringend, om zodoende de Onychomycose
oorzaak van de diarree te worden. Bij para- Hoewel veel handboeken schimmels aanwij-
sitologisch onderzoek vallen ze gemakkelijk zen als één van de mogelijke oorzaken van na-
gelbedontstekingen en nagelproblemen in het
algemeen, is dat diagnostisch moeilijk hard
te maken. Uit dierlijk nagel- en hoefmateri-
aal worden altijd wel allerlei schimmels ge-
ïsoleerd, zonder dat aannemelijk kan worden
gemaakt dat die ook werkelijk een (mede) oor-
zakelijke rol spelen. Onychomycose is bij de
mens overigens wel een geaccepteerde klini-
sche entiteit, maar dan veroorzaakt door der-
matofyten als bijvoorbeeld Trichophyton men-
tagrophytes en T. rubrum. Bij dieren worden
dermatofyten juist niet in hoef/nagelmateriaal
aangetroffen.

Dermatofytose
(afb. 4). Aspergillus fumigatus Dermatofyten zijn nauw verwante schimmels
die keratine gebruiken voor hun groei. Ze
op, zeker als centrifuge-sedimentatie-flotatie kunnen de haarfollikels en de huid tot aan het
(CSF) wordt toegepast (afb. 3) stratum corneum infiltreren. Van veterinair
belang voor hond, kat en paard zijn hoofdza-
Mycosen kelijk Microsporum en Trichophyton spp. In
In onze klimaatzone zijn Aspergillus spp. de sommige gevallen reageert de gastheer niet op
belangrijkste niet-dermatofyten. Systemische de aanwezigheid van de dermatofyt. Die pa-
infecties zijn zeldzaam. Ze worden voorname- rasiteert dan zonder laesies te veroorzaken: er
lijk als verwekker van lokale aandoeningen is sprake van dragerschap. Bij de hond en het
als b.v. rhinitis/sinusitis aangetroffen. Verder paard komt voor zover bekend geen drager-
kunnen ze als secundair organisme bij aller- schap voor. Daarentegen is het M. canis-dra-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 59


gastheer reageert niet. De schimmel dringt in
Dermatofyten zijn zoönotisch: bij de mens de haarfollikels en de epidermis. Als er een
ziet men in een vroeg stadium één of meer ontstekingsreactie op gang komt, raken de uit-
iets verheven, rode plekjes, soms jeukend, groeiende haren verzwakt en breken af. In de
met een opvallend ruw oppervlak. De kli- epidermis zijn de verschijnselen afhankelijk
nische diagnose `huidschimmel’ wordt van de aard en de heftigheid van de ontste-
regelmatig ten onrechte gesteld. De ge- kingsreactie. Soms is de ontsteking schadelijk
voeligheid ervoor verschilt sterk; kinde- voor de parasiet; de schimmel verplaatst zich
ren zijn relatief gevoelig (afb.5). naar gezonde huid en zo ontstaat de klassieke
ringvormige laesie (ringworm) met een cen-
traal gebied waar genezing is opgetreden.
Meer dan 90% van de dermatofytosen bij kat
en hond wordt veroorzaakt door M. canis, het
resterende deel veelal door T. mentagrophytes.
Bij het paard zijn de belangrijkste species M.
equinum, M. gypseum en T. equinum. In de
literatuur wordt bij het paard ook gesproken
van M. canis infecties. M. canis en M. equi-
num zijn morfolgisch en ook anderszins soms
moeilijk van elkaar te onderscheiden en daar-
om wordt in dit verband uitsluitend gesproken
over M. equinum.

De klinische presentatie van een huidschim-


melinfectie varieert van geen veranderingen,
(afb. 5). Trichophyton verrucosum aandoening via lokale, soms typische ringworm laesies tot
opgelopen in een runderstal gegeneraliseerde infecties die gecompliceerd
worden door bacteriële infecties. Verder wor-
gerschap bij de kat van groot epidemiologisch den zelfs vrij typische ronde laesies niet altijd
belang. Sommige katten kunnen in sterke door huidschimmel veroorzaakt. Een diagno-
mate geparasiteerd zijn zonder huidafwijkin- se op grond van klinische waarneming is dus
gen te vertonen. Zo’n dier fungeert als bron weinig betrouwbaar! Met andere woorden:
van besmetting voor zijn omgeving en moet in alle gevallen moet de klinische diagnose
dus worden opgespoord als zich klinische in- `huidschimmel’ verder worden onderbouwd.
fecties bij andere katten of dieren (mensen) Bij hond en kat is de Woodse lamp een kli-
voordoen. Voorts kan bij knaagdieren drager- nisch-diagnostisch hulpmiddel. Bepaalde
schap van T. mentagrophytes voorkomen. Dit metabolieten van M. canis fluoresceren onder
is van belang als deze dermatofyt bij andere ultraviolet licht, zowel in situ op het dier als in
huisdieren of mensen wordt aangetroffen. losse haren en afkrabsels. Helaas geeft maar
Net als veel andere schimmels moeten derma- ongeveer de helft van de M. canis-infecties
tofyten als voorwaardelijk pathogeen worden fluorescentie, dus ‘Woodse lamp negatief’
beschouwd. De gastheer moet aan bepaalde sluit dermatofytose niet uit. Daarentegen biedt
voorwaarden voldoen om -al dan niet- kli- ‘Woodse lamp positief` een redelijke mate van
nisch geparasiteerd te kunnen worden; de zekerheid; er is maar een geringe kans op een
gastheer moet gepredisponeerd zijn, de `huid- vals-positieve reactie, mits kritisch toegepast.
weerstand’ verlaagd. Men zou een dermatofyt Trichophyton spp., M. gypseum en een deel
in die zin ook als een opportunist kunnen be- van de M. equinum-stammen geven geen flu-
schouwen. orescentie, waardoor gebruik van de Woodse
Bij de pathogenese van de eventuele laesies lamp bij het paard weinig of geen waarde
staat waarschijnlijk een ontstekingsreac- heeft.
tie op de afbraakproducten van de schim- Laboratoriumonderzoek kan bestaan uit mi-
mel centraal. Dit zou ook kunnen verklaren croscopisch en/of cultureel (kweek) onder-
waarom er klinisch gezonde dragers zijn; de zoek. Microscopisch onderzoek is simpel

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 60


uitvoerbaar, maar vereist ervaring. Bij een ne- de tandenborstel (waarvan liefst de steel is
gatief resultaat is in veel gevallen een schim- afgeknipt) in een zo klein mogelijk dichtge-
melkweek noodzakelijk. Andere methoden vouwen papiertje of medicijnzakje verpakt dat
van onderzoek zijn tot nu toe onvoldoende be- vervolgens goed moet worden dichtgeplakt.
trouwbaar en/of praktisch gebleken. Zo bleek Volgens de regelgeving t.a.v. het vervoer van
de antistofbepaling (serologie), waarover in diagnostische monsters wordt dit in een seal-
eerste instantie hoopgevende berichten ver- bag gestopt alvorens dit tezamen met het in-
schenen, toch onvoldoende betrouwbaar voor zendformulier in een toegestane verzendenve-
diagnostisch of dragerschap-onderzoek bij de lop wordt gedaan.
kat. Detectiemethoden zoals de PCR zijn in Materiaal beslist niet direct in plastic (statisch)
principe beschikbaar, maar de interpretatie verpakken! Vanwege het zoönotisch risco
van een positief resultaat is moeilijk omdat het dient men inzendformulieren niet direct bij
niet of weinig kwantitatief is en bovendien zal het afgenomen materiaal mee te verpakken
ook DNA van niet vitale dermatofyten wor- maar buiten de sealbag te houden.
den gedetecteerd. Het in dit kader valideren
van een op de PCR gebaseerde diagnostische Mycologisch onderzoek (MO)
test voor dierlijke monsters zal daarom niet
eenvoudig zijn. Een negatief resultaat zal in Direct microscopisch onderzoek
de meeste gevallen echter wel behoorlijk be- Voor direct microscopisch onderzoek worden
trouwbaar zijn. 20 à 30 haren op een voorwerpglas gebracht.
Deze worden opgehelderd door ze met enkele
Monsterneming druppels 10-30% KOH of NaOH eventjes te
Net als bij het bacteriologisch onderzoek (BO) verwarmen in de vlam (niet koken), waarna
is ook bij mycologisch onderzoek (MO) een een dekglaasje wordt aangebracht. Het pre-
goed genomen monster van groot belang voor paraat wordt eerst met een kleine vergroting
betrouwbare diagnostiek. Een goed monster bekeken om plekken te zoeken die zich lenen
bevat haren van de rand van de laesie, indien voor inspectie met sterkere vergroting vanaf
aanwezig; als er ook korstvorming is, worden 200 x. Geïnfecteerd haar is te herkennen aan
ook wat korstafkrabsels mee bemonsterd. een korrelige manchet van sporen aan de basis
Haren moeten worden uitgetrokken, niet afge- van de haar en soms ook aan korreling in de
knipt! Voor onderzoek op dragerschap (katten haar (zie b.v. afb. 15).
en knaagdieren zonder laesies) wordt het beste
volgens de MacKenzie-methode bemonsterd: Kweek
het dier wordt met een nieuwe tandenborstel Het kweken (doen groeien) van dermatofyten
met vlakke borstel gedurende 1 minuut hele- vereist geen specifieke expertise, wel speciale
maal afgeborsteld. media en een broedstoof. De determinatie van
Bij het paard zitten op de vacht gewoonlijk de gekweekte schimmels vereist specifieke
zeer veel bacteriën en saprofytaire schimmels expertise, want op de vacht van dieren en in
die bij de kweek sterk storen en zelfs de der- het milieu komen talloze saprofytaire schim-
matofyten kunnen overgroeien. Daarom moet mels en hun sporen voor die in een kweek
bij het paard altijd, voorafgaand aan de mon- ook groeien en dan de dermatofyten kun-
sterneming, desinfectie m.b.v. 70% alcohol nen overgroeien. Een goed laboratorium zal
(spiritus) plaatsvinden. Pas als de alcohol is verschillende media gebruiken, meestal bij
verdampt, neemt men het monster voor myco- 25 en/of 30°C incuberen, regelmatig contro-
logisch onderzoek. Een praktisch alternatief is leren op morfologisch verdachte kolonies en
het materiaal na monsterneming even in spiri- die microscopisch trachten te determineren
tus te drenken. Bij hond en kat is dit gewoon- aan de hand van de verschillende kenmer-
lijk niet nodig; bij sterk vervuilde dieren is het ken. Vooral dit laatste aspect vraagt kennis,
echter wel verstandig. Dermatofyten-sporen ervaring en goede handboeken; een schim-
zijn bestand tegen spiritus. melspecies kan zich zowel macroscopisch
als microscopisch in verschillende gedaanten
Verpakken en verzenden presenteren. Dermatofytenkweken worden in
Voor verzending worden de haren/korsten of de regel max. 2 (hond/kat) tot max. 3 (paard)

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 61


weken bebroed, alvorens ze als negatief kun-
nen worden afgegeven. Soms groeit M. canis
snel en laat zich dan al na 5 dagen determine-
ren. Kweken van dieren die –nog- antimyco-
tica krijgen worden vaak langer aangehouden,
omdat de groei dan trager is en de determina-
tie vaak moeilijker (afb.6).

