You are on page 1of 5

Nadorst – Simon Carmiggelt

Een gure wind joeg door de in avondduister gehulde straten van Amsterdam en er
viel wat van die natte sneeuw, waar kinderen geen belang bij hebben. In de oude
kroeg met het nooit geschilderde plafond, bruin gerookt door mensen die al lang op
5 het kerkhof lagen, wees de klok half acht. Het was dus zeven uur. Men staat aan de
tap en drinkt, staart, praat. Vreemdelingen in dit wat muf geurend Jeruzalem horen er
veel nodeloos gezwets. Ze kennen de fijne wetten niet waarnaar deze conversatie
sinds jaar en dag luistert. Maar de kastelein heeft ze in de vingertoppen. Hij weet
precies wat er in zijn klanten omgaat. En hij heeft tact. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het
10 moeiteloos meesterschap waarmee hij de man behandelt die wat paars in het
gezicht en met van die waterige, half toegeknepen ogen, schrikachtig de zaak is
binnengekomen. Hij mompelt een groet en zegt dan schor: ,,Geef me zo’n colaatje
van je. Zijn ziektebeeld staat vast: hij is iemand met een zware, nog niet geheelde
kater, weergekeerd op de plaats van het misdrijf, dorstig, desolaat en op een bange
15 manier nieuwsgierig naar details over gisteravond. Want die staan hem nog maar
vaag bij. Na het glaasje haastig te hebben leeggedronken, begint hij, met een soort
glimlach:
,,Dat was nogal raak, hè?”
,,Hoe bedoel je, ome Piet?” vraagt de kastelein, met sublieme onbevangenheid.
20 ,,Nou, gisteravond. ik was, geloof ik, een beetje ver heen.. .“ ,,Hoe kom je dáár nou
bij?” roept de kastelein. ,,Je hebt hier een paar uurtjes gezellig staan praten.”
,,O ja?” zegt de man. Hij ontspant een beetje. En na een lichte aarzeling: ,,Maar ik
dacht eigenlijk dat ik nog op de tap gelopen had.”
,,O, dát,” zegt de kastelein. ,,Ja, dat was meer een grap van je. Daar hebben we
25 allemaal hartelijk om gelachen. Niet waar, Jozef? We hebben nog hartelijk gelachen
om ome Piet, gisteravond.” ,,Jazeker,” antwoordt Jozef. Hij is de oude kelner. En hij
beaamt alles wat zijn baas zegt. Dat is zijn rol hier. ,,Maar d’r was toch ook nog iets
met een agent binnen?” boort de man verder.
,,Ja, nou je het zegt. Maar dat zat meer op een misverstand. Je was even voor de
30 deur geweest en daar zou je hem met een voorwerp hebben geworpen. Tja, volgens
zijn zeggen dan. Ach, je moet maar denken - je hebt er altijd dienstkloppers onder.”
De man vindt dat ook een euvel. ,,Heb ik ‘m nog een sigaar gegeven?” vraagt hij.
,,Twéé heb je ‘m er gegeven,” antwoordt de kastelein. ,,Hij ging d’r blij mee weg.
Ach, die jongens verdienen ook niet veel.”
35 Nu knikt de man enige malen niet onvoldaan. Achteloos zegt hij: ,,Geef me een jong
klaartje van je.”
,,Jong klaartje voor ome Piet.”
Goede kasteleins hebben een speciaal gezellig stemmetje om zo’n eerste bestelling,
blij als een vogeltje, te weerkaatsen. Als ome Piet het borreltje naar binnen heeft
40 gewipt, glijdt er een zware last van hem af.
De lome warmte van de kroeg neemt hem weer in de grote omhelzing op. Nog twee
klaartjes later is hij al helemaal herbouwd en zegt: ,,Ik ben toevallig eens een keertje
een prima vakman. Op m’n werk is nooit dát aan te merken. Goed, ik drink m’n
borreltje, daar durf ik gerust voor uit te komen. Maar ik doe niemand te kort. Ik ben
45 een vrijgezel. Ik lig in de kost bij een ouwe vrouw en hoe gaat het dan? Je hebt je
eten en je schone ondergoed, maar geen gezelligheid thuis. En nou zou ik wel aan
trouwen denken, maar zo’n afgelikt kavalje, daar heb ik nou zozeer geen schik in en
met iets jongs word je op mijn leeftijd toch zwaar in het schip getild.” Zijn ogen
hunkeren om bijval.
50 ,,Zo is het,” zeg ik.
Dan wendt hij zich tot een oude man die altijd in een nimbus van peinzend zwijgen
op een kruk zit en vervolgt: ,,Zie je, mijn moeder, hè, was een diep gelovig mens. En
niet dat ik nou kerkgebouwen bezoek. Maar het is toch niet aan me voorbijgegaan. Ik
ben wat. Ja. En jij?”
55 ,,Of ik wat ben?” vraagt de oude. ,,Ach, doordeweeks ben ik een jodeman, maar
vrijdags ben ik katholiek, want dan brengt m’n zuster me altijd een gebakken visje.”

