Professional Documents
Culture Documents
Een gure wind joeg door de in avondduister gehulde straten van Amsterdam en er
viel wat van die natte sneeuw, waar kinderen geen belang bij hebben. In de oude
kroeg met het nooit geschilderde plafond, bruin gerookt door mensen die al lang op
5 het kerkhof lagen, wees de klok half acht. Het was dus zeven uur. Men staat aan de
tap en drinkt, staart, praat. Vreemdelingen in dit wat muf geurend Jeruzalem horen er
veel nodeloos gezwets. Ze kennen de fijne wetten niet waarnaar deze conversatie
sinds jaar en dag luistert. Maar de kastelein heeft ze in de vingertoppen. Hij weet
precies wat er in zijn klanten omgaat. En hij heeft tact. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het
10 moeiteloos meesterschap waarmee hij de man behandelt die wat paars in het
gezicht en met van die waterige, half toegeknepen ogen, schrikachtig de zaak is
binnengekomen. Hij mompelt een groet en zegt dan schor: ,,Geef me zo’n colaatje
van je. Zijn ziektebeeld staat vast: hij is iemand met een zware, nog niet geheelde
kater, weergekeerd op de plaats van het misdrijf, dorstig, desolaat en op een bange
15 manier nieuwsgierig naar details over gisteravond. Want die staan hem nog maar
vaag bij. Na het glaasje haastig te hebben leeggedronken, begint hij, met een soort
glimlach:
,,Dat was nogal raak, hè?”
,,Hoe bedoel je, ome Piet?” vraagt de kastelein, met sublieme onbevangenheid.
20 ,,Nou, gisteravond. ik was, geloof ik, een beetje ver heen.. .“ ,,Hoe kom je dáár nou
bij?” roept de kastelein. ,,Je hebt hier een paar uurtjes gezellig staan praten.”
,,O ja?” zegt de man. Hij ontspant een beetje. En na een lichte aarzeling: ,,Maar ik
dacht eigenlijk dat ik nog op de tap gelopen had.”
,,O, dát,” zegt de kastelein. ,,Ja, dat was meer een grap van je. Daar hebben we
25 allemaal hartelijk om gelachen. Niet waar, Jozef? We hebben nog hartelijk gelachen
om ome Piet, gisteravond.” ,,Jazeker,” antwoordt Jozef. Hij is de oude kelner. En hij
beaamt alles wat zijn baas zegt. Dat is zijn rol hier. ,,Maar d’r was toch ook nog iets
met een agent binnen?” boort de man verder.
,,Ja, nou je het zegt. Maar dat zat meer op een misverstand. Je was even voor de
30 deur geweest en daar zou je hem met een voorwerp hebben geworpen. Tja, volgens
zijn zeggen dan. Ach, je moet maar denken - je hebt er altijd dienstkloppers onder.”
De man vindt dat ook een euvel. ,,Heb ik ‘m nog een sigaar gegeven?” vraagt hij.
,,Twéé heb je ‘m er gegeven,” antwoordt de kastelein. ,,Hij ging d’r blij mee weg.
Ach, die jongens verdienen ook niet veel.”
35 Nu knikt de man enige malen niet onvoldaan. Achteloos zegt hij: ,,Geef me een jong
klaartje van je.”
,,Jong klaartje voor ome Piet.”
Goede kasteleins hebben een speciaal gezellig stemmetje om zo’n eerste bestelling,
blij als een vogeltje, te weerkaatsen. Als ome Piet het borreltje naar binnen heeft
40 gewipt, glijdt er een zware last van hem af.
De lome warmte van de kroeg neemt hem weer in de grote omhelzing op. Nog twee
klaartjes later is hij al helemaal herbouwd en zegt: ,,Ik ben toevallig eens een keertje
een prima vakman. Op m’n werk is nooit dát aan te merken. Goed, ik drink m’n
borreltje, daar durf ik gerust voor uit te komen. Maar ik doe niemand te kort. Ik ben
45 een vrijgezel. Ik lig in de kost bij een ouwe vrouw en hoe gaat het dan? Je hebt je
eten en je schone ondergoed, maar geen gezelligheid thuis. En nou zou ik wel aan
trouwen denken, maar zo’n afgelikt kavalje, daar heb ik nou zozeer geen schik in en
met iets jongs word je op mijn leeftijd toch zwaar in het schip getild.” Zijn ogen
hunkeren om bijval.
50 ,,Zo is het,” zeg ik.
Dan wendt hij zich tot een oude man die altijd in een nimbus van peinzend zwijgen
op een kruk zit en vervolgt: ,,Zie je, mijn moeder, hè, was een diep gelovig mens. En
niet dat ik nou kerkgebouwen bezoek. Maar het is toch niet aan me voorbijgegaan. Ik
ben wat. Ja. En jij?”
55 ,,Of ik wat ben?” vraagt de oude. ,,Ach, doordeweeks ben ik een jodeman, maar
vrijdags ben ik katholiek, want dan brengt m’n zuster me altijd een gebakken visje.”