(afb. 7). Microsporum canis kweek drager kat,


selectief medium VMDC.

langrijkste voorwaarde is dat de kleuromslag


moet plaatsvinden binnen de door de fabrikant
aangegeven termijn –meestal 10 dagen- en
voordat er duidelijk waarneembare schimmel-
groei te zien is. Kleuromslag die daarna op-
treedt is niet betrouwbaar vanwege groei van
saprofyten en bacteriën. Is er helemaal geen
kleuromslag dan is er ook geen sprake van een
(afb. 6). Preparaat van een lang behandelde kat dermatofyt! De diagnostische gevoeligheid is
beperkt, maar wel voldoende bij klinisch ver-
dachte gevallen of voor het opsporen van dra-
Resultaten van antimycoticumgevoelig- gers (afb. 7, 8, 9, 10).
heidsbepalingen zijn weinig betrouwbaar.
Er zijn wel indicaties voor verschillen in
klinische effectiviteit. Dit heeft meer met
de patiënt en de therapie te maken dan
met ongevoeligheid van de schimmel.

‘In huis’ kweek (afb. 8). M. canis, vrij spitse macroconidia,


Schimmelkweek kan in principe ook goed `in herkenbaar aan het gebogen rostellum
huis’ plaatsvinden. Er zijn speciale dermato-
fytenkweeksetjes (o.a. Dermafyt®, DTM® en
Fungassay®) te koop met een kleurindicator die Determinatie
omslaat als er dermatofyten groeien. Hiervoor De betrouwbaarheid van een positief resultaat
is geen broedstoof nodig. Deze kweeksetjes wordt nog verder verhoogd door de groeiende
zijn redelijk betrouwbaar, mits de beperkingen schimmel(s) te -laten- determineren. De ma-
ervan goed in het oog worden gehouden en de croscopische verschijningsvorm is hiertoe
instructies van de fabrikant worden opgevolgd. onvoldoende specifiek. Microscopische de-
De haren/korstjes moeten voorzichtig met een terminatie is in de meeste gevallen goed uit-
steriele –uitgegloeide en daarna afgekoelde- voerbaar. Het vereist wel enige expertise en
pincet op het oppervlak van het medium wor- bewustzijn van de eigen beperkingen. Een
den aangebracht en licht aangedrukt. De be- stukje van de verdachte schimmelkolonie

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 62


cro- en macroconidia aan de hand waarvan
determinatie plaatsvindt. Microsporum spp.
zijn te herkennen aan de typische macroconi-
dia. Sommige Trichophyton spp. maken geen
macroconidia, maar wel veel microconidia,
bij T. equinum zitten ze met een zeer kort
steeltje aan de hyphen terwijl die van T. men-
tagrophytes dicht op hyphen zitten (afb 11).

(afb. 9). Weinig of geen kleuromzetting kan ook


duiden op een verlopen datum van het kweek-
medium.
(afb. 11). Preparaat van Trichophyton menta-
grophytes

(afb. 12). Preparaat van M. gypseum, een geo-


fiele dermatofyt

Bij twijfel, of als er geen macroconidia te vin-


den zijn, of als ze niet overeenkomen met de
(afb. 10). Fungassay van huid van een hond hier getoonde, is het raadzaam om het kweek-
met veel groei van T. mentagrophytes. setje ter beoordeling of verdere kweek naar
een gespecialiseerd laboratorium te sturen,
wordt voorzichtig in een druppel lactofenol- liefst met nog wat los haar/huidmateriaal.
cotton blue (Merck® 113741) op een voorwerp- Let wel: niet alle dermatofyten gedragen zich
glas overgebracht, waarna een dekglaasje volgens het boekje. Onjuiste conclusies in dit
wordt aangebracht. Het preparaat wordt met verband kunnen voor patiënt en eigenaar ver-
200 - 400 x vergroting bekeken. Gekweekte strekkende gevolgen hebben! Determinatie is
schimmels vormen na verloop van tijd – vaak natuurlijk ook van belang in het kader van het
ca. 5 dgn.- typische species-specifieke mi- brononderzoek of de vraag of het een potenti-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 63


(afb. 13). Trichophyton mentagrophytes tan- (afb. 14). Mooie en typische kattenkweek
denborstelafdruk

nadrukkelijk om aandacht. Als er meerdere


Wees voorzichtig bij interpretatie van een of veel kolonies van M. canis bij de kat en T.
uitslag ‘sporadisch’ of ‘ enkele’ kolonies mentagrophytes bij knaagdieren worden aan-
van een dermatofyt. Het milieu van die- getoond, is de conclusie duidelijk: het dier is
ren bevat vaak zwerfsporen, die als con- geinfecteerd, ook al zijn er geen laesies (afb.
taminant in het monster terecht kunnen 13, 14). Als slechts één of enkele kolonies
komen. worden gevonden, is voorzichtigheid gebo-
den. Schimmelsporen, dus ook die van der-
matofyten, komen overal in het milieu voor;
ële stalinfectie betreft. ze kunnen zelfs door de lucht zweven. Dit
betekent dat het aantonen van één of enkele
Resultaat van MO en de interpretatie kolonies van een dermatofyt nog niet hoeft
te betekenen dat het dier echt geïnfecteerd
Direct microscopisch onderzoek is; het kunnen immers sporen uit het milieu
Worden er bij het direct microscopisch onder- van het dier zijn die aan de vacht zijn blijven
zoek geen sporen rond geïnfecteerde haren kleven.
gevonden, dan is dermatofytose nog niet uitge- Met uitzondering van M. canis bij de kat en
sloten, want de diagnostische gevoeligheid van T. mentagrophytes bij knaagdieren, moet
deze methode is gering. Zijn ze wel met zeker- het aantonen van dermatofyten bij dieren
heid gezien, dan is de diagnose gesteld; alleen zonder laesies in eerste instantie als conta-
weet men dan nog niet welke dermatofyt-spe- minatie vanuit de omgeving worden gezien.
cies er in het spel is. Voor het eventuele bron- Bij dieren met laesies waaruit verscheidene
onderzoek is dat vaak wel van belang; `drager’ of veel kolonies van een dermatofyt worden
in de omgeving? Bij het paard is het van belang gekweekt, is de conclusie dermatofytose ge-
te weten of het M. gypseum (afb. 12) betreft, rechtvaardigd. Worden in zo’n geval slechts
want dat is een infectie die uit de bodem komt. één of enkele kolonies gevonden, dan is voor-
Dit betekent dan dat er geen sprake is van een zichtigheid m.b.t. de interpretatie geboden.
stalinfectie en dat andere paarden geen be- Het bovenstaande geldt ook bij controle-
smettingsrisico lopen. kweken in het kader van de evaluatie van
de behandeling. De uitslag `enkele kolonies’
Cultureel onderzoek (‘kweek’) door een rechtvaardigt in elk geval de conclusie dat
gespecialiseerd laboratorium het milieu nog onvoldoende `schoon’ is en
De interpretatie van kweekresultaten vraagt dat de behandeling dus nog niet klaar is. Of

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 64


de kat zèlf al vrij van schimmelgroei is, blijft te Utrecht worden ook nog wel andere schim-
dan in het midden. Als men wil weten of het mels aangetroffen, waarvan de betekenis in
restsporen betreft en het probleem dus in de z’n algemeenheid moeilijk is aan te geven.
behandeling van de omgeving schuilt, kan Zo worden met regelmaat Chrysosporium/
men de kat voor de monsterneming wassen, Aphanoascus spp., welke nauw verwant zijn
in een schone ruimte laten drogen en daarna aan de dermatofyten, en Scopulariopsis spp.
bemonsteren.
Het aantal gekweekte kolonies hangt uiter-
aard samen met de hoeveelheid schimmel en Bij dermatofyten van het paard is deter-
sporen die in het monster aanwezig waren. minatie ook belangrijk: potentiële stalin-
Daaruit volgt dat de hoeveelheid monster- fectie door M. of T. equinum, of individu-
materiaal dat in kweek is gebracht ook van eel geval door M. gypseum?
belang is; enkele haren zijn natuurlijk wei-
nig representatief. Voorts moet het materiaal
maximaal met het mediumoppervlak in con-
tact zijn gebracht. De controlekweek tijdens
behandeling wordt bemoeilijkt door het feit
dat de eventueel aanwezige schimmels/spo-
ren minder goed groeien en daardoor moei-
lijk te determineren zijn. Daarom worden die
kweken meestal wat langer voortgezet.

‘In huis’ kweek


De interpretatie van `in huis’ kweek is bij
kleuromslag volgens voorschrift eenvoudig;
omdat de gevoeligheid lager is, zullen alleen
monsters met veel dermatofytengroei er als
positief uitkomen. Dus is de kans op vals-po- (afb. 15). Scopulariopsis brevicaulus rond een
sitieven t.g.v. omgevingscontaminatie klein. aangetaste haar.
Met uitzondering van kat en knaagdier zullen
er nauwelijks dieren zonder laesies zijn die bij
deze methode een kleuromslag geven. N.B.
een sterk met bacteriën gecontamineerd mon-
ster kan ook kleuromslag geven. Bacteriegroei
is echter gemakkelijk te onderscheiden.
Samenvattend is de interpretatie van een
correct uitgevoerde en beoordeelde `in huis’
kweek simpel: kleuromslag betekent veel
dermatofyten in het monster, de patiënt is
geïnfecteerd. Is er geen kleuromslag, dan is
schimmelinfectie niet met zekerheid uit te
sluiten; de gevoeligheid van de methode is im-
mers beperkt.
(afb. 16). Chrysosporium spp. worden soms
De meest voorkomende dermatofyten/ abusievelijk voor Trichophyton spp. aangezien.
schimmels
Bij hond en kat komt M. canis veruit het meest gevonden. Ze zijn keratinofiel en worden op
voor, op afstand gevolgd door T. mentagro- grond daarvan als voorwaardelijk pathogeen
phytes. Andere dermatofyten komen voor beschouwd. Ze worden echter ook bij gezonde
maar zijn uitzonderingen. dieren aangetroffen en daarom is het moeilijk
In het materiaal dat wordt aangeboden bij om hun betekenis aan te geven. Het aantonen
het Veterinair Microbiologisch Diagnostisch van enkele kolonies heeft waarschijnlijk geen
Centrum van de Faculteit der Diergeneeskunde betekenis. Echter, in die gevallen waarin er