Vragen bij Nadorst


1) Welk van de figuren zijn open, gesloten of typen?
2) Welke rol hebben de personages?
Kies uit: hoofdpersoon, helper, tegenstander, afzijdige.
3) Welke vertelinstantie zit er in dit verhaal?
4) Hoe wordt de ruimte in het begin beschreven? Wat zegt dit over de toon van het
verhaal en hoe herken je dit terug in de personages?
5) Vanaf een bepaald moment verandert er iets in de ruimtebeschrijving. In welke
regel is dit?
6) Waarom zou de schrijver voor deze verandering hebben gekozen?
Verstoppertje – Nicolette Molenaar
Eindelijk is het zover, het is zomervakantie. Iedereen moppert, omdat de regen tegen
het raam klettert en de wind zijn best doet de blaadjes van de takken te trekken.
Maar ik geniet. De bank is mijn grootste vriend. Ik ga liever nergens heen. In ieder
5 geval niet naar het strand. Nooit meer naar het strand.
Met een kop hete thee, in een lekker warm vest, trek ik mijn laptop op schoot. Als
eerste open ik mijn mailbox. Zeven nieuwe berichten. Ik scan van wie ze zijn.
Onderaan het lijstje gekomen flitsen mijn ogen terug naar de naam van de middelste
afzender. Mijn hart slaat een slag over en ik vergeet een moment om te ademen.
10 Even denk ik dat ik het niet goed lees. Ik leun voorover en beweeg mijn hoofd dichter
naar het scherm toe. Alsof dat helpt om te geloven wat ik lees. De naam van de
afzender is er een die ik al dertig jaar niet meer wil kennen.
Iedere cel in mijn lijf ervaart dezelfde, onaangename sensatie. Ik voel het bonken
van mijn hart in mijn borstkas, kan het bijna horen. Opeens heb ik het heel heet. Ik
15 worstel me uit mijn vest. Wat zou hij me na al die jaren willen schrijven?
Beelden flitsen door mijn hoofd. Beelden van een zomer zo lang geleden. Het strand.
De avondzon. We zijn met zijn drieën. We spelen stiekem in de duinen waar het niet
mag. Waar nooit iemand komt, denken we. We doen verstoppertje. Volledig de tijd
vergetend. Met verwaaide haren en rode wangen. Lachend achter elkaar aan
20 rennend om duintopjes heen worstelen we in het mulle zand.
Plotseling is daar een kuil. Een smalle, diepe kuil. Vlak achter een hoge, pas
opgegraven berg geel zand. Zij, die er met een hoge gil in valt. En toen die lawine.
Haar gezicht dat snel onder het zand verdwijnt. Wij, die als versteend staan te kijken
hoe snel het gat zich vult. Onze blikken die elkaar vangen, met ogen vol schrik en
25 angst. We vallen op onze knieën en beginnen te graven. We grijpen paniekerig met
onze handen in het zand op de plek waar we haar gezicht zagen verdwijnen. Gegil,
geschreeuw, gehuil uit mijn eigen keel. Oerschreeuwen, vlak naast me. Opperste
inspanning om bij ons vriendinnetje te komen, die nu geen lucht meer krijgt. Hoe
meer we graven, hoe meer zand er over haar heen glijdt. Niemand die op ons
30 geschreeuw afkomt. Niemand die ons komt helpen. Wat we ook doen, het helpt niet.
Onze vriendin blijft begraven onder het losse zand. We voelen dat het zinloos is. We
stoppen met graven. Hulpeloos. Er is alleen nog maar stilte. We staren naar het
zand. Een hele tijd. Tot we elkaar aankijken. Dan, alsof dat het enige is wat we nog
kunnen doen, lopen we weg. Allebei een andere kant op.
35 Onze verklaringen later waren die van totale ontkenning. We waren niet op het
strand. Zij speelde niet met ons. We wisten niet waar ze zou kunnen zijn. Nooit
hebben hij en ik elkaar na die dag nog gezien.
Waarom kozen we ervoor onze vriendin zo in de steek te laten? De tijd heeft ervoor
gezorgd dat ik de ik van toen niet meer begrijp. En het laatste wat ik nu nog wil, is die
40 beslissing van toen begrijpen. Ik zal ook stikken. Stikken in mijn gedachten en
herinneringen. Stikken in schuldgevoel en schaamte. Ik wil niet stikken.
Ik wil zijn e-mail niet openen. Mijn wijsvinger schuift naar de deletetoets. Ik kijk
ernaar. Mijn vinger rust nog even op de knop, beweegt een beetje heen en weer. En
dan vergroot ik langzaam de druk. De e-mail verdwijnt uit het rijtje. Voordat ik me kan
45 bedenken, leeg ik ook de prullenbak.
Ik klap mijn laptop dicht en sta op. Opeens rillend van de kou trek ik mijn vest weer
aan. Ik neem me voor om verder te gaan op het pad dat ik aan het bewandelen was.
Iedere poging tot het aanleggen van een zijweg zal ik kordaat afkappen. Niemand,
en zeker hij niet, zal het zand van ons verleden af kunnen graven. Daarvoor is het te
50 laat. Ik sta het niet toe.
Ik zet een nieuwe kop thee. Op de bank trek ik mijn knieën hoog op en staar voor me
uit.
Hopelijk regent het nog veel deze zomer.