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 65


veel kolonies in reincultuur zijn gevonden, direct microscopisch onderzoek alleen waarde
zouden ze (mede-) oorzakelijke betekenis bij het daadwerkelijk aantonen van arthrospo-
kunnen hebben (afb.15, 16). ren rond geïnfecteerde haren; een positief re-
Bij het paard komen M. equinum, M. gypseum sultaat is betrouwbaar bij voldoende expertise.
en T. equinum voor. Andere dermatofyten Een eventueel bijkomend nadeel is dat de der-
worden slechts bij uitzondering gevonden. In matofyt zo niet gedetermineerd kan worden.
het kader van de vraag of het een potentiële De correct uitgevoerde ‘in huis’ kweek m.b.v.
stalinfectie betreft, is het van belang om de dermatofytenkweeksetjes is voldoende ge-
betrokken dermatofyt te (laten) determineren; voelig voor klinisch verdachte patiënten en
M. gypseum (geofiele schimmel) bevindt zich het opsporen van -klinisch gezonde- dragers.
in de bodem en geeft op zichzelf staande ge- Als de gebruiksaanwijzing wordt gevolgd,
vallen van dermatofytose. is de betrouwbaarheid voldoende. Door mi-
croscopische determinatie van de gegroeide
(On)Mogelijkheden van ‘in huis’ diagnos- schimmel neemt de betrouwbaarheid verder
tiek toe. Bovendien wordt dan informatie verkre-
Vanwege de beperkte gevoeligheid heeft het gen die van belang is voor het brononderzoek

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 66


6. Het diagnostisch virologisch onderzoek
door dr. H.F. Egberink Technieken die het meest bij a) worden toe-
gepast zijn:
In de praktijk is de diagnose van een virus- - v irusisolatie in celcultuur (‘viruskweek’):
ziekte bij hond, kat en paard vaak een waar- bijvoorbeeld isolatie van feline herpes- of
schijnlijke diagnose op grond van de klinische calicivirus uit swabs genomen uit de oro-
verschijnselen. Zo’n waarschijnlijkheids- pharynx;
diagnose kan alleen definitief worden door - a antonen van virus d.m.v. elektronenmicro-
laboratorium-onderzoek. Virusdiagnostiek scopie: bijvoorbeeld detectie van virus in
wordt echter relatief weinig aangevraagd. De diarreemonsters;
geringe vraag wordt voornamelijk bepaald - a antonen van virus (-onderdelen) of viraal
door het feit dat dergelijk onderzoek in de DNA/RNA in weefsels, cellen, se- en ex-
meeste gevallen veel tijd vergt en doordat creta d.m.v. immunologische of moleculair-
er weinig therapeutische mogelijkheden zijn biologische technieken, met name PCR.
bij virale aandoeningen. Toch zal men in de
praktijk vaker de behoefte hebben om een Virusisolatie is arbeidsintensief en wordt
definitieve diagnose te stellen, niet alleen ter als routine-diagnostiek niet vaak meer toe-
bevrediging van de behoefte aan een uitein- gepast. Dat geldt ook voor de electronenmi-
delijke diagnose bij de individuele patiënt, croscopie. Aanschaf en onderhoud van een
maar ook omdat op grond hiervan gerichte EM is kostbaar. Immunologische technieken
preventieve maatregelen kunnen worden ge- waarbij met behulp van specifieke antilicha-
nomen. Daarnaast nemen de mogelijkheden men viruseiwitten in se- en excreta al dan
van antivirale therapie toe. Voorbeelden hier- niet in cellen worden aangetoond worden wel
van zijn de toepassing van Interferon-omega veel gebruikt. Met behulp van deze technie-
bij de behandeling van pups met acute par- ken kunnen binnen korte tijd vele monsters
vovirus infecties en anti-herpesvirale mid- worden gescreend. De ELISA is hiervan een
delen. Behandeling met deze middelen dient voorbeeld, evenals de principes die worden
te geschieden op basis van een specifieke di- toegepast in verschillende commerciële snel-
agnose. testen. De moleculaire technieken waarmee
De mogelijkheden voor praktische virusdi- stukjes viraal DNA/RNA kunnen worden
agnostiek waarbij in relatief korte tijd een aangetoond, worden ook meer en meer in
waarschijnlijke diagnose kan worden be- de diagnostiek toegepast. Vooral de PCR is
vestigd zijn ook toegenomen door het op de hiervan een voorbeeld. Deze techniek wordt
markt komen van verschillende zogenaamde in de routinediagnostiek van virusinfecties
`patient side tests’ en door de introductie van bij hond, kat en paard steeds vaker gebruikt.
moderne moleculaire technieken bij diverse Voor het aantonen van antilichamen (b),
laboratoria. De -eerder latente- behoefte aan worden verschillende serologische technie-
virusdiagnostiek is daarmee ook toegeno- ken toegepast. In veel gevallen wordt een
men. titerstijging in zogenaamde gepaarde sera
van 4 maal of groter (seroconversie) bewij-
De diagnostiek van virusziekten –en veel an- zend geacht voor een infectie. Serologische
dere infectieziekten- is in grote lijnen geba- technieken die worden gebruikt zijn o.a.
seerd op twee verschillende principes: virusneutralisatie, immunofluorescentie en
a) directe methode, door aantonen van het ELISA. Tegenwoordig vinden vooral allerlei
oorzakelijk virus in z’n geheel, of van on- varianten van de ELISA toepassing.
derdelen van het virus zoals virusantige- Een bijzondere variant van de ELISA is de
nen of viraal DNA/RNA; zogenaamde membraan-migratietechniek,
b) indirecte methode, door aantonen van an- (ook wel immuunchromatografie genoemd)
tilichamen tegen het virus of delen daar- waarbij gebruik wordt gemaakt van het feit
van (serologie). dat immunoglobulinen (en andere eiwitten)

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 67


snel in een bepaald membraan migreren en matie met behulp van een test gebaseerd op
door een antigeen dat zich op een bepaalde een ander principe, dan wel virusisolatie of
plaats op dat membraan bevindt, specifiek detectie m.b.v. PCR noodzakelijk. Een nieuw
worden gebonden. Door de ophoping van monster nemen, bij voorkeur na enige tijd
een kleurstofmarker die tijdens het proces (bijvoorbeeld een week), en testen is een an-
aan het immunoglobuline is gekoppeld, ont- dere manier om de betrouwbaarheid van een
staat dan op die plek een zichtbaar signaal, positief resultaat te verhogen. Als gebruik
bijvoorbeeld een streepje of rondje. Veel van wordt gemaakt van een extern laboratorium
de testkits die nu beschikbaar zijn of zul- moet men navragen of een positief resultaat
len komen, zijn op deze techniek gebaseerd. voor FIV of FeLV daar geconfirmeerd wordt,
Voorbeelden zijn de FIV testen waarmee an- en zo ja, hoe.
tilichamen worden aangetoond en de FeLV-,
parvo-, rota-, en coronavirustestkits waar- Monsterneming en verzending
mee virusantigenen worden aangetoond. Voor een betrouwbare diagnose van een vi-
rusinfectie is het op juiste manier verzame-
De diagnostische betrouwbaarheid van een len en verzenden van monsters van belang.
test In het algemeen dienen monsters vroeg in
Het gebruik van testkits in de praktijk stelt de infectie te worden verzameld. De beno-
de practicus in staat om op een snelle en een- digde ‘monsterkwaliteit’ hangt af van de toe
voudige wijze een diagnose te stellen, vooral te passen techniek. Deze worden grotendeels
t.a.v. FIV en FeLV, parvo en coronavirus bepaald door de vraagstelling, c.q. aan welke
infecties bij de hond. Men dient echter wel virussen wordt gedacht, en wat de mogelijk-
rekening te houden met de diagnostische be- heden van het laboratorium zijn. Bij virusdi-
trouwbaarheid van een uitslag. Als men een agnostiek worden de verschillende virussen
kat positief test op bijvoorbeeld FIV of FeLV, elk met een eigen methode onderzocht. Dit
zal men de betrouwbaarheid gevoelsmatig houdt in dat een algemeen onderzoek, zoals
hoog inschatten. Echter, zeker als men bloed dat bij bacteriën wordt gedaan –‘kweken’-,
van gezonde katten test, is de diagnostische t.a.v.. virussen nauwelijks mogelijk is. De
betrouwbaarheid van een positieve uitslag aanvrager/inzender moet aangeven op welke
vaak gering. Er bestaat dan een reële kans virussen hij/zij het materiaal onderzocht wil
dat de test vals positief is. Dit is niet te wij- hebben. Daarmee is dan ook bepaald welke
ten aan het feit dat de test niet goed zou zijn monsterkwaliteit vereist is. Zo moet materi-
–de specificiteit ligt meestal rond de 98%-, aal voor een poging tot virusisolatie vers en
maar dat ligt aan de relatief lage prevalentie zo min mogelijk gecontamineerd zijn en bij
van zowel FIV als FeLV onder Nederlandse voorkeur in een viraal transportmedium, ge-
katten, waardoor de kans op een vals positief koeld en zo snel mogelijk, naar het laborato-
resultaat groot is. In hoofdstuk 2 werd aange- rium worden vervoerd. Maar voor materiaal
geven dat de diagnostische betrouwbaarheid voor antigeendetectie d.m.v. een immuno-
van een positief resultaat van verschillende detectietechniek gelden minder stringente ei-
factoren afhangt en soms opvallend gering sen. Monsters worden genomen afhankelijk
kan zijn. De betrouwbaarheid van een nega- van de aard van de klinische verschijnselen.
tieve uitslag is daarentegen veel groter, het- Voor het nemen van monsters van neus- of
geen het gebruik van deze tests in de praktijk mondslijmvlies of huid kan gebruik wor-
voor het testen van gezonde katten zonder den gemaakt van swabs. Deze swabs wor-
meer geschikt maakt. den in transportmedium gedaan en gekoeld
Het gevaar zit dus in een positief resultaat bewaard (niet ingevroren) en verzonden.
bij een gezonde kat. Eigenlijk hoort een posi- Bloedmonsters kunnen in bloedbuizen met
tieve uitslag altijd geconfirmeerd te worden, EDTA worden verstuurd. Fecesmonsters
ook bij een zieke kat, i.v.m. de prognostische voor virusisolatie worden zonder toevoe-
consequenties. Confirmatie dient te geschie- gingen direct opgestuurd. Voor serologisch
den met een test gebaseerd op een ander prin- onderzoek dient men bloed af te nemen. Bij
cipe. Bij FIV is de gouden standaard de zoge- voorkeur laten stollen bij kamertemperatuur,
naamde `Western blot’. Voor FeLV is confir- centrifugeren en serum afnemen. Voor de

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 68


meeste bepalingen kan echter ook plasma fluorescerende antistoffen. Virusisolatie
worden gebruikt. Voor serologische diagnos- wordt niet als routine uitgevoerd.
tiek zijn meestal gepaarde sera (serum geno- Met behulp van een PCR kan het virale RNA
men tijdens de acute ziektefase en een tweede worden aangetoond in bloed en CSF.
serum 3-4 weken later tijdens reconvalescen- Serologisch onderzoek: Het vinden van
tie) nodig. Een uitzondering vormen persis- CDV-specifieke antilichamen van het IgM-
terende infecties zoals FIV infectie omdat de type kan wijzen op een recente infectie of
aanwezigheid van antilichamen betekent dat vaccinatie. IgM-antistoffen blijven na enting
het dier ook het virus bij zich draagt (tenzij ongeveer 3 weken en na infectie ongeveer
het dier ook is gevaccineerd). Daarnaast wor- 3 maanden aantoonbaar. Omdat honden-
den antilichaamtiters wel bepaald om vast te ziekte een relatief lange incubatietijd heeft,
stellen of hervaccinatie noodzakelijk is (in is het testen van gepaarde sera niet zinvol.
het kader van maatwerk vaccinatie). Antilichaamtiters zijn meestal in het eer-
ste serum al hoog en nemen niet meer toe.
Serologisch onderzoek van CSF bij dieren,
verdacht van een CDV-encefalopathie, is
Diagnostiek van de belangrijkste virus- echter wel zinvol. Zijn CDV-specifieke anti-
ziekten en de interpretatie van de resulta- lichamen (IgM of IgG) in de CSF aanwezig,
ten van laboratoriumonderzoek. dan is de diagnose gesteld.

In dit gedeelte worden de klinische en diag- Hepatitis contagiosa canis (canine adenovi-
nostische aspecten van de belangrijkste vi- rus type 1 (CAV 1)
rusziekten van hond, kat en paard op een rij HCC wordt nog maar zelden waargenomen.
gezet, met daarbij de mogelijke uitkomsten Virologisch onderzoek: Diagnostiek
van virologisch laboratoriumonderzoek. is mogelijk door isolatie van virus.
Virusuitscheiding vindt plaats in alle se- en
Hond excreta. Daarnaast is isolatie mogelijk uit
swabs van de oropharynx en rectale swabs.
Hondenziekte (canine distempervirus, CDV, Deze dienen te worden afgenomen gedu-
ziekte van Carré) rende de acute fase tijdens de koortsperiode.
Jonge, niet geënte honden ontwikkelen vaak Enkele dagen na het begin van de sympto-
het volledige ziektebeeld. De klinische waar- men wordt de kans op virusisolatie geringer.
schijnlijkheidsdiagnose wordt dan meestal Er is een PCR ontwikkeld waarmee onder-
ook aan de hand van de symptomen gesteld. scheid gemaakt kan worden tussen CAV-1
Tengevolge van het vele vaccineren ziet men en het CAV-2 dat met name betrokken is bij
tegenwoordig het acute beeld minder vaak. respiratoire infecties.
Laboratoriumdiagnostiek is altijd noodzake- Serologisch onderzoek: Met behulp van bij-
lijk om de diagnose te bevestigen. voorbeeld een serumneutralisatietest kan een
Virologisch onderzoek: Bij het levende dier titerstijging in gepaarde sera worden aange-
kan worden getracht viraal antigeen aan te toond. Het aantonen van een IgM- specifieke
tonen in uitstrijkjes van de conjunctivae. Een titer in een éénmalig monster wijst op een re-
schraapsel van de cellen van de conjunctiva cente infectie (bij dieren die niet recent zijn
zal een beter preparaat opleveren dan een gevaccineerd).
conjunctivaalswab. Het uitstrijkje dient bij
voorkeur zo snel mogelijk na afname te wor- Canine parvovirus (CPV)
den gefixeerd in aceton. In subacute of chro- Het CPV veroorzaakt een systemische infec-
nische gevallen zijn conjunctivaal-uitstrijk- tie. Infectie van lymfoïd weefsel en been-
jes vaak negatief. In het geval van een acute merg leidt tot een immuunsuppressie. De
encephalomyelitis t.g.v. een CDV-infectie is ernstige, vaak haemorhagische diarree is het
het mogelijk CDV-antigeen te detecteren in gevolg van de aantasting van de epitheelcel-
de cellen van de cerebrospinale vloeistof. In len in de crypten van Lieberkuhn in de darm.
uitstrijkjes van witte bloedcellen vindt men Virologisch onderzoek: De diagnose kan
dan een enkele geïnfecteerde monocyt m.b.v. worden gesteld door het aantonen van het

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 69


virus in de feces. Hiervoor kan bijvoorbeeld Canine herpesvirus (CHV)
een antigeen capture ELISA worden gebruikt Virologisch onderzoek: De diagnose van
of een haemagglutinatietest. Omdat hoge vi- de neonatale vorm wordt vaak op grond van
rusconcentraties in de feces voorkomen, kan het klinisch beeld en de pathologische be-
het virus ook relatief eenvoudig met behulp vindingen (bloedingen en necrosehaardjes
van elektronenmicroscopie worden aange- in verschillende organen) gesteld. Het CHV-
toond. antigeen kan m.b.v. gelabelde antistoffen
In de meeste laboratoria wordt echter ge- worden aangetoond. Virusisolatie in celcul-
bruikgemaakt van latex agglutinatie of im- tuur is mogelijk uit swabs die zijn genomen
munochromatografische testen. Deze testen van vagina, preputium en conjunctiva. Ook
kunnen ook in de dierenartsenpraktijk wor- kan virus worden aangetoond door middel
den gebruikt en geven binnen 15 minuten een van een PCR. Het resultaat is echter moei-
uitslag. In de acute fase is een negatief resul- lijk te interpreteren omdat herpesvirussen
taat betrouwbaar, evenals een positief. Als latente infecties veroorzaken: een positief
de hond al wat langer ziek is (tenminste vijf resultaat bij een ziek dier hoeft geen causale
dagen) voordat de feces worden onderzocht, betekenis te hebben en een negatief resultaat
bestaat de mogelijkheid dat reeds gevormde bij honden zonder verschijnselen vormt geen
antilichamen het virus in de feces bedekken, bewijs dat het dier CHV-negatief is.
waardoor deze niet meer aangetoond worden Serologisch onderzoek: antilichaamtiters
(vals-negatief). Overigens dient men er reke- tegen CHV zijn relatief laag. Herpesvirussen
ning mee te houden dat sommige tests posi- induceren in het algemeen een zwakke hu-
tief kunnen zijn tot ongeveer twee weken na morale immuunrespons. Antilichaamtiters
vaccinatie met een levend vaccin. dalen na infectie snel naar lage waarden,
maar kunnen minstens 2 jaar lang worden
Serologisch onderzoek aangetoond.
IgG-antilichaamtiters stijgen snel na infectie
en kunnen al hoog zijn op het moment dat het Canine coronavirus (CCoV)
eerste serum wordt afgenomen. In gepaarde Canine coronavirus infecties worden meestal
sera wordt dan geen bewijzende titerstijging geassocieerd met milde vormen van diarree.
gevonden. Eventueel kunnen virusspecifie- Het belang van deze infectie in de etiologie
ke IgM-antilichamen worden bepaald voor van diarree bij de hond is echter niet bewezen.
het aantonen van een recente infectie. IgM- Recent zijn enkele patiënten beschreven met
antilichamen persisteren tot twee tot drie systemische infecties door pathogene stam-
weken na infectie. Voor de bepaling van de men waarbij zich verschijnselen van acute
immuunstatus van de hond worden wel se- haemorrhagische diarree en sterfte voorde-
rologische testen gebruikt. Hiermee kan bij- den. Coronavirussen zijn ook aangetoond bij
voorbeeld de hoogte van de maternale anti- honden met respiratoire verschijnselen. Er
lichaamtiter bij de pups worden vastgesteld zijn nog onvoldoende gegevens bekend over
om aan de hand daarvan het optimale tijdstip de prevalentie van zowel de hoog-pathogene
voor vaccinatie te bepalen. Daarnaast wor- CCoV als de respiratoire infecties.
den antilichaamtiters bepaald in het kader Virologisch onderzoek: Het CCoV kan in
van de zogenaamde maatwerk vaccinatie. de feces worden aangetoond m.b.v. verschil-
lende testen (kits) of m.b.v. elektronenmicro-
scopie. Omdat CCoV ook regelmatig wordt
aangetoond in de feces van gezonde honden,
is het vinden van CCoV bij honden met diar-
ree een bewijs voor infectie, maar geen be-
Acute campylobacteriose bij pups kan wijs dat CCoV de oorzaak is van de diarree.
zich voordoen als een klassieke ‘parvo’; Bij verdenking op een systemische infectie
het is raadzaam om aan zo’n patiënt ook veroorzaakt door een hoog-pathogene stam
direct spiramycine (met metronidazole) dient het virus bijvoorbeeld d.m.v. PCR in in-
toe te dienen (en ook BO aan te vragen). terne organen (m.n. long, lever, milt, nier) te
worden aangetoond.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 70


Serologisch onderzoek: voor het aantonen worden uitgevoerd met name indien katten
van antilichamen zijn verschillende tech- geen diarree hebben of indien geen feces be-
nieken beschikbaar. Titerstijging kan wor- schikbaar zijn. Voor detectie van FPV zijn
den gebruikt om een infectie te bevestigen. ook sneltesten beschikbaar. Vanwege de anti-
De titers zijn echter vaak laag, waardoor de gene verwantschap zijn sommige canine par-
waarde van serologische testen beperkt is. vovirus testkits ook bruikbaar voor detectie
van FPV.
Rabiës (hond en kat) Serologisch onderzoek: wordt in de diag-
Rabiës komt in Nederland en België niet en- nostiek van kattenziekte weinig toegepast.
demisch voor. De ziekte is aangifteplichtig Men kan eventueel gepaarde sera laten on-
voor dierenarts en eigenaar. derzoeken. De titer in het eerste serum kan
Virologisch onderzoek: nooit zelf monsters al hoog zijn, zodat een significante titerstij-
nemen. Het gehele dier wordt naar het daar- ging vaak niet zal worden waargenomen.
toe aangewezen laboratorium (Nederland: Aanwezigheid van antilichamen wordt wel
CVI in Lelystad. België: ISP/WIV in Brussel) gezien als bewijs voor bescherming tegen
gebracht, alwaar het onderzoek plaatsvindt. kattenziekte.
Hier worden de hersenen onderzocht op het
voorkomen van het virus. Wordt dit niet aan- Niesziekte
getoond dan is er geen rabiës-verdenking Niesziekte is eigenlijk een klinisch syndroom
meer. met een acute en een chronische presentatie.
Serologisch onderzoek: Speelt in de diag- Verschillende agentia kunnen in de acute fase
nostiek van rabiës geen rol. Serologisch on- een rol spelen. Het feline herpesvirus (FHV)
derzoek wordt wel toegepast ten bewijze van en calicivirus (FCV) zijn de twee belangrijk-
een voldoende immuunrespons na vaccina- ste verwekkers die vervolgens wegbereiders
tie. Sommige landen waaronder het Verenigd zijn voor complicerende secundaire bacteri-
Koninkrijk en Zweden eisen een dergelijke ële infecties. Een vermoeden van een feline
bepaling indien men hond of kat wil meene- herpesvirus-infectie bestaat als niezen en
men naar deze landen. een rhinitis de belangrijkste klinische bevin-
dingen zijn. Indien orale ulcera voorkomen,
Kat de kat koorts heeft en eventueel een `limping
syndrome’, is een infectie met calicivirus
Kattenziekte (feline panleukopenievirus, waarschijnlijker.
FPV ) Recent zijn uitbraken met hoog-virulente
Het feline panleukopenievirus is nauw ver- FCV stammen beschreven. Deze veroorza-
want aan het canine parvovirus type-2. Het ken een systemische infectie met hoge mor-
virus veroorzaakt een systemische infectie. taliteit (tot 67% is beschreven). Naast ver-
Het acute ziektebeeld wordt gekenmerkt schijnselen van een ernstige acute infectie
door anorexie, koorts, braken en (vaak hae- van de voorste luchtwegen worden klinisch
morhagische) diarree. Hematologisch wordt vooral oedemen aan kop en poten en ulcera
een ernstige leukopenie met een lymfopenie van de huid waargenomen. Icterus en pete-
vastgesteld. Infectie van kittens in utero of chieën als gevolg van de diffuse intravasale
peri- nataal kan een hypo-cerebellie induce- stolling kunnen ook voorkomen. Als er al-
ren met verschijnselen van ataxie. leen conjunctivitis voorkomt die ook nog
Virologisch onderzoek: net als voor infec- eenzijdig is begonnen, wordt een infectie met
ties met het canine parvovirus toont men het Chlamydophila of Mycoplasma aannemelijk.
virus aan in de feces van zieke katten of even- Echter, op klinische gronden kan men niet
tueel in bloed. In gespecialiseerde laboratoria met zekerheid de specifieke etiologische di-
zijn verschillende testmethoden beschikbaar, agnose stellen. Daarvoor is verder laborato-
waaronder elektronenmicroscopie, isolatie in riumonderzoek noodzakelijk.
celcultuur, en haemagglutinatie van varkens Bij chronische niesziekte is er sprake van
rode bloedcellen. Echter snelle methoden zo- blijvende slijmvliesschade aan de bovenste
als de PCR worden ook in de diagnostiek van luchtwegen waardoor er aanhoudend secun-
FPV gangbaar. De PCR kan ook met bloed daire bacteriële infecties optreden.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 71