Vragen bij Verstoppertje


1) Wat weet je over de historische tijd?
vroeger is een meisje dood en ze ontkennnen
2) Maak een inschatting van de verteltijd en van de vertelde tijd.
ik denk terug naar zijn kindertijd
3) Het bovenstaande stuk bevat een flashback. Citeer de eerste zin en de laatste zin
van de flashback.
Beelden flitsen….kant op
4) “In ieder geval niet naar het strand” (regel 4). Deze zin kun je zien als zowel een
vooruitwijzing als een terugverwijzing. Geef voor beide interpretaties een argument.
terugverwijzing: omdat hij verwijst naar het verleden door het woord “meer”
vooruitwijzing; in de toekomst gaat ie niet meer
5) Citeer een zin waar een vertraging voorkomt.
verteltijd is langer dan leestijd
lachend achter… mullend zand (r19-20)
6) “Niemand, en zeker hij niet, zal het zand van ons verleden af kunnen graven”
(regel 53-54). Wat bedoelt de verteller met deze zin?
dat hij niet achter zijn geheim mag komen
7) Hoeveel tijdlagen bevat dit verhaal? Geef een korte beschrijving van elke tijdlaag.
1 het heden war degene email leest
2 in de duinen
3 meningen ernaa
8) Hoewel het verhaal zich in de zomer afspeelt, doen een aantal passages denken
aan een wintervertelling. Citeer vier woorden of woordgroepen die aan winter doen
denken.
regen, takken kletteren, mopperen, warme thee
9) Waarom beschrijft de schrijfster een wintervertelling in de zomer denk je?

You might also like