Feline herpesvirus (FHV)
Virologisch onderzoek: het vinden van Chronische niesziekte hangt samen met
kerninsluitsels in slijmvliescoupes of uit- blijvende slijmvlies-schade waardoor er
strijkjes van cellen van de conjunctivae gemakkelijk en herhaaldelijk secundaire
wijst in de richting van een FHV-infectie. bacteriële infecties ontstaan.
Intranucleaire insluitsels kunnen echter ook
voorkomen bij kattenziekte. Verschillende
PCR methoden worden in diagnostische la-
boratoria toegepast voor het aantonen van Cowpox infecties
FHV DNA in swabs van conjunctiva, cornea Bij katten kunnen vrij typische pokachtige
of oropharynx. PCR resultaten dienen kri- huidlaesies voorkomen die worden veroor-
tisch te worden geïnterpreteerd omdat aan- zaakt door het zogenaamde cowpox-virus dat
wezigheid van kleine hoeveelheden DNA die behoort tot de Poxviridae-familie.
met de gevoelige PCR methode kan worden Diagnose wordt gesteld op grond van EM
gedetecteerd niet geassocieerd hoeft te zijn onderzoek op korstmateriaal. Het virus kan
met de ziekte. Een positief PCR resultaat kan ook ‘gekweekt’ worden of m.b.v. een PCR
ook worden gevonden bij latent geïnfecteerde worden aangetoond.
dieren (zonder productieve infectie, bijvoor-
beeld in cellen van cornea of oropharynx) Feline immunodeficiency virus (FIV)
of bij dieren die weinig virus uitscheiden. Na besmetting met FIV ontwikkelen kat-
Virusisolatie is minder gevoelig dan PCR ten een levenslange persisterende infectie
maar toont wel infectieus virus aan en niet die niet wordt overwonnen. De aanwezig-
alleen aanwezigheid van DNA. Het virus is heid van antilichamen in een serummonster
te isoleren uit `swabs’ van neus of keel. FHV is daarom bewijzend voor een infectie. De
wordt gedurende 10-14 dagen uitgescheiden meeste katten worden 3-4 weken na infec-
in de respiratoire secreta. Het virus is vrij tie seropositief. In een aantal experimenteel
labiel en raakt dus spoedig geïnactiveerd. geïnfecteerde katten werd seroconversie pas
Monsters voor virusisolatie dienen snel en bij later aangetoond (>1 jaar p.i.). Ook virusposi-
voorkeur gekoeld te worden opgestuurd. tieve maar seronegatieve natuurlijk geïnfec-
teerde katten zijn gevonden. Echter, alleen
Feline calicivirus (FCV) serologisch onderzoek is geschikt voor rou-
Het FCV is meer resistent dan FHV. Isolatie tinediagnostiek.
uit swabs van conjunctiva, neus of oropha- Virologisch onderzoek: testen die antigeen
rynx is mogelijk. Ook de PCR wordt toege- in bloed aantonen zijn niet gevoelig genoeg.
past; echter de kans op een vals negatief re- Virusisolatie uit witte bloedcellen na stimu-
sultaat is groter dan voor FHV door de grote- latie met interleukines is in principe moge-
re variatie in het genoom van dit RNA virus. lijk, maar zeer arbeidsintensief en wordt al-
Er zijn geen specifieke genetische markers leen verricht als een sterke verdenking op
bekend voor de hyper-virulente systemische infectie bestaat bij een seronegatieve kat.
FCV stammen. De diagnose van virulent- Detectie van virus m.b.v. een PCR-techniek
systemische FCV infecties is gebaseerd op is dan ook een alternatief, echter resultaten
de klinische verschijnselen en het aantonen tussen laboratoria zijn variabel met sensitivi-
van dezelfde stam van FCV in bloed van ver- teit en specificiteit die varieert van 40-100%.
schillende zieke dieren. Bij de interpretatie Er bestaat een grote genetische variatie tus-
van een positieve FCV uitslag dient men zich sen virusstammen en niet alle stammen zul-
te realiseren dat ook asymptomatische dra- len door de PCR worden gedetecteerd, dus
gers voorkomen. vals negatieve resultaten kunnen voorkomen.
Serologisch onderzoek: zowel bij FHV- als Serologisch onderzoek: virusspecifieke an-
bij FCV-diagnostiek heeft serologisch onder- tilichamen worden met verschillende tech-
zoek weinig diagnostische betekenis. Wel nieken aangetoond. De aanwezigheid van
kunnen katten met (virusneutraliserende) an- antilichamen correleert met een persiste-
tilichamen als potentiële virusdrager worden rende infectie. Een klinische waarschijnlijk-
beschouwd. heidsdiagnose wordt hiermee ondersteund

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 72


c.q. bevestigd. Een vals-positief resultaat merendeel is gestorven binnen een periode
kan het gevolg zijn van aspecifieke reacties van 3 jaar) maligne lymfomen of worden
of fouten bij de uitvoering. Een positieve test ziek t.g.v. een ernstige immuundeficiëntie.
dient dus eigenlijk altijd bevestigd te worden FeLV-diagnostiek wordt gedaan bij klinische
met een andere test, bij voorkeur de `Western verdenking en in het kader van bestrijdings-
blot’, zeker als het een gezonde kat betreft programma’s voor het opsporen van persis-
of een kat met een laag risico op een infec- terend geïnfecteerde, en dus besmettelijke,
tie. De diagnostische betrouwbaarheid van maar nog gezonde dieren.
een positieve test is dan gering (zie hfdst. 2). Virologisch onderzoek: de diagnostiek van
Overigens zal de `Western blot’ ook niet in FeLV is gebaseerd op het aantonen van virus
alle gevallen definitief uitsluitsel geven. Dan (antigeen) in het bloed. De meeste testkits
rest slechts herhaling van het onderzoek, bij- (ELISA of immunochromatografische tes-
voorbeeld na een paar weken. ten) tonen het p27-antigeen van FeLV aan in
Kittens van FIV positieve moederpoezen bloedplasma of serum. De thans beschikbare
kunnen seropositief zijn door aanwezigheid FeLV-testkits verschillen weliswaar enigs-
van maternale antilichamen. Deze kittens zins met betrekking tot hun betrouwbaarheid,
dienen na 16 weken opnieuw te worden getest maar geen van alle is 100% betrouwbaar. Het
omdat dan de maternale antilichamen in de testresultaat moet dus altijd kritisch worden
meeste kittens zijn verdwenen. Is een kitten bekeken. Een negatieve uitslag is over het al-
na 6 maanden nog seropositief dan moet het gemeen zeer betrouwbaar. De betrouwbaar-
als geïnfecteerd worden beschouwd. heid van een positieve uitslag is geringer,
In sommige landen (o.a. Australië, USA) is zeker indien het een gezonde kat betreft (zie
een FIV vaccin beschikbaar. Vaccinatie leidt hoofdstuk 2). Virusisolatie is mogelijk maar
tot de vorming van antilichamen waardoor wordt niet meer als routine uitgevoerd. Een
interpretatie van de antilichaamtest in het PCR op het virale RNA of provirale DNA is
kader van de diagnostiek niet mogelijk is. beschikbaar en kan als bevestigende test van
een positieve sneltest worden uitgevoerd.
Feline leukemie virus (FeLV)
Indien FeLV voorkomt binnen een grotere In het kader van diagnostiek kan men als
groep katten zal 20-30% van de katten se- volgt handelen:
roconverteren zonder aantoonbare viremie,
30-40% van de katten een persisterende in- Kat met klinische verdenking:
fectie ontwikkelen, en 30-40% zal het FeLV Testkit negatief: geen FeLV.
na infectie (met viremie) elimineren, dit zijn Testkit positief: FeLV: de voorspellende
zogenaamde transiënte infecties. Deze dieren waarde van een positieve test bij een kat met
kunnen gedurende een korte periode (één tot duidelijke klinische verdenking op FeLV is
enkele weken) viremisch zijn, maar worden hoger dan van een positieve test bij een ge-
dan negatief. Virus is nog wel gedurende zonde kat vanwege de hogere prevalentie in
maanden te isoleren uit het beenmerg, maar de eerste groep. Overwegen om het onder-
in het bloed kan geen virus (antigeen) meer zoek met een andere test, bij voorkeur PCR,
worden aangetoond en de dieren zijn niet in- te herhalen.
fectieus voor andere katten. Wel kan m.b.v.
de PCR het provirus in bloedcellen worden
gedetecteerd. Bij de replicatie van FeLV
wordt van het RNA genoom een DNA kopie Meer dan de helft van de FeLV- infecties
gemaakt die vervolgens wordt ingebouwd wordt overwonnen; ze zijn transiënt.
in de chromosomen van de gastheercel. Dit
ingebouwde DNA wordt provirus genoemd.
Reactivatie van dit provirus is in principe Gezonde kat voor screening:
mogelijk maar komt in de praktijk zelden Testkit negatief: geen FeLV, als er recent
voor. De persisterend geïnfecteerde dieren contact met een FeLV-positieve kat is ge-
daarentegen zijn niet in staat het virus te weest moet er rekening mee worden ge-
elimineren en ontwikkelen uiteindelijk (het houden dat na infectie het gemiddeld 6 we-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 73


ken kan duren voor de test positief wordt. Feline infectieuze peritonitis (FIP)
Dan na 12 weken opnieuw testen. Het is aannemelijk dat FIP zich ontwik-
Testkit positief: kat heeft mogelijk een kelt in een kat waarin het aanwezige, rela-
transiënte infectie; deze kat isoleren van de tief onschuldige, feline coronavirus (FCoV)
overige katten en na 3 maanden opnieuw is gemuteerd tot een virulente variant. De
testen en indien weer positief, bevestigen avirulente FCoV stammen worden vaak be-
(confirmeren). De meeste katten zullen schreven als feline enterale coronavirussen.
binnen enkele weken tot maanden de in- De kat met FIP is over het algemeen weinig
fectie elimineren, slechts incidenteel duurt besmettelijk voor andere katten en het viru-
dit langer (tot een jaar). Katten die het vi- lente virus persisteert niet in een bestand. Dit
rus hebben geëlimineerd zijn negatief in verklaart het sporadische karakter van FIP
de testkit, virusisolatie, en PCR op viraal en de bevinding dat de kans op nieuwe geval-
RNA. Echter, deze dieren blijven positief len in bestanden met en zonder FIP-historie
in de DNA PCR. Deze dieren zijn latent even groot lijkt.
geïnfecteerd en scheiden geen infectieus De avirulente feline enterale coronavirus-
virus uit. In principe zou reactivatie kun- sen veroorzaken persisterende infecties bij
nen optreden door bijvoorbeeld stress of een deel van de katten en komen endemisch
immunosupressie, maar in de praktijk zal voor in de meeste catteries. Het al dan niet
dit zelden plaatsvinden. ontstaan van de virulente mutant staat waar-
Tussen de verkrijgbare testkits bestaat schijnlijk onder invloed van verschillende in-
geen 100% correlatie. En er is geen test die terne en externe factoren. Verder zal ook de
100% specifiek en sensitief is. Dit geldt ook afweer van de kat tegen een optredende vi-
voor de op sommige laboratoria gebruikte rulente stam een rol spelen. De belangrijkste
immuno-fluorescentie-test (IFA), waarmee factoren in dit proces zijn waarschijnlijk de
antigeen in bloeduitstrijkjes wordt aange- genetische achtergrond van de kat en stress-
toond. Men zal derhalve moeten accepteren factoren zoals `kitten in vreemde, nieuwe
dat een klein percentage van de resultaten omgeving’, sociale onrust, operaties etc.
niet correct is. Onverwachte uitkomsten Dergelijke predisponerende factoren leiden
moeten dus altijd geconfirmeerd worden. waarschijnlijk tot een hogere virusvermeer-
Miswijzingen kunnen hun oorzaak in de dering met als gevolg meer kans op het op-
test vinden, in de uitvoering ervan of in treden van mutaties die leiden tot virulente
bepaalde afwijkingen in het monster. Zo stammen. De zeer nauwe antigene en gene-
is bekend dat sterk hemolytische monsters tische verwantschap tussen deze virussen
een grotere kans op vals-positieve resulta- maakt het onmogelijk om met virologisch of
ten hebben. Er zijn testkits die een soort serologisch onderzoek een infectie met een
interne confirmatietest bevatten; die moet virulente ‘FIP-stam’ te onderscheiden van
worden uitgevoerd als het monster in de een infectie met de endemisch voorkomende
reguliere test positief is. Dit verhoogt de –onschuldige- feline (enterale) coronavirus-
betrouwbaarheid, maar neemt de kans op stammen.
vals-positieve uitkomsten toch niet vol-
ledig weg. Herhaling van het onderzoek, Diagnostiek: de zogenaamde FIP-titer heeft
liefst op een nieuw monster, blijft dus het in de diagnostiek een zeer beperkte waarde.
parool. De antilichaamtiter die feitelijk wordt be-
Serologisch onderzoek geeft geen infor- paald, is een feline coronavirus-titer en dus
matie die relevant is voor de diagnostiek. geen FIP-titer. En hoewel hoge titers statis-
Testen voor het aantonen van antilichamen tisch significant vaker voorkomen bij katten
(bijvoorbeeld tegen het oppervlakte- eiwit met FIP, is de waarde voor de diagnostiek
van het virus gp70) worden soms uitge- in de individuele kat gering. Gezonde kat-
voerd om de immuunstatus van een FeLV ten kunnen hoge titers hebben en dit heeft
antigeen-negatieve kat, die wel contact geen voorspellende waarde voor wat betreft
heeft gehad met een positieve kat, te be- het ontwikkelen van FIP. Andersom kunnen
palen, of om de respons op een vaccinatie katten met FIP lage titers hebben of zelfs se-
te meten. ronegatief zijn.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 74


In de praktijk is het vaak onmogelijk om met Een dergelijk algoritme is opgenomen aan het
zekerheid de diagnose FIP te stellen. Alleen eind van dit hoofdstuk (bewerking van algo-
indien de kat een uitgesproken natte vorm ritme van ABCD). Naarmate meer waarden
vertoont met karakteristieke ascites, zal de passen bij een kat met een FIP-verdenking
diagnose met een zeer grote mate van waar- wordt de diagnose waarschijnlijker. Binnen
schijnlijkheid klinisch worden gesteld. In het kader van dit algoritme wordt ook nog de
de overige gevallen komt men tot een (zeer) FCoV-titer bepaald, maar dat heeft ook hier
waarschijnlijke diagnose door een combina- terecht een beperkte betekenis.
tie van gegevens uit de anamnese, klinisch De PCR techniek wordt ook aangeboden voor
beeld en bloedonderzoek. Alleen door het de diagnostiek van FIP. Echter met de PCR
aantonen van FIPV antigeen in histologische kan de diagnose FIP niet worden bevestigd
coupes van ontstekingshaarden die zijn ver- noch uitgesloten. De test is niet diagnostisch
kregen door biopsie of na sectie, kan een de- voor FIP: ook gezonde katten zijn positief be-
finitieve diagnose worden gesteld. vonden in de PCR en in katten met FIP is de
PCR test regelmatig negatief.
Analyse thorax en/of buikvocht: Men zal dus op basis van de klinische verschijn-
Vaak strogeel, helder en dradentrekkend selen, enkele anamnestische gegevens en een
Rivalta’s test positief aantal klinisch-chemische parameters tot een
Totaal eiwit > 35 g/l waarschijnlijksheidsdiagnose moeten komen.
Albumine/globuline ratio <0,8 Het bovengenoemde pathogenetische concept
Relatief celarm (< 2x 109 /l) voornamelijk doet de noodzaak om tot een sluitende diagnose
macrofagen en neutrofielen. te komen i.v.m. het risico voor de andere katten,
Virusantigeen in macrofagen aangetoond sterk afnemen. Immers, het benadrukt dat FIP
met immunofluorescentie (hoog voorspellen- geen gewone infectieuze aandoening is. Blijkt
de waarde: 100%; echter negatief voorspel- uit serologisch onderzoek dat een bestand vrij is
lende waarde is laag: 57%) van corona-antistoffen, dan kan men conclude-
ren dat de kans op het ontstaan van FIP gering
Relevante gegevens uit de anamnese, kli- is. Echter, als er coronavirus wordt geïntrodu-
nisch beeld en bloedonderzoek zijn: ceerd in zo’n bestand, bijvoorbeeld door een
besmette nieuwe kat, wordt de kans op het ont-
Anamnese: leeftijd; FIP komt het meest voor staan van FIP juist groter. Het is derhalve ver-
bij jonge katten (<_2 jaar) en bij oudere kat- standig om in dergelijke situaties alleen serone-
ten (_>8 jaar). Herkomst; is het een kat uit een gatieve katten toe te laten. Omgekeerd betekent
meerkattenhuishouden c.q. cattery? Hebben de aanwezigheid van coronavirus-titers, dat het
zich recent aanwijsbare stress-situaties (zoals virus waarschijnlijk in het bestand aanwezig is
operaties, verhuizingen etc.) voorgedaan? en dat, afhankelijk van verschillende factoren,
er een geringe kans op mutatie en daarmee op
Klinisch beeld: recidiverende koorts, verma- FIP bij individuele katten bestaat.
gering, ascites, neurologische symptomen,
oculaire laesies
De term FIP-antistoftiter is onjuist. De
Bloedonderzoek: icterus, non-regeneratieve test toont antistoffen aan tegen het aviru-
anemie (65%), lymfopenie (67%), hyperglo- lente, feline enterale coronavirus, waar-
bulinemie (66%), hypoalbuminemie (78%), uit door mutatie virulent FIP-virus kan
albumine/globuline ratio gedaald (81 %), ontstaan.
bilirubine verhoogd (82%), aspartaat transa-
minase (75%), hoog alpha-1 acid glycoprote-
ïnen (AGP >1500 microgr/ml) De diagnose FIP heeft geen directe con-
sequenties voor eventueel aanwezige
De getallen tussen haakjes geven het percen- andere katten. Het wijst er wel op dat
tage van de katten met FIP met een afwij- mutatie-predisponerende factoren aan-
kende waarde. Deze gegevens worden vaak wezig zijn.
weergegeven in een zogenaamd algoritme.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 75


D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 76
(Nederland: CVI, Lelystad). In het geval van
Een zogenaamde FIP-PCR heeft geen di- abortus kan virusisolatie geschieden uit foe-
agnostische waarde. tale weefsels, zoals longen, lymfoïd weefsel
en placenta die steriel worden verkregen en
ook gekoeld worden vervoerd naar het labo-
Paard ratorium. Directe virusisolatie uit de sper-
marijke fractie van een ejaculaat kan worden
Equine infectieuze anemievirus (EIAV) toegepast om uitscheidende seropositieve
Acute symptomen zijn koorts, anorexie, hengsten op te sporen.
lusteloosheid en petechieën. De chronische Virusdetectie in verschillende monsters kan
vorm komt het meeste voor en wordt vooral ook met PCR plaatsvinden.
gekenmerkt door gewichtsverlies, anemie, Serologisch onderzoek: voor het aantonen
intermitterende koorts en oedemen. De van EAV-specifieke antilichamen wordt een
meeste infecties verlopen echter subklinisch. virusneutralisatietest gebruikt. Er is ook een
Na infectie blijft het virus levenslang persis- ELISA test op de markt, echter alleen de vi-
teren. Het is dus een persisterende infectie, rusneutralisatietest wordt geaccepteerd bij
net als bijvoorbeeld bij FIV. EIAV komt in het verlenen van import- en exportvergun-
Nederland en België zeer sporadisch voor. ningen. Een acute infectie kan alleen worden
Onderzoek richt zich op het opsporen van diagnosticeerd aan de hand van het aantonen
symptoomloze dragers, bijvoorbeeld bij ex- van een significante titerstijging in gepaarde
port. sera.
Virologisch onderzoek: wordt niet in het ka-
der van diagnostiek uitgevoerd. Equine herpesvirus (EHV)
Serologisch onderzoek: er worden meestal Van veterinair en economisch belang zijn
antilichamen tegen het p26 capside-antigeen EHV-1 en EHV-4.
aangetoond. Hiervoor wordt nog steeds EHV-1: vooral abortus, `abortusstormen’ en
de klassieke agargel immunodiffussie-test respiratoire symptomen. Infectie laat in de
(AGID), ook wel `Coggins test’ genoemd, dracht: levend veulen met congenitaal ver-
gebruikt. Deze test is in het acute stadium kregen virale pneumonitis, neurologische
nog negatief. Seropositieve paarden zijn ge- symptomen. EHV-4: ‘rhinopneumonie’,
ïnfecteerd met het virus en dus drager. Ook vooral acute respiratoire symptomen, rhi-
een ELISA wordt toegepast. Echter een po- nopharyngitis, tracheobronchitis. Sporadisch
sitieve test dient te worden bevestigd d.m.v. abortus.
de AGID. Virologisch onderzoek: Rhinopneumonie:
virusisolatie uit nasopharyngeale swab. De
Equine arteritis virus (EAV) swab direct in viraal transportmedium plaat-
De meeste infecties verlopen subklinisch. sen en gekoeld versturen naar het laborato-
In het acute stadium kunnen koorts, apa- rium. Virusisolatie uit een enkel dier is niet
thie, anorexie, ventraal oedeem, oedeem bewijzend, gezien de latente infecties die
aan ledematen en peri-orbitaal, conjunctivi- herpesvirussen veroorzaken. Bij voorkeur
tis, neusuitvloeiing, urticaria en leukopenie swabs van verschillende dieren insturen.
worden waargenomen. Abortus kan optreden Er zijn thans typespecifieke PCR-testen be-
aan het einde van de acute fase of tijdens de schikbaar voor diagnostisch onderzoek.
herstelfase (3-10 maanden dracht). De foetus Abortus: bij sectie karakteristieke macrosco-
is meestal autolytisch maar wordt soms vers pische en microscopische laesies in geabor-
geaborteerd, zonder dat er macroscopisch af- teerde foeten. Aantonen van viraal antigeen
wijkingen waarneembaar zijn. in de coupes van de laesies of m.b.v. PCR.
Virologisch onderzoek: tijdens de acute fase Voor PCR is de ‘kwaliteit’ van het monster
van de infectie kan worden getracht virus te minder belangrijk dan voor virus-isolatie.
isoleren uit met citraat, EDTA of heparine Serologisch onderzoek: Rhinopneumonie:
behandeld bloed en neusuitstrijkjes of -spoe- een retrospectieve diagnose kan worden ge-
lingen. De monsters dienen gekoeld naar steld door het aantonen van een significante
het laboratorium te worden getransporteerd antilichaamtiterstijging in gepaarde sera.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 77


Verschillende testen kunnen worden ge- Serologisch onderzoek: door de mogelijke
bruikt. aanwezigheid van maternale antistoffen
Abortus: heeft over het algemeen geen zin, heeft serologie geen zin.
omdat de incubatietijd bij de merrie wel 4
maanden kan bedragen.
West-Nile virus en Afrikaanse paardenpest
Paardeninfluenza Dit zijn exotische infecties die in de toekomst
Een zeer besmettelijke infectie, gekenmerkt ook in onze contreien kunnen gaan voorko-
door een explosief optreden van respiratoire men als gevolg van de noordelijke uitbreiding
verschijnselen bij paarden van alle leeftijden van de leefgebieden van hun insect-vectoren.
(in een gevoelige populatie). Plotseling op- Voor informatie over de actuele diagnosti-
tredende koorts, anorexie, droge hoest, later sche mogelijkheden kunt u zich richten tot de
ophoesten van mucopurulent slijm. Dyspneu, auteur.
rhinitis en conjunctivitis met oog- en neus-
uitvloeiïng. Herstel binnen 1-3 weken; bij
ernstiger verloop kan herstel 1-6 maanden
vergen. Bij onvoldoende rust tijdens her-
stelfase kan longemfyseem (dampigheid)
overblijven. Twee influenzavirus typen zijn
verantwoordelijk: H7N7 (A equi 1) en H3N8
(A equi 2).
Virologisch onderzoek: virusisolatie kan
geschieden in bebroede eieren. Na een incu-
batieperiode van enkele dagen wordt allan-
toïs-vloeistof onderzocht op de aanwezigheid
van het virus. Voor onderzoek geschikt zijn
neus- of conjunctiva-swabs die zijn genomen
tijdens de vroege koortsfase (binnen 48 uur).
Voor directe antigeendetectie in neusswabs
zijn groepsspecifieke testen beschikbaar.
Tevens zijn er PCR-testen beschikbaar die
in relatief korte tijd tot de diagnose kunnen
leiden.
Serologisch onderzoek: gepaarde sera kun-
nen worden onderzocht op titerstijging.

Rotavirus
Net als bij veel andere diersoorten kunnen
rotavirussen bij veulens van 5 tot 35 dagen,
met een duidelijke piek rond 14 dagen, pro-
fuse waterige diarree veroorzaken.
Virologisch onderzoek: virusisolatie is mo-
gelijk, maar de meest gangbare methode van
aantonen is de directe detectie in de feces.
Hiervoor zijn diverse testkits verkrijgbaar,
die veelal ontwikkeld zijn voor de diagnos-
tiek bij de mens. Sommige van die kits kun-
nen ook het rotavirus dat bij paarden voor-
komt, aantonen. De meest praktische testkits
zijn gebaseerd op de agglutinatie van met an-
tistoffen beladen latexbolletjes. De geschikt-
heid voor het paard dient geverifieerd te zijn.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 78


Beslisboom/algoritme tot de diagnose FIP bij katten (naar ABCD, 2009)

1 Verschijnselen 2 Risicofactoren
- anorexie (87%) - leeftijd (< 2 jaar , > 8jaar)

- recidiverende koorts (63%) - levensomstandigheden (meer-katten


huishouden, cattery )
- lethargie (58%)
- stress (50%)
- gewichtsverlies (56%)

3 Klinisch onderzoek

vocht in borst of buikholte geen vocht

typisch exsudaat; helder, dradentrekkend, atypisch exsudaat andere verschijnselen


relatief celarm (leuco <2x109/l)
Eiwit > 35g/l;
albumine/globuline ratio <0,8
Aantonen virus in macrofagen
oogafwijkingen anemie, icterus hersenverschijnselen

FIP waarschijnlijk
4 Laboratorium onderzoek

klinische chemie bloed FeLV-test of FIV-test positief


hematologie - billirubine (82%)
- linksverschuiving (69%) - albumine/globuline (81%)
- lymfopenie (67%) - hypoalbuminemie (78%)
- anemie (65%) - aspertaat transaminase (75%)
- hyperglobulinemie (66%)
FIP-diagnose niet meer van belang
- hoog alpha-1 acid glycoprot.
(>1500 microgr/ml)

• 6 afwijkende resultaten 1-5 afwijkende resultaten

coronavirus-titer • 2560*
FIP waarschijnlijk 5 Serologie
• 3 afwijkende resultaten
of
coronavirus-titer • 160* coronavirus-titer ” 1:640*
” 3 afwijkende resultaten
4 à 5 afwijkende resultaten
* bij bepaling door VMDC

FIP waarschijnlijk FIP onwaarschijnlijk


zekerheid alleen door biopsie of sectie

Beslisboom/algoritme tot de diagnose FIP bij katten (naar ABCD) D.M. 56e jaargang—No. 2 blz. 79
D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 79
7. De laboratoriumdiagnostiek van enkele spe-
cifieke infecties
door dr. D.J.Houwers lijk te isoleren en daarom wordt de diagnose
op grond van serologisch onderzoek gesteld.
Leptospirose Bij de meeste serologische testen is de speci-
Omdat het isoleren van leptospiren weken in ficiteit enigszins beperkt, dus een vals-posi-
beslag neemt en het direct aantonen m.b.v. tief resultaat is mogelijk, maar een negatief
donkerveld-microscopie weinig betrouw- resultaat sluit brucellose met redelijke zeker-
baar is, wordt meestal gebruikgemaakt van heid uit.
serologische diagnostiek. De diagnose van
de Ziekte van Weil bij de hond wordt ge- Coxiellose (Q koorts)
steld door het aantonen van IgM antistoffen Infecties met Coxiella burnetii komen bij vele
(ELISA). In de beginfase van de ziekte is al- diersoorten voor, inclusief hond, kat en waar-
leen de IgM-titer hoog, in een iets latere fase schijnlijk ook het paard. Ze verlopen voor zo-
neemt ook de IgG-titer toe. Een IgG-titer ver bekend subklinisch. Dieren zijn de bron
kan ook duiden op vaccinatie tot maximaal van infectie voor de mens waarbij de meeste
4 maanden eerder. Vaccinatie leidt weliswaar infecties symptoomloos verlopen. Klinische
ook tot een IgM-respons, maar deze is kort- gevallen van Q-koorts bij de mens zijn aan-
durend (3 à 4 weken) zodat dit op basis van gifteplichtig; het verloopt echter meestal als
de anamnese kan worden uitgesloten. een griepje en wordt derhalve niet onder-
De microscopische agglutinatietest (MAT) is kend. Er komen bij de mens ook complica-
minder geschikt voor diagnostiek in de acute ties met soms ernstige gevolgen voor. Wordt
fase omdat geen onderscheid tussen IgG- en Q-koorts gediagnosticeerd, dan wordt vaak
IgM-antistoffen wordt gemaakt en ook ge- een brononderzoek gedaan bij de dieren in
zonde honden titers kunnen hebben hetgeen de omgeving of waarmee contact is geweest.
de interpretatie kan bemoeilijken. In dit ge- Bij hond en kat betekent het voorkomen van
val kan meer zekerheid worden verkregen antistoffen dat ze waarschijnlijk persisterend
door gepaarde sera te onderzoeken. Voorts zijn besmet en dus mogelijk de bron van in-
bestaat het theoretische risico dat de oorzake- fectie voor de mens waren, of kunnen zijn.
lijke serovar niet in het test-panel zit, hetgeen Vruchtwater van hond en kat (paard: onbe-
dan een vals-negatief resultaat geeft. kend) van overigens gezonde vruchten kan
Bij het paard komt klinische leptospirose hoge concentraties van het agens bevatten;
sporadisch voor en dan voornamelijk in ver- in verdroogde verstofte vorm is dit de be-
band met abortus of vroeggeboorte. langrijkste infectiebron voor de mens (per
Ook bij de kat kunnen leptospiren-infecties inhalatie). De bacterie vermeerdert zich in-
voorkomen, maar die zijn tot nu toe niet in tracellulair; soms zijn immunohistochemisch
verband gebracht met ziekteverschijnselen. insluitlichaampjes aan te tonen.
Het aantonen van leptospiren-DNA m.b.v. Coxiellae zijn ook met m.b.v. een PCR aan
PCR in bijvoorbeeld urine is technisch mo- te tonen; een positief resultaat geeft aan dat
gelijk, maar ook hier geldt dat gezonde die- het dier bron van Q-koorts bij de mens kan
ren uitscheider kunnen zijn. Dit betekent dat zijn.
alleen een negatief resultaat diagnostische
betekenis heeft: waarschijnlijk geen lepto- Mycobacteriose
spirose. Met name bij katten komen sporadisch granu-
lomateuze huidaandoeningen voor die door
Brucellose infecties met verschillende Mycobacteriën
Brucella canis komt zeer zelden voor in kunnen worden geïnduceerd.
Nederland en Vlaanderen; het betreft dan In zo’n geval is histologisch onderzoek van
veelal importdieren. De bacteriën zijn moei- een biopt zinvol –eventueel herhaald-, zeker

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 80


als daar ook een Ziehl-Neelsenkleuring op cysten uit die na 2 tot 4 dagen sporuleren tot
wordt gedaan. Als eerste stap zou een Ziehl- infectieuze stadia. Bij de kat en hond kunnen
Neelsenkleuring op een swab gedaan kunnen klinische infecties voorkomen. Congenitale
worden, maar dit is wat minder gevoelig. Is infecties verlopen vaak fataal met sterk va-
de kleuring positief dan is vervolgonderzoek riërende verschijnselen. Klinische infecties
geïndiceerd o.a. om het zoonose-risico in te bij jonge en volwassen dieren kunnen zich
schatten. PCR op biopt-materiaal kan snel ook zeer divers manifesteren; indien aanwe-
onderscheid maken tussen de leden van de zig zijn de neurologische verschijnselen vaak
pathogene tuberculosis-groep en de minder opvallend.
tot niet pathogene anderen. Veelal is daarna De diagnose is bij het levende dier moeilijk te
een kweek nodig –vaak langdurend- om tot stellen; vaak zijn tijdens de acute fase tachy-
speciestypering te komen. zoïten aantoonbaar in witte bloedcellen uit
peritoneaal of thoracaal vocht. Bij klinisch
Chlamydophilose verdachte katten vormen een hoge IgM-titer
Voor het aantonen -van onderdelen- van of een IgG-titerstijging in gepaarde monsters
Chlamydophila spp kunnen testkits worden een sterke aanwijzing. De aan- of afwezig-
toegepast die ontwikkeld zijn voor detec- heid van oöcysten in de feces heeft in dit ver-
tie van Chlamydia trachomatis bij de mens, band geen diagnostische waarde.
maar die ook bruikbaar zijn gebleken voor
dierlijke monsters, zoals conjunctiva-swabs Neosporose
van katten. Bij de monsterneming is het van Neospora caninum lijkt in veel opzichten op
belang om epitheelcellen te verzamelen door Toxoplasma, maar hier is de hond eindgast-
met een wattendrager verschillende malen heer. Een congenitale infectie kan bij pups
over het slijmvlies te strijken, omdat het in- verlammingverschijnselen van de achter-
tracellulair levende micro-organismen zijn. pootjes geven. De protozo kan bij sectie wor-
Vóór de monsterneming moet pus worden den aangetoond. Antilichaambepaling bij dit
verwijderd. soort pups biedt behoorlijk diagnostisch hou-
Chlamydiae vormen intracellulaire insluitli- vast. Antilichaambepaling bij honden in het
chaampjes die met bijvoorbeeld de Giemsa- kader preventie van neospora abortus pro-
kleuring microscopisch goed zichtbaar wor- blematiek op rundveebedrijven is vooralsnog
den. weinig betrouwbaar gebleken.
DNA van Chlamydophila spp kan worden
aangetoond m.b.v. een PCR. Leishmaniose
Een positief test-resultaat dient altijd voor- Dit is een exotische protozoaire ziekte bij de
zichtig te worden geïnterpreteerd want ook hond en kat. Het is een relatief zeldzame be-
bij gezonde dieren kan het agens worden vinding bij honden met een buitenland (zui-
aangetoond. delijke landen, vooral rond de Middellandse
Overigens bestaat over het ziektekundig be- Zee) anamnese. Leishmaniose komt aldaar
lang van Chlamydophila bij de kat nog wel echter wel regelmatig bij honden voor (im-
onduidelijkheid; de bacterie kan conjunctivi- port!). Het agens wordt door de zandvlieg
tis veroorzaken en wordt ook wel geassoci- overgebracht, die dankzij de klimaatveran-
eerd met het niesziektecomplex waarbij en- dering steeds noordelijker voorkomt (2009;
kele virussen een primaire rol spelen. zuidelijke delen België en Engeland). De di-
Bij hond en paard hebben deze agentia voor agnose wordt gesteld op grond van aantonen
zover bekend geen causale betekenis. van de protozo in gekleurde biopten (been-
merg, lymfeklier) of het DNA ervan m.b.v.
Toxoplasmose PCR.
Infecties met Toxoplasma gondii komen bij Antistofbepaling –serologie- is een veelge-
veel diersoorten voor en verlopen meestal bruikte diagnostische methode, waarbij de
subklinisch. Katten en katachtigen zijn niet beperkingen m.b.t. specificiteit en sensitivi-
de enige maar wel de belangrijkste eindgast- teit bij de interpretatie van het resultaat moe-
heren en dus bron van infectie; na infectie ten worden meegewogen.
scheiden ze gedurende een aantal weken oö-

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 81


Haemoplasmose het paard zouden zich dan onduidelijke ziek-
Wordt veroorzaakt door Mycoplasma haemo- tesymptomen kunnen voordoen, maar geval-
felis en M. haemominutum (‘Haemoplasma’s’, len van klinische borreliose zijn moeilijk te
voorheen Haemobartonella) die wereldwijd bewijzen. Persisterende infecties leiden tot
voorkomen bij katten. M. haemofelis wordt hoge IgG antilichaamtiters. Een hoge ‘borre-
geassocieerd feline infectieuze anemie, lia-IgG titer’ wijst dus op een persisterende
maar subklinische infecties komen ook voor. infectie met een mogelijk causale betekenis.
M. haemominutum lijkt minder pathogeen. Een lage titer wijst op een recente infectie,
Diagnostiek geschiedt op grond van het aan- die in enkele gevallen kan overgaan in een
tonen van de kiem in of op erythrocyten in chronisch actieve vorm. Als geen IgG antili-
gekleurde bloeduitstrijkjes. Omdat de bac- chamen worden aangetoond is borreliose met
terie intermitterend aantoonbaar kan zijn is redelijke zekerheid uitgesloten.
een serie van dagelijks monsters nodig om Testen gebaseerd op het zogenaamde C6 an-
het uit te kunnen sluiten. PCR-diagnostiek tigeen zouden alleen persisterende infecties
is ook beschikbaar en is in principe gevoe- aantonen; ze ‘missen’ de infecties die zich
liger dan microscopie: het aantonen van nog in een voorstadium bevinden.
M. haemofelis-DNA bij een kat met anaemie-
problematiek vormt een indicatie voor be- Ehrlichiose
handeling met doxycycline. Bij hond en paard zijn in Nederland en
België infecties met Ehrlichia spp., waaron-
Bartonellose der Anaplasma phagocytophilum, gevonden
Wordt veroorzaakt door de bacterie die verband hielden met ziekteverschijnse-
Bartonella henselae. Kattenkrabziekte is een len. Verschillende teken fungeren als vec-
relatief bekende manifestatie bij de mens. De tor. Isolatie van de bacterie is moeilijk. In
bacterie komt in de circulatie van tenminste de acute fase van de infectie zijn vaak in
20% van gezonde katten voor. Een groot ge- bepaalde witte bloedcellen, na kleuring, ty-
deelte van de kattenpopulatie heeft antistof- pische insluitsels zichtbaar. In de subacute
fen. De –persisterende- infectie is tot nu toe of latere fasen zijn die meestal niet of nau-
niet duidelijk geassocieerd met ziekte bij de welijks in het bloeduitstrijkje te vinden en is
kat. Overdracht tussen katten vindt plaats via PCR-detectie beter geschikt voor diagnos-
vlooien. Overdracht naar de mens voorname- tiek. Vanwege de verschillende Ehrlichia
lijk via krabincidenten door kittens. Mensen spp verdient een genus-specifieke PCR de
met een verminderde weerstand lopen kans voorkeur. Antistofbepaling is ook mogelijk;
op systemische Bartonella-infecties. nadeel hiervan is dat antistoffen betrekkelijk
De bacterie kan d.m.v. speciale kweek of langzaam ontstaan en dat de testen species-
m.b.v. PCR in bloed worden aangetoond: specifiek zijn. Titerbepaling wordt ook wel
resultaat heeft geen klinische en nauwelijks gebruikt in het kader van de evaluatie van
epidemiologische betekenis. Dit geldt ook een behandeling.
voor antilichaambepaling.
Babesiose bij de hond
Babesia canis wordt vooral bij honden na een
Uitsluitend of voornamelijk door teken verblijf in zuidelijker landen gevonden, maar
overgebrachte infecties tegenwoordig komen autochtone infecties
ook voor; de verantwoordelijke Dermacentor
Borreliose teek lijkt zich ook in onze contreien te heb-
Infecties met de spirocheet Borrelia burgdor- ben gevestigd. De protozo is meestal tijdens
feri en enkele verwante species worden door de klinische fase aantoonbaar in gekleurde
Ixodes-teken overgebracht. Borrelia infecties uitstrijkjes van capillair bloed. Daarna is di-
komen bij vele diersoorten voor en verlopen rect aantonen moeilijk. Detectie d.m.v. PCR
meestal asymptomatisch. Bij de hond kan in blijkt gevoeliger, ook in de post-klinische
enkele gevallen een persisterende, chronisch fase. Ook hier gaat de voorkeur uit naar een
actieve infectie ontstaan die samenhangt met genus-specifieke test.
episodische malaise en kreupelheid. Ook bij Antilichaambepaling is niet geschikt voor

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 82


D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 83
diagnostiek in de vroege fase van de infectie Nederland en België en hebben meestal een
vanwege de trage seroconversie, maar wel bij buitenlands verblijf in hun anamnese; ze wor-
vermoede chronische of weer opflikkerende den incidenteel bij onderzoek in het kader van
infecties. Antilichaamtiters zijn ook bruik- in/export gevonden. In de acute fase van de
baar bij de evaluatie van een behandeling. infectie zijn de protozoën te zien in gekleurde
Ook hier geldt dat de gebruikte testen vaak bloeduitstrijkjes, later zijn ze moeilijker te vin-
species-specifiek zijn. den. Babesia-genus PCR is dan de gevoeliger
methode. Antilichaam-bepaling is babesia-
Piroplasmosis bij het paard species specifiek, dus om piroplasmose uit te
De ziekte wordt door twee verwante protozoa sluiten moeten testen met 2 antigenen worden
veroorzaakt, Theileria equi en Babesia ca- gedaan. De Immuno Fluorescentie Test (IFT)
balli. Seropositieve paarden zijn zeldzaam in is de hiertoe meest gebruikte techniek.

D.M. 56e jaargang - No. 2 blz. 84

You might also like